2004/493

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Stichting Jeugd en Gezin Noord-Holland zich onvoldoende heeft ingespannen om nakoming van een door de rechter vastgestelde omgangsregeling tussen verzoeker, zijn zoon en zijn ex-echtgenote te realiseren.

Beoordeling

1. Het vereiste van onpartijdigheid brengt met zich mee dat bestuursorganen zich actief dienen op te stellen om iedere vorm van een vooropgezette opvatting te vermijden en dat zij zich dienen in te spannen om ook iedere schijn van bevooroordeeldheid te vermijden.

2. Verzoeker heeft een in 1990 geboren zoon die bij zijn moeder woont, de ex-echtgenote van verzoeker. Zij oefent het ouderlijk gezag uit over hun zoon, die in 2001 door de kinderrechter te Haarlem onder toezicht is gesteld van de Stichting Jeugd en Gezin te Haarlem. De kantonrechter te Haarlem stelde in oktober 2002 een definitieve omgangsregeling vast. Deze regeling voorzag erin dat verzoekers zoon eens in de twee weken het weekeinde bij verzoeker zou doorbrengen. In deze zaak gaat het om de rol van de stichting bij de naleving van deze omgangsregeling.

3. In een rapportage van februari 2003 gaf de betrokken gezinsvoogd van de stichting aan dat in principe de omgangsregeling werd gehanteerd, maar dat verzoekers zoon zelf bepaalde wanneer hij naar zijn vader zou gaan. Uit deze rapportage blijkt tevens dat verzoeker had aangegeven dat hij moeite had met de situatie aangezien zijn zoon hem van zijn moeder niet mocht bezoeken op de momenten dat zijn zoon daar behoefte aan had.

4. In de periode daarna richtte verzoeker zich bij herhaling tot de gezinsvoogd. Hij verweet haar dat zij uitsluitend luisterde naar zijn ex-echtgenote, en niet naar hem of naar zijn zoon.

5. Bij beschikking van 25 maart 2003 verlengde de kinderrechter te Haarlem de ondertoezichtstelling met een jaar. De kinderrechter overwoog daarbij dat de kantonrechter had besloten dat het in het belang van verzoekers zoon was dat hij iedere twee weken een weekeinde bij zijn vader doorbracht, dat verzoekers zoon in dat verband dan ook geen vrije keuze had, en “dat de begeleiding van de gezinsvoogd derhalve niet zozeer gericht zou moeten zijn op wat verzoekers zoon wilde maar op het trachten de naleving van de omgangsregeling in voor hem zo goed mogelijke banen te leiden”. De kinderrechter voegde daar aan toe dat de gezinsvoogd ervoor moest zorgen dat haar werkzaamheden met name voor verzoeker inzichtelijker werden.

6. Eind mei 2003 deelde de gezinsvoogd schriftelijk aan verzoeker mee dat zijn zoon haar had laten weten niet meer bij zijn vader op bezoek te willen gaan omdat die hem had opgedragen brieven te schrijven met negatieve opmerkingen over zijn moeder. In verband daarmee, zo bleek uit de brief van de gezinsvoogd, zou verzoekers zoon het eerstvolgende weekeinde niet bij verzoeker doorbrengen. De gezinsvoogd gaf in haar brief tevens aan op korte termijn een gesprek met verzoeker te willen.

7. In de daarop volgende maanden werd er geen uitvoering gegeven aan de omgangsregeling en bracht verzoekers zoon alle weekeinden bij zijn moeder door. Nadat de rechter in kort geding naar aanleiding van een door verzoeker in juli 2003 aangespannen procedure tegen zijn ex-echtgenote had bepaald dat partijen eerst zelf om tafel moesten gaan zitten, organiseerde de gezinsvoogd medio augustus 2003 een gesprek met verzoeker en met zijn ex-echtgenote.

8. Na een bemiddelingsgesprek op initiatief van de stichting in november 2003 werd in december 2003 weer een begin gemaakt met de bezoeken van verzoekers zoon aan verzoeker. Er vonden drie bezoeken plaats waarbij de gezinsvoogd aanwezig was. Vanaf januari 2004 bezocht verzoekers zoon zijn vader niet meer. Nadat de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem op 2 juni 2004 had bepaald dat verzoekers ex-echtgenote, op straffe van een dwangsom, de vastgestelde omgangsregeling diende na te komen, verzocht de moeder om wijziging van de omgangsregeling. Naar aanleiding daarvan bepaalde de kinderrechter dat het tot 1 december 2004 aan verzoekers zoon is om te bepalen wat hij wil, en dat er tot die datum geen uitvoering behoeft te worden gegeven aan de omgangsregeling.

9. Uit de verstrekte informatie komt duidelijk naar voren dat verzoeker en zijn ex-echtgenote er niet in zijn geslaagd het contact van hun zoon met verzoeker in goed overleg te doen plaatsvinden. In verband daarmee heeft de rechter een ondertoezichtstelling uitgesproken en een omgangsregeling vastgesteld. Ook de naleving van de omgangsregeling heeft in de praktijk echter veel problemen opgeleverd. Niet alleen de onderhavige klachtprocedure maar ook verschillende kortgeding-procedures, door verzoeker aangespannen tegen zijn ex-echtgenote, en het verzoek van verzoekers ex-echtgenote tot beëindiging van de omgangsregeling getuigen daarvan.

10. De verantwoordelijkheid voor naleving van een door de rechter vastgestelde omgangsregeling ligt primair bij betrokkenen, in dit geval verzoeker en zijn ex-echtgenote. Van een gezinsvoogd mag worden verwacht dat hij zich inspant om de eventuele bezoeken van het onder toezicht gestelde kind aan de niet-verzorgende ouder in goede banen te leiden en om in dat verband - indien nodig - een bemiddelende rol te vervullen. De gezinsvoogd heeft daarbij primair de taak te waken over de belangen van de betrokken minderjarige.

11. In het onderhavige geval is van een soepele en consequente naleving van de in oktober 2002 door de kantonrechter vastgestelde omgangsregeling geen sprake geweest. Volgens verzoeker is de houding van zijn ex-echtgenote er debet aan dat zijn zoon hem veel minder vaak heeft bezocht dan hij zelf zou willen of dan in de omgangsregeling is vastgelegd. Verzoeker verwijt de gezinsvoogd van de stichting dat zij alleen luistert naar zijn ex-echtgenote en zich er niet voor inspant dat zijn zoon daadwerkelijk eens in de twee weken het weekeinde bij hem doorbrengt

12. De betrokken gezinsvoogd heeft in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman onder andere verklaard dat zij als gezinsvoogd niet betrokken wil worden bij welles-nietesspelletjes, en dat zij ervoor moet waken mee te gaan in een strijd tussen ouders.

13. Uit de overgelegde stukken blijkt niet zozeer dat de gezinsvoogd voornamelijk rekening heeft gehouden met de wensen van verzoekers ex-echtgenote als wel met die van hun zoon. Naar aanleiding van zijn opmerkingen over het dicteren van brieven heeft de gezinsvoogd in mei 2003 besloten in zijn belang tijdelijk geen nadruk te leggen op de nakoming van de omgangsregeling.

14. Gezien haar primaire taak om te waken over het belang van de onder toezicht gestelde minderjarige acht de Nationale ombudsman het begrijpelijk dat de gezinsvoogd, ondanks de beschikking van de kinderrechter van 25 maart 2003, in mei 2003 heeft besloten niet onverkort vast te houden aan de naleving van de omgangsregeling. Van belang is in dat verband dat de signalen van verzoekers zoon dateerden van ná die beschikking. De gezinsvoogd heeft in dit opzicht ook juist gehandeld door naar aanleiding van bedoelde signalen onmiddellijk contact te zoeken met verzoeker.

