2004/501

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Vertegenwoordiging van Nederland in de Nederlandse Antillen met hem geen nieuwe arbeidsovereenkomst heeft afgesloten en hem er onvoldoende en onvoldoende tijdig op heeft gewezen dat hij niet op het gewenste niveau functioneerde. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de Vertegenwoordiging van Nederland in de Nederlandse Antillen zijn loon niet juist heeft geïndexeerd, de schade aan zijn auto, opgelopen onder diensttijd, niet heeft vergoed en hem een voor hem ongunstige kilometervergoeding heeft toegekend.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het niet afsluiten van een nieuwe arbeidsovereenkomst en het onvoldoende (tijdig) wijzen op het niet functioneren op het gewenste niveau

1. Verzoeker trad op 1 augustus 2000 in dienst bij de Vertegenwoordiging van Nederland in de Nederlandse Antillen (hierna ook de Vertegenwoordiging) als bode/portier. De met verzoeker op 31 juli 2000 afgesloten arbeidsovereenkomst gold voor de duur van één jaar. In artikel 3 van de arbeidsovereenkomst was bepaald dat op de arbeidsovereenkomst van toepassing was het concept Arbeidsvoorwaardenreglement lokaal personeel (zie Achtergrond, onder 1.). Op 12 juli 2001 vond een functioneringsgesprek met verzoeker plaats. Op 1 augustus 2001 werd met verzoeker een arbeidsovereenkomst afgesloten voor de duur van een half jaar. In artikel 6 van deze overeenkomst was bepaald dat aansluitend aan de periode waarvoor de arbeidsovereenkomst gold, zou worden besloten of zou worden overgegaan tot een vaste aanstelling of dat de werkrelatie zou worden beëindigd. Ook op deze arbeidsovereenkomst was van toepassing het hiervoor onder 1. genoemde reglement. Op 10 januari 2002 werd verzoeker mondeling, en op 15 januari 2002 schriftelijk, ervan in kennis gesteld dat met hem geen nieuwe arbeidsovereenkomst zou worden aangegaan. Daarbij werd als reden opgegeven dat verzoeker de werkzaamheden niet op het gewenste niveau had uitgevoerd en dat er geen zicht op bestond dat hij de werkzaamheden binnen redelijke tijd wél op het gewenste niveau zou uitvoeren.

2. Volgens verzoeker had met hem wél een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moeten worden afgesloten en was hij er onvoldoende (tijdig) op gewezen dat hij niet op het gewenste niveau functioneerde.

3. In het met verzoeker op 12 juli 2001 gevoerde functioneringsgesprek werd verzoeker te kennen gegeven dat de functie beter kon worden uitgeoefend. Niettegenstaande deze constatering werd met verzoeker een nieuwe arbeidsovereenkomst aangegaan. De arbeidsovereenkomst gold voor een half jaar en daarbij werden afspraken gemaakt die zowel betrekking hadden op het functioneren van verzoeker als op de omstandigheden waaronder verzoeker zijn werkzaamheden had moeten doen. Verzoeker diende zich zakelijker op te stellen, zijn werkzaamheden beter te plannen en prioriteiten te stellen. Van de zijde van de Vertegenwoordiging werd toegezegd dat de procedures en richtlijnen voor telefonie- en bodewerkzaamheden opnieuw binnen de organisatie aan de orde zouden worden gesteld, dat verzoeker meer chauffeurservaring op kon doen én dat hij in het algemeen zou worden ondersteund in het verbeteren van zijn functie-uitoefening. Afgesproken werd dat na het verstrijken van de termijn van een half jaar zou worden bezien of met verzoeker een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangegaan dan wel de werkrelatie met verzoeker zou worden beëindigd. Daarbij zou vooral worden gekeken naar de wijze waarop verzoeker de chauffeurswerkzaamheden had uitgevoerd, of verzoeker zijn werkzaamheden goed had gepland en georganiseerd en of hij zich voldoende zakelijk had opgesteld.

4. Uit het verslag van het stafoverleg van 13 augustus 2001 en het beheersoverleg van 22 augustus 2001 blijkt dat de toezegging van de Vertegenwoordiging dat de procedures en richtlijnen met betrekking tot de telefonie- en bodewerkzaamheden aan de orde zouden worden gesteld, is nagekomen. Uit verzoekers brief aan de Vertegenwoordiger van 10 mei 2002 waarin hij stelt dat de chauffeurswerkzaamheden vooral in de laatste zes maanden met enige regelmaat zijn verricht, blijkt dat ook deze toezegging door de Vertegenwoordiging is nagekomen. Dat hij ook tijdens de laatste zes maanden is begeleid en is gesproken over zijn functioneren, wordt door verzoeker niet weersproken, zij het dat verzoeker hier, zoals onder meer blijkt uit zijn brieven van 10 mei en 22 oktober 2002 aan de Vertegenwoordiging, een onderscheid maakt tussen formele en informele gesprekken.

5. Gelet op vorenstaande kan niet worden gesteld dat verzoeker er niet voldoende of niet voldoende tijdig op is gewezen dat hij niet op het gewenste niveau functioneerde. Bij de aanvang van de op 12 augustus 2001 afgesloten arbeidsovereenkomst voor een half jaar, wist verzoeker immers precies wat er van hem werd verwacht en op welke punten hij verbetering in zijn functioneren diende aan te brengen.

6. Evenmin kan worden gesteld dat door het opnieuw afsluiten van een arbeidsovereenkomst bij verzoeker de ongerechtvaardigde verwachting is gewekt dat na het verstrijken van de termijn van een half jaar, met hem een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangegaan. Door het afsluiten van de nieuwe tijdelijke arbeidsovereenkomst en de daarbij gemaakte afspraken en toezeggingen, is verzoeker in feite een laatste kans geboden om zijn functioneren op het gewenste niveau te brengen en hieruit kan dan ook zeker niet de conclusie worden getrokken dat verzoeker naar volle tevredenheid had gefunctioneerd, noch dat dat functioneren voldoende was om op termijn een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met verzoeker aan te gaan, noch dat het onvoldoende functioneren van verzoeker (grotendeels) te wijten was geweest aan de omstandigheden waaronder verzoeker zijn werk had moeten doen. Bij het aangaan van de tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst met verzoeker is immers duidelijk afgesproken welke verbeterpunten verzoeker diende aan te brengen om in aanmerking te komen voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, terwijl deze verbeterpunten slechts in beperkte mate verband hielden met de omstandigheden waaronder verzoeker zijn werk diende te doen. Nu verzoeker naar de mening van de Vertegenwoordiging ook na ommekomst van de termijn waarvoor de nieuwe overeenkomst was afgesloten nog steeds niet functioneerde op het gewenste niveau en er geen zicht bestond op verbetering, terwijl voorts de Vertegenwoordiging de toezeggingen zoals gedaan in het functioneringsgesprek op 12 juli 2001 in ieder geval in belangrijke mate is nagekomen, kon de Vertegenwoordiging in redelijkheid besluiten met verzoeker geen nieuwe arbeidsovereenkomst meer aan te gaan.

Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.

II. Ten aanzien van de indexering van verzoekers salaris

1. Verzoeker werd per 1 augustus 2000 aangesteld in schaal 3, trede 10, van het Bezoldigingsbesluit 1998 van de Nederlandse Antillen. Het bruto maandloon bedroeg Naf 1.694. In januari 2001 werd dit salaris geïndexeerd met 6%. Volgens verzoeker had het aanvangssalaris hoger moeten zijn omdat het bezoldigingsbesluit dateert van 31 december 1997, en in 1998 en 1999 indexering had moeten plaatsvinden.

2. Allereerst geldt dat verzoeker akkoord is gegaan met de op 31 juli 2000 afgesloten arbeidsovereenkomst, volgens welke overeenkomst het aanvangssalaris Naf 1.694 bedroeg. Daarnaast geldt het volgende. Ingevolge artikel 10.2 van het concept Arbeidsvoorwaardenreglement lokaal personeel, welk reglement van toepassing was op de met verzoeker afgesloten arbeidsovereenkomsten, worden de loonschalen van de Nederlands-Antilliaanse overheid, als geregeld in het Bezoldigingslandsbesluit 1998, jaarlijks op 1 januari geïndexeerd aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek van de Nederlandse Antillen gepubliceerde consumenten prijsindexcijfer van het voorafgaande kalenderjaar, gemiddeld over twaalf maanden. Voorts bepaalt het artikel dat, in geval het prijsindexcijfer met minder dan één procent is gestegen, de indexering wordt uitgesteld totdat een stijging van tenminste één procent is bereikt, en dat nooit meer dan 6% wordt gecompenseerd. In de toelichting op dit artikel wordt gesteld dat de lonen volgens het Bezoldigingslandsbesluit 1998 voor het eerst worden geïndexeerd per 1 januari 2000 (zie Achtergrond, onder 1.).

3. Vorenstaande betekent dat het in het bezoldigingsbesluit genoemde salaris van verzoeker op 1 januari 2000 voor de eerste maal diende te worden geïndexeerd en wel met het prijsindexcijfer voor 1999, tenzij voor dat jaar sprake was van een prijsindexcijfer van minder dan 1%. Omdat het prijsindexcijfers voor 1999 volgens de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek van de Nederlandse Antillen 0,4% was, dat wil zeggen, minder dan 1%, werd het salaris per 1 januari 2000 niet verhoogd. Het was dan ook juist dat verzoeker als aanvangssalaris het in het Bezoldigingslandsbesluit genoemde salaris van Naf 1.694 ontving.

Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.

III. Ten aanzien van de schade aan verzoekers auto

1. Voor het verrichten van bodewerkzaamheden had verzoeker niet de beschikking over een dienstauto en deze werkzaamheden verrichtte verzoeker dan ook met de auto van zijn partner. Volgens verzoeker was aan deze auto tijdens zijn dienstwerkzaamheden schade ontstaan. De schade was ontstaan in de tweede helft van 2001 op de parkeerplaats van een supermarkt waar verzoeker inkopen moest doen voor de dienst. Toen verzoeker bij de auto terugkwam, bleek hierin een deuk en nam hij telefonisch contact op met de politie en de roadservice die hem echter meedeelden niet te zullen komen omdat de schade op privé-terrein was ontstaan, aldus verzoeker. Omdat verzoeker geen politierapport kon overleggen, wenste de Vertegenwoordiging van Nederland in de Nederlandse Antillen niet over te gaan tot vergoeding van de schade.

2. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman overlegde verzoeker de reparatienota van het bedrijf dat de schade aan de auto in januari 2002 had hersteld. Daarbij liet hij weten inmiddels van de politie te hebben vernomen dat de eerder van de politie ontvangen informatie niet juist was en dat de politie of roadservice ter plekke hadden moeten komen om de schade te constateren.

