2005/167

Rapport

Verzoeker zocht als bestuurder in zijn auto een adres in een voor hem onbekende buurt van Venray. Op een gegeven moment werd zijn auto "klemgereden" door een aantal auto's van buurtbewoners, die verzoeker ervan verdachten kinderen te hebben lastig gevallen. Twee politieambtenaren gingen ter plaatse. Zij spraken verzoeker aan, die ontkende kinderen te hebben gezien of aangesproken, waarna één politiefunctionaris tegen verzoeker zei: "Kinderen zeggen dit toch niet voor niets".

Verzoeker klaagde er over dat de politieambtenaar door zijn uitlating in bedekte termen heeft gesuggereerd dat verzoeker kinderen had lastig gevallen terwijl verzoeker in het geheel geen kinderen heeft gezien of aangesproken. Daarnaast vond hij het onjuist dat de korpsbeheerder in de afhandelingsbrief naar aanleiding van verzoekers klacht heeft geconcludeerd dat verzoeker is gestopt om de kinderen wat te vragen, terwijl verzoeker steeds heeft ontkend kinderen te hebben gezien of aangesproken.

Hoewel de Nationale ombudsman niet wenste te twijfelen aan zijn bedoeling, had de politieambtenaar zich bij het maken van de opmerking dienen te realiseren dat deze opmerking door een ander, in casu verzoeker, op een andere manier zou kunnen worden geïnterpreteerd.

De Nationale ombudsman achtte het op grond van de over en weer afgelegde verklaringen voldoende aannemelijk dat de opmerking niet is gemaakt om een beschuldiging jegens verzoeker te uiten, maar om verzoeker te confronteren met de verklaring van de andere betrokkenen, en dat de opmerking diende tot waarheidsvinding.

De Nationale ombudsman was van mening dat deze opmerking minder gelukkig was, omdat de politieambtenaar zich had kunnen realiseren dat hij hierdoor jegens verzoeker de schijn heeft kunnen wekken, dat hij vooringenomen was, en dat hij meer waarde hechtte aan de verklaring van de kinderen. De ambtenaar had wellicht beter tegen verzoeker kunnen zeggen dat de kinderen iets anders hadden verklaard dan verzoeker, en hierop zijn reactie kunnen vragen.

De Nationale ombudsman achtte de opmerking gelet op de kennelijke bedoeling van de ambtenaar echter niet zodanig onjuist dat de gedraging op dit punt als niet-behoorlijk diende te worden gekwalificeerd.

De onderzochte gedraging was in zoverre dan ook behoorlijk.

De Nationale ombudsman was verder van oordeel dat de tekst in de afhandelingsbrief van de korpsbeheerder wel in strijd was met het verbod van vooringenomenheid. Immers, in deze brief werd ervan uitgegaan dat verzoeker is gestopt om de kinderen wat te vragen, terwijl verzoeker steeds - en ook met klem in zijn klachtbrief - heeft weersproken dat hij kinderen heeft gezien of aangesproken.

In de bewuste passage in de afhandelingsbrief wordt er evenwel van uitgegaan dat verzoeker wel is gestopt om de kinderen iets te vragen, waarmee in ieder geval de suggestie wordt gewekt dat verzoeker onwaarheid spreekt. Hiermee is de schijn van partijdigheid naar het oordeel van de Nationale ombudsman onvoldoende vermeden en was de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Instantie: Regiopolitie Limburg Zuid

Klacht:

Suggestie ambtenaar dat verzoeker kinderen had lastiggevallen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Limburg Zuid

Klacht:

In klachtafhandelingsbrief verkeerde conclusie getrokken.

Oordeel:

Gegrond