15. Uit het onderzoek is voorts gebleken dat de gezinsvoogd zich na de zomervakantie van 2003 heeft ingespannen de omgangsregeling weer uitgevoerd te krijgen. Na enkele door haar begeleide bezoeken eind 2003 van verzoekers zoon aan zijn vader, is er echter weer spoedig een eind gekomen aan naleving van de omgangsregeling.

16. Een gezinsvoogdij-instelling kan aan een ouder een schriftelijke aanwijzing geven (zie Achtergrond). De stichting en de betrokken gezinsvoogd hebben in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman aangegeven dat het geven van een schriftelijke aanwijzing aan verzoekers ex-echtgenote niet zinvol werd geacht. Gelet op eerdere ervaringen bestond er geen enkele verwachting dat verzoekers ex-echtgenote een eventuele aanwijzing zou opvolgen of een eventuele dwangsom ter zake zou betalen. Een eventuele uithuisplaatsing van verzoekers zoon - als sanctie op het niet opvolgen van een eventuele aanwijzing - zou volgens de stichting absoluut niet in zijn belang zijn. Uit het onderzoek is voorts gebleken dat de betrokken gezinsvoogd verzoeker en zijn advocaat in november 2003 heeft meegedeeld dat en waarom de stichting aan verzoekers ex-echtgenote niet een schriftelijke aanwijzing zou geven.

17. Ten aanzien van de mogelijkheid tot indiening van een verzoek om wijziging van de omgangsregeling is door de stichting aangegeven dat die mogelijkheid in beginsel slechts wordt aangegrepen indien de veiligheid van de betrokken minderjarige in het geding is door de omgang met de niet-verzorgende ouder. Daarvan was in dit geval geen sprake, aldus de stichting. Uit het onderzoek is overigens gebleken dat de gezinsvoogd zowel verzoeker als zijn ex-echtgenote heeft gewezen op de mogelijkheid de rechter te verzoeken om wijziging van de omgangsregeling.

18. De Nationale ombudsman vindt het begrijpelijk dat verzoeker moeite heeft met de gang van zaken rond de naleving van de omgangsregeling. Nu echter niet is gebleken dat de opstelling van de gezinsvoogd in deze kwestie is ingegeven door een bevooroordeelde houding ten opzichte van verzoeker of zijn ex-echtgenote, is er geen grond de gezinsvoogd te verwijten dat er vanaf mei 2003 van naleving van de omgangsregeling in de praktijk niet veel is terechtgekomen.

19. Anders dan verzoeker wellicht veronderstelt, zijn de mogelijkheden van een gezinsvoogd om daadwerkelijke naleving van een omgangsregeling af te dwingen in de praktijk nogal beperkt. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman hebben de stichting en de betrokken gezinsvoogd in dit geval datgene gedaan wat onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid van hen mocht worden verwacht.

20. Nu in dit geval niet is gebleken van handelen door de stichting respectievelijk de gezinsvoogd in strijd met het vereiste van onpartijdigheid of met andere vereisten van behoorlijkheid, is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van een gezinsvoogd van de Stichting Jeugd en Gezin te Haarlem, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Stichting Jeugd en Gezin (per 1 februari: Bureau Jeugdzorg Noord-Holland) te Haarlem, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 6 oktober 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Haarlem, met een klacht over een gedraging van een gezinsvoogd van de Stichting Jeugd en Gezin te Haarlem.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Stichting Jeugd en Gezin (per 1 februari 2004 opgegaan in Bureau Jeugdzorg Noord-Holland) te Haarlem, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de stichting verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarbij werden aan de stichting enkele specifieke vragen voorgelegd. Ook de betrokken gezinsvoogd werd om een reactie gevraagd.

De Raad van Bestuur van Bureau Jeugdzorg Noord-Holland reageerde bij brief van 15 juni 2004. Deze brief bevat ook het standpunt van de betrokken gezinsvoogd.

Verzoeker werd in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Daarnaast werd op 6 oktober 2004 een gesprek gevoerd met de betrokken gezinsvoogd.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Raad van Bestuur en de betrokken gezinsvoogd deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op enkele punten aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekers zoon, geboren in 1990, is bij beschikking van de kinderrechter te Haarlem van 19 april 2001 onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugd en Gezin te Haarlem. Verzoekers zoon woont bij zijn moeder, verzoekers ex-echtgenote, die het ouderlijk gezag over verzoekers zoon uitoefent.

2. Op 10 december 2001 maakten verzoeker en zijn ex-echtgenote tijdens een gesprek bij de Raad voor de Kinderbescherming te Haarlem een aantal afspraken over hun onderlinge omgang en over de omgang met hun zoon. Deze afspraken werden schriftelijk vastgelegd en door zowel verzoeker als zijn ex-echtgenote ondertekend. De afspraken luidden als volgt:

"…1. Ouders praten niet negatief over elkaar.

2. De omgangsregeling wordt gehanteerd zoals die in de beschikking is opgenomen. Het staat ouders vrij om een weekend onderling te ruilen, maar als ouders daar niet uitkomen dan wordt de omgangsregeling zoals die in de beschikking is opgenomen gehandhaafd.

3. Vader staat niet bij de school om (verzoekers zoon; N.o.) te zien of te spreken.

4. Als (verzoekers zoon; N.o.) iets vertelt wat de ouders verontrust, nemen zij contact op met elkaar en vertrouwen er dan op dat de uitleg van de ander de juiste is. Beide ouders nemen in acht dat (verzoekers zoon; N.o.) ouders soms naar de mond praat en hetgeen hij vertelt niet geheel de waarheid is.

5. Begeleiding van (verzoekers zoon; N.o.) bij zijn huiswerk en pubergedrag wordt door ouders op elkaar afgestemd. In eerste instantie door gezamenlijke gesprekken bij de gezinsvoogd, en later via de vaste belafspraak op vrijdag.

6. Boodschappen voor de andere ouder worden niet via (verzoekers zoon; N.o.) doorgegeven, maar rechtstreeks aan elkaar tijdens de vaste belafspraak op vrijdag.

7. Als (verzoekers zoon; N.o.) vader wil bellen of zien buiten de omgangsregeling om, dan mag hij dit van moeder. (Verzoekers zoon; N.o.) krijgt hier echter de ruimte om zelf aan te geven wanneer en of hij dit wil en wordt hierbij niet onder druk gezet door één van beide ouders. Mochten hier t.z.t. alsnog problemen over ontstaan, dan is de gezinsvoogd gemachtigd om deze afspraak te schrappen.

8. De omgangsregeling vindt voorlopig plaats in het weekend om de veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 20.00 uur.

9. Voor de kerstvakantie geldt dat de reguliere omgangsregeling doorgang vindt en (verzoekers zoon; N.o.) daarnaast van 28 december tot en met 30 december bij vader is.

10. In de korte schoolvakantie van een week geldt dat de reguliere omgangsregeling doorgang vindt en (verzoekers zoon; N.o.) daarnaast nog twee dagen extra bij vader is. Deze dagen zullen in overleg met de gezinsvoogd worden bepaald…"

3. De kantonrechter te Haarlem stelde bij uitspraak van 30 oktober 2002 een definitieve omgangsregeling vast. Uitgangspunt was dat verzoekers zoon eens per twee weken het weekeinde bij verzoeker doorbracht, en wel van vrijdagmiddag 18.30 uur tot zondagmiddag 16.00 uur. Ook voor de vakanties werd een regeling vastgesteld.

