2004/424

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) naar aanleiding van het enkele bericht van zijn advocaat van 8 mei 2002 dat verzoeker voornemens was door te migreren naar de Verenigde Staten, de behandeling van zijn asielverzoek van 6 november 1998 (voorlopig) heeft stopgezet. Tevens klaagt verzoeker erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst hem nooit op de hoogte heeft gesteld van deze (tijdelijke) stopzetting van de behandeling van zijn asielverzoek.

Beoordeling

1. Verzoeker, van Iraakse nationaliteit, diende op 6 november 1998 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een aanvraag in om toelating als vluchteling. In november 1999 is het dossier van verzoeker gezonden aan het 1-F-projectteam (thans unit-1F) van de IND in verband met de mogelijke toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (zie Achtergrond, onder 3.). In september 2001 werden door de minister nadere vragen voorgelegd aan de clusterdesk Irak van de Gemeenschappelijke kennisgroep van de IND. Omdat deze desk de vragen niet kon beantwoorden werden de vragen doorgestuurd aan de minister van Buitenlandse Zaken. Op 22 april 2002 ontving de gemachtigde van verzoeker bericht dat de minister van Buitenlandse Zaken het onderzoek nog niet had afgerond.

2. Op 18 september 2001 ontving verzoeker bericht van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) dat hij in de Verenigde Staten geaccepteerd was als vluchteling maar dat de feitelijke toelating gemiddeld nog drie maanden in beslag kon nemen. Verzoeker wenste in beginsel van deze mogelijkheid om naar de Verenigde Staten door te migreren gebruik te maken. Verzoeker heeft de IND bij brief van 26 september 2001 op de hoogte gebracht van zijn acceptatie als vluchteling in de Verenigde Staten. Desgevraagd berichtte verzoekers advocaat de IND bij brief van 8 mei 2002 dat zij geen reden zag de asielaanvraag in te trekken, maar dat zij zich kon voorstellen dat het voornemen van verzoeker naar de Verenigde Staten te gaan voor de IND aanleiding zou kunnen zijn het 1-F onderzoek stop te zetten. Zij liet weten de IND op de hoogte te houden van het vertrek van verzoeker.

3. Verzoeker heeft na 22 april 2002 niets meer van de IND vernomen over de voortgang in het door hem als zeer belastend ervaren 1F-onderzoek en zijn asielaanvraag. Daarom diende hij op 13 oktober 2003 bij de IND een klacht in over de lange duur van de behandeling van zijn asielverzoek van 6 november 1998. De minister verklaarde in zijn brief van 29 december 2002 de klacht wat betreft de lange duur van de behandeling van het asielverzoek gegrond en bood haar excuses aan. Voorts deelde de minister in deze brief verzoeker mee dat de brief van zijn advocaat van 8 mei 2002, waarin zijn voornemen kenbaar was gemaakt door te migreren naar de Verenigde Staten, aanleiding was geweest de minister van Buitenlandse Zaken te vragen het 1F- onderzoek voorlopig stop te zetten in afwachting van het vertrek. De minister wees verzoeker in zijn brief tenslotte op de mogelijkheid om voortzetting van de behandeling van de asielaanvraag te verzoeken.

4. Verzoeker klaagt erover dat de IND naar aanleiding van het enkele bericht van zijn advocaat dat hij voornemens was als vluchteling naar de Verenigde Staten door te migreren, de behandeling van zijn asielverzoek (voorlopig) heeft stopgezet. Ook klaagt verzoeker erover dat de IND hem van deze (voorlopige) stopzetting nooit op de hoogte heeft gesteld.

5. Tijdens het onderzoek heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij brief van 22 maart 2004 laten weten de klacht van verzoeker ongegrond te achten. Zij had het onderzoek in de asielprocedure stopgezet naar aanleiding van de mededeling van de advocaat in de brief van 8 mei 2002, dat die zich kon voorstellen dat de acceptatie van verzoeker als vluchteling door de Verenigde Staten aanleiding was het 1F- onderzoek voorlopig stop te zetten. Omdat de advocaat dit zelf had aangegeven, had de minister geen reden gezien de stopzetting expliciet nog te bevestigen. De minister gaf in de brief daarbij ook nog aan dat de voortzetting van de procedure in twee nadien nog met de advocaat gevoerde telefoongesprekken ook niet aan de orde was geweest. De minister stelde dat deze werkwijze in samenspraak met de advocaat tot stand was gekomen. De minister gaf tevens aan dat de IND tussentijds regelmatig bij de IOM had geïnformeerd naar de datum van vertrek van verzoeker.

