2005/102

Rapport

Verzoeker werd naar aanleiding van een verkeersovertreding aan de kant van de weg gezet door twee politieambtenaren. Een van de politieambtenaren sprak verzoeker. Dit liep uit de hand en verzoeker werd meegenomen naar het politiebureau. De Nationale ombudsman deed na de interne klachtenprocedure een hoorzitting plaatsvinden.

Verzoeker klaagde erover dat hij was geboeid en dat hij hier letsel aan had overgehouden. De Nationale ombudsman toetste in deze zaak aan artikel 11 van de Grondwet, waarin het recht op onaantastbaarheid van het lichaam staat opgenomen, waarop bij of krachtens de wet beperkingen kunnen worden gemaakt. Volgens artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie kan een politieambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd ten behoeve van het vervoer boeien. Verzoeker was blijkens het vonnis van de politierechter vrijgesproken van belemmering van een politieambtenaar in de uitoefening van haar functie. Wel was verzoeker veroordeeld wegens verzet tegen de aanhouding. De rechter kon slechts tot veroordeling van verzet tegen de aanhouding komen, als de aanhouding rechtmatig was geweest. De Nationale ombudsman kon uit het vonnis niet anders concluderen dan dat de verdenking van belemmering op dat moment gerechtvaardigd was. De vrijheidsbeneming was niet onrechtmatig. De Nationale ombudsman was op grond van artikel 26, tweede lid Wet Nationale ombudsman (oud) verplicht de gronden van dit oordeel van de rechter in acht te nemen. Uit de tenlastelegging en het vonnis was niet op te maken of verzoeker zich reeds voor of pas ten tijde van het boeien was gaan verzetten. Uit het vonnis kon worden afgeleid dat de rechter het boeien niet had afgekeurd. Had de rechter het boeien namelijk rechtmatig geacht, dan had hij verzoeker niet veroordeeld wegens wederspannigheid (ten tijde van het boeien). Nu de Nationale ombudsman de gronden van de uitspraak van de rechter in dezen in acht nam, kwam hij tot het oordeel dat het gebruik van handboeien ten behoeve van het vervoer gerechtvaardigd was.

Ten aanzien van het letsel merkte de Nationale ombudsman op dat dit waarschijnlijk was ontstaan door het gebruik van de handboeien zelf, in combinatie met de pijnprikkel die een van de politieambtenaren had toegepast en de armbewegingen die verzoeker had gemaakt. De Nationale ombudsman was van oordeel dat dit letsel niet buitenproportioneel was. De onderzochte gedraging was behoorlijk.

Overige klachtonderdelen:

- niet meegedeeld wat de reden van aanhouding was;

- het niet in de autogordel plaatsen;

- het op de hoogte stellen van zijn echtgenote naar welk politiebureau verzoeker werd overgebracht;

- het hardhandig aan de kant duwen van verzoekers echtgenote door een van de politieambtenaren.

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Reden van aanhouding niet meegedeeld; verzoeker niet in autogordel geplaatst; niet meegedeeld naar welk politiebureau verzoeker werd overgebracht; verzoekers echtgenote hardhandig geduwd;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Brabant Zuid-Oost

Klacht:

Verzoeker geboeid.

Oordeel:

Niet gegrond