4. In haar “Rapportage jaarevaluatie” van 12 februari 2003 schreef de betrokken gezinsvoogd onder het kopje “Verloop maatregel afgelopen planperiode” het volgende:

“…Contacten

(…)

Met vader is relatief weinig contact geweest. Vader faxt af en toe brieven naar de gezinsvoogd om zijn visie op de situatie kenbaar te maken. Met vader is ook een gesprek geweest over de omgang…”

Onder het kopje “Wat is er nu aan de hand” staat het volgende:

“…Huidige situatie

(…)

Vader:

Vader geeft aan dat (zijn zoon; N.o.) niet naar hem toe mag wanneer (verzoekers zoon; N.o.) dat wil. Hij vindt de situatie voor (zijn zoon; N.o.) niet goed. Hij ervaart dat (zijn zoon; N.o.) van moeder niet mag komen op momenten dat (zijn zoon; N.o.) wel naar zijn vader wil…”

Onder het kopje “De aanpak” merkte de gezinsvoogd het volgende op:

“…Kaders en aanwijzingen

1. In principe wordt de omgangsregeling gehanteerd, maar (verzoekers zoon; N.o.) bepaalt zelf wanneer hij naar vader gaat…”

5. De stichting diende op 18 februari 2003 bij de kinderrechter te Haarlem een verzoek in tot verlenging van de ondertoezichtstelling van verzoekers zoon.

6. In vervolg op verschillende brieven van verzoeker aan de gezinsvoogd waarin hij haar wees op de problemen rond de naleving van de omgangsregeling, richtte verzoekers advocaat zich bij brief van 26 februari 2003 tot de gezinsvoogd. Zij schreef de gezinsvoogd onder meer het volgende:

“…Cliënt (verzoeker; N.o.) verwacht op zijn minst dat u toeziet op nakoming van de door de rechter vastgestelde omgangsregeling. Cliënt heeft u uitgebreid, met een grote hoeveelheid faxen, aangegeven, wat er de afgelopen perioden omtrent de omgangsregeling, waaronder de Kerstvakantie, is misgegaan. Het is cliënt niet duidelijk welke maatregelen u jegens moeder heeft genomen en wat uw toezicht inhoudt.

(…)

Wat mij de afgelopen periode is opgevallen is dat cliënt bij herhaling uw aandacht vraagt voor tal van zaken die betrekking hebben op het belang van (verzoekers zoon; N.o.) en dat daar niet of nauwelijks door u op is gereageerd, voor zover ik thans kan overzien. Dit lijkt mij in elk geval niet juist. Teneinde misverstanden te voorkomen verzoek ik u deze brief schriftelijk te beantwoorden…”

7. Bij brief van 13 maart 2003 verweet verzoeker de gezinsvoogd zich bevooroordeeld op te stellen door alleen naar zijn ex-echtgenote te luisteren, en niet naar hem of naar zijn zoon. Hij besloot zijn brief met de opmerking angst te hebben om een officiële klacht in te dienen omdat hij niet wist welke gevolgen dat voor hem en voor zijn zoon zou kunnen hebben.

8. De gezinsvoogd attendeerde verzoeker bij brief van 18 maart 2003 op de mogelijkheid van een bemiddelingsgesprek met de teammanager van de stichting.

9. Op verzoek van de stichting verlengde de kinderrechter te Haarlem bij beschikking van 25 maart 2003 de duur van de ondertoezichtstelling van verzoekers zoon met een jaar tot 3 april 2004. In zijn beschikking overwoog de kinderrechter het volgende:

"…Niet zonder reden is er in het verleden een zogenaamde "omgangsondertoezichtstelling" opgelegd. Ouders zijn kennelijk niet in staat met elkaar te communiceren en (verzoekers zoon; N.o.) verkeert daardoor in een loyaliteitsconflict, waarbij hij ernstig klem raakt tussen twee strijdende ouders, die het niet eens kunnen worden. De kinderrechter overweegt dat bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling de zeer recent door de kantonrechter vastgestelde omgangsregeling in principe het uitgangspunt dient te zijn voor partijen om na te leven. De kantonrechter heeft hierbij rekening gehouden met het standpunt van partijen, de gezinsvoogd, de Raad voor de Kinderbescherming, alsmede met de wensen van (verzoekers zoon; N.o.). Dit betekent dan ook dat (verzoekers zoon; N.o.) in feite geen vrije keuze heeft of hij naar de vader gaat, maar dat voor (verzoekers zoon; N.o.) besloten is dat het in zijn belang is dat hij iedere twee weken een weekeinde bij zijn vader doorbrengt, uitzonderlijke omstandigheden zoals ernstige ziekte daargelaten. De begeleiding van de gezinsvoogdes zal derhalve niet zozeer gericht moeten zijn op wat (verzoekers zoon; N.o.) wil, maar op het trachten de naleving van de, door de kantonrechter vastgestelde, omgangsregeling in voor (verzoekers zoon; N.o.) zo goed mogelijke banen te leiden. De gezinsvoogdes is, anders dan de vader kennelijk hierbij voorstaat, in dezen geen "politieagent" maar kan wel trachten, de weerbaarheid van (verzoekers zoon; N.o.) te vergroten, zodat hij beter in staat is het loyaliteitsconflict, waarin hij verkeert, te hanteren. De inspanningen van de gezinsvoogdes op dit terrein acht de kinderrechter op zich een nuttige zaak. De gezinsvoogdes zal hierbij wel moeten zorgen, dat haar werkzaamheden in dezen met name voor de vader inzichtelijker worden, zodat vader zich ook hierbij meer betrokken voelt.

Nu ook zonder (verzoekers zoon; N.o.) te horen reeds voldoende duidelijk is geworden dat een gezinsvoogd een nuttige bijdrage lijkt te kunnen leveren aan een voor (verzoekers zoon; N.o.) zo soepel mogelijke verlopende omgang met zijn vader, verlengt de kinderrechter de ondertoezichtstelling met een jaar.

Los van de vraag of de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is, heeft vader uiteraard zelf de keuze, om indien naar de mening van vader de omgangsregeling onvoldoende wordt nagekomen, alsnog nakoming van de omgangsregeling, met eventueel een dwangsom te vorderen bij de rechtbank…"

10. Bij brief van 28 maart 2003 reageerde de gezinsvoogd op de brief van verzoekers advocaat van 26 februari 2003. In haar brief gaf zij onder meer aan dat zij een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk achtte omdat de omgangsregeling nog steeds niet goed verliep. Aan het slot van haar brief sprak zij de bereidheid uit op korte termijn een afspraak met verzoeker te maken om de communicatie te bespreken en om het plan van aanpak toe te lichten.

11. Verzoeker stuurde in de daarop volgende maanden regelmatig faxberichten aan de gezinsvoogd waarin hij wees op zijn zorgen over de schoolprestaties van zijn zoon, over de situatie bij zijn ex-echtgenote thuis, en over het niet-nakomen van de afspraken over de weekendbezoeken van zijn zoon aan hem. Ook zijn advocaat richtte zich in deze periode schriftelijk tot de gezinsvoogd.

Ook stuurde hij een aantal handgeschreven brieven van zijn zoon waarin deze zich beklaagde over zijn moeder.