6. In het onderzoek is komen vast te staan dat verzoeker dan wel zijn advocaat nimmer schriftelijk of mondeling door de IND is geïnformeerd over de stopzetting van het 1F- onderzoek of de behandeling van de asielaanvraag. Pas in de reactie op de klacht van verzoeker van 13 oktober 2002 over de lange duur van de behandeling van zijn asielverzoek heeft de minister verzoeker schriftelijk daarvan op de hoogte gesteld. Van een door de IND in samenspraak met de advocaat gevolgde werkwijze is niet gebleken. Uit de brief van 8 mei 2002 van verzoekers advocaat aan de IND noch uit de telefoonnotities van de gesprekken die de IND op 11 juli 2002 en 23 oktober 2002 met de advocaat voerde valt dit af te leiden. Ook volgens de advocaat was er geen sprake geweest van een in samenspraak met haar gevolgde werkwijze. Verder is gebleken dat de IND in de betreffende periode regelmatig telefonisch bij het IOM heeft geïnformeerd of er al een uitreisdatum bekend was zonder verzoeker van de van het IOM verkregen informatie op de hoogte te stellen.

7. Bestuursorganen dienen te voldoen aan het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit beginsel houdt onder meer in dat bestuursorganen burgers met het oog op de behartiging van hun belangen actief en desgevraagd van adequate informatie dienen te voorzien. Dit impliceert onder meer de plicht om brieven van burgers te beantwoorden, een ontvangstbevestiging te sturen, en een tussenbericht te sturen indien de behandeling van een aanvraag langer duurt dan aanvankelijk was voorzien. Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt tevens in dat een bestuursorgaan slagvaardig en met voldoende snelheid dient op te treden.

8. De IND heeft ten onrechte niet schriftelijk gereageerd op de brief van de advocaat van verzoeker van 8 mei 2002, waarin deze suggereerde dat de acceptatie van verzoeker als vluchteling in de Verenigde Staten mogelijk aanleiding zou kunnen zijn het 1F- onderzoek in de asielprocedure voorlopig stop te zetten. Het is niet zorgvuldig een suggestie uit een brief op te volgen zonder daarvan duidelijk mededeling te doen aan de betrokkenen. Daarbij heeft de IND verzuimd om nadat het vertrek van verzoeker naar de Verenigde Staten uitbleef, verzoeker tussentijds te informeren over de stand van zaken in de asielprocedure en over de van de IOM verkregen informatie. Al met al heeft de IND niet gehandeld in overeenstemming met het beginsel van actieve en adequate informatieverstrekking.

9. Daar komt nog bij dat blijkens de informatie van de IOM het in het algemeen drie tot zes maanden duurt voordat men na acceptatie als vluchteling feitelijk kan vertrekken naar het ontvangende land. Deze informatie wordt ook bekend verondersteld bij de IND. In dit geval was de termijn van zes maanden ruim overschreden. Uit de telefonische informatie die de IND van de IOM kreeg, bleek ook dat het erg onduidelijk was wanneer het vertrek wel zou kunnen plaatsvinden. Het had daarom, ook indien de opschorting van de procedure in overleg met verzoeker of diens advocaat was geschied, op de weg van de IND gelegen bij verzoeker zelf of de advocaat te informeren naar de wenselijkheid de behandeling van de behandeling van de aanvraag nog langer op te schorten. De termijn voor de behandeling van het asielverzoek was immers al jaren overschreden. In die zin heeft de IND niet gehandeld conform het vereiste dat een bestuursorgaan slagvaardig en met voldoende snelheid dient op te treden.