3. Ingevolge artikel 8.15 van het concept Arbeidsvoorwaardenreglement lokaal personeel (zie Achtergrond, onder 1.), welk reglement van toepassing was op de met verzoeker afgesloten arbeidsovereenkomsten, kan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de werknemer naar billijkheid schadeloos stellen, kosten vergoeden of een geldelijke tegemoetkoming verlenen. Nu verzoeker geen politierapport heeft kunnen overleggen, noch anderszins heeft kunnen aantonen dat de schade aan de auto is ontstaan tijdens het verrichten van dienstwerkzaamheden, is het te billijken dat de Vertegenwoordiging van Nederland in de Nederlandse Antillen niet is overgegaan tot vergoeding van die schade.

Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.

IV. Ten aanzien van de kilometervergoeding

1. Voor het gebruik van de eigen auto ontving verzoeker een vergoeding van Naf 0,61 per kilometer voor de eerste 500 km. Verzoeker is van mening dat hem voor de eerste 500 km een vergoeding had moeten worden toegekend van Naf 0,76. Hij verwees daarbij naar een brief van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao van 25 juni 1999 waarbij de vergoeding met ingang van 1 januari 1997 werd verhoogd van 0,61 naar 0,76 (zie Achtergrond, onder 2.).

2. De eerste met verzoeker afgesloten arbeidsovereenkomst betrof de periode 1 augustus 2000 tot 1 augustus 2001. De tweede met hem afgesloten arbeidsovereenkomst betrof de periode 1 augustus 2001 tot 1 februari 2002. Op beide arbeidsovereenkomsten was van toepassing het concept Arbeidsvoorwaardenreglement lokaal personeel (zie Achtergrond, onder 1.). In dit reglement is niet vastgelegd welke kilometervergoeding moet worden gehanteerd voor het lokaal personeel in dienst van de Vertegenwoordiging, reden waarom de voor de uitgezonden en op de Vertegenwoordiging geplaatste medewerkers geldende kilometervergoeding zoals vastgesteld in de brief van 8 oktober 1993 van de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken, ook van toepassing is verklaard op de lokaal aangestelde medewerkers van de Vertegenwoordiging (zie Achtergrond, onder 3.). Verzoeker is derhalve op basis van deze brief een kilometervergoeding toegekend en de hiervoor onder 1. genoemde brief van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao gold niet voor hem maar alleen voor personeel in dienst van het Eilandgebied Curaçao. Dat verzoeker tot 1 januari 2001 een kilometervergoeding van Naf 0,61 per km voor de eerste 500 km werd toegekend, is dan ook juist.

In zoverre is de onderzochte gedraging op dit onderdeel behoorlijk.

3. Wat betreft de periode 1 januari 2001 tot 1 februari 2002 (einde dienstverband) doet zich de vraag voor of deze kilometervergoeding niet had moeten worden aangepast. In voornoemde brief van 8 oktober 1993 is aangegeven dat de vergoeding van het aantal kilometers geschiedt op basis van de geldende kilometervergoeding als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Regeling vergoedingen vervoermiddelen 1950 zoals die geldt voor landsambtenaren in de Nederlandse Antillen of Aruba en dat deze vergoeding op dat moment Naf 0,61 bedroeg. Blijkens de brief van de Regering van de Nederlandse Antillen van 3 augustus 2001 is de verhoging van de kilometervergoeding aan landsambtenaren van Naf 0,61 naar Naf 0,76, ingevoerd per 1 januari 2001 (zie Achtergrond, onder 3.) en niet in te zien valt dan ook waarom de aan verzoeker toegekende kilometervergoeding niet eveneens werd verhoogd per 1 januari 2001. Dit vormt aanleiding tot het opnemen van een aanbeveling in dit rapport.

De onderzochte gedraging is op dit onderdeel in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Vertegenwoordiger van Nederland in de Nederlandse Antillen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is niet gegrond, behoudens wat betreft de aan verzoeker toegekende kilometervergoeding na 1 januari 2001; op dit punt is de klacht gegrond. Voor het overige is de klacht niet gegrond.

Aanbeveling

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de Vertegenwoordiger van Nederland in de Nederlandse Antillen verzoeker over de periode 1 januari 2001 tot 1 februari 2002 alsnog een kilometervergoeding van Naf 0,76 toekent voor de eerste 500 km en hem het hem op basis van deze vergoeding toekomende bedrag uitbetaalt, onder aftrek van de reeds toegekende vergoeding over deze periode.

Onderzoek

Op 10 april 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te Willemstad (Curaçao), met een klacht over een gedraging van de Vertegenwoordiging van Nederland in de Nederlandse Antillen.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Daarnaast werd de minister een aantal specifieke vragen gesteld.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek van de Nederlandse Antillen werd om inlichtingen verzocht.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker trad op 1 augustus 2000 in dienst bij de Vertegenwoordiging van Nederland in de Nederlandse Antillen (hierna ook: de Vertegenwoordiging) als bode/portier. De met hem op 31 juli 2000 afgesloten arbeidsovereenkomst luidde als volgt:

“…Artikel 1

De werknemer verplicht zich om bij de Vertegenwoordiging van Nederland in de Nederlandse Antillen te Willemstad voor gemiddeld 40 uur per week werkzaamheden te verrichten in de functie van bode/portier.

Artikel 2

Met betrokkene is een bruto maandloon van Naf. 1694,00 overeengekomen gelijk aan het geïndexeerde bedrag behorende bij schaal 3, trede 10, van het Bezoldigingsbesluit 1998 van de Nederlandse Antillen, als bedoeld in het concept Arbeidsvoorwaardenreglement lokaal personeel (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.).

Artikel 3

Op deze overeenkomst zijn de bepalingen van het Arbeidsvoorwaardenreglement lokaal personeel d.d. 22 februari 2000, welke als bijlage bij de overeenkomst is gevoegd, van toepassing.

Artikel 4

De overeenkomst wordt aangegaan met ingang van 1 augustus 2000 en geldt voor de periode tot en met 31 juli 2001, onder de ontbindende voorwaarde dat als het ingestelde veiligheidsonderzoek leidt tot een door de Minister van binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties afgegeven verklaring van geen bezwaar.

Voorts geldt een proefperiode van 6 maanden…”

2. Op 12 juli 2001 vond met verzoeker een functioneringsgesprek plaats. Van dit gesprek werd een verslag opgemaakt. In dit verslag, gedateerd 24 oktober 2001, werd - voor zover hier van belang - het volgende gesteld:

“De functie kan beter worden uitgeoefend. Hiervoor moet de samenwerking en de communicatie met de overige medewerkers verbeteren. De leidinggevende zal hiervoor op zeer korte termijn de telefonie en bode werkzaamheden binnen de organisatie opnieuw aan de orde stellen. Verder is een zakelijke opstelling van de medewerker van belang en het goed kunnen plannen van de (bode)werkzaamheden. Hier zal de komende periode aandacht aan moeten worden besteed.

B. Vooruitkijken op het functioneren

Hoe gaan wij verder/beginnen (bij nieuwe medewerkers)

De procedures en richtlijnen voor telefonie en bode werkzaamheden opnieuw binnen de organisatie aan de orde stellen en de werkzaamheden maandelijks kort bespreken. Daarnaast is het zaak om de komende 6 maanden de nodige chauffeurservaring op te doen. De leidinggevende zal hiervoor zorgdragen. Daar waar nodig/mogelijk zal de leidinggevende de medewerker ondersteunen met het plannen van de werkzaamheden. Uiteindelijk moet de medewerker op basis van de opdrachten de prioriteiten kunnen inschatten.

Afspraken over werk

Tijdens de kantooruren zal de medewerker zich rustiger en zakelijker opstellen. Voor een periode van een half jaar gaan tijdschrijven. Het komende half jaar frequent contact over de gang van zaken.

Het contract zal voorlopig met een half jaar worden verlengd. Daarna wordt bekeken of een aanstelling voor onbepaalde duur wordt aangegaan. Hiervoor zal o.a. nadrukkelijk worden gekeken naar de chauffeurswerkzaamheden, het organiseren/plannen van de eigen werkzaamheden en de zakelijke instelling.

(…)

Afspraken over rol leidinggevende/de onderlinge relatie

Behoefte aan meer coaching van de leidinggevende om de prioriteiten van de werkzaamheden beter te kunnen bepalen. Met meer coaching moet het op termijn voor de medewerker mogelijk worden om in te kunnen schatten wat wel en wat niet hoeft te worden kortgesloten en de prioriteiten in kaart te hebben. Hiervoor zal zoveel mogelijk worden gestructureerd en gestandaardiseerd. Het plaatsvervangend Hoofd Intern Beheer zal op termijn meer en meer het 1e aanspreekpunt worden voor de dagelijkse werkzaamheden. Het komende ½ jaar zal de medewerker door het Hoofd Intern Beheer intensief worden begeleid om de gewenste verbetering te bereiken.

De informatievoorziening van de medewerker aan de leidinggevende zal door de medewerker beter op noodzaak/nut worden beoordeeld.”

3. Op 1 augustus 2001 werd met verzoeker een nieuwe arbeidsovereenkomst afgesloten voor de duur van een half jaar. Het bruto maandloon bedroeg Naf. 1846. In artikel 6 van de overeenkomst was bepaald dat aansluitend aan de periode waarvoor de arbeidsovereenkomst gold, zou worden besloten of zou worden overgegaan tot een vaste aanstelling of dat de werkrelatie zou worden beëindigd. Ook in deze overeenkomst werd bepaald dat de bepalingen van het concept Arbeidsvoorwaardenreglement lokaal personeel van toepassing waren.

4. Op 10 januari 2002 deelde de Vertegenwoordiger van Nederland in de Nederlandse Antillen (hierna ook: de Vertegenwoordiger) verzoeker mee dat zijn tijdelijke aanstelling niet zou worden omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd. Op 15 januari 2002 werd dit schriftelijk als volgt bevestigd:

“…In aanvulling op het gesprek dat u op 10 januari jl. met mij en (de leidinggevende; N.o.) heeft gevoerd bevestig ik hierbij dat uw arbeidscontract niet zal worden verlengd. Uw arbeidscontract eindigt derhalve op 31 januari aanstaande.

Ik ben mij ervan bewust dat u zich heeft ingespannen om uw functie goed te vervullen. Daarom spijt het mij u te moeten meedelen dat uw tijdelijke aanstelling niet zal worden omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd. De reden hiervoor is dat u de belangrijkste werkzaamheden niet verricht op het niveau dat in de huidige organisatie wordt verlangd. Voorts ben ik van mening dat er geen zicht bestaat dat u de opgedragen werkzaamheden uiteindelijk binnen redelijke tijd en op het gewenste niveau zult kunnen uitvoeren.

