KLACHT
Op 31 december 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van heer F.A. Gommers te Beverwijk, met een klacht over een gedraging van de Minister van Defensie. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat de Minister van Defensie zijn verzoek heeft afgewezen om de plaquettes bij het monument voor gevallenen van de Onderzeedienst te verplaatsen dan wel om gemotiveerd aan te geven waarom niet aan dit verzoek kan worden voldaan.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de Minister van Defensie een aantal specifieke vragen gesteld. Tenslotte brachten twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman een bezoek aan de Onderzeedienst te Den Helder, alwaar zij een gesprek voerden met de Commandant Onderzeedienst en het monument bezichtigden.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Minister deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen danwel aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker schreef op 4 april 1999 onder meer het volgende aan vice-admiraal D. van de Koninklijke Marine:
"Door de marine is in 1947 een monument geplaatst voor de gevallenen van de Onderzeedienst (OZD). Hierop staan 213 namen. De toenmalige commandant OZD (...) wist toentertijd niet alle namen te verzamelen. Noodgedwongen koos hij voor de bemanningen die wel bekend waren (...).
Ongeveer 4 jaar geleden heb ik de minister gevraagd de namen op het monument alsnog compleet te maken. De marineleiding kreeg de afhandeling, maar was aanvankelijk bang om weer namen te vergeten. Ik had meer de indruk dat men niet graag bemoeienis van een burger heeft. Maar na een gesprek werd besloten om maar een Ereboek te maken.
Ik was blij met dit begin en ondanks minachting, hatelijkheden en zelfs dreigementen liet ik de marine zien dat ik meer kennis bezat dan de marine over deze zaak (ik ben er al 40 jaar mee bezig).
Eind 1997 maakte admiraal K. een einde aan het onheuse gedrag. Kort erna kwam het besluit om het monument compleet te maken. Een aanvulling met 82 namen.
Maar oud marine officieren protesteerden tegen wijzigingen aan het monument.
De marineleiding ging hiervoor door de knieën. Deze, voor mij anonieme mensen vonden een Ereboek voldoende. Men erkent wel de rechten van deze 82 man, maar (verzoeker; N.o.) moet niet doordrammen.
Aangezien niemand de weigering kon motiveren ging de marine uiteindelijk op mijn nieuwe verzoek in. Maar nu werd besloten om de 82 "vergeten" namen op plaquettes te zetten (...) op de gevel van het gebouw.
(...)
Excellentie wij vinden het verontrustend dat de generatie officieren die al ver na de oorlog nog weigerde om de dode marinevliegers in Goa in Nederland te laten begraven nu weer de dienst uitmaken (...). De commandant OZD zei wel "wij hoeven niet (verzoeker; N.o.) steeds zijn zin te geven. Mijn zin is echter niet belangrijk, het gaat om recht!"
2. Vice-admiraal D. reageerde bij brief van 12 april 1999 onder meer als volgt op verzoekers brief van 4 april 1999:
"Ik ben het met u eens dat beter laat dan nooit de namen van de overige gevallenen in de nabijheid van het monument worden geplaatst. Het verheugt mij evenzeer dat u in staat bent geweest 35 nabestaanden van de 82 overige gevallen te achterhalen. Dit zal zeker een enorme inspanning zijn geweest, waarvoor ik u hartelijk bedank.
De rest van uw brief, inclusief de bijlagen, doen mij echter verdriet. In goed overleg ben ik indertijd met u het compromis overeengekomen een Ereboek bij het bestaande monument te maken. Ik heb altijd de indruk gehad dat u met dit Ereboek volledig heeft ingestemd. Na verloop van tijd heeft u toch uw ongenoegen geuit aan admiraal K. over het Ereboek omdat dit boek onvoldoende recht zou doen aan de overige gevallenen die werkzaam zijn geweest bij de Onderzeedienst in de Tweede Wereldoorlog.
Mede in het licht van de hernieuwde aandacht voor oorlogsslachtoffers en hun nabestaanden zijn vertegenwoordigers van mij een verdere aanpassing van het monument met uw werkgroep overeengekomen. Dit overleg is ook in goede harmonie verlopen en de uitkomst is vrijwel in overeenstemming met uw wensen. Zoals u zelf ook weet, is een aanpassing van een oorlogsmonument een gevoelige zaak. Uitvoerig overleg heeft dan ook plaatsgevonden met andere nabestaanden om te voorkomen dat uw gewenste aanpassingen van het monument op verzet bij anderen zouden stuiten.
Ik vraag mij dan ook oprecht af waarom u na alle inspanningen zo'n negatieve toon aanslaat. Laten wij dankbaar zijn dat met de komende dodenherdenking bij de Onderzeedienst op 4 mei 1999 de plaquettes in steen met de namen van de overige gevallen zullen worden onthuld."
3. Verzoeker schreef op 8 mei 1999 onder meer het volgende aan de chef Defensiestaf, admiraal K.:
"Toen ik ruim vier jaar geleden begon om het monument voor de gevallenen van onze Onderzeedienst compleet te maken, had ik al vele jaren onderzoek achter de rug. Via o.a. de "ruggengraat" van onze marine, de onderofficieren. Na mijn verzoek aan de minister hiervoor (in 1995), volgde in mijn ogen, een slecht gemotiveerde weigering (...). In een gesprek met (vice-admiraal D., destijds schout bij nacht; N.o.) draaide de marineleiding in zoverre bij dat wij een Ereboek hebben gemaakt met alle namen van de omgekomen mensen in de oorlog. Voor mij een tussenstap. Na uw aantreden als bevelhebber der Zeestrijdkrachten vroeg ik het nogmaals. Ook u weigerde. (...)
In Jan 1998 was in principe besloten het monument compleet te maken. Kort hierna vroeg ik aan kolonel (...) hoe de vlag erbij stond. Ik kreeg te horen dat oud officieren protesteerden en dat alles was "afgeblazen".
Later schreef oud commandeur O. "er zijn namen die op het monument mogen en er zijn namen die in een Ererol mogen, laat dat zo blijven. (...)
