2006/114

Rapport

Op 10 mei 2004 gaf een medewerker van het preventieteam Politiekeurmerk Veilig Wonen van de politie een preventieadvies af aan ver­zoekster voor het verkrijgen van een Certificaat Veilige Woning. Op het preventieadvies stond aangegeven dat de geldigheidsduur van het advies één jaar was. Verzoekster volgde het preventieadvies op en liet haar woning aanpassen. Op 12 april 2005 meldde verzoekster zich op het politiebureau om haar woning te laten keuren voor het Certificaat Veilige Woning. Hier kreeg ze te horen dat het preventieteam was opge­heven, aangezien de werkzaamheden door erkende bedrijven en gemeenten waren over­genomen.

Verzoekster klaagde erover dat de politie haar niet adequaat had voorgelicht over de verandering in de vereisten ter verkrijging van een Certificaat Veilige Woning.

Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman bleek dat in een krantenbericht van 3 februari 2004, met een interview met de projectleider van het preventieteam, stond vermeld dat vanaf 2005 de gemeenten en de erkende keurmerkbedrijven in de regio de taken van het preventie­team zouden overnemen. De Nationale ombudsman leidde hieruit af dat op het moment dat het preventieadvies aan verzoekster werd uitgebracht, te weten 10 mei 2004, de politie reeds bekend was met de voorgenomen wijziging. Verder bleek dat het dagelijks bestuur van de politieregio reeds op 10 juni 2004 over de verschuiving van de regierol per 1 januari 2005 had gesproken, waarna het persbericht over deze verschuiving pas op 21 december 2004 werd uitgebracht. Gelet hierop oordeelde de Nationale ombudsman dat de politie had gehandeld in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking.

Voorts stelde de Nationale ombudsman op grond van artikel 9:26 van de Algemene wet bestuursrecht een onderzoek uit eigen beweging in naar de wijze waarop de klachtbrieven van verzoekster werden afgehandeld.

Uit het onderzoek bleek dat verzoekster niet was gehoord. Nu de hoofdinspecteur de klacht niet als kennelijk ongegrond had aangemerkt - en naar het oordeel van de Nationale ombudsman ook niet als zodanig heeft kunnen aanmerken - en verzoekster niet had aangegeven geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, had verzoekster in de gelegenheid moeten worden gesteld te worden gehoord. Nu dit niet was gebeurd, had de politie in strijd met het vereiste van hoor en wederhoor.

Verder bleek uit het onderzoek dat de klachtbrieven van verzoekster door de hoofdinspecteur van politie zijn afgedaan. Verzoekster was door de hoofdinspecteur van politie niet gewezen op de mogelijkheid om haar klacht ter formele behandeling voor te leggen aan de korpsbeheerder. Voorts was verzoekster niet gewezen op de mogelijkheid van het indienen van een verzoekschrift bij de Nationale ombudsman. Door dit na te laten handelde de politie in strijd met het vereiste van fair play.

Instantie: Regiopolitie Limburg Noord

Klacht:

Onderzoek uit eigen beweging naar de wijze waarop de klachtbrieven van verzoekster zijn afgehandeld: niet voldaan aan hoorplicht, klacht afgedaan door hoofdinspecteur van de politie, niet verwezen naar de Nationale ombudsman.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Limburg Noord

Klacht:

Verzoekster niet adequaat voorgelicht over de vereisten ter verkrijging van een Certificaat Veilige Woning.

Oordeel:

Gegrond