12. De gezinsvoogd beantwoordde verzoekers faxberichten bij brief van 29 april 2003. Zij wees verzoeker daarbij op de tegenstrijdigheden in de informatie van verzoekers zoon over de situatie bij zijn moeder thuis.

Bij brief van gelijke datum informeerde de gezinsvoogd verzoekers advocaat over de stand van zaken.

13. Bij brief van 28 mei 2003 schreef de gezinsvoogd verzoeker een brief met de volgende inhoud:

“…Helaas is het niet gelukt u telefonisch te spreken, vandaar dat ik u schriftelijk op de hoogte breng.

Hierbij laat ik u weten dat het aanstaande weekend niet volgens de omgangsregeling doorgaat. (Verzoekers zoon; N.o.) heeft aangegeven naar aanleiding van het vorige weekend bij u aankomend weekend niet te willen komen.

In een gesprek met (verzoekers zoon; N.o.) heeft hij verteld zondag 18 mei van 06.00 uur 's morgens tot 20.00 uur 's avonds van u brieven te hebben moeten schrijven. (Verzoekers zoon; N.o.) heeft aangegeven niet meer door u gedicteerd te willen worden.

Ik wil wel graag op korte termijn een afspraak met u maken om hierover te praten…”

14. Verzoeker spande in juli 2003 een kort geding aan tegen zijn ex-echtgenote. Hij vorderde nakoming van de omgangsregeling, op straffe van een dwangsom. De rechter hield de zaak aan tot 1 oktober 2003.

In deze periode stuurde verzoeker de gezinsvoogd opnieuw een aantal brieven waarin hij er op wees dat er als gevolg van de opstelling van de gezinsvoogd niets terechtkwam van de naleving van de omgangsregeling.

Ook vroeg hij bij brief van 4 juli 2003 naar het bezoek van zijn zoon aan hem gedurende twee weken in de zomervakantie.

15. De gezinsvoogd reageerde bij brief van 23 juli 2003 als volgt:

“…Ik heb (verzoekers zoon; N.o.) gesproken voor zijn vakantie met zijn moeder. Ik heb hem gewezen op de uitspraak van de kinderrechter betreffende de vakantieregeling en uw verzoek wat dat betreft. (Verzoekers zoon; N.o.) heeft mij laten weten er nog geen vertrouwen in te hebben, dat hij geen brieven bij u hoeft te schrijven.

10 augustus 2003 zal hij terugkomen van de vakantie met zijn moeder. Ik zal wederom een gesprek met hem plannen over de resterende periode van de vakantie en zijn wensen om die bij u door te brengen…”

16. In het halfjaarlijkse evaluatierapport van de gezinsvoogd van 20 augustus 2003 staat onder het kopje “Verloop maatregel afgelopen planperiode” het volgende:

“…Het contact met vader (verzoeker; N.o.) is stroef verlopen. Vader heeft de afgelopen planperiode zeer regelmatig faxen verstuurd, waarin hij zijn zorgen betreffende de opvoeding en verzorging van (zijn zoon; N.o.) kenbaar maakte. Vader is een aantal maal op kantoor geweest met een vertrouwenspersoon voor vader.

18 augustus 2003 is er een gesprek geweest met vader, diens advocaat, (verzoekers zoon; N.o.) en gedeeltelijk met moeder. Doel van dit gesprek was dat (verzoekers zoon; N.o.) kon aangeven waarom hij niet meer naar vader wilde en hoe het eventueel verder kan gaan. Uitkomst van het gesprek was dat iedereen zich realiseert in wat voor moeilijke situatie (verzoekers zoon; N.o.) moet zitten. Er is geen duidelijke oplossing gekomen hoe verder te gaan. Hier is een nieuwe afspraak voor gemaakt…”

In dit evaluatierapport staat voorts dat verzoeker aan de gezinsvoogd heeft laten weten dat hij wil dat zijn zoon hem kan bezoeken wanneer hij dat wil, en dat verzoeker niet wil dat zijn zoon iets doet tegen zijn zin in.

Onder het kopje “Kaders en aanwijzingen” staat het volgende:

“…Afspraken

1. In principe wordt de omgangsregeling gehanteerd, maar (verzoekers zoon; N.o.) bepaalt zelf wanneer hij naar vader gaat.

Resultaten

In de afgelopen planperiode is de omgangsregeling bijzonder slecht gehanteerd. (Verzoekers zoon; N.o.) is veel ziek geweest, hij heeft een aantal keer aangegeven niet naar vader te willen aangezien vader in het weekend veel boos was…”

Ook staat in het rapport dat nader wordt bekeken wanneer de omgangsregeling weer van kracht zal zijn.

17. Op 19 november 2003 vond een bemiddelingsgesprek plaats waaraan werd deelgenomen door verzoeker en zijn advocaat alsmede de gezinsvoogd en haar teammanager.

18. Op 5 december 2003 stuurde de betrokken teammanager verzoeker een kort verslag van het bemiddelingsgesprek van 19 november 2003. Onder het kopje “Afspraken n.a.v. bemiddelingsgesprek” is het volgende gesteld:

“…- Bezoeken tussen (verzoekers zoon; N.o.) en vader worden langzaam opgebouwd.

- De gezinsvoogd stelt voorwaarden op waar de bezoeken aan moeten voldoen.

- De voorwaarden worden als voorstel naar de advocaat van vader gestuurd.

- Het eerste contact tussen vader en (zijn zoon; N.o.) vindt tussen 19 november en 3 december '03 plaats.

- De eerste 3 bezoeken worden begeleid door de gezinsvoogd.

- Op 16 december vindt er een evaluatie plaats van de bezoeken met vader, de advocaat van vader en de gezinsvoogd…”

Onder het kopje “Resultaten bemiddelingsgesprek” is het volgende vermeld:

“…Vader geeft aan dat hij tevreden is over de gemaakte afspraken tijdens het bemiddelingsgesprek. Vader en de advocaat van vader geven aan dat ze hopen dat het deze keer goed zal verlopen…"

19. Verzoeker reageerde bij brief van 9 december 2003. In zijn reactie gaf hij aan het niet eens te zijn met de weergave van het bemiddelingsgesprek en ook op geen enkele wijze te hebben laten blijken tevreden te zijn over de gemaakte afspraken.

20. Bij brief van 15 december 2003 deelde verzoeker aan zijn advocaat mee dat de, door de gezinsvoogd begeleide, bezoeken van zijn zoon aan hem goed waren verlopen.

21. In februari 2004 liet verzoeker de Nationale ombudsman weten zeer teleurgesteld te zijn over de gang van zaken aangezien hij zijn zoon gedurende de maand januari 2004 niet had gezien.

22. In maart 2004 verlengde de kinderrechter te Haarlem de duur van de ondertoezichtstelling van verzoekers zoon opnieuw met een jaar, tot 3 april 2005.

23. In april 2004 spande verzoeker een kort geding aan tegen zijn ex-echtgenote. Bij vonnis van 2 juni 2004 bepaalde de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem dat verzoekers ex-echtgenote de bij beschikking van de kantonrechter van 30 oktober 2002 vastgestelde omgangsregeling diende na te komen, met als sanctie een dwangsom van € 250 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan die veroordeling zou voldoen, tot een maximum van € 10.000.

24. In het kader van een verzoek van verzoekers ex-echtgenote om de omgangsregeling stop te zetten, heeft de kinderrechter eind juni 2004 bepaald dat beide ouders hun zoon tot 1 december 2004 niet zouden mogen lastigvallen met de omgangsregeling.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder Klacht.

