Verzoeker had drie gesprekken gevoerd met twee ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg Zuid in verband met een aangifte die hij wilde doen. Hij klaagde erover dat die ambtenaren hem op een negatieve manier hebben benaderd tijdens die gesprekken.
De Nationale ombudsman oordeelde na het beluisteren van de geluidsbanden van het grootste deel van die gesprekken en na lezing van verzoekers letterlijke uitwerking daarvan, dat de ambtenaren niet hadden gehandeld in strijd met het vereiste van correcte bejegening.
De Nationale ombudsman vond het terecht dat de ambtenaren op bepaalde punten hebben doorgevraagd bij verzoeker. Verder was er op het gebezigde taalgebruik en op de gebruikte uitdrukkingen niets op te merken. Van niet nagekomen beloftes was de Nationale ombudsman niet gebleken. De Nationale ombudsman kon verzoeker niet volgen in diens stelling dat de politie de gesprekken niet had geregistreerd, nu de Nationale ombudsman zijn oordeel mede heeft gebaseerd op de door de ambtenaren gemaakte mutaties. Het middels bewegingen provocerend benaderen van verzoeker heeft de Nationale ombudsman niet apart onderzocht, omdat niet te verwachten was dat onderzoek daarover uitsluitsel zou geven en hij dat klachtonderdeel van ongeschikte betekenis achtte nu de toonzetting van de gesprekken niet als zodanig was aan te merken.