2005/378

Rapport

Verzoeker keerde na een verblijf van ruim tien jaar in Zuid-Afrika in 1989 terug naar Nederland. Volgens hem waren hij en zijn relaties door toedoen van het voormalige apartheidsregime geld en goederen kwijtgeraakt. Na terugkeer in Nederland claimde hij bij de huidige Zuid-Afrikaanse autoriteiten de verliezen die hij en de zijnen hadden geleden. Toen dit niet tot het door hem gewenste resultaat leidde wendde verzoeker zich voor bijstand tot het Ministerie van Economische Zaken. Het ministerie wees verzoeker op de mogelijkheid een procedure tegen Zuid-Afrika te starten op grond van de Investerings Beschermings Overeenkomst (IBO) tussen Nederland en Zuid-Afrika. Deze overeenkomst biedt een investeerder de mogelijkheid een juridisch geschil met een verdragspartij dat niet in der minne is geschikt, te onderwerpen aan internationale arbitrage.

Verzoeker klaagt erover dat klaagt erover dat het Ministerie van Economische Zaken zich onvoldoende heeft ingezet om bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten aandacht te vragen voor de zaak.

De Nationale ombudsman overwoog ten aanzien van de klacht dat het geschil tussen verzoeker en de Zuid-Afrikaanse regering niet anders kan worden geduid, dan als een juridisch geschil tussen deze twee partijen. Van een geschil tussen Zuid-Afrika enerzijds en Nederland anderzijds is in dit geval geen sprake. Het Ministerie van Economische Zaken heeft verzoeker daarom terecht op de mogelijkheid gewezen zelf een procedure tegen Zuid-Afrika te starten op grond van de IBO. Deze mogelijkheid laat echter onverlet, dat van de Nederlandse overheid mag worden verwacht dat zij zich voldoende inspant om de belangen van Nederlandse investeerders te behartigen. In het onderhavige geval had het ministerie middels een brief, gesprekken op ambtelijk niveau en tijdens een bezoek van de staatssecretaris van Economische Zaken aan Zuid Afrika om aandacht gevraagd voor de zaak. Hier kwam bij dat het ministerie verzoeker in reactie op zijn brieven en berichten telkenmale uitgebreid had geïnformeerd.

Gelet op de hiervoor bedoelde activiteiten kwam de Nationale ombudsman tot het oordeel dat in redelijkheid niet kon worden gezegd dat het Ministerie van Economische Zaken zich onvoldoende had ingespannen om de onderhavige kwestie op gepaste wijze onder de aandacht te brengen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten. Het feit dat deze inspanningen niet hebben geleid tot een wijziging van het standpunt van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten kan de Nederlandse overheid niet worden aangerekend. De onderzochte gedraging is dan ook niet in strijd met het vereiste van redelijkheid. De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Instantie: Ministerie van Economische Zaken

Klacht:

Zich onvoldoende ingezet om bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten aandacht te vragen voor verzoekers zaak (een geschil over banktegoeden en goederen die verzoeker zijn afgenomen).

Oordeel:

Niet gegrond