Politieambtenaren zagen een personenauto, Ford, met daarin drie personen vanaf een parkeerplaats wegrijden tegen de verplichte rijrichting in en zonder de op dat moment verplichte verlichting. Kort hiervoor had de politie de melding ontvangen dat zojuist twee woninginbraken waren gepleegd. De bestuurder van de Ford stopte bij een benzinepomp. De politie stopte met de opvallende politieauto achter de Ford en bracht de bestuurder in verband met de gemelde woninginbraken. De bestuurder reed met de Ford plotseling achteruit waarbij hij een politieambtenaar raakte met het geopende portier. Die politieambtenaar schoot met zijn vuurwapen op de linkerachterband van de Ford, maar miste. Een andere politieambtenaar moest opzij springen voor de achteruitrijdende auto en schoot eveneens op de auto. De bestuurder zag kans het terrein van de benzinepomp af te rijden en kwam op de daar langslopende weg in aanrijding met een rijdende vrachtauto en vervolgens frontaal met een andere daar rijdende auto. Hierbij komt de bestuurder van de Ford, zoon van verzoekers, te overlijden. De andere twee inzittenden raken bij de aanrijding gewond.
Verzoekers, nabestaanden, klagen er onder meer over dat de politieambtenaren:ten onrechte hun vuurwapens hebben gebruikt.
Het staat vast dat de politieambtenaren de bestuurder van de Ford als verdachte hebben willen aanhouden en dat hij zich kennelijk daaraan heeft willen onttrekken. Er was echter onder de omstandigheden van dit geval geen sprake van een verdenking jegens verzoekers zoon (en/of de overige inzittenden van de auto) wegens het plegen van een ernstig misdrijf, dat bovendien moet worden aangemerkt als een grove aantasting van de rechtsorde. Gelet hierop waren betrokken ambtenaren niet bevoegd hun vuurwapen te gebruiken. Hiermee heeft de politie het grondrecht op onaantastbaarheid van het lichaam op een niet te rechtvaardigen wijze geschonden.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
niet voldoen aan de eisen van bekwaamheid tot het ter beschikking hebben van een vuurwapen;