Verzoekers zoon had met positief resultaat de Instroomopleiding Koninklijke Landmacht Vrede en Veiligheid afgerond. Hij had gesolliciteerd naar een functie bij de infanterie, maar bleek na een medische keuring enkel geschikt geacht voor een administratieve functie. Door forse bezuinigingen kwam hij echter voor geen enkele functie bij de Koninklijke Landmacht in aanmerking.
Verzoeker klaagt er onder meer over dat de Koninklijke Landmacht de toezegging aan zijn zoon dat hij gegarandeerd een baan zou krijgen bij de landmacht niet is nagekomen.
De Nationale ombudsman was van oordeel dat uit het voorlichtingsmateriaal van de Koninklijke Landmacht alsmede een persbericht van het Ministerie van Defensie een beeld naar voren kwam dat met het voldoen aan vereisten (het met goed gevolg afleggen van de opleiding alsmede een met een positief resultaat afgelegde nadere medische keuring) de sollicitant zeker is van een baan. Het standpunt van de minister van Defensie dat een baangarantie enkel operationele functies betrof kon volgens de Nationale ombudsman dan ook niet worden volgehouden.
Hieruit volgde naar het oordeel van de Nationale ombudsman echter niet dat verzoekers zoon - nu hij geslaagd was voor zijn opleiding en medisch geschikt werd geacht voor een administratieve functie bij de Koninklijke Landmacht - zonder meer moest worden aangesteld bij de Koninklijke Landmacht. Bezuinigingen noopten de Koninklijke Landmacht immers om het aanstellingsbeleid te wijzigen, en de Koninklijke Landmacht had daar ook de vrijheid voor, nu onvoorziene zwaarwegende omstandigheden daartoe aanleiding gaven.
Hoewel het begrijpelijk was dat de teleurstelling bij verzoeker en zijn zoon groot was, kon niet worden gezegd dat de Koninklijke Landmacht onredelijk had gehandeld, nu hij gedwongen was uitvoering te geven aan de door de regering opgelegde bezuinigingen. Hier kwam bij dat de Koninklijke Landmacht nog had getracht het opgewekte vertrouwen zoveel mogelijk gestand te doen, door sollicitanten die niet naar functies hadden gesolliciteerd waarvoor nog plaatsingsmogelijkheden waren of fysiek niet geschikt werden geacht voor de door hun gewenste functie, binnen de aanwezige mogelijkheden alsnog een baan te bieden. Dat voor verzoekers zoon de mogelijkheden gelet op de uitkomst van het medische onderzoek beperkt waren doet hieraan niet af. Van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel was geen sprake. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging “behoorlijk”.
Overige klachtonderdelen:
- weigering schade te vergoeden.