Ik wil u danken voor uw inzet in de afgelopen anderhalf jaar dat u aan de Vertegenwoordiging verbonden bent geweest en ik hoop dat u spoedig een andere betrekking zult vinden…”

5. Verzoeker deelde de Vertegenwoordiger in een brief gedateerd 10 mei 2002 het volgende mee:

“…1. De overeenkomsten

Op 31 juli 2000 werd een arbeidsovereenkomst getekend tussen de vertegenwoordiger van Nederland in de Nederlandse Antillen en mijn persoon. In deze overeenkomst worden zaken vastgelegd zoals het salaris, voorwaarden, duur van de overeenkomst. De overeenkomst wordt voor een jaar afgesloten met een proefperiode van zes maanden. Na de proefperiode van zes maanden volgt de tweede helft van deze arbeidsovereenkomst. Ik mocht er hierbij vanuit gaan dat ik met goed gevolg door de proefperiode van zes maanden was gerold. Er werd mij bovendien niet te kennen gegeven of en wat de criteria waren voor deze periode.

De arbeidsovereenkomst liep van 1 augustus 2000 tot en met 31 juli 2001. Alvorens deze overeenkomst verliep werd in een gesprek met mij naar voren gebracht dat VNW mijn persoon nog niet op alle werkzaamheden die onderdeel vormen van de functie, goed had kunnen beoordelen. Er werd hiervoor in het bijzonder gewezen op de chauffeurswerkzaamheden ten behoeve van VNW. Er werd besloten een nieuwe arbeidsovereenkomst voor een periode van zes maanden te sluiten, waarbij vooral gelet zou worden op het verrichten van chauffeurswerkzaamheden.

2. De werkzaamheden

De functie van bode/portier stond als volgt omschreven in de advertentie:

Bedienen van de telefooncentrale;

Ontvangen en doorverwijzen van bezoekers;

Verrichten van bodewerkzaamheden (intern en extern);

Verrichten van chauffeurswerkzaamheden t.b.v. de Vertegenwoordiger;

Verrichten van lichte administratieve en onderhoudswerkzaamheden.

Het betrof hier een nieuwe functie binnen VNW die door uw organisatie nog nader ingevuld moest worden. Dit betekende in feite een leer en evaluatieproces voor U, maar ook voor mij.

De diverse werkzaamheden van ondergetekende worden regelmatig besproken en ter discussie gebracht. Dit gebeurde in overleggen met de directe chef, maar ook in beheersoverleggen en stafvergaderingen. (…). Vooral het bedienen van de telefooncentrale en het verrichten van de bodewerkzaamheden waren regelmatig punt van aandacht, waarbij ondergetekende graag wil verwijzen naar een memo d.d. 13 augustus 2001 (…), waarin deze zaken expliciet genoemd worden. Ondergetekende bracht regelmatig de knelpunten ten aanzien van deze zaken naar voren en maakte ook duidelijk dat zijn overige werkzaamheden niet naar behoren konden worden verricht door het ontbreken van duidelijke afbakening en prioriteitstelling ten aanzien van deze werkzaamheden. Hierover werden geen duidelijke afspraken gemaakt en ik verwijs hiervoor naar een memo d.d. 8 juni 2001 (…), waaruit, naar mijn mening, blijkt dat het probleem van de interne communicatie een algemeen probleem was en niet een "Ultiminio" probleem.

De chauffeurswerkzaamheden werden vooral in de laatste zes maanden met enige regelmaat verricht. Dit hield in het halen en brengen van (Nederlandse) delegatieleden volgens een van tevoren uitgereikt schema. Hier konden gedurende het programma nog wijzigingen in optreden. Deze werkzaamheden werden gedurende kantooruren, in de avonduren en in de weekeinden verricht. Uit generlei stukken blijkt dat deze werkzaamheden niet naar behoren werden verricht.

Het bedienen van de telefooncentrale en het verrichten van interne en externe bodediensten waren naar mijn mening nog voor verbetering vatbaar, maar waren ook afhankelijk van externe factoren zoals een moderne telefooncentrale en duidelijke afspraken omtrent de bodewerkzaamheden. De chauffeurswerkzaamheden leverden naar mijn mening geen problemen op.

Ten aanzien van de overige belangrijke werkzaamheden meen ik dat deze werkzaamheden in principe goed werden verricht, maar dat hier duidelijke en heldere afspraken bv. ten aanzien van prioriteitenstelling bij het reproduceren van rapporten en stukken gemaakt moesten worden.

3. De beoordeling

Behalve de diverse gesprekken met de directe chef en de beheersoverleggen, heeft er pas op 12 juli 2001 een eerste formele evaluatie plaatsgevonden middels een functioneringsgesprek. Dit gesprek vond plaats na meer dan 11 maanden na de aanvangsdatum van de eerste arbeidsovereenkomst, net twee weken voor beëindiging van deze arbeidsovereenkomst.

Bij de bepalingen van de eerste arbeidsovereenkomst werd vermeld dat er een proefperiode van zes maanden gold. Zoals reeds onder punt 1 aangegeven is er na deze proefperiode geen officieel gesprek geweest over de verdere voortzetting van de werkzaamheden. Er heeft dus in de eerste zes maanden van mijn werkovereenkomst geen formeel overleg plaatsgevonden en er heeft niet, na bv. drie maanden, een evaluatie plaatsgevonden. Pas na het functioneringsgesprek wordt vastgelegd dat “de functie” beter kan worden uitgeoefend en worden er afspraken gemaakt over het werk en de organisatie van de werkzaamheden. Dit had, naar mijn bescheiden mening, reeds veel eerder kunnen plaatsvinden indien in een eerder stadium al een evaluatiegesprek of evaluatiegesprekken hadden plaatsgevonden.

Er wordt op basis van het functioneringsgesprek afgesproken dat het contract voorlopig met een half jaar wordt verlengd. Voor een mogelijke aanstelling voor onbepaalde duur zal o.a. nadrukkelijk worden gekeken naar de chauffeurswerkzaamheden, het organiseren/plannen van de eigen werkzaamheden en de zakelijke instelling.

Ik heb dit functioneringsgesprek zeer op prijs gesteld en het gesprek heeft mij duidelijkheid gegeven over een aantal zaken die voor verbetering vatbaar zijn, zowel van mijn zijde als de zijde van mijn directe chef. Hierover zijn ook afspraken gemaakt die zouden moeten leiden tot de gewenste verbeteringen. Het was mij inmiddels duidelijk dat vooral de planning van de werkzaamheden een knelpunt vormde en dat het oplossen hiervan op een zakelijker wijze diende te geschieden.

Toch wordt, op basis van mijn functioneren, voorgesteld om mij een periodiek toe te kennen.

4. De inzet

Zoals o.a. uit het eerder genoemde functioneringsgesprek blijkt, was ik zeer gemotiveerd en ambitieus ten aanzien van de werkzaamheden. Uit het Jaarplan VNNA en inschrijving voor cursus Efficiënt Telefoongebruik (…) blijkt dat ik graag alle mogelijke cursussen en trainingen wenste te volgen ten behoeve van verbetering van mijn werkzaamheden. Tijdens mijn werkperiode mocht ik twee computercursussen volgen die succesvol werden afgesloten.

Ook het in mijn arbeidsovereenkomst onder 1 vermelde dat ik voor gemiddeld 40 uur per week werkzaamheden zou verrichten, was voor mij nooit een issue. Mijn werkdag begon al voor half acht (ik haalde immers dagelijks de ochtendkranten op mijn weg naar kantoor reeds op) en eindigde vaak om vijf uur. Bij een gemiddelde werkdag van acht uur, eindigt deze voor mij rond half vijf. Indien collega's laat in de namiddag nog om assistentie kwamen vragen, was dat voor mij geen probleem en zorgde ik meestal dat de klus geklaard werd, ook al betekende dit doorwerken na half vijf.

De chauffeurswerkzaamheden en de hieraan gekoppelde werktijden waren ook nooit een issue voor mij. Hierbij moet U zich realiseren dat het werken buiten kantoortijden niet als een vanzelfsprekendheid beschouwd kon worden omdat in de advertentie niet gesproken werd over variabele werktijden en flexibiliteit ten aanzien hiervan.

Het moge U derhalve duidelijk zijn dat het aan inzet mijnerzijds nooit heeft ontbroken.

5. Het salaris

Aan deze functie was een salaris gekoppeld van schaal 3 LMA, voor 40 werkuren.

De eerste arbeidsovereenkomst (…) die is getekend tussen de Staat der Nederlanden (hierna te noemen VNW) en mijn persoon geeft aan dat een brutomaandloon van Naf 1694 is overeengekomen, gelijk het geïndexeerde bedrag van schaal 3, trede 10 van het Bezoldigingsbesluit 1998 van de N.A. Zoals u op bijgevoegde copie kunt zien (…) behoort bij schaal 3, trede 10 een bedrag van Naf 1694,-. Dit is een niet-geïndexeerd bedrag. Dit betekent naar mijn mening dat het overeengekomen maandloon geïndexeerd is met 0%. Mijn salaris over de maanden augustus tot en met oktober 2000 bedraagt Naf 1694,-. In november 2000 wordt mijn salaris Naf 1738,70. Dit betekent een verhoging van 2,6%. Het is mij nooit duidelijk geworden waarom in november mijn salaris met dat percentage werd verhoogd. Navraag bij CBS leert mij dat het prijsindexcijfer in 1998 1,0 en in 1999 3,4 bedroeg. Dit betekent naar mijn mening dat reeds in augustus 1999, bij mijn aanstelling, het bedrag van Naf 1694,- geïndexeerd had moeten worden en naar mijn mening niet met 2,6%, maar met een cumulatief indexcijfer gebaseerd op de indexcijfers van 1998 en 1999. Uit diverse stukken blijkt dat de indexering van de salarissen van lokaal personeel steeds ter discussie stond.

In januari 2001 wordt tenslotte mijn aanvangssalaris van Naf 1694 geïndexeerd met 6% conform afspraken die hierover zijn gemaakt ten aanzien van de salarissen van het lokale personeel. Het salaris over de maanden augustus 2000 tot en met december 2000 wordt niet herzien.

Op basis van het functioneringsgesprek van juli 2001 ontvang ik in augustus 2001 een periodiek en dit is het, correcte, geïndexeerde bedrag.

6. Overige zaken

Hier wil ik graag het gebruik van de eigen auto en de kilometervergoeding aan de orde brengen. In de advertentie is niet vermeld dat ik diende te beschikken over een eigen transportmiddel. Na mijn aanstelling werd aangenomen dat ik mijn eigen auto zou gebruiken voor bodewerkzaamheden en dat ik hiervoor dan ook wel een kilometervergoeding zou ontvangen.

Regelmatig werd door mijn persoon naar voren gebracht (…) dat het beter zou zijn indien een dienstwagen zou worden aangeschaft, o.a. omdat mijn partner en ik maar over een auto beschikten en hierdoor veel georganiseerd en geregeld moest worden ten aanzien van halen en brengen. Bovendien was de kilometervergoeding niet van dien aard dat hiermee de afschrijving en overige zaken gedekt werden. Ik heb een copie overhandigd van de kilometervergoeding die door het Eilandgebied wordt verstrekt en daar zou over nagedacht worden. Tot bij mijn laatste verreden kilometers voor VNW is deze vergoeding nooit aangepast. Ik doe u nogmaals een copie van dit besluit toekomen (…). Het Eilandgebied Curaçao betaalde meer kilometervergoeding aan haar ambtenaren dan VNW aan het lokale personeel. Dit terwijl U zo streeft naar “gelijke rechtsposities” voor het lokale personeel.

