2006/064

Rapport

Verzoeker, docent wis-, natuur- en scheikunde werd in juni 2004 benaderd door twee medewerkers van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) met het verzoek om bij hem langs te komen om te praten over massavernietigingswapens. Tijdens het gesprek bleek verzoeker dat de medewerkers met hem wilden praten over zwaar water. In het kader van een eindexamen over zwaar water voor het CITO had verzoeker gezocht op internet en bedrijven in het buitenland benaderd met concrete vragen over dit onderwerp. Volgens verzoeker is zwaar water een normale stof, die voor medische doeleinden kan worden gebruikt, maar tevens kan worden gebruikt als moderator voor een kernreactor.

Verzoeker klaagde erover dat medewerkers van de AIVD ten onrechte een onderzoek naar hem hadden ingesteld in verband met het door hem verzamelen van informatie over zwaar water. Voorts klaagde hij erover dat dit onderzoek was gebeurd door medewerkers die geen verstand hadden van zwaar water. Indien dit wel het geval was geweest, dan had het de AIVD duidelijk kunnen zijn dat verzoeker deze informatie had ingewonnen voor het voorbereiden van een eindexamen scheikunde en dat verder onderzoek dus niet nodig was.

In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman ging de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties in op de vraag of de AIVD ten onrechte een (nader) onderzoek naar verzoeker had ingesteld en of het de AIVD niet direct duidelijk had kunnen zijn dat verzoeker deze informatie had ingewonnen voor het voorbereiden van een eindexamen scheikunde en dat verder onderzoek door de AIVD dus niet nodig was. Met betrekking tot de verstrekte informatie deed de minister een beroep op geheimhouding.

Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat bestuursorganen voor het bereiken van een doel een middel aanwenden dat voor betrokkenen niet onnodig bezwarend is en dat in evenredige verhouding staat tot dat doel.

Het beginsel impliceert dat de AIVD niet onnodig een onderzoek naar iemand instelt en, als zij een onderzoek instelt, dat doet op een zodanige wijze dat het nadeel daarvan voor de betreffende persoon zo veel mogelijk beperkt blijft.

De Nationale ombudsman overwoog dat niet was gebleken van feiten en of omstandigheden op grond waarvan moest worden geconcludeerd dat de AIVD zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen om een onderzoek naar verzoeker in te stellen op de wijze waarop dat was gebeurd. De Nationale ombudsman was daarbij tevens gebleken dat het de AIVD niet direct duidelijk was dat verzoeker deze informatie had ingewonnen voor het voorbereiden van een eindexamen scheikunde en dat een verder onderzoek dan ook noodzakelijk was.

Instantie: Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst

Klacht:

Ten onrechte onderzoek ingesteld naar verzoeker.

Oordeel:

Niet gegrond