Oktober 1998 moest ik u in figuurlijke zin de oren wassen om de zaak weer op de rails te krijgen. Uw eerlijk en oprecht antwoord heeft mij zeer getroffen en mijn waardering voor u doen stijgen. Maar onze admiraals maakten, in mijn ogen, een fout. Zij hadden de protesterende oud officieren met mij om de tafel moeten zetten. Om met Michiel de Ruiter te spreken zijn het nu voor mij "anonieme schavuiten, schelmen of deugnieten" die 82 doden willen discrimineren.
Zoals u weet zijn er 2 aanvullende plaquettes gemaakt, maar iemand van deze, voor mij, anonieme figuren wist mij onder de aandacht te brengen dat zij het oude monument hadden weten te behouden. Kennelijk vinden zij dat er verschil is tussen de nieuwe namen en die uit 1947. (...)
Admiraal D. is van mening dat wij dankbaar moeten zijn dat de plaquettes er nu zijn. Maar ik mag en kan niet dankbaar zijn. Het is geen gift! Er is recht gedaan. Recht, dat ik naar mijn gevoel de admiraals met het mes op de keel heb moeten afdwingen. Over de hoofden van de doden is er nu tweespalt."
4. Admiraal K. verzocht aan vice-admiraal D. om verzoekers brief van 8 mei 1999 te beantwoorden. Vice-admiraal D. reageerde bij brief van 10 juni 1999 onder meer als volgt:
"In mijn vorige brief heb ik u bedankt voor de inspanningen die u heeft gedaan met betrekking tot het Onderzeedienst monument. Men kan echter welgemeende dank verspelen door het kiezen van een confronterende strategie en tactiek. (...)
"Gevoelens" zijn niet het exclusieve bezit van één persoon. "Gevoelens" zijn individueel en divers. Een ieder heeft recht op zijn of haar eigen "gevoelens" en verdient daarvoor respect. Wanneer de marineleiding wordt geconfronteerd met verschillende "gevoelens" dient ze zorgvuldig en met respect om te gaan met alle "gevoelens". Zo is geschied."
5. Verzoeker deelde bij brief van 17 september 1999 onder meer het volgende aan admiraal K. mee:
"Daarom vraag ik u de 2 plaquettes met de 82 namen NAAST het monument te zetten. Het is een schande om de namen achter het monument te zetten, de rechtse pal naast een stalen magazijndeur. Het verhaal dat het visueel één geheel is gaat alleen op als men pal aan het water staat. Het gaat niet om visueel, maar om het gevoel. Geen buitenstaander kan zien dat het één geheel moet voorstellen."
6. Admiraal K. reageerde bij brief van 5 oktober 1999 onder meer als volgt:
"Zoals reeds eerder door Admiraal D. aan u is bericht, is in overleg met onder andere uw werkgroep een aantal aanpassingen aan het monument gerealiseerd (...). Ook heeft Admiraal D. aan u geschreven dat het aanpassen van het monument een gevoelige zaak is. Derhalve heeft uitvoerig overleg met nabestaanden plaatsgevonden om te voorkomen dat eventuele aanpassingen op verzet bij anderen zou stuiten.
De uiteindelijk aangebrachte wijzigingen aan het monument zijn naar mijn mening in goed overleg en zorgvuldig tot stand gekomen. Ik wil u er wellicht ten overvloede op wijzen dat het onmogelijk is om iedere individuele wens gestalte te geven.
Ondanks dat ik het op prijs stel dat u zo veel betrokkenheid toont bij, de naar uw mening, juiste indeling van het monument, ben ik van mening dat een verdere aanpassing niet gewenst is."
7. Verzoeker schreef op 7 december 1999 onder meer het volgende aan de Minister van Defensie:
"Ik vind het mijn plicht om de nabestaanden bij te staan en voor de rechten van de gesneuvelde onderzeedienstmensen op te komen. Daarom schrijf ik u mede namens deze nabestaanden, die mij sinds 4 mei met vragen benaderden.
Wilt u de (in onze ogen) discriminatie aan dit monument ongedaan maken?
Dus de namen van alle 295 doden op een lijn. Nu staan 82 namen, die in 1947 "vergeten" waren ongeveer 3 meter achter de oorspronkelijke namen op 2 schilden. Eén schild naast de deur van een magazijn.
(...) Als u ook geen verandering mag aanbrengen dan vragen wij nog het volgende.
Een uitgebreide motivering van het hoe en waarom. Ook de namen van de tegenstanders, dit in de overtuiging dat deze mensen nooit de moed zullen hebben om openlijk voor hun mening uit te komen. Zelfs verwacht ik een weigering om een motivatie te geven. Men weet dat ik de bezwaren waarschijnlijk direct kan weerleggen. (...)
Meer dan 40 jaar geleden vroeg ik de oprichter van het monument (...) waarom er namen op het monument ontbraken. Hieronder ongeveer letterlijk zijn antwoord.
"Ik heb er nachten van wakker gelegen. Maar ik zag geen kans om meer namen te verzamelen, zonder het risico dat ik dan namen zou vergeten. Er is hier inderdaad onrecht, daar moet je aan wennen. (...) Zorg dat jij deskundige wordt. Bewijs dan dat er niet allemaal helden op staan (...)"."
8. De minister verzocht aan admiraal K. om verzoekers brief van 7 december 1999 te beantwoorden. Admiraal K. reageerde bij brief van 13 december 1999 onder meer als volgt:
"Zoals ik u reeds eerder heb geschreven ben ik van mening dat de aan het monument aangebrachte aanpassingen in goed overleg en zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Ook naar aanleiding van uw laatste brief zie ik geen aanleiding om verdere aanpassingen aan het monument in overweging te nemen. Tevens is er voor mij geen reden om nader onderzoek te laten verrichten naar de motivatie van de genomen besluiten."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting onder Klacht.