Zijn advocaat gaf bij brief van 2 april 2004 de volgende toelichting op verzoekers klacht:

"…De kritiek van cliënt op de Stichting Jeugd & Gezin is reeds middels diverse klachtenprocedures aan de Stichting Jeugd & Gezin kenbaar gemaakt, er zijn diverse bemiddelingsgesprekken gevoerd, waarbij de Stichting Jeugd & Gezin verbetering c.q. verscherping van handelen, jegens partijen en de minderjarige heeft toegezegd, waarvan in de praktijk niet veel terecht is gekomen. Mondeling wordt het nemen van diverse maatregelen beleden, doch in de praktijk niet adequaat uitgevoerd of geheel achterwege gelaten. Een voorbeeld daarvan is het volgende.

Moeder werpt telkenmale belemmeringen op voor het nakomen van de omgangsregeling en heeft medio mei 2004 (bedoeld is: 2003; N.o.) de omgangsregeling stopgezet. De gezinsvoogd doet hier verder niets aan. Vervolgens is een kort gedingprocedure nodig om in gesprek te geraken met de gezinsvoogd respectievelijk moeder (waarbij ook de zoon van cliënt rechtstreeks wordt betrokken). Dit leidt tot conceptafspraken die door SJG en cliënt - na ruggespraak met moeder - worden opgesteld, doch door moeder niet worden ondertekend. SJG onderneemt hierop geen actie, hoewel in de gesprekken SJG heeft laten weten, dat indien moeder de afspraken niet nakomt en/of anderszins de omgangsregeling frustreert er op andere wijze maatregelen zullen worden genomen, zoals een schriftelijke aanwijzing of mogelijk een uithuisplaatsing van de minderjarige.

Ook nadat vader eenzijdig de door moeder gestelde voorwaarden is nagekomen en er door de gezinsvoogd begeleide omgang tussen (verzoekers zoon; N.o.) en vader heeft plaatsgevonden weigert moeder verdere medewerking en wordt door SJG echter verder geen druk uitgeoefend op moeder. Wel wordt de raadsvrouwe van cliënt door de gezinsvoogd aangegeven dat enkel een kort gedingprocedure nog soelaas kan bieden, doch wordt dit bijvoorbeeld niet in een brief naar moeder toe kenbaar gemaakt (of op andere wijze schriftelijk bevestigd). Met vader wordt onvoldoende gecommuniceerd over het standpunt van SJG en het al dan niet nemen van maatregelen of het achterwege laten daarvan. En ook naar de Rechtbank toe wordt geen duidelijk standpunt ingenomen en slechts een summiere weergave van de feiten gerapporteerd (hetgeen ook door de Kinderrechter ter zitting van 11 maart 2004 is bevestigd).

Zoals hiervoor vermeld is het een tendens in onderhavige zaak dat verbetering van communicatie jegens vader wordt toegezegd, meer adequaat en scherper handelen jegens partijen wordt toegezegd, doch daar in de praktijk niets van terechtkomt. Met name het feit dat dit probleem zich structureel voordoet is voor cliënt zeer teleurstellend en fnuikend voor de (vertrouwens)relatie tussen partijen…"

C. Standpunt stichting jeugd en gezin

1. De Raad van Bestuur van de Stichting Jeugd en Gezin deelde met betrekking tot de inspanningen van de stichting om de omgangsregeling uitgevoerd te krijgen het volgende mee:

"…Niet alleen na de beschikking van de kinderrechter (van 25 maart 2003; N.o.) maar reeds vanaf de beschikking van de Kantonrechter in oktober 2002 is het beleid van de Stichting Jeugd en Gezin Noord-Holland erop gericht geweest aan beide ouders (…) duidelijk te maken dat de omgangsregeling zoals die is vastgelegd in de beschikking van de Kantonrechter uitgevoerd dient te worden. Van meet af aan heeft de gezinsvoogd dit beleid uitgevoerd middels concrete handelingen naar de ouders en (verzoekers zoon; N.o.).

a. In oktober 2002 wordt door de Kantonrechter een omgangsregeling vastgesteld. Direct na het afgeven van de beschikking blijkt de omgangsregeling niet uitvoerbaar te zijn voor alle betrokken partijen; (verzoekers zoon; N.o.) heeft als gevolg van een fors loyaliteitsconflict bij de Kantonrechter om een 'gulden middenweg' gevraagd, die eigenlijk te zwaar voor hem is.

Dit blijkt de gezinsvoogd uit de tweewekelijkse gesprekken die (o.a.) (verzoekers zoon; N.o.) met haar voert. Deze gesprekken zijn bedoeld om het verloop van de uitvoering van de omgangsregeling te volgen. (Verzoekers zoon; N.o.) was veelvuldig ziek in de periode van oktober 2002 tot januari 2003 en gaf bij de gezinsvoogd aan niet naar zijn vader te willen. Wanneer moeder de gezinsvoogd hierover telefonisch mededeling deed, heeft de gezinsvoogd moeder telkenmale gewezen op de beschikking die er lag ten aanzien van de omgangsregeling. De gezinsvoogd heeft daarnaast benadrukt dat deze beschikking uiteraard uitgevoerd dient te worden door beide ouders. Vervolgens heeft de gezinsvoogd na een dergelijk telefoontje van moeder vader hiervan in kennis gesteld. Van oktober tot en met december 2002 verliep de vastgestelde omgangsregeling met horten en stoten.

Samengevat: de gezinsvoogd heeft tweewekelijkse gesprekken gevoerd met belanghebbenden teneinde het verloop van de uitvoering van de omgangsregeling te volgen. Zij heeft, wanneer door moeder werd afgeweken van de omgangsregeling, moeder gewezen op haar plicht de omgangsregeling na te komen.

b. Omdat de uitvoering van de omgangsregeling niet goed verloopt, komen de ouders in januari 2003 onderling overeen dat wordt afgeweken van de door de Kantonrechter vastgestelde omgangsregeling en dat wordt teruggegrepen naar de omgangsregeling zoals deze liep vóór de beschikking van de Kantonrechter. De gezinsvoogd schrijft in haar rapport d.d. 12 februari 2003 (…) ten behoeve van de verlenging van de ondertoezichtstelling door de kinderrechter dat de omgangsregeling zoals door de Kantonrechter vastgesteld wordt gehanteerd maar dat (verzoekers zoon; N.o.) zelf bepaalt wanneer hij naar vader gaat. Dit is een bevestiging van de gang van zaken op dat moment en conform de afspraak tussen de ouders. Door als uitgangspunt de beschikking van de Kantonrechter te nemen - aangevuld met de vrijheid die ouders hebben in onderling overleg daarvan af te wijken - maakt de gezinsvoogd duidelijk dat beide ouders zich in principe hieraan dienen te houden.

Inmiddels blijkt de gezinsvoogd overigens dat (verzoekers zoon; N.o.) steeds verder 'klem' komt te zitten tussen beide ouders. Vader faxt vrijwel dagelijks brieven naar de gezinsvoogd, door (verzoekers zoon; N.o.) geschreven, waarin (verzoekers zoon; N.o.) zijn moeder zwart maakt. De inhoud van deze brieven staat echter haaks op wat (verzoekers zoon; N.o.) de gezinsvoogd vertelt in zijn gesprekken met haar. (Verzoekers zoon; N.o.) zegt de gezinsvoogdes de brieven te moeten schrijven van zijn vader.

