2005/214

Rapport

Verzoeker, een leerling sportvlieger, was op 13 mei 2001 als gezagvoerder van een vliegtuig van het type Cessna Reims FA150L, betrokken bij een incident in het luchtruim boven het ongecontroleerde vliegveld Hoogeveen. Bij dit incident waren verder nog twee luchtvaartuigen betrokken: een combinatie van een motorvliegtuig dat een zweefvliegtuig sleepte. De drie luchtvaartuigen kwamen vlak voor de landing bijna met elkaar in botsing in het zogenaamde circuitgebied boven het vliegveld.

De havenmeester van het vliegveld te Hoogeveen deed van dit incident melding bij de Dienst Luchtvaartpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten. Verzoeker werd als verdachte aangemerkt van het ten onrechte niet-uitwijken voor een vliegtuig dat een ander vliegtuig sleept en het op zodanige wijze aan het luchtverkeer deelnemen dat personen of zaken in gevaar worden gebracht (artikel 20, lid 2 van het Luchtverkeersreglement en artikel 5.3 Wet Luchtvaart). Ook de andere betrokken piloot werd als verdachte aangemerkt van het overtreden van een aantal bepalingen van de luchtverkeersregelgeving. Op enig moment werd de zaak tegen verzoeker geseponeerd.

Op een ongecontroleerd vliegveld is het 'see and avoid concept' het basisprincipe voor veilig vliegverkeer.

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te Assen hem als verdachte heeft aangemerkt in verband met het bovengenoemde incident. Hij bracht onder meer naar voren dat hij door de bouw van zijn vliegtuig beperkt was geweest in zijn gezichtsveld.

De Nationale ombudsman overwoog het volgende. Het redelijkheidsvereiste houdt in dat bestuursorganen de in het geding zijnde belangen tegen elkaar afwegen en dat de uitkomst hiervan niet onredelijk is. Wanneer het gaat om de opsporing van strafbare feiten, is dit in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering te herkennen in het vereiste dat iemand slechts als verdachte kan worden aangemerkt indien het vermoeden van schuld steunt op specifieke feiten of omstandigheden van het geval, en dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten redelijk is.

Het ging in deze zaak zuiver om de vraag of - gelet op de feiten en omstandigheden van het geval - in redelijkheid een verdenking jegens verzoeker kon worden aangenomen. Vanaf het begin van het politieonderzoek was duidelijk dat de betrokken vliegtuigen elkaar in de lucht gevaarlijk dicht waren genaderd, en dat bij deze situatie een motorvliegtuig (verzoeker) en een combinatie van een motorvliegtuig dat een zweefvliegtuig sleepte betrokken waren. Deze feiten en omstandigheden voerden de Nationale ombudsman tot het oordeel dat de officier van justitie verzoeker in redelijkheid als verdachte had kunnen aanmerken. De omstandigheid dat hij beperkt zicht had gehad en de andere vlieger mogelijk (ook) overtredingen had begaan, deed hieraan volgens de Nationale ombudsman niet af.

De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging "behoorlijk".

Instantie: Officier van justitie Assen

Klacht:

Aangemerkt als verdachte in verband met incident tussen drie luchtvaartuigen.

Oordeel:

Niet gegrond