C. Standpunt minister van defensie
De Minister van Defensie liet in reactie op de klacht onder meer het volgende weten:
"In goed overleg is de plaatsvervangend Bevelhebber der Zeestrijdkrachten indertijd met (verzoeker; N.o.) het compromis overeengekomen een Ereboek bij het bestaande monument te maken. Dit compromis is gesloten n.a.v. zijn verzoek om de vergeten namen van gevallenen bij de Onderzeedienst aan het monument toe te voegen. Admiraal D. heeft altijd de indruk gehad dat (verzoeker; N.o.) met dit Ereboek volledig heeft ingestemd. Na verloop van tijd heeft (verzoeker; N.o.) toch zijn ongenoegen geuit aan admiraal K., destijds de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten, over het Ereboek omdat dit boek onvoldoende recht zou doen aan de overige gevallenen die werkzaam zijn geweest bij de Onderzeedienst in de Tweede Wereldoorlog. Immers de namen op het monument, dat in 1948 door Koningin Wilhelmina is onthuld, vertegenwoordigen uitsluitend de gevallenen die aan boord van een als gevolg van oorlogshandelingen gezonken onderzeeboot zijn omgekomen. Een aanpassing van het monument was tot 1998 voor veel nabestaanden onbespreekbaar en heeft geleid tot de introductie van eerder genoemd Ereboek.
Mede in het licht van de hernieuwde aandacht voor oorlogsslachtoffers en hun nabestaanden zijn in 1998 vertegenwoordigers van de bevelhebber een verdere aanpassing van het monument met de werkgroep van (verzoeker; N.o.) overeengekomen. Dit overleg is ook in goede harmonie verlopen en de uitkomst is vrijwel in overeenstemming met de wensen van (verzoeker; N.o.) c.s. Zoals bij dit overleg al met (verzoeker; N.o.) is besproken, is een aanpassing van een oorlogsmonument een gevoelige zaak waarbij de mening van de nabestaanden een zeer hoge prioriteit krijgt. Uitvoerig overleg heeft dan ook plaatsgevonden met andere nabestaanden om te voorkomen dat de door (verzoeker; N.o.) c.s. gewenste aanpassingen van het monument op verzet bij anderen zouden stuiten. Hierbij is gebleken dat het plaatsen van de plaquettes achter het monument voor iedereen acceptabel was, terwijl het volledig integreren van deze plaquettes in het monument, zoals door (verzoeker; N.o.) c.s. was voorgesteld, op te veel verzet van andere nabestaanden stuitte. Dit komt omdat naar de mening van vele nabestaanden het monument onaangetast moet blijven daar het bedoeld was voor de gevallenen op zee en omdat het monument door de Koningin is onthuld hetgeen een onaantastbaarheid impliceert. Gelet op het vorenstaande ligt een verplaatsing van de plaquettes dan ook niet in de rede.
Bovengenoemde motivering is zowel mondeling als schriftelijk, in de brief van de Bevelhebber de Zeestrijdkrachten van 12 april 1999, gecommuniceerd."
D. Reactie verzoeker
1. Verzoeker deelde onder meer het volgende mee:
"Iets meer dan 5 jaar geleden verzocht ik aan de marineleiding een gesprek naar aanleiding van een verzoek van mij aan de minister waar ik niets meer over hoorde. (...) Dit gesprek was met (vice-admiraal D., destijds schout bij nacht; N.o.). Hier verschilt mijn mening met die van de marine wat betreft overleg. Ik onderging het geheel als "slikken of stikken". (D.; N.o.) had het antwoord op mijn verzoek over aanpassing van het monument al schriftelijk klaarliggen. (...) Gelukkig had ik informatie ingewonnen voor ik kwam en was ik gewaarschuwd. Ik had daarom de dochter van een in de oorlog zeer bekwame duikbootcommandant meegenomen als secretaresse. Zij wist het gesprek direct op de rails te zetten met de opmerking dat in Engelse kerken veel mooie boeken liggen met namen. (D.; N.o.) draaide bij maar had de overtuiging dat het onmogelijk was de namen goed te verzamelen. In het verleden was dit ook niet gelukt (...). Hij daagde mij uit de namen te verzamelen, uiteraard als assistent, onder commandant OZD (...).
Hij zou dan een boek laten maken als het lukte. Maar (de commandant OZD; N.o.) vond dit uitsluitend een marine zaak die hij ging doen met de oud commandeurs V. en O. Gelukkig wist ik inzage af te dwingen van het eindresultaat. Hierna kon ik met enkele woorden (de commandant OZD; N.o.) overtuigen dat zijn werk droevig was. Uiteindelijk heeft Ro. (maritiem instituut) het werk verricht. (...)
Toen kwam het Ereboek, hierin stonden eerst 290 namen later 295 (...).
Deze familienamen verdienen allemaal het predikaat gestorven in dienst van het land bij de OZD in de periode 10 mei 1940 tot 25 augustus 1945. Hiermee hadden wij de namen compleet en was het wachten op betere tijden. Die kwamen vrij spoedig door de aanstelling van admiraal K. (...). Ik heb weer een verzoek gedaan in de overtuiging dat uiteindelijk het recht moest zegevieren. Maar in eerste instantie weigerde ook admiraal K. Tot hij (...) vroeg of ik even met hem wilde praten. Hij deed de toezegging alles opnieuw te bekijken en ik de belofte rekening te houden met de onkunde van de marine over de historie. Alle marinemensen zijn na de oorlog geboren zei de admiraal. Begin 1998 zijn wij toen begonnen het monument compleet te maken. (...) Kort hierna kreeg ik het bericht dat alles was afgeblazen. De kolonel die het meldde dacht dat het tijdelijk zou zijn omdat er maar 4 nabestaanden van officieren tegen waren. (...) Toch heeft het enorme moeite gekost om daarna alles weer in beweging te krijgen.
Daarna ging het op kolonels niveau verder. Kolonel (...) (Chef kabinet) vertelde wat er ging gebeuren. (...) Er kwam een monument op Amerikaanse manier, dus grote platen met alle namen uit het Ereboek tegen de gevel van het gebouw. Hij sprak dus over alle namen. Later bleek dat de kolonel niet heeft geweten dat ALLE namen in het boek stonden. Kennelijk dacht hij alleen de 82 aanvullingen. Ook in deze fase was er nauwelijks gedachten wisseling. (...) Ook wordt in de brief (de reactie van de Minister; N.o.) gesproken over, voor veel nabestaanden is aanpassing onbespreekbaar en daarom is er het Ereboek. Zoals boven aangetoond had het Ereboek hier niets mee te maken. Niemand verwachtte in het begin weerstand. Wij verwachtten fatsoenlijke mensen die de lotgenoten in verbondenheid graag zouden binnen halen en blij zouden zijn dat er recht was gedaan. Het is voor mij dan ook onbegrijpelijk dat de marine nu toegeeft aan die weinige tegenstanders. Vooral omdat in het verleden al minstens
6 aanpassingen zijn gedaan aan het monument. Deze zijn nimmer met ons besproken. In de brief spreekt men over veel nabestaanden. Dat zullen dan van de 295 families minstens de helft moeten zijn om de doden hun rechten te kunnen afpakken. Ik geloof daar niet in. Ik verzoek daarom de discriminatie ongedaan te maken. Dat de uitslag vrijwel in overeenstemming is met mijn wensen, zoals in de brief staat, is onzin. Ons streven was: twee schilden identiek aan de zeven schilden op het monument. Hierop de 82 namen en dan monteren op de steunbeertjes van het monument die aan weerszijden staan. Desnoods iets opmetselen. Alles eenvoudig zoals alles aan dit monument. Dit is inderdaad volledig integreren.