10. De Nationale ombudsman merkt ten overvloede nog op dat het gebrek aan voortvarendheid is dit geval des te schrijnender was. Omdat verzoeker er niet van op de hoogte was dat de procedure in mei 2002 was opgeschort, leefde hij al met al vijf jaar lang in de veronderstelling dat het 1F- onderzoek tegen hem nog liep. Het is bekend dat een dergelijk onderzoek emotioneel zeer belastend is voor betrokkenen.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, is gegrond omdat niet is voldaan aan het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking en het vereiste van voortvarendheid

Onderzoek

Op 5 januari 2004 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te Rheden, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarbij werd de minister een aantal specifieke vragen gesteld.

Verzoeker werd in de gelegenheid gesteld te reageren op het standpunt van de minister. Tevens werd de advocaat van verzoeker en de IND om nadere informatie verzocht.

Ook de Internationale Organisatie Migratie (IOM) werd om inlichtingen verzocht.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De minister en verzoeker deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker, van Iraakse nationaliteit, diende op 6 november 1998 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een aanvraag in om toelating als vluchteling.

2. In november 1999 werd het dossier van verzoeker gezonden aan het 1-F-projectteam (thans unit-1F) van de IND in verband met de mogelijke toepassing van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (zie Achtergrond, onder 3.). In september 2000 werd van verzoeker een tweede aanvullend gehoor afgenomen door de IND. In september 2001 legde de minister nadere vragen voor aan de clusterdesk Irak van de Gemeenschappelijke kennisgroep van de IND. Omdat deze desk de vragen niet kon beantwoorden, werden deze doorgestuurd aan de minister van Buitenlandse Zaken. Op 22 april 2002 ontving de gemachtigde van verzoeker bericht dat de minister van Buitenlandse Zaken het onderzoek nog niet had afgerond.

3. De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) liet verzoeker bij brief van 18 september 2001 weten dat zijn aanvraag om een vluchtelingenstatus door de Amerikaanse Immigration and Naturalization Service (INS) was ingewilligd. Tevens werd hem meegedeeld dat hij de exacte datum van zijn vlucht nog zou vernemen. De gemiddelde wachttijd hiervoor was ongeveer drie maanden. Verzoeker werd verzocht zijn advocaat en de IND van dit bericht op de hoogte te stellen.

4. Omdat verzoeker in beginsel van deze mogelijkheid om naar de Verenigde Staten door te migreren gebruik wenste te maken, stelde hij zijn advocaat schriftelijk van deze ontwikkeling op de hoogte. Bij brief van 27 september 2001 reageerde zijn advocaat hierop onder meer als volgt:

"Ik verzoek u vriendelijk mij te berichten dan wel ervoor zorg te dragen dat de VVN (VluchtelingenWerk Nederland; N.o.) mij bericht, wanneer definitief zeker is dat u zult vertrekken c.q. bent vertrokken. Ik zal dan overgaan tot intrekking van de asielprocedure hier in Nederland."

5. Bij brief van 26 september 2001 stelde verzoeker ook de IND op de hoogte van de verlening van de vluchtelingenstatus door de Verenigde Staten. Bij brief van 8 mei 2002 liet de gemachtigde van verzoeker de IND onder meer het volgende weten;

"Contact met de broer van (verzoeker; N.o.), Gh., leverde op dat u van het feit dat (verzoeker; N.o.) is geaccepteerd als vluchteling op de hoogte bent gebracht namelijk per brief van 26 september 2001. Er is een afschrift toegezonden van de brief van de IOM van 18 september 2001 waarin het bovenstaande wordt meegedeeld.

(Verzoeker; N.o.) verblijft nog steeds in Nederland in afwachting van zijn vliegreis naar Amerika. Het schijnt zo te zijn dat er eerst een groep vluchtelingen moet worden verzameld zodat zij in een vliegtuig kunnen worden overgebracht naar Amerika. Een en ander kan nog wel zo'n vijf maanden in beslag nemen.

Met andere woorden (verzoeker; N.o.) is geaccepteerd als vluchteling in Amerika en is ook voornemens door te migreren naar Amerika doch verblijft op dit moment nog in afwachting van zijn reis naar Amerika in Nederland.

