Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland onvoldoende opsporingsonderzoek heeft gedaan naar de toedracht van een ongeval met een locomotief op 6 november 2000, als gevolg waarvan zijn zoon is overleden.
Verzoeker klaagt er met name over dat de ambtenaren van het korps:
- onvoldoende technisch onderzoek hebben ingesteld naar de toedracht van het ongeval. Verzoeker is van oordeel dat hierdoor mede duidelijk had kunnen worden of zijn zoon daadwerkelijk onder de locomotief is terechtgekomen;
- onvoldoende zorgvuldig zijn omgegaan met getuigenverklaringen, waardoor zij de verklaringen van twee getuigen pas op 3 januari 2002 hebben opgenomen, de verklaring van de machinist pas op 30 mei 2002 door de spoorwegpolitie hebben laten opnemen, en de verklaring van de rangeerder op de locomotief in het geheel niet hebben opgenomen.
Verzoeker klaagt er verder over dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland en het Openbaar Ministerie te Zutphen hebben besloten om geen proces-verbaal op te maken naar aanleiding van het ongeval op 6 november 2000.
Verzoeker klaagt er voorts over dat de ambtenaren van bovengenoemd korps:
- geen situatieschets hebben opgenomen in de registratieset, en
- in de registratieset hebben vermeld dat de fiets van zijn zoon totaal was vernield.
Verzoeker klaagt er tevens over dat de politie een verklaring waarin een getuige heeft meegedeeld dat verzoekers zoon zelfmoord zou hebben gepleegd, in eerste instantie heeft achtergehouden voor verzoeker.
Verzoeker klaagt ten slotte over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland zijn klachtbrieven bij brief van 31 oktober 2002 heeft afgedaan. Verzoeker klaagt er met name over dat de korpsbeheerder overeenkomstig het advies van de klachtencommissie van 26 september 2002:
- de indruk heeft gewekt dat de officier van justitie te Zutphen verzoeker bij brief van 14 augustus 2001 uit eigen beweging had meegedeeld dat geen proces-verbaal van het ongeval is opgemaakt;
- de twee vragen over richtlijnen en de klachtenregeling in zijn klachtbrief van 18 augustus 2002 niet heeft beantwoord, en
- hem in zijn klacht over het niet-instellen van nader onderzoek en het niet-opmaken van een proces-verbaal, niet ontvankelijk heeft geacht.
Beoordeling
A. De feiten
1. Op 6 november 2000 is verzoekers zoon Jeroen met zijn fiets op een spoorwegovergang in Apeldoorn aangereden door een locomotief. Na de aanrijding zijn, naast een ambulance, ambtenaren van het district Apeldoorn van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland ter plaatse geweest. Ook waren twee politieambtenaren van het team Twente IJsselland van de Dienst spoorwegpolitie van het Korps landelijke politiediensten ter plaatse.
Jeroen is nog diezelfde dag in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden.
2. Verzoeker heeft bij brief van 14 november 2001 een klacht ingediend over het politieoptreden naar aanleiding van het ernstige ongeval op 6 november 2000. De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland heeft deze klacht bij brief van 31 oktober 2002 afgedaan.
B. Ten aanzien van het regionale politiekorps
Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland onvoldoende opsporingsonderzoek heeft gedaan naar de toedracht van een ongeval met een locomotief op 6 november 2000, als gevolg waarvan zijn zoon is overleden.
I. Met betrekking tot technisch onderzoek en een proces-verbaal
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de ambtenaren van het korps onvoldoende technisch onderzoek hebben ingesteld naar de toedracht van het ongeval.
Verzoeker is van oordeel dat hierdoor mede duidelijk had kunnen worden of zijn zoon daadwerkelijk onder de locomotief is terechtgekomen.
Verzoeker klaagt er verder over dat het regionale politiekorps vervolgens heeft besloten om geen proces-verbaal op te maken naar aanleiding van het ongeval.
2.1 De korpsbeheerder sloot zich wat betreft deze klachtonderdelen aan bij het standpunt van de klachtencommissie van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland van 26 september 2002 (zie Bevindingen, onder A.e.11).