Van de 7 boten die op het monument staan en waarvan men schrijft dat zij door oorlogshandelingen verloren gingen het volgende. Er gingen 2 boten door directe oorlogshandelingen verloren, dus door contact met een vijand. Dan gingen nog 2 boten verloren door indirect contact, dus mijnen. De anderen gingen door ongevallen verloren.
Van de 82 mannen die nu alleen achter het monument mogen staan stierven in elk geval 36 man op zee. Waarvan 8 op een duikbootmoederschip. Dus in elk geval het verlangde zeemansgraf, waar niet iedereen op het monument aan voldoet ook al is dit door onkunde bij de marineleiding kennelijk onbekend.
Nogmaals, er staat ook weer, het plaatsen van de plaquettes achter het monument was voor iedereen aanvaardbaar. Men bedoelt dan toch niet de nabestaanden, want anders zou ik dit bezwaar niet behoeven te schrijven. Mijn vader staat wel op het oorspronkelijke monument, al moet ik eerlijk bekennen dat ik mij daar nu voor begin te schamen.
(...)
Wij vragen de ernst van de situatie te erkennen. Wat bezielt mensen om andere die precies dezelfde armoe en verdriet hebben doorstaan af te wijzen. Dit kan niet met een simpel "zij zijn er tegen" worden afgehandeld. Alleen door een fout die door de OZD indertijd is gemaakt."
2. Verzoeker voegde bij zijn reactie onder meer een kopie van een brief aan hem van
19 januari 1998 van de toenmalige directeur van het Instituut voor Maritieme Historie.
In deze brief staat het volgende:
"Naar aanleiding van ons telefoongesprek enkele dagen geleden bevestig ik bij deze gaarne schriftelijk dat u en ik het met elkaar eens zijn dat de ererol Onderzeedienst, zoals door u en het Instituut voor Maritieme Historie in gezamenlijk overleg is vastgesteld, tevens zal dienen als uitgangspunt voor een herziening van het monument van de Onderzeedienst in Den Helder. Gaarne verneem ik van u schriftelijk indien u hiertegen alsnog bezwaren heeft en zo ja welke bezwaren dat zijn. Indien ik binnen een maand na dagtekening van deze brief geen bericht van u heb ontvangen, ga ik ervan uit dat u zich inderdaad kunt vinden in de overeenstemming zoals wij die begin van dit jaar hadden bereikt."
e. reactie minister van defensie
1. Naar aanleiding van de reactie van verzoeker en een aantal vragen van de Nationale ombudsman deelde de Minister onder meer het volgende mee:
"Overleg is gevoerd met diverse nabestaanden en enkele ontwerpers van het Onderzeedienstmonument. Deze gesprekken hebben in de loop van 1998 en begin 1999 plaatsgevonden. Van deze gesprekken zijn geen notities en/of verslagen gemaakt. Daarenboven bestaat er geen vereniging van nabestaanden van de gevallenen die op het monument staan vermeld. Met tenminste de volgende personen is een gesprek gevoerd:
- de heer J. (ex-minister-president en ex-officier bij de Onderzeedienst), mede ontwerper van het monument, telefonisch met Bevelhebber der Zeestrijdkrachten, najaar 1998;
- Commandeur b.d. O. (nabestaande, bovendien ex-officier bij de Onderzeedienst) in een persoonlijk onderhoud met de Commandant Onderzeedienst, najaar 1998;
- mevrouw S. (nabestaande) in een persoonlijk onderhoud met de Commandant Onderzeedienst, zomer/najaar 1998;
- mevrouw D. (nabestaande) in een persoonlijk onderhoud met de Commandant Onderzeedienst, zomer/najaar 1998;
- mevrouw B. (nabestaande) in een persoonlijk onderhoud met de Commandant Onderzeedienst, zomer/najaar 1998;
- LTZ1 b.d. (luitenant ter zee eerste klas, buiten dienst) B. (nabestaande) in een persoonlijk onderhoud met de Commandant Onderzeedienst en chef Kabinet Bevelhebber der Zeestrijdkrachten, voorjaar 1999;
- de heer R. (bouwer van het Monument) in een persoonlijk onderhoud met de Commandant Onderzeedienst, voorjaar/zomer 1998.
Commandeur b.d. O. vertegenwoordigde via zijn moeder een (zeer) grote groep van nabestaanden (zie hierna onder 3.; N.o.).
Doelstelling van de gesprekken was om gevoeligheden te polsen bij de nabestaanden waarbij naar voren kwam dat er nog steeds, in ieder geval bij een aantal nabestaanden, negatieve sentimenten aanwezig waren om het monument conform de wensen van (verzoeker; N.o.) aan te passen.
Voor het voeren van gesprekken is gekozen voor de systematiek om een aantal prominenten onder de nabestaanden dan wel ontwerpers te benaderen die tenminste voor een deel van de nabestaanden representatief zijn. Voor een algemene enquête onder de nabestaanden is bewust niet gekozen, mede op advies van de toenmalige Commandant Zeemacht Nederland (ex-officier Onderzeedienst) en de Commandant Onderzeedienst, om te voorkomen dat onnodig leed de overige nabestaanden zou worden aangedaan.
In zijn brief geeft (verzoeker; N.o.) (...) een onjuiste weergave van het gesprek dat de Plaatsvervangend Bevelhebber der Zeestrijdkrachten met hem heeft gevoerd.