Ook wil ik U erop attenderen dat tijdens het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van VNW zich een ongeval heeft voorgedaan met mijn auto op privé-terrein. Er werd mij te kennen gegeven dat VNW alleen de kosten kon dekken indien ik zou beschikken over een politie-rapport. Bij navraag bleek dat de politie zich niet bemoeit met ongevallen die zich voordoen op privé-terreinen. Dit betekende dat wij zelf konden opdraaien voor de schade van 600 gulden. De flexibiliteit die ik kon opbrengen ten behoeve van VNW kon helaas niet vice-versa worden opgebracht.

7. Arbeidsvoorwaardenreglement Lokaal personeel

Zoals reeds eerder door mij aangegeven, is de indexering een behoorlijke issue geweest en naar mijn mening gebleven. Ik ben zo vrij geweest bij het Centraal Bureau voor de Statistiek wat gegevens op te vragen. Het prijsindexcijfer in 1998 bedroeg 1,0, in 1999 3,4, in 2000 3,8 en in 2001 0,6. Nu ben ik geen financieel deskundige, maar geven deze cijfers mij toch te denken over een indexering van 6% in 2001.

Twee andere punten die enigszins belangrijk waren voor mij betroffen de reiskosten woon- werkverkeer en de kinderopvang. Het verbaast mij dat hierover zo lange tijd gediscussieerd wordt en dat hierover geen besluiten konden worden genomen. Dit zijn zaken die zeer duidelijk en helder geregeld kunnen worden en waar criteria voor ontwikkeld zijn. Vooral ten aanzien van kinderopvang moge het duidelijk zijn dat ook lokaal personeel kinderen dient onder te brengen in crèches, peuterscholen of dagopvang, met de hieraan verbonden kosten. Ik heb steeds met verbazing kennis genomen van de besprekingen omtrent het ALP (…)

8. Beëindiging van de overeenkomst

Zoals reeds in het begin van mijn brief aangegeven, heeft het gesprek op 10 januari jl. mij erg geschokt en wil ik dit onbegrip verduidelijken met een aantal concrete zaken.

Ik ontvang op 23 augustus 2001 het verzoek om op te geven welke cursussen ik in 2002 zou willen volgen. Mijn persoon wordt op dat moment niet weggedacht uit de organisatie;

Uit een verslag van ORCZK van 7 juni 2001 blijkt dat “uit het onderzoek bij de Vertegenwoordigingen geen wezenlijke wijzigingen in het functiebestand naar voren zijn gekomen”. De functie bode/portier blijft staan.

Het MT verslag van 18 september 2001 geeft ten aanzien van de reorganisatie van VNW aan dat de afdeling ACZ i.o. vooralsnog bestaat uit … bode/portier.

Tenslotte de reorganisatie van VNW die door bureau CAPAZ zou worden uitgevoerd. Zoals uit de stukken uit bijlage 10 blijkt, is dit voorstel in januari 2002 nog niet definitief gereed. Toch heeft U het in uw brief ten aanzien van de beëindiging van mijn aanstelling over het feit dat ik de belangrijkste werkzaamheden niet verricht op het niveau dat in de huidige organisatie wordt verlangd. Ik vraag mij dan af wat de huidige organisatie is en waarom CAPAZ dan nog een voorstel moet maken.

Ook dit laatste geeft naar mijn mening een inconsistentie en onduidelijke weergave van feiten, zoals in feite mijn gehele werkperiode bij VNW is verlopen. Het is zeer makkelijk om in een brief te zetten dat U van mening bent dat iemand de opgedragen werkzaamheden niet binnen redelijke tijd en op het gewenste niveau zal kunnen uitvoeren. Noemt U het tijdstraject rond besluitvorming ALP redelijk? Ook wil ik, tenslotte, nog verwijzen naar bijlage 11 en eindigen met de vraag of U, indien de taken van uw medewerkers niet bekend zijn, U weet of de werkzaamheden allemaal op het gewenste niveau worden uitgevoerd…”

6. Op 13 juni 2002 reageerde de Vertegenwoordiger als volgt op verzoekers brief van 10 mei 2002:

“…Hierbij bericht ik u dat ik heb kennis genomen van uw brief van 10 mei jl.

Ik heb alle begrip voor het feit dat de door mij genomen beslissing om uw contract niet te verlengen u zeer heeft geraakt. Ik heb tijdens ons gesprek aangegeven waarom ik tot deze beslissing ben gekomen.

Zonder in te gaan op de details van uw zeer uitgebreide brief hoop ik dat u het beëindigen van de werkrelatie inmiddels heeft verwerkt en ik wens u alle succes toe bij een nieuwe werkgever…”

7. Verzoeker achtte dit antwoord van de Vertegenwoordiger onbevredigend, hetgeen hij de directeur-generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties liet weten in een brief gedateerd 1 juli 2002. Verzoeker verzocht om bemiddeling.

8. Het waarnemend Hoofd van de Stafafdeling Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties deelde verzoeker bij brief van 6 augustus 2002 mee verzoekers brieven ter afhandeling te hebben overgedragen aan de Vertegenwoordiging waarbij hij had verzocht om in kennis te worden gesteld van de voortgang in de zaak.

9. De Vertegenwoordiger gaf gehoor aan dit verzoek en beantwoordde verzoekers brief van 10 mei 2002 bij brief van 19 augustus 2002 als volgt:

“…Er is nimmer de indruk gewekt dat er tussen u en de Vertegenwoordiging na beëindiging van het contract nog uitgebreid contact zou zijn. (De leidinggevende; N.o.) heeft u aangeboden u te helpen bij het zoeken naar een andere betrekking. (De leidinggevende; N.o.) heeft u op enkele vacatures gewezen, voorts is op uw verzoek voor u een referentiebrief opgesteld.

De reden om het contract met u een half jaar te verlengen was vooral ingegeven door de aandachtspunten zoals deze zijn verwoord in het op 12 juli 2001 met u gehouden functioneringsgesprek. U heeft van dat gesprek een verslag gekregen. U bent in het eerste jaar te weinig ingeschakeld geweest als chauffeur om uw kwaliteiten op dat gebied tijdens die periode te kunnen beoordelen. Naast de kritiek op de uitvoering van de werkzaamheden hebben zowel de leidinggevende als uzelf aangegeven dat u op de competenties discipline, klantgerichtheid, luisteren en mondelinge uitdrukkingsvaardigheid matig scoorde en dat daar verbetering zou moeten optreden.

Het enkele feit dat u door de proefperiode van 6 maanden bent gekomen, wil niet zeggen dat u op alle punten voldoende functioneerde. Er waren duidelijke punten die verbeterd dienden te worden. U heeft de mogelijkheid van een herkansing gekregen.

Gedurende de 2e overeenkomst van 6 maanden is geen verbetering opgetreden op de punten waarop u matig scoorde en zijn de chauffeurswerkzaamheden niet naar tevredenheid verlopen. U bent hierop aangesproken door uw leidinggevende.

De functie waarop u werd aangesteld betrof inderdaad een nieuwe functie binnen een organisatie in ontwikkeling. Dit vergt het nodige van de medewerkers. U bent daarom in de gelegenheid gesteld om uzelf in een ruimere dan gebruikelijke periode te bewijzen, helaas zonder het gewenste resultaat.

Zoals u heeft aangegeven zijn er diverse gesprekken door uw leidinggevende met u gevoerd waarin u telkens bent gewezen op de van belang zijnde competenties en aandachtspunten die in het verslag van het functioneringsgesprek zijn opgenomen. Niet alleen uw leidinggevende maar ook de Vertegenwoordiger heeft u op bepaalde tekortkomingen gewezen. Uw stelling dat geen evaluatiegesprekken hebben plaatsgevonden is daarom niet juist.

De salarissen van het lokaal aangesteld personeel zijn in 2000 niet geïndexeerd aangezien de prijsstijging lager dan 1% was, namelijk 0,4%. Voor het jaar 2001 zijn de salarissen met 6,0% geïndexeerd op basis van het prijsindexcijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Naast een stijging van het prijsindexcijfer van 5,8% voor het jaar 2001 is 0,2% van het niet geëffectueerde prijsindexcijfer 2000 meegenomen voor het jaar 2001. Indexering van 6,0% is conform de arbeidsvoorwaarden het maximale indexeringspercentage. Bij de indexering voor het jaar 2001 is door het Ministerie van BZK achteraf aangegeven dat op basis van de arbeidsvoorwaarden een indexering van slechts 5,8% had mogen worden toegepast. De conclusie is dat op uw salaris alle indexeringen zijn toegepast waarop u recht had, zelfs iets meer dan dat.

U heeft tijdens uw diensttijd maandelijks de reiskosten VNW gedeclareerd op basis van de geldende kilometervergoeding bij de Vertegenwoordiging, namelijk Naf. 0,61 per kilometer. Dit is een zeer redelijke vergoeding aangezien de Landsoverheid in de media te kennen heeft gegeven dat het bedrag te hoog is en dat het als inkomsten zou moeten worden beschouwd. Toepassing van een besluit uit 1999 van het bestuurscollege van Curaςao, waarin voor de eerste 500 km Naf. 0,76 wordt vergoed en daarboven Naf. 0,40 per km, zou voor u nadelig uitpakken, omdat u op jaarbasis ruim boven de 500 km zou uitkomen. Uw leidinggevende heeft u hierop gewezen en u heeft voor Naf. 0,61 per km gekozen.

Over de schade aan uw auto heeft uw leidinggevende aangegeven dat voor de afhandeling van de schade aangifte moest worden gedaan bij de politie en dat een verzekeringsrapport moest worden opgemaakt. U heeft dit echter geweigerd, waardoor uw leidinggevende niets voor u kon doen.

Over aanspraken op vergoeding voor kinderopvang en reiskosten woon- werkverkeer is te melden dat hierover nog geen besluit is genomen. Indien over deze onderwerpen een positief besluit door het bevoegd gezag wordt genomen en u daarop nog aanspraken zou hebben wordt u daarover door mij geïnformeerd.

Alles overziende ben ik van mening dat u ruim de kans geboden is u te kwalificeren voor de functie waarop u bent aangesteld, dat u regelmatig bent gewezen op uw tekortkomingen in uw werk en dat u niet te kort gedaan bent met vergoeding van onkosten. Ik zie derhalve geen enkele reden in te gaan op uw verzoek om schadevergoeding…”

10. Bij brief van 22 oktober 2002 deelde verzoeker de Vertegenwoordiger onder meer het volgende mee:

Ik ben het derhalve niet eens met uw stelling dat ik een herkansing kreeg. Temeer daar U zelf in de eerste alinea op bladzijde twee van uw brief stelt dat het een nieuwe functie binnen een organisatie in ontwikkeling betrof, wat het nodige vergt van de medewerkers. Het ging, mijns inziens, niet om een herkansing, maar om een periode waarin op basis van vastgelegde afspraken, de werkzaamheden verricht en nader geëvalueerd zouden worden.