Voorstaand geeft mij alsnog geen aanleiding om het bezwaarschrift (bedoeld wordt de aanvraag; N.o.) in te trekken. Ik kan mij echter voorstellen dat u het 1 F onderzoek voor zolang deze kwestie nog speelt, stop zet.

Zodra ik bericht heb dat cliënt is vertrokken zal ik u op de hoogte brengen."

6. Omdat verzoeker vanaf 22 oktober 2002 niets meer van de IND had vernomen over de voortgang in zijn asielprocedure, diende hij op 13 oktober 2003 een klacht in bij de IND over de lange duur van de behandeling van de in november 1998 ingediende aanvraag om toelating als vluchteling. De IND liet bij brief van 29 december 2003 weten de klacht wat betreft de lange duur van de behandeling van de asielaanvraag gegrond te achten. Voorts achtte de minister het volgende van belang:

“Per brief van 8 mei 2002 heeft uw gemachtigde mij meegedeeld dat u als vluchteling bent geaccepteerd in de Verenigde Staten en dat u voornemens bent via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) door te migreren naar de Verenigde Staten. Zoals uw gemachtigde aangaf zich te kunnen voorstellen, was deze brief voor mij aanleiding de Minister van Buitenlandse Zaken te vragen het onderzoek in uw zaak voorlopig stop te zetten, in afwachting van uw vertrek naar de Verenigde Staten.

Op 11 juli 2002 deelde uw gemachtigde mij desgevraagd telefonisch mee dat u nog niet was uitgereisd, en dat het nog tot november 2002 kon duren voor u zou vertrekken. In een telefoongesprek op 23 oktober 2002 zegde uw gemachtigde mij toe mij op de hoogte te stellen zodra iets bekend zou zijn over uw vertrek en dan tevens de nog openstaande procedures in te trekken.

Sindsdien heb ik niet alleen gewacht op bericht van uw gemachtigde maar heb ik zelf ook geregeld informatie ingewonnen over de stand van zaken. Op 7 februari 2003, 14 mei 2003, 7 oktober 2003 en 4 november 2003 heb ik telefonisch contact opgenomen met de IOM. Naar aanleiding van uw onderhavige klacht heb ik onlangs wederom contact opgenomen met de IOM.

Gelet op al het voorgaande is het IF-onderzoek en de behandeling van uw asielaanvraag sinds mei 2002 stopgezet. Bij mijn frequente navraag naar de stand van zaken is steeds gebleken dat het door u gewenste vertrek naar de Verenigde Staten nog aan de orde was. Voorts heeft u noch uw gemachtigde mij laten weten dat u uw voornemen door te migreren heeft laten varen, noch verzocht om een voortzetting van het onderzoek. Ik ben dan ook van mening dat ik, gelet op het bovenstaande, op juiste gronden besloten heb het genoemde onderzoek door de Minister van Buitenlandse Zaken te laten stilleggen.

Thans verzoek ik u dan ook duidelijk te maken wat de stand van zaken is met betrekking tot uw voornemen naar de Verenigde Staten te vertrekken. Indien u aangeeft dat u wenst dat de behandeling van uw aanvraag wordt voortgezet dient u er overigens rekening mee te houden dat het IF-onderzoek door de Minister van Buitenlandse Zaken dient te worden hervat, en dat daarmee enige maanden gemoeid zullen zijn. Zolang ik niet van u vernomen heb dat uw vertrek naar de Verenigde Staten niet meer aan de orde is wacht ik de berichten van de IOM omtrent uw vertrek af.”

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat aangegeven onder Klacht

C. Standpunt minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

In haar reactie op de klacht en op de bij de schriftelijke opening van het onderzoek gestelde vragen deelde de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij brief van 22 maart 2004 het volgende mee:

“…In de brief van 8 mei 2002, waarmee de advocate van betrokkene de IND heeft meegedeeld dat betrokkene door de Verenigde Staten is geaccepteerd als vluchteling, heeft de advocate zelf aangegeven zich te kunnen voorstellen dat de behandeling van het asielverzoek wordt stopgezet. Dit heb ik inderdaad gedaan, nu de advocate dit zelf aangaf heb ik dit niet expliciet bevestigd. In de contacten tussen mij en de advocate van 11 juli 2002 en 23 oktober 2002 noch op enig later moment is het alsnog voortzetten van de behandeling van de asielprocedure aan de orde geweest. De reden van het (tijdelijk) stopzetten is van proceseconomische aard nu bij doormigratie van een vreemdeling in dit kader, deze de lopende procedures op Schiphol in dient te trekken. Voortzetting van de behandeling van de asielaanvraag heeft met dit vooruitzicht weinig praktisch nut, nog los van de consequenties van het op termijn mogelijk uitgeprocedeerd raken.