Een aantal gebeurtenissen die (verzoeker; N.o.) aangeeft in deze alinea hebben pas nadien plaatsgevonden. Bij dit gesprek waren eveneens aanwezig mevrouw (...) en vanuit Marinevoorlichting LTZ1 (...)."
2. De Minister voegde bij zijn reactie onder meer een notitie van 12 maart 1998 van luitenant ter zee eerste klas, buitden dienst, B. aan admiraal K. In deze notitie staat onder meer het volgende:
"Via (verzoeker; N.o.) ben ik op de hoogte van de tussen u en hem gevoerde gesprekken en correspondentie (...)
Sinds kort schijnt een aantal tegenstanders (...) ook mee te praten. Bij twee van hen, de heren R. en O. heb ik navraag gedaan naar hun opvatting; beide zijn tegen. Eerstgenoemde heeft in 1946/1947 de financiële organisatie uitgevoerd en is betrokken geweest bij het ontwerp van het monument. Hij vindt dat het monument in zijn huidige vorm gehandhaafd moet blijven onder meer omdat het door Koningin Wilhelmina werd onthuld. Mijn jaargenoot O. is ook voor handhaving en ergert zich aan het "doordrammen" van (verzoeker; N.o.).
Ik vind die tegenstand onjuist en onbegrijpelijk en ik vraag dan ook uw aandacht voor een andere zienswijze. Volgens mededeling van de echtgenote van de toenmalige COZD (...) heeft deze zich het hoofd gebroken over het verkrijgen van de namen van alle tot de OZD horende militairen die in de oorlog zijn omgekomen. Van de bemanningen van de boten bestonden naamlijsten (...). Voor de anderen was de administratie niet zo eenduidig. Eerst in het gedenkboek 60 jaar OZD werd een ererol gepresenteerd. Het lijkt mij dan ook redelijk te veronderstellen dat het in 1947 onmogelijk werd geacht alle omgekomenen op het monument te vermelden en dat daarom de presentatie werd gericht op de verloren gegane boten. Er lijkt mij sprake te zijn geweest van een oplossing die bepaald werd door praktische beperkingen.
Nu, zo'n 50 jaar na dato bestaat de mogelijkheid wel om de namen van alle omgekomen OZD militairen op het monument te vermelden. Mede namens (verzoeker; N.o.) en oud-collega G. LTZI bd, stel ik aan de orde op welk ethisch beginsel tegenstanders (...) zich zouden kunnen beroepen om de voorgestelde aanpassing af te wijzen. Uitgangspunt zou moeten zijn dat nabestaanden van voornoemde OZD-militairen bij dit monument hun met name genoemde familieleden moeten kunnen herdenken."
3. Een medewerkster van het Ministerie van Defensie deelde mee dat de vader van de heer O. destijds ook is omgekomen. De moeder van de heer O. heeft op informele basis contact met andere nabestaanden.
f. nadere reactie verzoeker
Verzoeker merkte onder meer het volgende op:
"Ik kom even terug op de brief d.d. 12 april 2000 namens de minister. Op blz. 2 staat o.a.
Hierbij is gebleken dat het plaatsen van de plaquettes achter het monument voor iedereen acceptabel was, terwijl het volledig integreren van deze plaquettes in het monument, zoals door (verzoeker; N.o.) c.s. was voorgesteld, op te veel verzet van andere nabestaanden stuitte. Dit komt omdat naar de mening van vele nabestaanden het monument onaangetast moet blijven enz. enz...
Natuurlijk wist ik het bovenstaande al toen ik begin 1995 de actie tot eerherstel van de vergeten doden startte. Ik pleegde overleg met oud marinemensen met veel dienstjaren.
Wij bespraken vooraf wat er voor bezwaren konden zijn, wijs geworden door het verleden.
Ten eerste de tegenstand wat betreft de wijzigingen. In het verleden waren er al wijzigingen, maar op verzoek van o.a. nabestaanden van officieren. Zoals totaal andere opstelling van de boten. Het veranderen van de schilden van enige boten.
Het veranderen van de cijfers enz.
(...)
Dat de plaatsing achter het monument van de plaquettes voor iedereen acceptabel is, is niet juist, anders zou ik deze brief niet schrijven. Of er wordt bedoeld door alle tegenstanders acceptabel.
Zoals ik u al zei kunnen er nooit veel tegenstanders zijn. Mijn ouderlijk huis heeft vele jaren dienst gedaan als basis voor de weduwen die naar de herdenking gingen. Ik had en heb dus contact met veel nabestaanden (niet voor niets zag ik kans om veel van de vergeten families te vinden (...).
Na mijn verzoek tot eerherstel voor 82 vergeten doden had de marine na het accepteren ook de gevolgen van deze acceptatie moeten aanvaarden en uitvoeren. Zonodig toestemming aan Hare Majesteit vragen. (...)
Ik begrijp dat mensen na 50 jaar gehecht zijn aan een bestaande situatie, ook al is deze uit het oogpunt van recht onjuist. Maar dan moeten deskundige buitenstaanders zorgen dat het recht zegeviert.
Voor de nabestaanden van 213 doden op het monument uit 1947 was het 50 jaar mogelijk 1 dag per jaar troost te vinden door het delen van gezamenlijk leed. Vooral de eerste jaren gaf dit aan mijn moeder veel troost. Maar de 82 andere families raakten al het contact kwijt met de OZD.
(...)
Uiteindelijk staan in de laatste brief de gevraagde tegenstanders.
De heer O. De oudste zoon van de commandant van HrMs O22
Mevr S. Dit zal zijn mevr V-S uit (...) Zwitserland weduwe van OMSD2 (...) van HrMs KXVI later hertrouwd, vorig jaar overleden.
Mevr B. Dit is (...) dochter van OMSD2 (...).
Dan staat er (de heer; N.o.) B. zoon van de commandant van HrMs KXVII. Hij heeft een grote verdienste voor de nabestaanden van HrMs KXVII en O16 door het opsporen van de wrakken. Maar hij is geen tegenstander. (...)
Inmiddels heb ik contact gehad met de heer O. Hij is tegen aanvullingen op het monument 1947, maar heeft geen enkel bezwaar tegen het plaatsen van de aanvullende plaquettes naast dit monument, het is niet nodig dat zij er achter staan.