Deze commissie stelt ten eerste dat er geen proces-verbaal is opgemaakt naar aanleiding van de aanrijding met een trein, waarbij Jeroen als bestuurder van een fiets was betrokken. Na een, naar de mening van de officier van justitie als leider van het opsporingsonderzoek, voldoende zorgvuldig onderzoek, heeft de officier van justitie geen aanleiding gezien om zowel in eerste aanleg, dan wel in de loop van de tijd en op verzoek van verzoeker, een nader onderzoek in te (doen) stellen, daar het duidelijk was dat Jeroen de enige betrokkene bij het ongeval is geweest, aldus de klachtencommissie. Verder stelt de commissie dat in de klachtbrief van verzoeker echter ligt besloten, en is naar de mening van de commissie het wezenlijke van de klacht, dat geklaagd wordt over het feit dat geen verder diepgaand onderzoek naar de toedracht van het ongeval is gedaan. In wezen wordt hiermee volgens de commissie geklaagd over het gevolgde beleid ten aanzien van het opsporingsonderzoek in een zaak als deze, een beleid dat door de officier van justitie is en wordt onderschreven.
Voorts deelde de korpsbeheerder mee dat de beoordeling niet alleen een zaak is geweest van de opsporingsambtenaren maar dat ook de officier van justitie hierover een standpunt heeft.
2.2 Tijdens het onderzoek liet de korpsbeheerder weten dat uit feiten, omstandigheden en getuigenverklaringen op de plaats van het ongeval door de politieambtenaren niet is gebleken dat een technisch onderzoek noodzakelijk was. Verder was hem inmiddels uit de stukken gebleken dat tussen het Openbaar Ministerie en de politie geen specifiek overleg was geweest over het al dan niet instellen van een technisch onderzoek. Hierbij gaf hij nu aan dat een technisch onderzoek in eerste instantie wordt geïnitieerd door de ter plaatse aanwezige politieambtenaren.
2.3 Ook deelde hij op verzoek van de substituut-ombudsman mee dat er binnen het korps geen dwingend voorgeschreven regels bestaan over het al dan niet instellen van een technisch onderzoek. Dit hangt in zijn algemeenheid mede af van de kennis, kunde en het inzicht van de aanwezige politieambtenaren. Wel liet de korpsbeheerder uiteindelijk weten dat het politiekorps in 2000 inzetcriteria bij ernstige verkeersongevallen van het Bureau technische ondersteuning (BTO) binnen het korps kende (zie Achtergrond, onder 2.) die volgens de korpsbeheerder overigens niet dwingend zijn voorgeschreven, en een protocol met betrekking tot de behandeling van treinongevallen ter beperking van vertraging van het treinverkeer (zie Achtergrond, onder 3.). Dit protocol beschrijft dat bij een treinongeval de noodzakelijk geachte ondersteuning, waaronder de spoorwegpolitie, wordt gealarmeerd, aldus de korpsbeheerder.
2.4 Voorts deelde de korpsbeheerder mee dat hulpofficier van justitie Ka. op de plaats van het ongeval ter plaatse was geweest nadat het slachtoffer al was overgebracht naar het ziekenhuis. Ka. was daar in zijn hoedanigheid als leidinggevende/chef van dienst en niet als hulpofficier van justitie, omdat er op dat moment in die hoedanigheid geen taak lag.
2.5 Ten slotte deelde de korpsbeheerder mee dat er geen informatiebronnen zijn waaruit objectief kan worden vastgesteld welke informatie over het ongeval is uitgewisseld tussen de spoorwegpolitie en de regiopolitie. Over een afspraak inzake het horen van de machinist en de rangeerder is eveneens niets vastgelegd.
Om vast te stellen wat in het algemeen gebruikelijk is, heeft de korpsbeheerder nadere informatie gevraagd aan een team binnen zijn korps met ervaring in de afhandeling van treinongevallen. Volgens dit team is het gebruikelijk dat de regiopolitie de zorg voor slachtoffers en nabestaanden op zich neemt en de spoorwegpolitie het zogenaamde spoorgedeelte. Dit is het verhoor van de machinist en conducteur en eveneens een technisch onderzoek aan de trein. De spoorwegpolitie maakt een proces-verbaal op dat naar het team binnen zijn korps wordt gestuurd. Een protocol over de samenwerking met de spoorwegpolitie is er niet, aldus de korpsbeheerder.
2.6 Wat betreft het niet-opmaken van een proces-verbaal verwijst de korpsbeheerder naar een brief van 14 augustus 2001 van de officier van justitie (zie Bevindingen, onder A.f.2). In deze brief staat volgens de korpsbeheerder gemotiveerd aangegeven waarom geen proces-verbaal is opgemaakt.