Deze werkwijze is in samenspraak met de advocate van betrokkene tot stand gekomen. Het is aan de advocate haar cliënt hiervan op de hoogte te stellen. Ik merk hierbij op dat ik in mijn brief aan betrokkene van 29 december 2003 heb gevraagd of hij de behandeling van zijn asielaanvraag voortgezet wenst te zien. Hierop heeft hij niet dan via onderhavige klacht gereageerd. Naar aanleiding hiervan heb ik op 18 februari 2004 contact opgenomen met de advocate. Hieruit bleek dat betrokkene zich thans beraadt over zijn wens wel of niet zijn asielprocedure in Nederland te laten vervolgen.

Hierop heb ik met haar afgesproken dat ik, indien betrokkene aangeeft voorzetting van zijn asielaanvraag te wensen, die aanvraag weer ter hand zal nemen. Dit zal ik uiteraard ook doen als zijn vertrek naar de Verenigde Staten geen doorgang vindt. Bij daadwerkelijk vertrek naar de Verenigde Staten zal betrokkene op Schiphol zijn lopende procedures intrekken. Het is in deze zin dat de stopzetting van de behandeling van de asielaanvraag van betrokkene tijdelijk is.

Behalve de zojuist vermelde telefoongesprekken met de advocate heb ik ook regelmatig contact gehad met het IOM, de organisatie door wier tussenkomst de doormigratie tot stand komt. Deze telefoongesprekken hebben plaatsgevonden op 7 februari 2003, 14 mei 2003, 7 oktober 2003, 4 november 2003, 9 december 2003, 11 december 2003, 15 december 2003, 16 december 2003, 18 december 2003, 24 december 2003, 19 januari 2004 en 16 februari 2004. (…). Steeds is tijdens deze contacten gebleken dat het door betrokkene gewenste vertrek naar de Verenigde Staten nog aan de orde is…”

d. inlichtingen ind

1. Desgevraagd zond de IND een afschrift van een notitie van het telefoongesprek dat een medewerker van de IND op 11 juli 2002 voerde met de gemachtigde van verzoeker. De notitie houdt het volgende in:

“Inmiddels is (-) als vluchteling erkend door de VS in september 2001. Ik heb vanochtend de advocaat gebeld inzake de broer van (-) en gelijk gevraagd hoe het met (-) is. Ze heeft nog steeds niets van hem gehoord. Wat ze heeft begrepen is dat er eerst een vliegtuig vol moet zijn voordat (-) kan vertrekken naar de VS. Waarschijnlijk heeft 11 september ook iets te maken met de vertraging. De advocaat zei dat zodra ze iets hoorde ons op de hoogte zou stellen en dat dan de openstaande procedures ingetrokken zouden worden."

2. De IND zond voorts een afschrift van een memo van het gesprek dat een medewerker van de IND op 11 juli 2002 met verzoekers gemachtigde voerde. Dit memo houdt het volgende in:

"Vandaag nog even advocaat gevraagd of betrokkene (-) al is uitgereisd naar de VS, zodat hij zijn aanvraag kan intrekken.

Vooralsnog echter geen nieuws. Volgens laatste brief advocaat kan het nog tot november 2002 duren voordat betrokkene is uitgereisd."

E. Reactie verzoeker

Bij brief van 6 mei 2004 reageerde verzoeker als volgt op de brief van de minister van 23 april 2004, waarin aan verzoeker een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd werd verleend wegens drie jaren relevant tijdsverloop;

“…1- IND decided to grant me verblijfsvergunning regulier van November 2001 till November 2006 and it's the least what can the ind give it to me and I will accept this verblijfsvergunning.