Mevr B. heb ik ook gesproken (tel.). Zij had er nooit over nagedacht dat de plaats belangrijk was.
Nu zullen er gerust nog wel meer nabestaanden tegen zijn dan van deze 2 officieren.
Zij vormen echter maar 0,66% van de betrokken 295 families. Maar meer dan 10% zal er naar onze mening niet tegen zijn. Wij willen dit niet als vele nabestaanden erkennen (...). De andere genoemde namen zijn geen nabestaanden.
Wij zijn van mening dat de 82 vergeten families voldoende zijn benadeeld in het verleden. Veel van die mensen hebben steeds gedacht dat hun geliefde iets misdaan had waardoor hij niet op het monument mocht. (...)
Het verzoek is dus de plaquettes en het monument uit 1947 op 1 lijn. Elke schijn van discriminatie dient vermeden en een duidelijke vermelding waarvoor zij er staan."
g. verklaring van de commandant onderzeedienst
1. In het kader van het onderzoek voerden twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman een gesprek met de Commandant Onderzeedienst. De Commandant Onderzeedienst verklaarde tijdens dit gesprek onder meer het volgende:
"Uit "de overlevering" heb ik meegekregen dat het monument is opgericht op initiatief van collega's van de Onderzeedienst, met eigen middelen. Het monument wordt in die zin beschouwd als eigendom van de Onderzeedienst. Ik weet niet of het monument in juridische zin eigendom is van de Onderzeedienst. Dit is nooit uitgezocht.
Indertijd is voor de vermelding van de namen het criterium gehanteerd: `zij die zijn gevallen in gevecht met de vijand'.
Het monument heeft in de loop der jaren enkele veranderingen ondergaan. Deze betroffen de spelling van een aantal namen en de toevoeging van de boeg van een onderzeeboot aan de achterzijde van het monument.
Ik heb met een beperkt aantal nabestaanden overleg gevoerd. Dit betrof voornamelijk de initiatiefnemers van destijds, zoals de heer J. Deze waren van mening dat het monument zoals het was een goed monument was en dat het niet veranderd zou moeten worden. Men is tevreden met de huidige situatie, waarbij de twee plaquettes aan weerszijden van het monument tegen de muur zijn bevestigd.
Het overleg is voornamelijk telefonisch gevoerd. Ook tijdens de 4 mei bijeenkomsten heb ik wel eens met de hiervoor bedoelde personen over dit onderwerp gesproken, alhoewel ik dit daarvoor eigenlijk niet een geschikt moment vind.
Vooral de initiatiefnemers van destijds hebben een emotionele binding met het monument. Verder is vooral de mening van de directe nabestaanden van de slachtoffers van belang, en niet zozeer die van de jongere generatie.
Het monument is van de Onderzeedienst en is bedoeld ter gedachtenis van hen die in de strijd gebleven zijn. Verzoeker wilde die groep uitbreiden tot een veel grotere groep. Aan dit verzoek is tegemoetgekomen, in eerste instantie door middel van het ereboek en in tweede instantie door de plaatsing van de plaquettes aan weerszijden van het monument. Daarvoor was het echter al gebruik om op 4 mei alle tijdens de oorlog omgekomen medewerkers van de Onderzeedienst te herdenken.
Het monument heeft door de groeiende belangstelling voor de herdenking van de slachtoffers in de loop der tijd een verdergaande betekenis gekregen.
Daarom gaan de briefjes met de uitnodiging voor de herdenking op 4 mei nu dan ook naar de nabestaanden van de slachtoffers die op de plaquettes zijn vermeld, althans voor zover de adressen bekend zijn.
Mijns inziens wil voornamelijk verzoeker verandering. De Commissie van destijds was tevreden met de gekozen oplossing. Ter ondersteuning hiervan verwijs ik naar een passage uit een brief van 4 mei 1999 van de heren B. en G., die destijds deel uitmaakten van de commissie (zie hierna onder 2; N.o.). Uit deze passage blijkt dat deze heren met de gekozen oplossing tevreden waren.
Toen (eind 1998) was al voldoende duidelijk hoe de situatie precies zou worden.
Het was duidelijk dat de plaquettes niet aan het monument zouden worden bevestigd."
2. Brief van 4 mei 1999 van de heren B. en G. (beiden luitenant ter zee eerste klas, buiten dienst) aan vice-admiraal D.:
"...Ondergetekenden maakten op 15 september 1998 met (verzoeker; N.o.) deel uit van een commissie die tezamen met de Kolonels S. en B. en de heer R. overlegden of het Monument van de Onderzeedienst door toevoeging van ontbrekende namen een passende verandering kon ondergaan.
De commissie sprak daarbij ook namens vele anderen, die vaak individueel al eerder, in woord en geschrift, op een dergelijke aanpassing hadden aangedrongen.
Als resultaat van deze bespreking heeft de Koninklijke Marine onder uw persoonlijke leiding de visie, de wijsheid en moed getoond om, ondanks een reeds bestaande Ererol, een voor alle nabestaanden aanvaardbare oplossing te construeren!..."
3. Voorts verstrekte de commandant onderzeedienst een kopie van een aan hem gerichte brief van een familielid van één van de gevallenen van de Onderzeedienst wiens naam op één van de plaquettes staat. Aan deze brief (van 22 mei 1999) is het volgende ontleend:
"Mag ik u nog heel hartelijk bedanken voor de uitnodiging die ik via mijn broer (...) mocht ontvangen, voor de herdenkingsplechtigheid op 4 mei. Ik vond het fijn dat ik mijn moeders familie kon vertegenwoordigen. De plaquettes zijn heel mooi en ook de plechtigheid."
4. Tenslotte legde de commandant onderzeedienst een kopie over van een aan hem gerichte brief van de heer R. van 12 mei 1998. Bij deze brief was een notitie gevoegd van de heer R. over het monument. In deze notitie staat onder meer het volgende:
"De koude winter van 1946/47 was een aangewezen periode om de onderzeedienst weer eens op een rijtje te zetten. (...) Materieel en personeel waren duidelijk aan onderhoud toe. Het zou zeker tot de komende zomer duren voor een nieuw begin gemaakt zou kunnen worden met normale operaties. (...)
