Verzoeker klaagde erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hem en zijn medepassagier hadden staande gehouden en vervolgens op een hardhandige wijze uit hun auto hadden getrokken, hadden gefouilleerd en de auto hadden doorzocht.
Ten aanzien van de staandehouding nam de Nationale ombudsman in overweging dat in artikel 15 van de Grondwet het verbod van onrechtmatige vrijheidsontneming is neergelegd. Dat verbod brengt mee dat de politie alleen in de bij of krachtens de wet bepaalde gevallen iemand mag staande houden. In artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering is daartoe bepaald dat politieambtenaren bevoegd zijn een verdachte staande te houden en naar zijn identiteitsgegevens te vragen. Voorts nam de Nationale ombudsman in overweging dat artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering de verdachte omschrijft als degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Dat artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een ernstig vermoeden, maar eist wel dat het vermoeden van schuld moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten redelijk dient te zijn. Een vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.
De Nationale ombudsman stelde vast dat de politieambtenaren verzoeker en zijn medepassagier hadden staande gehouden op verdenking van openlijk drugsgebruik en autodiefstal. De politieambtenaren hadden die verdenking gebaseerd op het feit dat ze zagen dat verzoeker en zijn medepassagier voorovergebogen in de auto zaten en met de hoofden gericht naar het midden van de voorzijde. De politieambtenaren hielden het op grond daarvan voor mogelijk dat verzoeker en zijn medepassagier drugsverslaafden waren die zaten te gebruiken en als zodanig de auto onrechtmatig onder zich konden hebben.
Hoewel de door de politieambtenaren geconstateerde houding enige argwaan kon wekken, voerde het naar het oordeel van de Nationale ombudsman te ver om daarop het vermoeden te baseren dat verzoeker en zijn medepassagier drugsverslaafden waren die in een gestolen auto zaten te gebruiken. Daar de opsporingsambtenaren verzoeker en zijn medepassagier ten onrechte als verdachten hadden aangemerkt waren ze naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet bevoegd om verzoeker en zijn medepassagier staande te houden. De klacht was op dit punt gegrond.
Overige klachtonderdelen:
-geweldgebruik
-fouilleren
-doorzoeking auto
-bejegening