3. Uit het onderzoek is gebleken dat de politieambtenaren D. en H., die direct na het ongeval ter plaatse zijn gekomen, op 6 november 2000 om 12:49 uur in het bedrijfsprocessensysteem (BPS) van de regiopolitie hebben gemuteerd dat ter plaatse was gebleken dat er een aanrijding had plaatsgevonden tussen een diesellocomotief en een fietser. Het bleek dat de twaalfjarige Jeroen uit de richting van de Maten kwam. Op de brug wachtte een vriendje van hem, X. Omdat Jeroen laat was, groette hij zijn vriendje en riep dat zij moesten opschieten, omdat zij al laat waren. Het vriendje zag en hoorde aan de tyfoon dat er een trein naderde. Hij waarschuwde Jeroen nog, maar die reageerde niet. Net op het moment dat Jeroen op de spoorbaan was, keek hij nog om en op dat moment werd hij door de trein aangereden. Hij kwam onder de trein en werd overreden. Y, die met zijn vrachtwagen voorbij reed, verleende zover mogelijk eerste hulp, aldus de mutatie.
Verder stond in het BPS vermeld dat de ouders van Jeroen reeds waren ingelicht door het vriendje X en betrokkene Z. De politieambtenaren D. en H. hebben de ouders gesproken in het ziekenhuis. Vervolgens hebben zij een bezoek gebracht aan het vriendje X.
De fiets van Jeroen en de schooltas waren inmiddels naar het teambureau Zuid-West gebracht, aldus de mutatie van 6 november 2000 in het BPS.
4.1 Betrokken ambtenaar D. heeft tijdens het onderzoek verklaard dat hij zich herinnerde dat de situatie hectisch was op de plaats van het ongeval. Hij moest een infuus vasthouden en mensen op afstand houden. Hij was toen pas drie maanden in dienst bij de politie. Hij heeft steun gezocht bij zijn collega H. omdat hij niet echt wist wat hij moest doen. Niemand nam echt duidelijk de leiding. Hij is nu van mening dat degene die het eerst ter plaatse komt bij zo'n ongeval, de leiding dient te nemen.
Hij heeft wel spoorwegpersoneel gezien, herkenbaar aan overalls, maar volgens hem heeft hij geen machinist gezien. Hij heeft geen spoorwegpolitie ter plaatse gezien en heeft ze later ook niet gesproken.
Een van de eerste prioriteiten was volgens D. dat de ouders in kennis moesten worden gesteld om te voorkomen dat anderen dat zouden doen. Helaas bleek dat in dit geval al mis te zijn gegaan, omdat een man in regenpak hen kwam vertellen dat hij al bij de ouders was geweest.
Verder verklaarde D. dat het hem al snel duidelijk was hoe het ongeval was gegaan. Hij had X, het vriendje van het slachtoffer, later die dag ook gesproken en van hem gehoord wat hij had gezien. Hierdoor werd nog duidelijker dat het een tragisch ongeval betrof doordat het slachtoffer de trein niet had zien aankomen.
Later in de week hebben D. en H. de plaats van het ongeval nogmaals in ogenschouw genomen en ter plaatse nogmaals nagetrokken hoe het ongeluk was gegaan, aldus D.
Verder bleek volgens D. dat de Dienst spoorwegpolitie later ook ter plaatse was geweest bij het ongeval, waarschijnlijk toen hij en zijn collega al weg waren. Later bleken deze ambtenaren van de Dienst spoorwegpolitie naar het teambureau van de regiopolitie te zijn gekomen, waar zij met de heer F., hun groepschef, hadden gesproken. D. zelf heeft geen contact gehad met de spoorwegpolitie. Verder herinnerde hij zich dat de spoorwegpolitie het ongeval op papier zou zetten.
De aanleiding tot het ongeval zou volgens D. duidelijk zijn geweest. Hij bedoelde hiermee dat Jeroen onder de trein was gefietst en dat er drie keer aan de tyfoon was getrokken. D. had van F. gehoord dat X dit had verklaard.
Terugkijkend op de zaak zou D., nu hij meer ervaring heeft, wel een technisch onderzoek hebben laten verrichten om ieder vraagteken uit te sluiten. Hij vond het vreemd dat er veel zaken onduidelijk zijn gebleven en vele handelingen niet zijn verricht.
Terugkijkend op de hele afwikkeling van de aanrijding is D. van mening dat de zaak beter op papier had kunnen worden gezet, de afhandeling op een amateuristische wijze had plaatsgevonden, de verantwoordelijkheden niet waren opgepakt en dat er op de plaats van het ongeval geen leiding is geweest. D. vindt het jammer dat het zo is gegaan. Hij verbaast zich daar nu erg over, maar beseft dat hij hier toen onderdeel van heeft uitgemaakt, aldus D.