Samengevat: de gezinsvoogd geeft in haar jaarrapport d.d. 12 februari 2003 aan dat de ouders in principe de beschikking van de Kantonrechter moeten volgen en slechts na onderling overleg daarvan kunnen afwijken.

c. In mei 2003 komt een einde aan de door de ouders overeengekomen omgangsregeling. De uiteindelijke aanleiding hiertoe is de melding van (verzoekers zoon; N.o.) dat hij tijdens een bezoek aan vader 36 brieven gedicteerd krijgt van zijn vader (33 aan de advocaat van vader en 3 aan de gezinsvoogd). (Verzoekers zoon; N.o.) geeft aan niet meer naar zijn vader te willen gaan. Tevens meldde (verzoekers zoon; N.o.) de gezinsvoogd bang te zijn voor de reactie van zijn vader, wanneer deze te weten zou komen dat (verzoekers zoon; N.o.) over de brieven had gesproken met de gezinsvoogdes. De gezinsvoogdes schrijft hierop een brief naar vader (…) met de mededeling te willen praten met hem over hetgeen (verzoekers zoon; N.o.) heeft gemeld. De omgangsregeling, zowel zoals die door de Kantonrechter is vastgesteld als zoals die door de ouders in onderling overleg is vastgesteld, komt door deze ontwikkelingen in het gedrang. De gezinsvoogd besluit gelet op deze ontwikkelingen juist in het belang van (verzoekers zoon; N.o.) geen nadruk te leggen op de nakoming van de beschikking van de kantonrechter.

Samengevat: nadat (verzoekers zoon; N.o.) de gezinsvoogd heeft gemeld dat - en waarom - hij niet meer naar zijn vader wilde, heeft zij vader geschreven en een gesprek verzocht over het voortzetten van de omgangsregeling, die (wel) in het belang van (verzoekers zoon; N.o.) zou zijn.

d. In juli 2003 vraagt vader de gezinsvoogd naar de invulling van de omgangsregeling gedurende de vakantie. De gezinsvoogd wijst vader middels een brief d.d. 23 juli 2003 (…) op de beschikking van de Kantonrechter waarin ook een regeling omtrent de vakantie is opgenomen.

Samengevat: de gezinsvoogd geeft middels haar brief d.d. 23 juli 2003 aan dat de beschikking van de kantonrechter dient te worden nagekomen.

e. In juli 2003 dient een door vader aangespannen Kort Geding aangaande de nakoming van de omgangsregeling en het opleggen van een dwangsom bij niet nakomen van de regeling door moeder. De omgangsregeling ligt dan twee maanden stil. De rechter bepaalt dat partijen eerst zelf met elkaar om de tafel moeten gaan zitten, alvorens een beroep op de rechter te kunnen doen. De zaak wordt aangehouden tot 1 oktober 2003 (…).

Hierop wordt door de gezinsvoogd een gesprek georganiseerd met alle belanghebbenden, inclusief de raadsvrouw van vader. In dit gesprek wordt besloten de omgangsregeling voort te zetten zoals de ouders die in onderling overleg hebben vastgesteld, alsmede door alle betrokkenen voorwaarden vastgesteld waaronder de omgangsregeling zal plaatsvinden.

De afspraken en voorwaarden worden door de gezinsvoogd opgenomen in het halfjaarlijkse evaluatierapport d.d. 20-8-'03 (…).

Samengevat: door de gezinsvoogd wordt middels een gesprek met alle betrokkenen, het maken, opschrijven en verzenden van afspraken met/naar alle betrokkenen wederom een start gemaakt met het uitvoeren van een omgangsregeling.

f. In november 2003 blijkt de omgangsregeling, zoals die in augustus 2003 is overeengekomen door partijen, niet goed te verlopen. Vader klaagt bij de gezinsvoogd over de uitvoering van de omgangsregeling. Op 19 november vindt een gesprek plaats tussen vader, zijn raadsvrouw en de gezinsvoogd. Opnieuw worden afspraken gemaakt (…) Omdat (verzoekers zoon; N.o.) bij de gezinsvoogd heeft aangegeven niet zonder begeleiding naar vader te willen, worden drie door de gezinsvoogd begeleide bezoeken afgesproken. Deze begeleide bezoeken moeten een opmaat zijn tot een zelfstandig functionerende omgangsregeling. Moeder wordt tijdens een huisbezoek in de week van het gesprek op de hoogte gesteld van de afspraken. (…)

Op 16 december vindt een evaluatiegesprek plaats ten aanzien van de drie begeleide bezoeken.

Samengevat: wederom probeert de gezinsvoogd vorm te geven aan een bezoekregeling die in het belang van (verzoekers zoon; N.o.) is.

g. Eind december 2003 gaat moeder voorwaarden stellen ten aanzien van de omgangsregeling. De gezinsvoogd bericht de moeder het standpunt van de Stichting Jeugd en Gezin: de beschikking van de kantonrechter is het uitgangspunt van de omgang (…). De gezinsvoogd geeft aan dat moeder, indien zij het niet eens is met deze beschikking, een verzoek tot wijziging kan indienen.

Samengevat: de gezinsvoogd geeft moeder wederom aan dat het uitgangspunt bij de omgangsregeling de beschikking van de kantonrechter is.

h. In januari 2004 wijst de gezinsvoogd de ouders nogmaals op de mogelijkheid van het indienen van een wijzigingsverzoek bij de rechter, wanneer zij het niet eens zijn met de beschikking van de kantonrechter. Dit nadat (verzoekers zoon; N.o.) en moeder signalen afgeven dat vader (verzoekers zoon; N.o.) 'stalkt' en lastigvalt. Beide ouders geven aan dit te zullen doen.

i. Op 16 maart 2004 vindt bij de kinderrechter de zitting plaats met betrekking tot het verlengen van de ondertoezichtstelling. Door de kinderrechter wordt tijdens de zitting aangegeven dat de begeleiding van de gezinsvoogd tijdens bezoeken aan vader niet tot in lengte van dagen kan blijven duren. Van januari 2004 tot mei 2004 heeft er geen uitvoering van de omgangsregeling plaatsgevonden, omdat dit door de gezinsvoogd niet in het belang van (verzoekers zoon; N.o.) wordt geacht. De gezinsvoogd constateert dat met het wegvallen van de omgangsregeling de strijd tussen de ouders afneemt hetgeen zeer in het belang van (verzoekers zoon; N.o.) is.

Op 19 mei jl heeft het Kort Geding gediend dat vader heeft aangespannen. Voor een verder verloop van een eventuele omgangsregeling, wacht de gezinsvoogd de beschikking af die zal worden afgegeven op 2 juni a.s.

Conclusie: de Stichting Jeugd en Gezin heeft niet alleen uitvoering gegeven aan de beschikking van de Kantonrechter maar ook aan die van de kinderrechter. Bij al haar beslissingen heeft zij rekening gehouden met het belang van (verzoekers zoon; N.o.), hetgeen inhield dat zij voor ogen had wat voor hem mogelijk was: bijvoorbeeld niet blijven slapen wanneer dat voor (verzoekers zoon; N.o.) problemen en spanning opleverde.