In de tweede alinea op bladzijde twee van uw brief zegt U dat “mijn stelling dat er geen evaluatiegesprekken hebben plaatsgevonden daarom niet juist is”. Als U mijn brief goed zou hebben gelezen, ziet U dat ik nergens zeg dat er geen evaluatiegesprekken hebben plaatsgevonden. Ik stel alleen op bladzijde drie van mijn brief dat “indien in een eerder stadium een evaluatiegesprek of evaluatiegesprekken hadden plaatsgevonden, veel eerder afspraken over mijn werk en de organisatie van werkzaamheden gemaakt hadden kunnen worden”. Uw bewering is derhalve incorrect.

Voor mij zijn trouwens evaluatiegesprekken en functioneringsgesprekken niet hetzelfde als “gesprekken”. Bij evaluatiegesprekken en functioneringsgesprekken worden zaken vastgelegd, evenzogoed als bij bv. werkoverleg en is er sprake van een twee-richtingenverkeer. De gesprekken zoals U aangeeft in de tweede alinea van bladzijde twee van uw brief, waarin “ik door mijn leidinggevende telkens ben gewezen op de van belang zijnde competenties en aandachtspunten”, kunnen derhalve naar mijn mening niet als functioneringsgesprekken beschouwd worden. Het lijkt erop dat U hiermee wilt aangeven dat mijn leidinggevende als een soort schoolmeester mij steeds op de vingers moest tikken. De gesprekken waarnaar ik verwijs, en waarvan, nogmaals, schriftelijk verslag is gedaan hadden duidelijk een andere strekking. Indien U toch van mening bent dat er diverse gesprekken hebben plaatsgevonden met mijn leidinggevende waarin ik telkens werd gewezen op de van belang zijnde competenties en aandachtspunten, ontvang ik hiervan graag de verslagen, voorzien van mijn paraaf of handtekening, waaruit zou kunnen blijken dat ik kennis had van de “terechtwijzingen”.

Ten aanzien van mijn salaris. Ik ben in augustus 2000 in dienst genomen op basis van een “geïndexeerd” salaris van schaal 3 LMA. Het “niet-geïndexeerde” salaris van schaal 3, trede 10 bedraagt Afl 1694,-. Het Bezoldigingslandsbesluit 1998 dateert van 30 december 1997. Toen ik derhalve in 2000 in dienst werd genomen, had dit bedrag, naar mijn mening, toen al geïndexeerd moeten worden conform CBS prijsindexcijfers van 1998 en 1999.

In 1998 bedroeg het prijsindexcijfer 1,1%! In 1999 bedroeg het prijsindexcijfer 0,4%.

U stelt dat voor 2000 de salarissen niet zijn geïndexeerd omdat de prijsstijging minder dan 1% betrof (prijsindexcijfer 1999). Het is úw keuze om bij prijsstijgingen lager dan 1% de salarissen niet te indexeren. Echter het salaris had wél in januari 1999 geïndexeerd moeten worden, omdat toen de prijsstijging 1,1% was (prijsindexcijfer 1998). Dit geïndexeerde bedrag was dan in 2000 op dit peil gehandhaafd gebleven.

U heeft mij echter van augustus tot en met oktober Afl 1694,- vergoed. Ik ontvang vervolgens in november en december een salaris van Afl 1738,70. Ik snap deze verhoging niet. Het lijkt erop, alsof hier getracht is het verschil tussen Afl 1694,- en een met 1,1% verhoogd salaris recht te trekken. Echter de bedragen komen niet geheel overeen met mijn berekening. Vervolgens krijg ik in januari 2001 een salaris van Afl 1795,60. Dit is een met 6% geïndexeerd bedrag van het salaris behorende bij schaal 3, trede 10 (dat dus niet geïndexeerd is). In augustus 2001 wordt mij op basis van het functioneringsgesprek een periodiek toegekend. De hoogte van mijn salaris wordt schaal 3, trede 11 LMA met 6% indexering. Wederom is geen rekening gehouden met het feit dat de bedragen in het Bezoldingslandsbesluit dateren van 1998. Ik heb voor het gemak niet meer gekeken naar het salaris over de maand januari 2002. Kortom, uw salarisadministratie is zeer slordig en absoluut niet consequent.

Uw bewering in de derde alinea van bladzijde twee van uw brief dat “op mijn salaris alle indexeringen zijn toegepast waar ik recht op had, en zelfs iets meer dan dat”, is derhalve op basis van het vorenstaande weerlegd. Daarnaast is het zo dat álle lokale VNW-medewerkers 6% hebben gekregen, en ik niet alleen. Ik vind derhalve de zinsnede “zelfs iets meer dan dat” absoluut niet op zijn plaats.

De kilometervergoeding. Ik heb U een besluit doen toekomen van het Bestuurscollege van Curaçao (conform advies Departement van Financiën Land) waarin voor de eerste 500 kilometer Afl 0,76 wordt vergoed en daarboven Afl 0,40 per kilometer. U meldde mij dat dit voor mij nadelig zou uitkomen omdat ik op jaarbasis ruim boven de 500 kilometer zou uitkomen. U stelt dat ik op basis van deze informatie voor Afl 0,61 heb gekozen.

In uw brief beweert u bovendien dat deze vergoeding zeer redelijk is aangezien de Landsoverheid in de media te kennen heeft gegeven dat het bedrag te hoog is en dat het als inkomsten zou moeten worden beschouwd. Voor zover mij bekend heeft het Bestuurscollege niet besloten tot aanpassing en vraag ik mij dan ook af, of U meent op basis van een krantenbericht de hoogte van de kilometervergoeding, die U toekent, te moeten verantwoorden.

Het ware beter op zijn plaats geweest indien U nadere informatie over dit besluit had ingewonnen en niet op krantenberichten was afgegaan. De bedragen zijn namelijk gebaseerd op het aantal verreden kilometers op maand-basis en niet op jaarbasis. Aangezien ik op maandbasis nooit meer dan 500 kilometer declareerde, kan ik stellen dat U mij, bij toepassing van het kilometerraai van het eilandgebied Curaçao te kort heeft gedaan.

In de laatste alinea van bladzijde drie van uw brief stelt U, dat ik zou hebben geweigerd aangifte te doen bij de politie en een verzekeringsrapport te laten opmaken met betrekking tot de schade aan mijn auto tijdens dienstwerkzaamheden. Dit is niet correct. Ik heb nooit geweigerd deze informatie te verschaffen. Ik heb mijn leidinggevende uitgelegd, dat het ongeval heeft plaatsgevonden op een privé-terrein. Ik heb direct na het ongeval contact opgenomen met de politie, die mij meedeelde dat zij op privé-terreinen niet kunnen optreden. Ook de Road-service kon niets voor mij doen. Dit heb ik ook aan de leidinggevende medegedeeld. Het is dus absoluut niet zo dat ik zou hebben geweigerd aangifte te doen en een rapport te laten opmaken. Geen politierapport, de dader op het spreekwoordelijke kerkhof en een schade van Afl. 600 aan mijn auto. U heeft in deze op basis van regeltjes gehandeld, die geen rekening houden met dit soort situaties. Ondertussen ben ik wel degene die door uw regeltjes benadeeld is geworden. Ik wil hier trouwens nog vermelden dat o.a. op basis van dit voorval ik voor de zoveelste keer de aandacht van mijn leidinggevende heb gevraagd voor het feit dat het gebruikelijk is dat het verrichten van bode-werkzaamheden met een dienstwagen dient te geschieden en niet in een auto van een der werknemers.

Alles overziende, blijf ik derhalve van mening dat de vertegenwoordiging tekort is geschoten en mij niet correct heeft behandeld. Ik vraag mij dan ook af of ik mij niet tot de Ombudsman zou moeten wenden en de pers in kennis zou moeten stellen van de manier waarop de Overheid met haar werknemers omgaat.

Mijn verzoek om schadeloosstelling handhaaf ik en ik zou het zeer op prijs stellen indien het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties haar werknemers niet tekort zou doen. Ik ben hierbij bereid mij te schikken in een vergoeding van 5000 Euro…”

11. De Vertegenwoordiger beantwoordde verzoekers brief van 22 oktober 2002 op 27 november 2002 als volgt:

“…In mijn reactie op uw eerdere brieven ben ik uitvoerig ingegaan op uw functioneren bij de Vertegenwoordiging en de manier waarop u hierop bent gewezen. Ik zie mij dan ook niet genoodzaakt om deze kwestie nogmaals uiteen te zetten.

Voor wat betreft de indexering kan ik u melden dat de arbeidsvoorwaarden van kracht zijn voor de jaren 2000 e.v. De 1e indexeringsberekening heeft betrekking op peildatum 1 januari 2000. Voor deze berekening worden prijzen van 1999 vergeleken met die van 1998. U stelt in uw brief ook vast dat er sprake is van een prijsverhoging van 0,4%. In de arbeidsvoorwaarden is opgenomen dat indexering plaatsvindt bij een stijging van 1,0% of meer. Over de indexering van het salaris is het voltallige personeel uitvoerig geïnformeerd.

Zodra ik uitsluitsel heb van het Departement van Financiën of de kilometervergoeding een onbelaste of belaste vergoeding is bericht ik u nader over dit specifieke punt.

Over de schade aan uw auto heb ik van (de leidinggevende; N.o.) vernomen dat u geen politie- en verzekeringsrapport wilde laten opmaken in verband met uw no-claim. De informatie in uw brief over de onmogelijkheid voor de politie en Road Watch om u te kunnen helpen is nieuw voor mij. Dit had ik zeker laten verifiëren.

Ik ga ervan uit dat na mijn reactie over de kilometervergoeding u op alle punten voldoende bent geïnformeerd en hoop deze voor u en mij vervelende nasleep te kunnen beëindigen…”

12. Op 20 december 2002 zond verzoeker het waarnemend Hoofd van de Stafafdeling Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties de volgende brief:

“…Gelet op het feit dat voor (de Nederlandse Vertegenwoordiger; N.o.) deze gehele aangelegenheid thans “vervelend” wordt richt ik mij enkel nog tot U.

Voor mij is deze gehele aangelegenheid helemaal niet vervelend. (De Nederlandse Vertegenwoordiger; N.o.) mag deze conclusie derhalve niet voor mij trekken. Ik stop hier de nodige tijd en energie in en mijn enige streven is om op een correcte manier behandeld te worden. Ik hou U hierover graag geïnformeerd.