Maar bij een nieuw begin behoort ook een afsluiting van de daaraan voorafgaande periode en wel van een periode uniek in de geschiedenis van onze dienst, n.l. de oorlogstijd. (...) Een goede gelegenheid voor een herdenken van alles wat er in die jaren hiervoor had plaatsgevonden. Naast het houden van een reunie, het samenstellen van een gedenkboek, in aanvulling van het gedenkboek van het 25 jarig bestaan, waarin met name de oorlogsbelevenissen zouden worden vastgelegd kwam de gedachte op om bij deze gelegenheid een monument op te richten voor hen die tijdens de oorlog bij de onderzeedienst het leven hadden gelaten. Rondom ons rezen de verzetsmonumenten als paddestoelen uit de grond en wij vonden het dan ook niet meer dan billijk dat ook voor onze eigen makkers, die niet uit de oorlog waren teruggekeerd, een blijvend aandenken zou worden opgericht.
Van het begin af aan was het duidelijk dat de opzet zeer sober moest worden. De tijd was kort en geld was er in die dagen, zo vlak na de oorlog, al helemaal niet. Bovendien liet de marineleiding in Den Haag ons duidelijk weten dat zij het nut van zo een monument niet zo een twee drie zagen zitten. Steun van die zijde hoefden wij dan ook niet te verwachten. (...)
Wij moesten het dus zelf doen en kwamen toen tot de volgende opzet.
De kern werd gevormd door zeven in brons gegoten platen, een voor iedere boot die tijdens de oorlog door krijgshandelingen verloren was gegaan met daarop in alfabetische volgorde de namen van hen die op dat moment waren gesneuveld. Hiermee meenden wij ook recht te kunnen doen aan het begrip teamverband de basis van het onderzeebootbedrijf.
Ook moest het monument makkelijk verplaatsbaar kunnen zijn; wij wisten immers dat de onderzeedienst zeker niet ten eeuwige dagen in Rotterdam zou blijven en wij wilden het monument zeer beslist verbinden aan de hoofdbasis van onze onderzeedienst.
(...)
Het volgende probleem waren de namen. Voor de twee boten n.l. de 0-13 en de 0-22 die bij het begin van de oorlog in de Noordzee verloren gingen was dat vrij eenvoudig te achterhalen, voor de boten die in de Oost verloren gingen was dat een groter probleem omdat in de chaos van die dagen veel gegevens waren achtergebleven. Wij zijn er redelijk goed uitgekomen met de steun van de pensioenadministratie in Den Haag. (...)
Ook het wie wel en wie niet. Er moest een duidelijke scheidingslijn zijn. Alleen "in gevecht met de vijand". Daarom de "K-VII" wel en de slachtoffers van de batterijexplosie op de "K-XIII" niet. Voor mij persoonlijk een moeilijk geval. Ik zat daar toen zelf n.l. aan boord.
(...)
Inmiddels is het monument uitgegroeid tot meer dan een eerbiedige hommage aan onze vrienden en strijdmakkers die helaas niet uit de oorlog terugkeerden. Het is een essentieel onderdeel geworden van de onderzeedienst zoals zij is en zal blijven. Het is een centraal punt bij iedere plechtigheid die op en door de onderzeedienst plaatsvindt. Het houdt van generatie tot generatie het besef levend dat het onderzeedienstvak geen spelletje is - geen spelevaren - maar bittere ernst met de inzet van het leven als uiterste maar logische consequentie."
H. nadere informatie
Twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman hebben het monument voor gevallenen van de Onderzeedienst ter plaatse bekeken.
Zij stelden vast dat de in mei 1999 toegevoegde plaquettes zijn geplaatst aan weerszijden van het monument iets vóór de muur van het circa twee meter achter het monument liggende gebouw van de Onderzeedienst. In de bijlage bij dit rapport is een foto van het monument opgenomen.
Voorts stelden zij vast dat het monument (inclusief de plaquettes) alleen in zijn geheel in ogenschouw kan worden genomen indien men op enige afstand recht voor het monument staat.
Tenslotte stelden zij vast dat zich direct naast de rechter plaquette een felblauw gekleurde deur met daarop een bordje "magazijn" bevindt.
Beoordeling
1. Verzoeker klaagt erover dat de Minister van Defensie zijn verzoek heeft afgewezen om de plaquettes bij het monument voor gevallenen van de Onderzeedienst van de Koninklijke Marine te verplaatsen, dan wel om gemotiveerd aan te geven waarom niet aan dit verzoek kan worden voldaan.
2. Gelet op hetgeen door partijen over een weer naar voren is gebracht kan het volgende als voldoende vaststaand worden aangenomen.
Het monument voor gevallenen van de Onderzeedienst is vlak na de oorlog opgericht op initiatief van medewerkers van de Onderzeedienst. Destijds is ervoor gekozen om diegenen op het monument te vermelden die in gevecht met de vijand, ofwel door krijgshandelingen, waren omgekomen. Daarbij werden de boten die tijdens de oorlog door krijgshandelingen verloren waren gegaan, als uitgangspunt genomen. Voor iedere boot werd een bronzen plaat gemaakt met daarop de namen van de omgekomen bemanningsleden.
3. Gelet op de notitie van de heer B. van 12 maart 1998 (zie Bevindingen, onder E.2.) en de bij de brief van 12 mei 1998 gevoegde notitie van de heer R. (zie Bevindingen, onder G.4.) is aannemelijk dat bij de hiervoor bedoelde keuze (welke namen wel en welke namen niet op het monument werden geplaatst) een rol heeft gespeeld dat het vlak na de oorlog niet mogelijk was om de namen te achterhalen van alle tot de Onderzeedienst behorende militairen die tijdens de oorlog waren omgekomen.
4. Voorts blijkt uit hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht dat het monument in de loop der tijd een bredere betekenis heeft gekregen, zowel voor de Onderzeedienst zelf, als voor de nabestaanden en familieleden van de tijdens de oorlog omgekomen militairen van de Onderzeedienst. Aannemelijk is dat dit laatste een rol heeft gespeeld bij de beslissing om tegemoet te komen aan het verzoek van verzoeker om
alsnog alle namen van de omgekomen militairen te achterhalen. Verzoeker wilde dat de namen vervolgens zouden worden toegevoegd aan het monument zelf. Vanwege het verzet waarop dit stuitte van de kant van onder meer andere nabestaanden, werd aanvankelijk besloten om een Ereboek te maken. Verzoeker stemde daarmee, zij het schoorvoetend, in. Uit de reactie van de Minister van Defensie (zie Bevindingen, onder C.) en de reactie daarop van verzoeker (zie Bevindingen onder D.1.) blijkt dat het hier een compromis betrof.