Daarnaast is door de gezinsvoogd steeds aangegeven dat ieder zich tot de kantonrechter kan wenden teneinde een verzoek tot wijziging van de vastgestelde omgangsregeling in te dienen. Ook heeft de gezinsvoogd zich eind 2003/begin 2004 ingezet om de omgangsregeling weer vlot te trekken en daartoe een aantal keren het bezoek van (verzoekers zoon; N.o.) aan vader begeleid. Dit is een tijdsinvestering die voor een gezinsvoogd slechts beperkt mogelijk is. Dit is door de gezinsvoogd met partijen voortdurend gecommuniceerd; de begeleide omgangsregeling was bedoeld als opstap tot een zelfstandig functionerende omgangsregeling. In twee rechterlijke procedures (Kantonrechter en de voorzieningenrechter) is door de betreffende rechter benoemd dat een omgangsregeling niet langdurig onder toezicht van de gezinsvoogd kan plaatsvinden. Daarmee lijkt te worden bevestigd dat de gezinsvoogd ruim voldoende heeft ondernomen aangaande het laten slagen van de omgangsregeling tussen (verzoekers zoon; N.o.) en zijn vader…"

2. In antwoord op de vraag in hoeverre de gezinsvoogd zich, overeenkomstig de beschikking van de kinderrechter, heeft ingespannen haar werkzaamheden voor verzoeker inzichtelijk te maken, deelde de Raad van Bestuur van de stichting het volgende mee:

"…De gezinsvoogd heeft zich telkenmale geheel ingespannen haar werkzaamheden voor vader inzichtelijk te maken.

a. Elk telefoontje van moeder aangaande het afwijken van de bezoekregeling is door de gezinsvoogd aan vader gemeld. Moeder is telkenmale gewezen op haar plicht de beschikking na te komen. Ook dit is naar vader teruggekoppeld. Wanneer (verzoekers zoon; N.o.) na het moeten schrijven van 36 brieven niet meer naar zijn vader wil, laat de gezinsvoogd dit aan vader weten middels een brief van 28 mei 2003 (…).

b. In Kort Geding van juli 2003 is door de rechter besloten dat onder leiding van de gezinsvoogd opnieuw met alle belanghebbenden gesproken moest worden over de omgangsregeling. Dit is gebeurd in augustus 2003. Vervolgens heeft moeder de toen overeengekomen afspraak niet uitgevoerd. De gezinsvoogd heeft in de periode vanaf juli 2003 vader en zijn raadsvrouw over al haar stappen geïnformeerd.

Alle brieven die zij heeft verzonden aan vader zijn ook naar zijn raadsvrouw gestuurd opdat hij met haar zou kunnen spreken in geval van onduidelijkheid of onvrede.

De gezinsvoogdes wil nog wel opmerken dat zij niet op alle faxbrieven van vader heeft geantwoord; dit valt gelet op de enorme hoeveelheid redelijkerwijs ook niet te verwachten van de gezinsvoogd.

c. In het gesprek van augustus 2003 is door de gezinsvoogd gesteld dat de begeleide bezoeken beschouwd moesten worden als een opbouw tot een zelfstandig functioneren van de omgangsregeling. Vader en zijn raadsvrouw waren aanwezig tijdens dit gesprek en hebben bovendien de afspraken op papier gesteld gekregen, waarmee de handelingen van de gezinsvoogd inzichtelijk zijn gemaakt.

d. In december wijst de gezinsvoogdes beide ouders op de mogelijkheid van het indienen van een wijzigingsverzoek bij de rechter. Vader, en ook moeder, geeft aan hiervan gebruik te zullen maken. De gezinsvoogdes heeft met het wijzen op deze mogelijkheid aan vader inzichtelijk gemaakt dat zij van oordeel is dat de beschikking óf dient te worden nageleefd óf dient te worden gewijzigd op verzoek van een der ouders…"

3. In antwoord op de vraag of door de stichting is overwogen aan verzoekers ex-echtgenote een schriftelijke aanwijzing te geven, dan wel andere stappen te ondernemen, teneinde te bereiken dat zij zou meewerken aan naleving van de omgangsregeling, merkte de Raad van Bestuur van de stichting het volgende op:

"…De gezinsvoogd heeft met vader en zijn raadsvrouw tijdens een bemiddelingsgesprek in november 2003 gesproken over de (on-)mogelijkheden van een schriftelijke aanwijzing aan de moeder, gericht op het nakomen van de vastgestelde omgangsregeling. Door de gezinsvoogd is tijdens dit gesprek duidelijk aangegeven dat de Stichting Jeugd en Gezin van oordeel is dat een dergelijke aanwijzing een lege huls is, wanneer aan het niet opvolgen van een aanwijzing geen consequenties kunnen worden verbonden door de Stichting Jeugd en Gezin. In theorie kan het niet opvolgen van een aanwijzing leiden tot een uithuisplaatsing van de onder toezicht gestelde minderjarige, i.c. (verzoekers zoon; N.o.) Naar het oordeel van Stichting Jeugd en Gezin was een uithuisplaatsing van (verzoekers zoon; N.o.) absoluut niet in zijn belang, waardoor dit mogelijke dwangmiddel t.a.v. het opvolgen van een schriftelijke aanwijzing ontbrak. Een tweede dwangmiddel bij het opvolgen van een schriftelijke aanwijzing is het opleggen van een dwangsom, in dit geval aan de moeder. Omdat moeder al eerder dwangsommen naast zich neer had gelegd, had de Stichting Jeugd en Gezin geen enkele verwachting over het opvolgen van de aanwijzing op straffe van een dwangsom. Tijdens het bemiddelingsgesprek is vader en zijn raadsvrouw verteld door de Stichting Jeugd en Gezin dat derhalve het geven van een schriftelijke aanwijzing aan de moeder in onderhavige situatie geen zin had, gelet op het ontbreken van haalbare dwangmiddelen. (…)

Een andere mogelijkheid, naast het geven van een schriftelijke aanwijzing, was dat de Stichting Jeugd en Gezin zich zélf tot de kantonrechter zou wenden met een verzoek de omgangsregeling te wijzigen. Het beleid van de Stichting Jeugd en Gezin is erop gericht een dergelijk ingrijpend verzoek slechts te doen indien de veiligheid van de betrokken minderjarige in het geding is door de omgang met de niet-verzorgende ouder. In het geval van (verzoekers zoon; N.o.) is de Stichting Jeugd en Gezin van oordeel dat hiervan geen sprake was. Het ligt daarom naar de mening van Stichting Jeugd en Gezin niet op haar weg een wijziging omgangsregeling te verzoeken, maar op de weg van de ouders. Daarop is men door de gezinsvoogd voortdurend gewezen…"

D. Reactie verzoeker

Naar aanleiding van het standpunt van de stichting deelde verzoeker mee van mening te zijn dat door toedoen van de gezinsvoogd niets is terechtgekomen van de naleving van de omgangsregeling. Van het zijn zoon dicteren van brieven is volgens hem nooit sprake geweest. Volgens hem heeft de betrokken gezinsvoogd zich nooit voor hem of voor zijn zoon ingespannen, maar heeft zij zich uitsluitend ingespannen om problemen met zijn ex-echtgenote en haar partner te voorkomen.

Verzoeker wees erop dat zijn zoon hem na de drie begeleide bezoeken in december 2003 niet meer heeft bezocht.

Voorts deelde verzoeker mee dat de partner van zijn ex-echtgenote hem in juni 2003 heeft mishandeld en zijn zoon heeft geïntimideerd.

E. informatie gezinsvoogd

In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarde de betrokken gezinsvoogd op 6 oktober 2004 het volgende:

"Ik wil u vooraf eerst graag informeren over de laatste ontwikkelingen in deze zaak.

