Volgens verzoekster was er een inbraak in haar woning gepleegd tijdens haar vakantie. Zij klaagde erover dat de politie had toegezegd om een technisch sporenonderzoek in te stellen, maar dit vervolgens achterwege had gelaten. Ook klaagde zij later naar aanleiding van een andere inbraak dat de politie had gesuggereerd dat er geen inbraak had plaatsgevonden omdat de buurvrouw mogelijk met een sleutel het huis was binnengekomen.
De Nationale ombudsman stelde vast dat de betrokken politieambtenaar tijdens of direct na het opnemen van de aangifte had toegezegd dat de volgende ochtend een sporenonderzoek zou plaatsvinden. De Nationale ombudsman overwoog dat zij deze toezegging beter niet had kunnen doen, omdat zij geacht moest worden te hebben geweten, dat zij de nakoming van deze toezegging niet kon garanderen, nu deze afhankelijk was van de prioriteitstelling bij de technische recherche.
De Nationale ombudsman was van oordeel dat de politie in strijd met het vereiste van rechtszekerheid had gehandeld.
De Nationale ombudsman overwoog dat verzoekster er in feite over klaagde dat zij geen aangifte had kunnen doen van inbraak, maar dat de betrokken politieambtenaar slechts een mutatie had opgemaakt. Gelet op het beginsel van fair play, had de politie naar aanleiding van haar uitdrukkelijke verzoek om aangifte te doen, niet mogen weigeren deze op te nemen. Toetsing door de voor opsporing verantwoordelijke instantie, het Openbaar Ministerie, was daarmee bij voorbaat onmogelijk gemaakt.
Overige klachten: over de beschrijving in de mutatie ( in strijd met het vereiste van professionaliteit) en over beperkt opsporingonderzoek na de tweede melding van inbraak ( in strijd met het verbod van vooringenomenheid).