In het kader van de bestrijding van de vogelpest in 2003 zijn veel vogels geruimd. In mei 2003 kwamen medewerkers van de Algemene Inspectiedienst (AID) en de Rijksdienst voor keuring van Vee en Vlees (RVV) bij verzoekster om haar kippen te ruimen. Zij werden vergezeld door de politie onder leiding van een inspecteur. Er ontstond discussie over de vraag of de kippen wel mochten worden geruimd (volgens verzoekster waren er juridische bezwaren), waarna contact werd opgenomen met het landelijk coördinatiecentrum van de AID. Van daaruit kwam na enige tijd bericht dat er kon worden geruimd bij verzoekster.
Verzoekster klaagde erover dat de inspecteur van politie na het bericht van het coördinatiecentrum had gezegd dat de ruiming goedschiks dan wel kwaadschiks zou plaatsvinden. Volgens haar had de ontruiming bij afwezigheid van de politie kunnen worden opgeschort, zodat zij de rechter om een voorlopige voorziening had kunnen vragen.
De Nationale ombudsman overwoog dat het hier ging om de toepassing van bestuursdwang , waarvoor in de eerste plaats de AID en RVV verantwoordelijk waren. Het was niet aan de politie om te beoordelen of het door verzoekster aangevoerde in de weg stond aan toepassing van bestuursdwang, des te minder nu het coördinatiecentrum van de AID de beslissing tot ruiming had genomen. In de gegeven omstandigheden - waarin uitvoerig overleg over de ruiming had plaatsgevonden, maar verzoekster zich kennelijk niet bij de beslissing van het coördinatiecentrum wilde neerleggen - kwam de opmerking van de inspecteur in wezen neer op het verschaffen van informatie aan verzoekster over haar positie op dat moment en de eventuele gevolgen van verzet. Van strijd met het vereiste van professionaliteit was naar het oordeel van de Nationale ombudsman dan ook geen sprake. Hij achtte de onderzochte gedraging behoorlijk.
Overige klachtonderdelen:
- advies van onvolledige klachtencommissie