2005/232

Rapport

Verzoekster zat in de tram in Rotterdam; zij had haar strippenkaart nog niet afgestempeld. Naar haar zeggen had ze daar nog geen tijd voor gehad omdat ze bezig was haar meereizende moeder en zoon aan een zitplaats te helpen. Medewerkers van de Rotterdamse Electrische Tram (RET) voerden een actie uit ter controle van de vervoerbewijzen, in samenwerking met politieambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam. Toen verzoekster zich niet wilde legitimeren, vroegen de politieambtenaren haar om plaats te nemen in een buiten klaarstaande RET-bus. De tram zou dan zonder vertraging kunnen doorrijden. Verzoekster werkte niet mee, waarna de politieambtenaren haar met enige drang naar de bus voerden. Zij maakte haar lichaam slap en liet zich op de trap in de ingang van die bus vallen.

Verzoekster klaagde erover dat de politieambtenaren disproportioneel geweld tegen haar hadden gebruikt door haar de gereedstaande bus in te slepen.

In het onderzoek van de Nationale ombudsman kwam vast te staan dat verzoekster zich tegen het optreden van de politieambtenaren had verzet, en dat zij zich jegens hen zeer weerbarstig had gedragen. Vast stond dat verzoekster de vorderingen van de politieambtenaren om in de bus plaats te nemen niet opvolgde.

De Nationale ombudsman overwoog dat het optillen van verzoekster vanuit haar liggende houding op de trap van de bus, en het haar vervolgens deze trap optillen terwijl zij haar lichaam slap hield, aan te merken is als "geweld". In artikel 8 Politiewet is een uitwerking gegeven van het evenredigheidsbeginsel: een politieambtenaar mag in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit rechtvaardigt en het doel niet op een andere wijze kan worden bereikt.

In dit geval waren de politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening: zij hadden verzoekster bevoegd staande gehouden wegens een verdenking van zwartrijden. In het kader van de staandehouding mochten de politieambtenaren een onderzoek doen naar haar identiteit, door een onderzoek in te stellen in bijvoorbeeld haar tas. Zo'n onderzoek vindt bij voorkeur niet in het openbaar plaats. In het kader van de staandehouding waren de politieambtenaren niet bevoegd verzoekster te vorderen plaats te nemen in de bus. In dit geval mochten zij haar echter wél met drang de bus invoeren, gelet op de verantwoordelijkheid van de politie voor het handhaven van de openbare orde. Er dreigde namelijk inmiddels een opstootje te ontstaan op straat, van omstanders die zich met de zaak bemoeiden. Niet was gebleken dat de politieambtenaren verzoekster op onnodig hardhandige wijze de bus in hadden getild; er was dus geen strijd met het evenredigheidsbeginsel.

De Nationale ombudsman achtte de gedraging "behoorlijk".

Verder ook: het doorzoeken van verzoeksters tas leverde geen ongeoorloofde schending op van het recht op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer, nu dit is toegestaan ingevolge artikel 55b Sv.

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Wijze waarop is opgetreden bij het uitvoeren van controle van plaatsbewijzen: disproportioneel geweld gebruikt, gefouilleerd, tas doorzocht;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Hardhandig tas uit handen getrokken.

Oordeel:

Geen oordeel