Ik hoop dat U mijn eerdere brieven en de brief van (de Nederlandse vertegenwoordiger; N.o.) van 27 november jl. in de juiste context weet te plaatsen. Uit de brief van V.N.W. blijkt wederom nergens dat de Vertegenwoordiger het met enige door mij aangehaalde zaken eens is. Dit stoort mij wederom enorm. Het kan toch niet zo zijn dat op deze wijze met de reactie van een ex-medewerker wordt omgesprongen! Er wordt nergens, zelfs niet bij mijn reactie op de kilometervergoeding, gesteld dat ik gelijk heb of dat de Vertegenwoordiging mogelijk te snel conclusies heeft getrokken.

Uit de laatste brief van (de Nederlandse Vertegenwoordiger; N.o.) blijkt duidelijk dat er voor de Vertegenwoordiging niets meer te bepraten valt. Ik zal derhalve heel kort reageren op de brief van (de Nederlandse vertegenwoordiger; N.o.).

Het feit dat het personeel uitvoerig geïnformeerd is over de indexering betekent nog niet dat het personeel hiermee vrede heeft. U weet waarschijnlijk ook hoeveel discussie en overleggen besteed zijn aan het opstellen van arbeidsvoorwaarden voor lokaal personeel en hoeveel discussie nog steeds hierover plaatsvindt.

Voor zover mij bekend, wordt een kilometervergoeding door de werkgever aan de werknemer betaalt en dient de werknemer hier bij het invullen van zijn belastingformulieren melding van te maken. Het is mij derhalve volstrekt onduidelijk waarom de Vertegenwoordiging thans eerst bij het Departement van Financiën navraag moet doen over het feit of deze vergoeding al dan niet belast is. Waarom is dit niet nagevraagd toen de eerst eerste kilometervergoeding aan mij werd uitbetaald?

Met betrekking tot de schade aan mijn auto. Ik heb gevraagd of de Vertegenwoordiging die schade wilde vergoeden op basis van een declaratie van reparatie. Ik zou in principe geen verzekeringsrapport laten opmaken. Dit zou hebben betekend dat ik de schade bij de verzekeringsmaatschappij zou vorderen met als consequentie het verlies van de no-claim korting. Bovendien was de Vertegenwoordiging op de hoogte van het feit dat deze auto van mijn partner was en ik daar gebruik van mocht maken. Ik herhaal nogmaals dat ik de Vertegenwoordiging hierover diverse malen heb geïnformeerd en gewezen heb op het feit dat er in de advertentie niet stond dat ik over een eigen auto diende te beschikken.

Tenslotte wil ik naar voren brengen dat ik van mening ben dat ik geen bevredigende antwoorden heb gekregen op diverse vragen en opmerkingen die ik mijn eerder brieven heb aangegeven. (De Nederlandse Vertegenwoordiger; N.o.) heeft er waarschijnlijk bewust voor gekozen deze zaken niet meer aan de orde te willen brengen.

Weet U wat bij mij een vreemd gevoel geeft. In de periode januari 2002 tot nu heb ik eerst mogen zien hoe het kantoor aan de Rouvilleweg werd heringericht, mogen constateren dat er nog geen zes maanden later verhuisd kan worden naar een pand aan de Scharlooweg, waar ook nog eens in november van dit jaar een receptie ter gelegenheid van de opening wordt gegeven die in de lokale media omschreven werd als zeer luxueus. Waarom moeten andere zaken dan zo lang duren en haast onmogelijk blijken? Ik hoop dat u enig begrip kunt opbrengen voor mijn gevoelens…”

13. Omdat een reactie op zijn brief uitbleef, rappelleerde verzoeker schriftelijk op 12 maart 2003. Ook hierna bleef een reactie uit.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

C. Standpunt Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

In reactie op de klacht deelde de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het volgende mee:

“…Ieder jaar wordt met iedere medewerker een functioneringsgesprek gevoerd, zo ook met (verzoeker; N.o.). Voor het aflopen van het jaarcontract heeft dit gesprek (…) plaatsgevonden en is van beide kanten vastgesteld dat het functioneren onvoldoende was en dat (verzoeker; N.o.) de chauffeurswerkzaamheden nagenoeg nog niet heeft kunnen verrichten. Teneinde hem een kans te bieden om de noodzakelijke verbeteringen aan te brengen en de chauffeurswerkzaamheden in de praktijk te brengen, is besloten om het contract met een ½ jaar te verlengen.

Ondanks de intensievere coaching door de directe leidinggevende (…) en mijzelf kon ik niet anders dan constateren dat (verzoeker; N.o.) niet op het gewenste niveau de werkzaamheden verrichtte en de invulling van de chauffeurswerkzaamheden niet overeen kwamen met de gewenste taakinvulling.

(Verzoeker; N.o.) is 3 weken voor het eind van het contract mondeling te kennen gegeven dat het contract niet zou worden omgezet in een vaste aanstelling. In mijn brief van 15 januari 2002 heb ik dit schriftelijk bevestigd.

Voor de overige genoemde punten verwijs ik u naar de bijgevoegde correspondentie met (verzoeker; N.o.). Voor wat betreft de indexering meld ik, dat de berekening heeft plaatsgevonden volgens de geldende arbeidsvoorwaarden. De relevante passage uit de arbeidsvoorwaarden heb ik voor u bijgevoegd.

Ten aanzien van de kilometervergoeding kan ik u melden dat in de arbeidsvoorwaarden niet is vastgelegd welke kilometervergoeding moet worden gehanteerd. In de praktijk ontvangen zowel de lokaal aangestelde als de uitgezonden medewerkers een kilometervergoeding van Naf. 0,61 per kilometer, ongeacht het aantal kilometers.

Tot op heden wordt bij VNW enkel de vergoeding van Naf. 0,61 gehanteerd. Het betreft een onkostenvergoeding (= geen inkomen) ongeacht het aantal gereden kilometers. Als bevoegd gezag zie ik op basis van de beschikbare informatie geen aanleiding om de huidige regeling, die reeds vele jaren dienst doet, aan te passen dan wel bij te stellen…”

D. Reactie verzoeker

1. Verzoeker deelde de Nationale ombudsman in reactie op het standpunt van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het volgende mee:

“…1. Mijn functioneren:

(De Vertegenwoordiger; N.o.) stelt dat “van beide kanten is vastgesteld dat het functioneren onvoldoende was…”. Hiervoor wil ik verwijzen naar artikel 8.17 van de arbeidsvoorwaarden lokaal personeel (ALP) waar in lid 1 staat dat aan de wijze van functievervulling van de werknemer regelmatig aandacht wordt besteed door middel van het houden van functioneringsgesprekken of het opmaken van beoordelingen, dan wel beide. Artikel 10.4 van de ALP stelt vervolgens dat het salaris van de werknemer die nog niet had maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal heeft bereikt, jaarlijks verhoogd wordt (tenzij in de in de loonschaal anders is aangegeven) tot het in de schaal naast hogere bedrag, indien hij naar het oordeel van het bevoegde gezag zijn functie naar behoren vervult. Tenslotte wil ik verwijzen naar mijn functioneringsgesprek van 24 oktober 2001 (moet zijn 12 juli 2001; N.o.), waarbij het advies helder en duidelijk was: toekennen periodiek.

(De Vertegenwoordiger; N.o.) stelt dat “ondanks de intensieve coaching van (de direct leidinggevende; N.o.) en hemzelf, hij niet anders kon dan constateren dat (verzoeker; N.o.) niet op het gewenste niveau…”. Hiervoor wil ik wederom verwijzen naar het functioneringsgesprek onder B, afspraken over rol leidinggevende. Hier wordt duidelijk aangegeven dat het Hoofd Intern Beheer de medewerker intensief zal begeleiden om de gewenste verbeteringen te bereiken. Er is nooit afgesproken dat (de Vertegenwoordiger; N.o.) mij intensief zou gaan begeleiden. Dat is ook nooit zo geschied. In deze afspraken wordt ook duidelijk gesteld dat het plaatsvervangend Hoofd Intern Beheer zal op korte termijn meer en meer het 1e aanspraakpunt worden voor de dagelijkse werkzaamheden. Een hele logische en heldere beslissing. Het is naar mijn weten nooit de bedoeling dat de directeur van een organisatie zich gaat bezighouden met de coaching van een in de hiërarchie twee of drie lagen onder hem geplaatste medewerker. Er zijn trouwens in het functioneringsgesprek afspraken voor beide partijen vastgelegd. Zo staat er duidelijk onder onderdeel B, hoe gaan wij verder, dat “de procedures en richtlijnen voor telefonie en bodewerkzaamheden opnieuw binnen de organisatie aan de orde worden gesteld…” Verwijzend naar de diverse notulen van vergaderingen stel ik dat deze zaken tot aan mijn vertrek onvoldoende waren geregeld, zodat er de nodige onduidelijkheid bleef bestaan met betrekking tot mijn werkzaamheden en het gewenste niveau hiervan. Tenslotte stelt (de Vertegenwoordiger; N.o.) in deze alinea dat “de invulling van chauffeurswerkzaamheden niet overeenkwam met de gewenste taakinvulling”. Mijn antwoord hierop is heel kort. Er is nooit op papier gezet wat de gewenste taakinvulling was.

2. De indexering

(De Vertegenwoordiger; N.o.) geeft aan dat “de berekening van de indexering heeft plaatsgevonden volgende de geldende arbeidsvoorwaarden”. Ik heb naar voren gebracht dat de inschaling van lokaal personeel gebaseerd is op het Bezoldinglandsbesluit ambtenaren. (De Vertegenwoordiger; N.o.) geeft in zijn reactie van 18 augustus 2002 aan dat de salarissen van het lokaal aangestelde personeel vanaf 2000 werden geïndexeerd en legt hier uit waarom in 2000 niet werd geïndexeerd. Ik stel hier nogmaals dat de keuzes van de Vertegenwoordiging niet altijd de instemming van de medewerkers genoten. Bovendien laat dit onverlet mijn vraag waarom tussen 1998 en 2000 geen indexering heeft plaatsgevonden. Immers het bezoldingslandsbesluit dateert van 30 december 1997.

3. De kilometervergoeding

(De Vertegenwoordiger; N.o.) geeft in zijn reactie aan dat “hij geen aanleiding ziet om de huidige regeling (naf 0,61 per kilometer) aan te passen, dan wel bij te stellen. In de brief van 18 augustus 2002 schrijft (de Vertegenwoordiger; N.o.) hierover dat “toepassing van een besluit uit 1999 van het bestuurscollege van Curaçao, waarin voor de eerste 500 km naf 0,76 per kilometer wordt vergoed en daarboven naf 0,40 per km, zou voor u nadelig uitpakken, omdat u op jaarbasis ruim boven de 500 km zou uitkomen. Uw leidinggevend heeft U hierop gewezen en U heeft voor naf 0,61 per km gekozen”. Ik heb de Vertegenwoordiger hierover schriftelijk bericht dat mijn leidinggevende mij verkeerd heeft geïnformeerd. Het besluit van het Bestuurscollege is gebaseerd op het aantal verreden kilometers per maand en niet op jaarbasis, zodat ik wél in aanmerking zou komen voor naf 0,76 per kilometer. Ik vind hierbij bovendien dat de Vertegenwoordiger wat coulanter had kunnen zijn, gezien het feit dat in de advertentie niet heeft gestaan dat ik mijn eigen auto diende te gebruiken voor bode-werkzaamheden voor de Vertegenwoordiging. De reactie van (de Vertegenwoordiger; N.o.) in zijn brief van 22 november 2002 is de navolgende “zodra ik uitsluitsel heb van het Departement van Financiën of de kilometervergoeding een onbelaste of belaste vergoeding is bericht ik U nader over dit specifieke punt”.