4.2 Betrokken ambtenaar H. heeft tijdens het onderzoek verklaard dat toen hij ter plaatse kwam er een jongen tussen de rails lag. Het ging niet goed met hem. Hij leefde nog, en maakte rochelende geluiden. Bij hem zat de heer Y. Voorts zag hij een stukje verderop een locomotief stilstaan, met daarnaast de machinist en de rangeerder. Terwijl zijn collega D. zich ontfermde over het slachtoffer, was ambtenaar H. naar de trein gelopen en had daar vanwege het slechte weer alleen de naam van de machinist opgeschreven, alsmede een aantal steekwoorden ten aanzien van wat de machinist en de rangeerder over het ongeval vertelden. Verder kon hij zich nog herinneren dat hij met de machinist is gaan schuilen bij een bedrijf in de buurt en daar nog kort met hem had gesproken. Of de rangeerder hier ook bij was, wist hij niet meer. Hij heeft van dit gesprek niets op papier gezet. Wel wist hij nog dat zijn collega K. de heer Y had gehoord. Deze verklaarde echter niets van het ongeluk te hebben gezien.
Voor zover H. weet is het de taak van de spoorwegpolitie om het personeel van de trein te horen. De taak van de regiopolitie is om de overige getuigen te horen en om het onderzoek er omheen te verrichten. Hieronder valt ook het onderzoek op de plaats waar de aanrijding heeft plaatsgevonden. De taak van de spoorwegpolitie is verder om vanuit hun kennis van het spoor onderzoek te verrichten aan de betrokken trein.
Voor H. was het vervolgens de eerste prioriteit om de ouders van het slachtoffer niet bij het spoor te krijgen. Zij waren namelijk inmiddels al ingelicht over het ongeval. Nadat Jeroen per ambulance naar het ziekenhuis werd gebracht, waren D. en H. daarom zo snel mogelijk naar de woning van de ouders gegaan.
Volgens H. was hij met zijn collega D. diezelfde dag nog teruggegaan naar de spoorwegovergang. Zij hebben toen gekeken hoe de fiets was terechtgekomen, waar Jeroen vandaan was gekomen en wat de machinist moest hebben gezien. Voor hen betrof het een overzichtelijke compacte situatie. H. kwam die dag tot het inzicht dat Jeroen over het bruggetje was gefietst, zijn vriendje X had gegroet, daarna was doorgefietst, dat X nog heeft toegeschreeuwd dat de trein eraan kwam, dat de trein hard heeft gefloten en dat toen de betreffende aanrijding heeft plaatsgevonden. Hun conclusie was dan ook dat het een triest ongeval was waarvoor geen andere oorzaak viel aan te wijzen dan dat er sprake was geweest van onoplettendheid van Jeroen.
H. wist het niet zeker meer, maar volgens hem is de spoorwegpolitie diezelfde dag nog op het teambureau Zuid-West van de regiopolitie geweest, en hebben zij daar nog met hen gesproken.
H. deelde verder mee dat hij geen technisch onderzoek op de plaats van de aanrijding heeft laten verrichten, omdat het voor hem vrij duidelijk was hoe de aanrijding had plaatsgevonden, namelijk door onoplettendheid van het slachtoffer. Het was wat dat betreft niet van belang of Jeroen daar had stilgestaan, gereden, of dat de remmen van zijn fiets het niet hadden gedaan.
Ook deelde H. mee dat niemand van de politie, zoals bijvoorbeeld een hulpofficier van justitie, bij het ongeval de leiding nam. Het was een paniekerige situatie, waarbij het ontbrak aan overzicht. D. en H. hebben geprobeerd om het beste te doen, aldus H.
Voorts is het volgens H. gebruikelijk dat beslissingen en andere stappen na zo'n ongeval worden vastgelegd in het bedrijfsprocessensysteem van de politie. Hij weet niet waarom dat in dit geval vaak niet is gebeurd, aldus H.
4.3 Betrokken ambtenaar Ka. heeft tijdens het onderzoek verklaard dat hij op 6 november 2000 vroege dienst had als chef van dienst binnen het district Apeldoorn. Ook is hij hulpofficier van justitie.