2- The only thing I want to know now why is this medewerker decided to make this unhuman procedure for five jaar against me, this medewerker must know we are not mushrooms (paddestoele) we have also parents and families who are waiting for us, he must also know he made (ernstige en langdurig schade heeft toegebracht) to me.

3- the medewerker van IND had contacted with IOM many times but neither iom or ind never told me any thing about these conversations??, till your letter on 22 April 2004.

4- the iom asked from me to tell the lawyer, IND and VNN that I have been accepted as refugee in america, so the IND is trying to blame the lawyer for it, telling the ind that I have been accepted does not mean to suspend my procedure here, also the ind contacted the iom 5 times so they know already I have procedure here and it is valid.

5- according to telefon record between IND and IOM it is clear that in February and in oktober 2003 that security check is over in America but neither iom or ind never told me? why and my visa is dependent to this security check.

6- I never discussed the issue to stop or suspend my procedure here in nederland with my lawyer.

7- Till now there is nothing regarding my departure to USA, or when can I.

8- for five years I have been insulted, humiliated and discriminated by SOME MEDEWERKER of IND.

9- Many thanks for national ombudsman and for you personally, and really I don't have enough words to thank you, and I hope that you will make (rapport een aanbeveling doen) so in the future no body will suffer as Ik did because the same problem repeated again and again every day and now my brother (…) has the problem with (…) medewerker of the IND and although my brother had the same problem like me in irak, (medewerker IND; N.o.) gave him and his wife and three children negative answer…”

F. Nadere informatie van de gemachtigde van verzoeker

Op 27 augustus 2004 verzocht de Nationale ombudsman de gemachtigde van verzoeker om een reactie op de brief van de minister van 22 maart 2004. De gemachtigde reageerde bij brief van 2 september 2004 als volgt:

''…1.

In mijn brief van 8 mei 2002 aan de IND deel ik mede dat ik uit een (e-mail)contact die ik had met de broer van cliënt, die op dat moment ook mijn cliënt was, vernomen had dat de IND evenals ik, een schrijven had ontvangen met betrekking tot de acceptatie van mijn cliënt als vluchteling in Amerika.

Ik doe u bijgaand een afschrift toekomen van de brief die ik heb ontvangen van cliënt.

Met andere woorden, ik heb op 26 september 2001 geen brief gezonden aan de IND waarin ik melding maak van de doormigratie van cliënt naar Amerika.

De broer van cliënt, (…) schrijft in zijn e-mail dat VVN voor verzending aan de IND en mij zou zorgdragen. Gelet op het feit dat ik een dergelijk schrijven wel had ontvangen, ben ik er van uitgegaan dat de IND deze melding ook zou hebben ontvangen.

Wellicht heeft Vluchtelingenwerk nog een afschrift hiervan in haar dossier. Desgewenst wil ik VVN hiervoor wel benaderen.

2.

Met betrekking tot de brief van de IND d.d. 29 december 2003, alsmede uw vraag naar de (voorlopige) stopzetting van het art. 1F onderzoek heb ik het navolgende op te merken.

De IND refereert ten aanzien van het voorgaande aan een brief van 8 mei 2002 waarin ik slechts aangeef dat ik het mij kan “voorstellen” dat het art. 1F onderzoek stil ligt gedurende de tijd dat cliënt wacht om naar de US te vertrekken. In diezelfde brief geef ik echter ook aan dat het vertrek van cliënt ongeveer 5 maanden in beslag zal nemen (dus uiterlijk oktober 2002).

Voor 11 september 2002 waren dergelijke vertrektermijnen gebruikelijk en algemeen bekend bij rechtsbijstandsverleners en ik neem aan ook bij de IND.

Na 11 september 2002 is er in de houding van de Amerikaanse autoriteiten jegens Irakezen wel het nodige veranderd.

Door de IND wordt gesteld dat er in juli en oktober nog contact is geweest tussen mij en de IND. Ik kan mij dit (2 jaar na dato) niet herinneren en kan hiervan ook niets terugvinden in het dossier. Ik heb een telefoonnotitie van het gesprek van 6 mei 2002 in het dossier echter niet van de andere gesprekken, alhoewel ik als gebruikelijk telefoontjes wel noteer.