Tezamen met de laatste reactie wordt hier naar mijn mening in drie reacties drie keer een ander standpunt ingenomen door de Vertegenwoordiger, waarbij ik nog steeds van mening ben dat ik recht heb op een vergoeding van naf 0,76 per kilometer…”

Voor het overige verwees verzoeker naar zijn eerdere brieven.

2. Daarnaar gevraagd deelde verzoeker nog mee dat de schade aan de auto was ontstaan in de tweede helft van 2001 op de parkeerplaats van een supermarkt waar hij inkopen moest doen voor de dienst. Toen verzoeker bij de auto terugkwam, bleek hem dat hierin een deuk zat en had hij telefonisch contact opgenomen met de politie en de roadservice die hem echter meedeelden niet te zullen komen omdat de schade op privé-terrein was ontstaan, aldus verzoeker. Omdat verzoeker geen politierapport kon overleggen, wenste de Vertegenwoordiging niet over te gaan tot de vergoeding van de schade. Nadien had verzoeker van de politie vernomen dat de van de politie ontvangen informatie niet juist was en dat de politie of roadservice ter plekke hadden moeten komen om de schade te constateren. Verzoeker overlegde de Nationale ombudsman de reparatienota van het bedrijf dat de schade in januari 2002 had hersteld. Voorts deelde verzoeker nog mee dat hij bij zijn indiensttreding niet kon kiezen voor een bepaalde vorm van kilometervergoeding. De vergoeding die hij ontving bedroeg Afl. 0,61 per gereden kilometer en verzoeker diende maandelijks een overzicht van de voor de dienst gereden kilometers bij te houden. Van zijn partner die werkzaam is bij het Eilandgebied Curaςao, ontving hij op een gegeven moment een besluit waaruit bleek dat ambtenaren van het Eilandgebied Curaςao een andere kilometervergoeding ontvingen. Verzoeker had het besluit overgelegd aan zijn leidinggevende en deze had hem meegedeeld dat de toepassing van het besluit voor hem ongunstig zou uitpakken; verzoeker had daarop geantwoord de bestaande regeling te willen blijven behouden. Later bleek hem dat de leidinggevende het besluit niet op de juiste wijze had uitgelegd, aldus verzoeker.

E. REACTIE Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

1. Naar aanleiding van verzoekers reactie en in antwoord op door de Nationale ombudsman gestelde vragen, deelde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nog het volgende mee:

“…Ten aanzien van het niet afsluiten van een nieuwe arbeidsovereenkomst

(…)

Ad 2.

Tijdens het functioneringsgesprek van 12 juli 2001 zijn tussen de leidinggevende en betrokkene een aantal afspraken gemaakt met voor de uitvoering van de afspraken enerzijds verantwoordelijkheid van de Vertegenwoordiging en anderzijds een verantwoordelijkheid van betrokkene. Ten aanzien van de verantwoordelijkheid van de Vertegenwoordiging in deze kan ik u berichten dat - zoals overeengekomen tijdens eerdergenoemd functioneringsgesprek - de telefonie- en bodewerkzaamheden opnieuw aan de orde zijn gesteld onder meer in het stafoverleg en het beheersoverleg van augustus 2001 (…). Ook hebben de maandelijkse besprekingen inzake de werkzaamheden van betrokkene tevens plaatsgevonden tussen betrokkene en (direct) leidinggevende. Het is dezerzijds echter niet gebruikelijk om dergelijke gesprekken formeel vast te leggen in een zgn. gespreksverslag. Teneinde betrokkene - zoals tevens afgesproken tijdens het functioneringsgesprek - de mogelijkheid te bieden de nodige chauffeurservaring op te doen is betrokkene regelmatig ingezet voor chauffeurswerkzaamheden volgens een van te voren opgesteld schema. Voorts is betrokkene intensiever gecoached door de direct leidinggevende alsook door de vertegenwoordiger die betrokkene meerdere malen over enkele kwalitatieve aspecten van deze werkzaamheden heeft aangesproken.

Ad 3.

Zoals direct leidinggevende en betrokkene hebben aangegeven tijdens het functioneringsgesprek, functioneerde betrokkene op de competenties discipline, klantgerichtheid, luisteren en mondelinge uitdrukkingsvaardigheid matig. In de tweede overeenkomst van zes maanden is op genoemde competenties, ondanks de eerdergenoemde en tijdens het functioneringsgesprek afgesproken intensievere coaching, geen noemenswaardige verbetering opgetreden en zijn de chauffeurswerkzaamheden niet naar tevredenheid verlopen. Ten aanzien van de chauffeurswerkzaamheden is, zoals eerder gemeld, betrokkene tevens meerdere malen over enkele kwalitatieve aspecten door de vertegenwoordiger aangesproken. Dit aangezien deze werkzaamheden met name betroffen het halen en brengen van bezoekende Nederlandse delegaties waarbij de vertegenwoordiger als “gastheer” optreedt.

Ad 4.

De toegekende periodiek tijdens het functioneringsgesprek van 12 juli 2001 is, ondanks de in het genoemde gesprek vermelde verbeterpunten en mede gelet op de verlenging van een half jaar, gebaseerd op artikel 10.6 van het Arbeidsvoorwaarden Lokaal Personeel.

Ad 5.

De functie bode/portier bij de Vertegenwoordiging betrof een niet formeel vastgestelde functie. Na het vertrek van betrokkene is een deel van de functie door een uitzendkracht vervuld. De bode en chauffeurswerkzaamheden zijn uitbesteed. Na het betrekken van een nieuw pand in oktober 2002 is de functie van bode/portier geheel komen te vervallen. Ik wijs er ten overvloede op dat - mede omdat het een niet formeel vastgestelde functie betrof - een contract met beperkte duur is afgesloten en de contractrelatie met betrokkene werd beëindigd omdat betrokkene op meerdere onderdelen van de functie niet voldeed.

Ad 6.

Om reden als onder ad 5. Genoemd is er geen formele functieomschrijving en golden de taken voor de functie als omschreven bij de werving. Over de taken is tussen betrokkene en de Vertegenwoordiging geen onduidelijkheid geweest.

(…)

Ad 8.

Met het vermelde in de toelichting op de artikelen 2.1 tot en met 2.2 bij voornoemd Arbeidsvoorwaardenreglement wordt niet beoogd het klachtrecht uit hoofdstuk 9 Algemene wet bestuursrecht dan wel andere dwingendrechtelijke bepalingen uit deze wet uit te sluiten. Met de toelichting wordt gedoeld op de omstandigheid dat de medewerkers waarop het Arbeidsvoorwaardenreglement van toepassing is, niet werkzaam zijn op basis van een ambtelijke aanstelling, maar op basis van een arbeidsovereenkomst. Omdat deze bedoeling niet duidelijk uit de toelichting blijkt, zal deze passage worden aangepast.

(…)

Schade van verzoekers auto

(…)

Ad 2.

Het verzoek om schadevergoeding heeft betrokkene na enige tijd mondeling bij zijn direct leidinggevende gemeld. Bij herhaling heeft zijn direct leidinggevende gezegd dat hij voor vergoeding van de schade en kosten in aanmerking komt als betrokkene aangifte van de schade bij de politie zou doen en een schaderapport zou overleggen. Betrokkene heeft dit geweigerd en wist dat hij zijn schade derhalve niet op de werkgever zou kunnen verhalen.

(…)

Kilometervergoeding

De regeling betreft het besluit van het eilandgebied Curaçao. Aan (onder meer) betrokkene is gemeld dat in incidentele gevallen waarbij de inzet van de privé-auto benodigd is, gedeclareerd kan worden op basis van de geldende kilometervergoeding bij de Vertegenwoordiging van Naf. 0,61. Betrokkene heeft deze kosten dan ook na (tijdelijke) indiensttreding maandelijks gedeclareerd en waarna tot uitbetaling van de declaratie werd overgegaan.

Wellicht ten overvloede informeer ik u dat bij de (tijdelijke) aanstelling van betrokkene bij de Vertegenwoordiging is uitgegaan dat er een dienstauto beschikbaar was. In de aanschaf van de dienstauto is echter vertraging opgetreden waarop bovenstaande regeling ten aanzien van de kilometervergoeding, waarbij de inzet van de privé-auto benodigd is, van toepassing was op betrokkene.

(…)

Wellicht ten overvloede informeer ik u dat een onderscheid bestaat ten aanzien van de vergoedingen op basis van de geldende kilometervergoeding bij de Vertegenwoordiging van Nederland tussen de uitgezonden medewerkers/een lokaal aangestelde beleidsmedewerker en de lokaal aangestelde beleidsmedewerkers. Eerstgenoemde medewerkers bij de vertegenwoordiging ontvangen een vast maandelijks bedrag voor de kilometervergoeding omdat deze medewerkers regelmatig de privé-auto voor de dienst moeten inzetten (…). De lokaal aangestelde medewerkers kunnen de inzet van de privé-auto voor de dienst declareren op basis van de geldende kilometervergoeding bij de Vertegenwoordiging van Nederland. Betrokkene hield hiertoe een rittenboekje bij en declareerde maandelijks op basis van Naf. 0,61 per kilometer, waarna tot betaling van de declaratie werd overgegaan.

(…)

Ad 3.

Zoals eerder vermeld doet de huidige regeling in het kader van de kilometervergoeding reeds vele jaren dienst. Zo ook tijdens de (tijdelijke) aanstelling van betrokkene. Bij het ter sprake brengen door betrokkene van de regeling van een vergoeding van Naf 0,76 per kilometer voor de eerste 500 kilometer en Naf 0,40 voor de kilometers daarboven is deze regeling door direct leidinggevende nader geëxpliciteerd waarna betrokkene berustte in de bij de Vertegenwoordiging geldende kilometervergoeding. Het voorleggen van een (individuele) keuze aan medewerkers over welke vergoeding gewenst is, afwijkend van het reeds jaren geldend algemeen beleid bij de vertegenwoordiging ten aanzien van de kilometervergoeding, is niet aan de orde. Als voorbeeld kan ik u tevens noemen dat het beleid van de Antilliaanse regering inzake ondermeer de vakantieuitkeringen van de lands- en eilandsambtenaren afwijkt van het beleid van de Vertegenwoordiging van Nederland in deze…”

2. Bijgevoegd was onder meer een in de stafvergadering van 13 augustus 2001 vastgesteld memorandum van verzoekers direct leidinggevende aan de medewerkers van de Vertegenwoordiging. Hierin werd het volgende aan de orde gesteld.