Nadat het Bureau Jeugdzorg (waarin de Stichting Jeugd en Gezin per 1 februari 2004 is opgegaan) in juni 2004 de reactie naar u heeft gestuurd, heeft er nog een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank waarbij de omgangsregeling aan de orde is gesteld. Nadat de kortgedingrechter in mei 2004 had bepaald dat moeder een dwangsom moest betalen op het moment dat de omgangsregeling niet werd nagekomen, heeft moeder bij de rechtbank een verzoek ingediend om de omgangsregeling stop te zetten. De kinderrechter heeft toen ter zitting d.d. 29 juni 2004 gesproken met verzoekers zoon. In dat gesprek heeft hij aangegeven de hele situatie "zat te zijn". De kinderrechter heeft geen uitspraak gedaan, maar de zaak tot 1 december 2004 uitgesteld en bepaald dat beide ouders hun zoon niet lastig mogen vallen met de omgangsregeling. Tot 1 december 2004 is het aan verzoekers zoon zelf om te bepalen wat hij wil en er is tot die tijd dus geen omgangsregeling.

Ik ben sinds ruim twee jaar gezinsvoogd (thans: jeugdbeschermer geheten) van verzoekers zoon. In deze periode heb ik hem gemiddeld eens in de twee weken gesproken, soms bij moeder thuis, soms bij de stichting zelf. Moeder zat er dan in het begin van het gesprek bij, daarna ging ze weg en sprak ik verzoekers zoon alleen. In het begin heb ik er hard aan gewerkt om een vertrouwensband met verzoekers zoon te krijgen, ik heb het idee dat ik een dergelijke band inmiddels met hem heb, ik maak dat uit allerlei dingen op.

De afspraak is dat ik verzoeker op de hoogte stel van relevante ontwikkelingen, sinds juni 2004 is het rustig, aangezien er dus geen omgangsregeling is.

Het uitgangspunt in deze zaak is altijd de omgangsregeling geweest. Dat is het kader waarbinnen ik werk. Vanaf het begin af aan hebben we gezegd: dit is de omgangsregeling. Op een gegeven moment, in mei 2003, heeft verzoekers zoon aangegeven dat hij liever niet naar zijn vader wilde gaan, dat is, gelet op de omstandigheden, even geaccepteerd. In augustus 2003 is geprobeerd de omgangsregeling weer op te bouwen. Die opbouw is nodig, op het moment dat er een tijdje geen omgang is geweest. Pas als de veiligheid van verzoekers zoon in het geding is, zal Bureau Jeugdzorg een verzoek indienen om de omgangsregeling te wijzigen.

Overigens vinden we het prima als er afwijkende afspraken (van de omgangsregeling) door de ouders worden gemaakt. Als alle partijen het ermee eens zijn, vinden wij dat ook goed. We stimuleren het juist dat ouders onderling over de opvoeding van hun kind praten.

De zogenoemde OTS-omgangsregelingen (zoals in dit geval) zijn moeilijke zaken. Dergelijke zaken kunnen alleen dan voor 100% slagen als je als jeugdbeschermer het kind ophaalt, afzet bij de ouder en als het ware voor de deur blijft liggen om te kijken of het goed gaat. Maar dat kan dus niet.

In dit soort zaken lopen we tegen onze eigen beperkingen aan. In de zaak van verzoekers zoon is het geen optie geweest om naar de rechtbank te gaan met het verzoek om de omgangsregeling te wijzigen. Het is primair eigen verantwoordelijkheid van de ouders. Als de veiligheid van de minderjarige in het geding is, zal Bureau Jeugdzorg een verzoek indienen.

In januari 2004 hebben we tegen de ouders gezegd dat het niet gaat lukken met de uitvoering van de omgangsregeling. Ik heb van zowel vader als moeder de toezegging gekregen dat ze zelf een verzoek zouden indienen om de omgangsregeling te wijzigen. Uiteindelijk is dat dus pas in juni 2004 door moeder gedaan.

Tot mei 2003 werd de omgangsregeling nagekomen, wel was het af en toe met horten en stoten. Van mei 2003 tot december 2003 zijn we met de opbouw bezig geweest.

Pas in januari 2004 zou het moment daar zijn geweest om überhaupt na te denken over de mogelijkheid om een verzoek in te dienen om de omgangsregeling te wijzigen. Zoals ik al eerder heb meegedeeld, is het niet ons beleid om dat in situaties als deze te doen.

Belangrijke (te nemen) besluiten worden in een team (van zes voogden/jeugdbeschermers en teammanager) besproken. De teamleden geven advies en een beslissing wordt door de teammanager bekrachtigd. De onderhavige zaak is vaak onderwerp van gesprek geweest in de teambespreking.

We hebben als gezinsvoogdij-instelling de mogelijkheid schriftelijke aanwijzingen te geven. In dit geval hebben we er bewust voor gekozen een dergelijke aanwijzing niet te geven. Ik heb meerdere keren bij de moeder erop aangedrongen de omgangsregeling uit te voeren.

In november 2003 heeft er een gesprek plaatsgevonden met verzoeker, zijn advocaat, mijn teammanager en mij. Het doel van het gesprek was te bespreken wat de verwachtingen en mogelijkheden waren. Er is toen afgesproken dat we de contacten zouden gaan opbouwen. Wanneer dit niet zou lukken, dan zou een dwangsom kunnen worden gevraagd. Wij hebben daarbij aangegeven dat verzoeker dat zelf diende te doen. Verzoeker en zijn advocaat waren het daarmee eens. Wat de aanwijzing betreft, wij hebben ook tijdens dit gesprek aangegeven dat we dit niet zouden doen. Verzoeker en zijn advocaten begrepen dat ook. Wij vinden dat je alleen een aanwijzing moet geven als er een uitvoerbare sanctie op kan volgen. Allereerst is dat een uithuisplaatsing. Dat is in dit geval geen optie geweest, is niet in het belang van het kind. Daarnaast is er de dwangsom. Gebleken is dat moeder zich hier niets van aantrekt. Dan mist zo'n aanwijzing ook zijn doel.

Nadat de rechter begin juni 2004 de dwangsom had opgelegd aan de moeder, heeft zij meteen daarna een verzoek ingediend om de omgangsregeling stop te zetten. Aan het begin van dit gesprek heb ik aangegeven wat daaruit is gekomen.

Wij willen niet bij het "welles/nietes-spelletje" worden betrokken. We stellen consequent het belang van het kind voorop. Als we een aanwijzing zouden geven, zou je het idee kunnen geven dat je moeder "straft" en partij kiest. Je moet er heel erg voor waken dat je niet in de strijd van de ouders meegaat, het gaat om het belang van het kind…"

Achtergrond

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

Op grond van artikel 254 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gezinsvoogdij-instelling indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd. De kinderrechter bepaalt de duur van de ondertoezichtstelling op ten hoogste een jaar, en hij kan deze telkens voor ten hoogste een jaar verlengen (artikel 256).

De gezinsvoogdij-instelling houdt toezicht op de minderjarige en zorgt dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouder hulp en steun worden geboden ten einde de bedoelde bedreiging af te wenden (artikel 257).

Ter uitvoering van deze taak kan de gezinsvoogdij-instelling schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De ouder en de minderjarige dienen deze aanwijzingen op te volgen (artikel 258).

Op verzoek van de ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder kan de kinderrechter een aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren (artikel 259).

Indien dat noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gezinsvoogdij-instelling machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen (artikel 261).

Instantie: Stichting Jeugd en Gezin te Haarlem

Klacht:

Onvoldoende ingespannen om nakoming omgangsregeling, door rechter vastgesteld, te realiseren.

Oordeel:

Niet gegrond