Indien en voor zover de telefoongesprekken al mochten hebben plaatsgevonden dan valt op dat in deze gesprekken door mij (volgens de brief d.d. 29 december 2003) zou zijn medegedeeld dat het nog tot november 2002 kon duren voor cliënt zou vertrekken terwijl in het telefonisch onderhoud van 23 oktober 2002 ik kennelijk zou hebben medegedeeld dat ik de IND op de hoogte zou stellen zodra iets bekend zou zijn over het vertrek van cliënt waarna de asielprocedure door mij zou worden ingetrokken.

Mij valt op dat er enkel wordt gesproken over het vertrek van cliënt en niet meer over het al dan niet voortzetten van het art. 1F onderzoek. Daarover is kennelijk niet gesproken en is een gevolgtrekking die voor rekening van de IND komt.

Een dergelijke beslissing, namelijk het definitief stilleggen van het 1F onderzoek, had de IND toch op zijn minst dienen te bevestigen dan wel met cliënt/gemachtigde af te stemmen.

In ieder geval staat vast dat na oktober 2002 de IND niet meer richting cliënt (via de gemachtigde) heeft gecommuniceerd.

Wel zijn er contacten geweest met de IOM waaruit duidelijk werd dat de afgifte van het visum door de US wel erg lang op zich liet wachten door de gebeurtenissen van 11 september 2002.

Dit is kennelijk geen aanleiding geweest voor de IND om het onderzoek weer op te pakken dan wel op zijn minst cliënt te informeren over de status quo.

Kortom de stelling van de IND dat de werkwijze in ten aanzien van het 1F onderzoek in samenspraak is gegaan met mij onderschrijf ik niet.

Ik heb hiervoor uitgelegd wat er is gebeurd. Naar mijn mening kan dat niet als "samenspraak" worden bestempeld. Bovendien is het de verantwoordelijkheid van de IND om er voor zorg te dragen dat de behandeling van een asielzaak en eventueel daarmee gepaard gaande onderzoeken naar behoren en binnen een redelijk tijdsbestek plaatsvinden. Daarbij heeft de IND een informatieplicht waaraan in casu niet is voldaan.

Uit het feit dat de IND cliënt inmiddels een verblijfsvergunning regulier heeft verleend (…) vanwege driejaren relevant tijdsverloop, leid ik af dat de IND zelf ook van mening is dat zij ten onrechte het art 1 F onderzoek hebben stil gelegd…”

G. inlichtingen iom

Een medewerkster van de Internationale Organisatie voor Immigratie (IOM) deelde onder meer nog mee dat het in het algemeen drie tot zes maanden duurt voordat de betrokkene na acceptatie als vluchteling kan vertrekken naar het beoogde ontvangende land.

Achtergrond

1. Vreemdelingenwet 1994

( oud, per 1 april 2001 vervangen door de Vreemdelingenwet 2000)

Artikel 15e, eerste lid

"Een beschikking omtrent de inwilliging van een aanvraag om toelating dient te worden gegeven binnen de bij of krachtens deze wet bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag."

2. Vreemdelingenwet 2000

Artikel 25

"1. Binnen zes maanden wordt een beschikking gegeven op de aanvraag tot:

a. het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14; (...).

d. het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20.

2. De termijn voor het geven van een beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie, nodig is.

3. Onze Minister stelt de vreemdeling in kennis van de verlenging."

3. Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Verdrag van 28 juli 1951, Trb. 1954/88)

Artikel 1 Definitie van de term "vluchteling"

"F. De bepalingen van dit Verdrag zijn niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen, dat:

(a) hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen;

(b) hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten;

(c) hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties."

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Behandeling van asielverzoek (tijdelijk) stopgezet n.a.v. het enkele bericht van verzoekers advocaat dat hij voornemens was door te migreren naar de VS; verzoeker niet op de hoogte gesteld van deze (tijdelijke) stopzetting.

Oordeel:

Gegrond