“…Gezien de huidige telefooncentrale is het nodig om een aantal afspraken te maken omtrent de volgende telefonie aangelegenheden:

wanneer en waarnaar doorschakelen bij afwezigheid

aannemen boodschappen indien in gesprek of in bespreking

doorgeven afwezigheid + instructie voor telefonist (z.s.m. cursus outlook voor registratie)

Voor de bode werkzaamheden zijn de volgende punten van belang:

In principe alle post via de reguliere post

Wanneer de bode inschakelen (tijd/zekerheid bezorging/kosten)

Instructie voor de bode.

Aangeven of de post aan een specifiek persoon moet worden afgegeven en/of er voor moet worden getekend. Instructie mondeling of via geeltje.

Wanneer spoed

Onder spoed wordt verstaan: bezorging op dezelfde dag en de bode zal laten tekenen voor ontvangst…”

3. Bijgevoegd was voorts een verslag van het Beheersoverleg van 22 augustus 2001. In dit verslag wordt melding gemaakt van voornoemd memorandum en de vaststelling daarvan in het stafoverleg van 13 augustus 2001. Voorts blijkt uit het verslag dat in het overleg was afgesproken dat een ieder bij het verlaten van de werkplek de telefoon doorschakelt en meldt voor hoelang hij of zij weg is, en bij bezorging van post door de bode duidelijk aangeeft hoe urgent de bezorging is en eventueel nadere instructies geeft.

F. informatie van het centraal bureau voor de statistiek van de nederlandse antillen

Daarnaar gevraagd deelde het Centraal Bureau voor de Statistiek van de Nederlandse Antillen mee dat het prijsindexcijfer over 1999 0,4% was.

g. nadere reactie van de Minister van binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties

Daarnaar gevraagd deelde de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het volgende mee:

“…Zoals u in uw brief aangeeft doelt betrokkene in zijn klacht op de regeling van het eilandgebied Curaçao (circulaire 88.10772/7304 van 27 januari 1989) die per ingaande 1 januari 1998 (moet zijn: 1 januari 1997; N.o.) is gewijzigd. Deze regeling is van toepassing op het personeel c.q. ambtenaren van het eilandgebied Curaçao en niet voor het personeel c.q. ambtenaren van het land van de Nederlandse Antillen. Naar aanleiding van uw opmerking heb ik bemerkt dat in mijn reactie van 27 mei jl. (alsook in de klacht van betrokkene) onterecht melding wordt gemaakt van de regeling van het eilandgebied Curaçao inzake de kilometervergoeding. Dit dient echter, voor wat betreft mijn informatie, gelet op de beschikking van de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken “de regeling van het land van de Nederlandse Antillen” te zijn. Voor zover dit bij u tot verwarring heeft geleid bied ik daarvoor mijn verontschuldigingen aan.

Het vorenstaande doet m.i. niets af aan de genoemde bedragen aangezien door middel van beide besluiten (eilandgebied-landsbesluit) onder meer de kilometervergoeding ten tijde van de klacht was vastgesteld op Naf 0,61 per kilometer. Echter, de verhoging van de vergoeding voor het gebruik van eigen vervoermiddel ten behoeve van de dienst is door de regering van de Nederlandse Antillen in een later stadium doorgevoerd voor de landsambtenaren (nl. ingaande 1 januari 2001 (…)) waar het eilandgebied van Curaçao dit in een eerder stadium heeft doorgevoerd (nl. ingaande 1 januari 1989 (moet zijn: 1 januari 1997; N.o.).

Ten aanzien van de vragen zoals gesteld in uw brief van 23 juni 2004 informeer ik u dat de minister voor Nederlands Antilliaanse en Arubaanse Zaken, ten einde gelijke behandeling te bewerkstelligen voor KabNa (Kabinet voor de Nederlandse Antillen; N.o.) medewerkers, door middel van de brief van 8 oktober 1993 een beschikking heeft geslagen (ingaande 1 november 1993) inzake de vergoedingen voor het gebruik van een eigen motorvoertuig ten behoeve van de dienst.

In deze beschikking heeft de minister voor het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken de vergoeding vastgesteld op basis van de geldende kilometervergoeding als bedoeld in artikel 1, lid 1 van de “regeling vergoedingen vervoermiddelen 1950” zoals deze geldt voor landsambtenaren in de Nederlandse Antillen en Aruba. De geldende kilometervergoeding op basis van de regeling vergoedingen vervoermiddelen 1950 was ten tijde van het slaan van de beschikking gesteld op Naf 0,61 per kilometer. De zinsnede in de beschikking is gelezen als zijnde een vast bedrag voor de vergoeding voor het gebruik van een motorvoertuig ten behoeve van de dienst ad Naf 0,61 per kilometer. Het bedrag ad Naf 0,61 per kilometer wordt derhalve tot op heden gehanteerd als kilometervergoeding voor zowel de uitgezonden medewerkers als de lokaal aangestelde medewerkers van deze Vertegenwoordiging.

Het feit dat de geldende kilometervergoeding van Naf 0,61 per kilometer voor zowel de uitgezonden medewerkers als de lokaal aangestelde medewerkers van deze Vertegenwoordiging wordt gehanteerd vloeit voort uit het feit dat (…) in de Arbeidsvoorwaarden Lokaal Personeel (…) niet vastgelegd is welke kilometervergoeding moet worden gehanteerd voor het lokaal aangestelde personeel. Derhalve is besloten en ook uitgedragen aan de lokaal aangestelde medewerkers dat de kilometervergoeding zoals deze geldt voor de uitgezonden medewerkers op basis van de eerdergenoemde beschikking van 8 oktober 1993 tevens van toepassing te verklaren op het lokaal aangesteld personeel, teneinde gelijke behandeling in deze te bewerkstelligen…”

Achtergrond

1. Concept Arbeidsvoorwaardenreglement lokaal personeel in de Nederlandse Antillen en Aruba (Uitgave BZK/DGCZK-P&U)

Artikel 8:15:

“De Minister kan naar billijkheid de werknemer schadeloos stellen, kosten vergoeden of een geldelijke tegemoetkoming verlenen.”

Artikel 10:2:

“1. Voor de werknemer geldt een salarisschaal. De salarisschaal voor de werknemer wordt vastgesteld door het bevoegd gezag op basis van de zwaarte van de functie en de bijzondere regeling ten aanzien van de loopbaanvorming.

2. De zwaarte van de functie wordt bepaald overeenkomstig het gehanteerde normeringstelsel in het betreffende land waarbij ten aanzien van de bepaling van het salaris aansluiting wordt gezocht bij de inschaling van vergelijkbare functies bij de Nederlands-Antilliaanse respectievelijk Arubaanse Overheid.

3. Voor de vaststelling van het bedrag behorende bij de loonschaal van de in de in de Nederlandse Antillen geplaatste werknemer geldt het geïndexeerde bedrag, bedoeld in het vierde lid.

4. De loonschalen van de Nederlands-Antilliaanse overheid, als geregeld in het Bezoldigingslandsbesluit 1998, worden jaarlijks op 1 januari door de Vertegenwoordiger van Nederland in de Nederlandse Antillen respectievelijk de Directeur van het Kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen geïndexeerd aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek van de Nederlandse Antillen gepubliceerde consumentenprijsindexcijfers van het voorafgaande kalenderjaar, gemiddeld over twaalf maanden.

Indien het prijsindexcijfer met minder dan één procent is gestegen wordt de indexering uitgesteld totdat een stijging van tenminste één procent is bereikt. Compensatie geschiedt tot een maximum van 6% per jaar.”

2. Brief van de minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken aan de Vertegenwoordiger van Nederland in de Nederlandse Antillen van 8 oktober 1993

“…Het komt geregeld voor dat KABNA (Kabinet voor de Nederlandse Antillen; N.o.) geplaatst op de Vertegenwoordiging van Nederland, vanwege het ontbreken van een dienstauto gebruik moeten maken van hun eigen motorvoertuig ten behoeve van de dienst. In sommige gevallen is hiervoor reeds een voorziening getroffen in de vorm van een transportvergoeding. Een dergelijke maatregel leidt evenwel tot ongelijkheid in de vergoedingen.

Teneinde een gelijke behandeling te bewerkstelligen heb ik besloten om per 1 november 1993 de vergoeding voor iedere belanghebbende vast te stellen op een forfaitair bedrag gebaseerd op een kilometervergoeding met een maximum aantal kilometers als in het navolgende achter de functie is vermeld. De vergoeding van het aantal kilometers geschiedt op basis van de geldende kilometervergoeding (thans f 0,61 per km) als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Regeling vergoedingen vervoermiddelen 1950 zoals die geldt voor landsambtenaren in de Nederlandse Antillen of Aruba…”

3. Brief van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao aan de Hoofden van Diensten, Bedrijven, Bureaus en Afdelingen van het Centraal Bestuurskantoor te Curaçao d.d. 25 juni 1999

“…Hierbij vestigen wij uw aandacht erop dat de circulaire nr. 88/10772/7304 d.d. 27 januari 1989 m.b.t. kilometervergoeding als volgt werd gewijzigd:

Akkoord 1e 500 km à fl. 0,76; boven 500 km fl. 0,40 ingaande 1-1-'97 conform advies Departement van Financiën Land d.d. 26 februari 1996.

Deze wijzigingen zijn van toepassing op het personeel van het Eilandgebied Curaςao en schoolverzorgers en gelden met ingang van 1 januari 1997…”

4. Brief van de regering van de Nederlandse Antillen aan de Hoofden van Dienst d.d. 3 augustus 2001

“…Conform de “Regeling vervoermiddelen 1950”(P.B. no. 25) wordt voor het gebruik van een eigen auto ten behoeve van de dienst aan de ambtenaar wier functies voorkomen in artikel 2 kilometergeld vergoed:

voor de eerste 500 km of minder f. 0,61 per km en daarboven per maand f 0,32 per km.

Op 17 juli 2000 is door de Raad van Ministers beslist de vergoeding voor het gebruik van eigen auto ten behoeve van de dienst te verhogen.

Vermelde beslissing behelst dat aan de ambtenaar wier functies voorkomen in artikel 2 van vermelde regeling kilometergeld wordt vergoed als volgt:

- voor de eerste 500 km of minder per maand f. 0,76 per km en daarboven per maand f. 0,40 per km

- bij 1000 km per maand of meer f. 0,10 per km.

Bedoelde verhoging treedt in werking ingaande 1 januari 2001…”

Instantie: Vertegenwoordiging van Nederland in de Nederlandse Antillen

Klacht:

Geen nieuwe arbeidsovereenkomst afgesloten en onvoldoende gewezen op niet functioneren op gewenst niveau; loon niet juist geïndexeerd; in diensttijd opgelopen schade aan auto niet vergoed; ongunstige kilometervergoeding tot één januari;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Vertegenwoordiging van Nederland in de Nederlandse Antillen

Klacht:

Ongunstige kilometervergoeding na één januari.

Oordeel:

Gegrond