5. Eind 1997, begin 1998 deed verzoeker opnieuw het verzoek om het monument uit te breiden met de (82) in 1947 "vergeten" namen. In de loop van 1998 was dit verzoek onderwerp van gesprek tussen verschillende belanghebbenden. Zo voerde de Commandant Onderzeedienst gesprekken met een aantal van de initiatiefnemers van destijds en met een aantal nabestaanden (zie Bevindingen onder E.1.). Daaruit bleek dat een wijziging van het monument zelf voor hen niet bespreekbaar was. Voorts werd in een overleg op 15 september 1998, waarbij onder meer verzoeker aanwezig was (zie Bevindingen onder G.2.), gesproken over het voorstel van verzoeker. Resultaat van één en ander was, dat alsnog werd besloten tot een aanpassing van het monument. Deze aanpassing hield in dat bij het monument twee plaquettes zouden worden geplaatst met daarop de overige gevallenen van de Onderzeedienst. De onthulling vond plaats op 4 mei 1999. De plaquettes werden geplaatst aan weerszijden van het monument iets voor de muur van het circa twee meter achter het monument liggende gebouw van de Onderzeedienst.
6. Bij brieven van 17 september 1999 en 7 december 1999 verzocht verzoeker aan admiraal K. respectievelijk de Minister van Defensie om de plaquettes naast het monument te plaatsen. Verzoeker is van mening dat door de manier waarop de plaquettes nu zijn geplaatst het monument niet één geheel vormt en het de schijn heeft dat de personen die op de plaquettes staan vermeld, zijn achtergesteld bij de personen die op het oorspronkelijke monument staan vermeld.
Verzoekers verzoek werd bij brieven van 5 oktober 1999 en 13 december 1999 afgewezen. In deze brieven werd verwezen naar het overleg dat aan de plaatsing van de plaquettes vooraf was gegaan. De aanpassing van het monument was "in goed overleg en zorgvuldig tot stand was gekomen". Voorts werd aangegeven dat er geen aanleiding was om verdere aanpassingen van het monument in overweging te nemen.
7. Uit de verklaring van de Commandant Onderzeedienst (zie Bevindingen onder G.1.) blijkt dat in het overleg dat eind 1998 heeft geleid tot de beslissing om twee plaquettes bij het monument te plaatsen (zie hiervoor onder 5.) niet aan de orde is geweest waar de plaquettes exact zouden worden geplaatst. Verzoeker heeft ook niet gesteld dat daarover afspraken zijn gemaakt. Duidelijk was in ieder geval dat de plaquettes niet aan het monument zouden worden bevestigd.
Gezien het vorenstaande kan niet worden gesteld dat met de plaatsing van de plaquettes aan weerszijden van het monument iets voor de muur van het circa twee meter achter
het monument liggende gebouw van de Onderzeedienst, niet is gehandeld in lijn met het resultaat van het in 1998 gevoerde overleg. In zoverre is de hiervoor onder 6. genoemde motivering voor de afwijzing van verzoekers verzoek om de plaquettes naast het monument te plaatsen, te weten dat de aanpassing van het monument in goed overleg en zorgvuldig tot stand was gekomen, dan ook niet onjuist.
8. Voorts werd de afwijzing gemotiveerd door erop te wijzen dat er geen aanleiding was om verdere aanpassingen van het monument in overweging te nemen.
De Minister van Defensie kan in dit standpunt worden gevolgd. Daarbij is met name van belang dat de aanpassing van het monument, zoals deze in 1999 is gerealiseerd, in feite een moeizaam tot stand gekomen compromis is tussen diegenen die een aanpassing van het monument zelf wensten (onder wie verzoeker) en diegenen voor wie iedere aanpassing van het monument aanvankelijk onbespreekbaar was (onder wie de initiatiefnemers van destijds). Uiteindelijk is, na veel overleg en inspanning, zowel van de zijde van verzoeker als van Defensie, en via de tussenoplossing van een Ereboek, in 1999 een aanpassing van het monument gerealiseerd, die recht doet aan de wensen c.q. bezwaren van alle betrokken partijen. Het valt te billijken dat Defensie de kwestie van het aldus moeizaam bereikte resultaat niet opnieuw aan de orde wil stellen.
Voorts is van belang dat objectieve beschouwing van het monument in zijn huidige vorm niet leidt tot de conclusie dat door de manier waarop de plaquettes nu zijn geplaatst het monument niet één geheel vormt. Ook gelet op de historische context kan dan ook niet worden gezegd dat het de schijn heeft dat de personen die op de plaquettes staan vermeld, zijn achtergesteld bij de personen die op de voorzijde van het monument staan vermeld. Daaraan doet niet af dat het monument (inclusief de plaquettes) alleen in zijn geheel in ogenschouw kan worden genomen indien men op enige afstand recht voor het monument staat. Wel is de Nationale ombudsman van mening dat de plaatsing van de rechter plaquette pal naast een blauw gekleurde deur met daarop een bordje "magazijn", het beeld verstoort. Dit kan echter vrij simpel worden opgelost door bijvoorbeeld de deur in een meer neutrale kleur te verven en het bordje "magazijn" te verwijderen.
9. Uit hetgeen hiervoor onder 7. en 8. is aangegeven, volgt dat de Minister van Defensie het verzoek van verzoeker om de plaquettes bij het monument voor gevallenen van de Onderzeedienst te verplaatsen in redelijkheid kon afwijzen.
Bovendien is in de brieven van 12 april 1999, 10 juni 1999 en 5 oktober 1999 op afdoende wijze gemotiveerd waarom niet op het verzoek van verzoeker tot een verdere aanpassing van het monument werd ingegaan. In de namens de Minister geschreven brief van 7 december 1999 kon dan ook worden volstaan met een verwijzing naar de eerdere correspondentie en een (korte) herhaling van de eerder gegeven motivering.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Minister van Defensie is niet gegrond.