Een activist die wekelijks op de vliegbasis Volkel kwam, klaagde erover dat, nadat verzoeker was aangehouden, een ambtenaar van de Koninklijke Luchtmacht aan een Amerikaanse ambtenaar verzoekers personalia had verstekt, terwijl verzoeker daartegen bezwaar had gemaakt.
De Nationale ombudsman stelde vast dat de betrokken ambtenaar bevestigend had geantwoord op de
vraag van de Amerikaanse militair of verzoeker nou degene was die hij had herkend als de activist die
elke week op de basis kwam. Volgens de Nationale ombudsman wekte het geen verbazing dat
verzoeker door aldaar aanwezige militairen werd herkend.
De Nationale ombudsman oordeelde dat door de bevestiging van verzoekers naam, verzoekers door
artikel 10 van de Grondwet beschermde persoonlijke levenssfeer niet was geschonden.
Daarbij kwam dat de Amerikaanse militair op de vliegbasis veiligheidstaken verrichte, en bevoegd was
om verdachten staande te houden. Wanneer hij verzoeker zelf had staande gehouden, had hij hem
naar zijn personalia mogen vragen. Dat meer gegevens waren verstrekt dan alleen verzoekers naam
was onvoldoende komen vast te staan. De minister en de betrokken ambtenaar hadden dit ontkend,
en verzoeker kon niet horen wat er was gezegd, zodat hij niet kon weten of er over hem was
gesproken.