Op 6 november 2000 kreeg hij een melding te horen over een zeer ernstig ongeval tussen een fietser en een trein. Omdat hij er uit ervaring mee bekend is dat dit soort ongevallen meestal een dodelijke afloop heeft, is hij naar de plaats van het ongeval gereden. Hij heeft dit uit eigen beweging gedaan vanuit zijn functie als hulpofficier van justitie, omdat deze bij dodelijke afloop toestemming moet geven om het stoffelijk overschot te vervoeren. Hij deed dit niet vanuit zijn functie als chef van dienst, omdat hij door de ter plaatse zijnde politieambtenaren of door de meldkamer of anderen niet was verzocht om te komen.
Ter plaatse aangekomen zag hij een stilstaande VAM-locomotief en een ambulance staan. Voorts heeft hij ter plaatse met twee politieambtenaren gesproken. Hij kende hen niet, maar in de stukken heeft hij gezien dat dit de heren D. en H. waren. Deze ambtenaren hebben hem in het kort verteld dat er een aanrijding had plaatsgevonden tussen een fietser en een trein. De jongen op de fiets was daarbij onder de trein gekomen. Het slachtoffer was niet dood en werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht. De twee ambtenaren deelden hem verder mee dat de spoorwegpolitie was ingelicht, en dat zij zelf achter de ambulance aan naar het ziekenhuis zouden gaan.
Omdat het slachtoffer leefde was er ter plaatse voor Ka., als hulpofficier van justitie, geen taak weggelegd. Hij is daarom eveneens weggegaan, aldus Ka. Hij heeft de politieambtenaren in totaal ongeveer vijf minuten gesproken.
Verder deelde Ka. mee dat een chef van dienst bij een ongeval als dit gewoonlijk niet naar de plaats van het ongeval gaat. Dit doet de chef alleen als daar om wordt gevraagd. De chefs van dienst hebben over het algemeen een coördinerende rol. Maar dit houdt niet in dat zij ter plaatse alles moeten gaan regelen. De politieambtenaren behoren dit zelf te doen, of anders om assistentie te vragen bij de chef van dienst. Dit is niet gebeurd, dus is hij niet om die reden ter plaatse gegaan. Hij had als chef van dienst geen rol te vervullen, aldus Ka. Ook uit eigen beweging had hij niet aan de ter plaatse aanwezige politieambtenaren gevraagd of zij assistentie nodig hadden.
Voorts verklaarde Ka. dat hij niet wist wie ter plaatse nog meer aanwezig waren. Het kon zijn dat de spoorwegpolitie al ter plaatse was, maar dat heeft hij niet gezien. Hij heeft daar verder met de politieambtenaren ook niet meer over gesproken.
Ook deelde Ka. mee dat normaliter bij een ongeval met een trein de spoorwegpolitie ter plaatse komt en het onderzoek overneemt. Dit is nergens vastgelegd, maar dit gaat gewoonlijk zo, aldus Ka. Waarschijnlijk vindt dit in onderling overleg plaats tussen de regiopolitie en de spoorwegpolitie. Hij wist verder niet of dat bij dit ongeval was gebeurd, aldus Ka. Hij wist ook niet of er getuigen bestonden van het ongeval. Hij heeft hier ook niet naar gevraagd.
Verder verklaarde Ka. dat bewaking van de plaats van het ongeval voor eventueel technisch onderzoek geen meerwaarde zou hebben gehad. De ter plaatse aanwezige politieambtenaren hadden vastgesteld dat er een fietser was komen aanrijden die het spoor overstak. De machinist had tyfoonsignalen gegeven, maar daar had de fietser niet op gereageerd. Vervolgens is de fietser onder de trein gekomen. Ka. wist niet of zij deze informatie zelf door onderzoek hadden vastgesteld, of dat zij dit van getuigen hadden gehoord. Als Ka. wel assistentie had moeten verlenen als chef van dienst, had hij ook niet de beslissing genomen om nader onderzoek te laten verrichten. Hij vond het een goede beslissing van de politieambtenaren om direct naar het ziekenhuis te gaan. Nader onderzoek was volgens hem niet nodig, aldus Ka.
4.4 Betrokken ambtenaar F. heeft tijdens het onderzoek verklaard dat hij ten tijde van de gebeurtenis waarover de klacht van verzoeker gaat, groepschef was in het gebied waar het ongeval plaatsvond. Met betrekking tot deze zaak deelde hij mee dat hij er niets mee van doen heeft gehad. Hij was namelijk niet ter plaatse geweest en heeft zich met de afwikkeling van het ongeval niet beziggehouden.
Wel deelde hij mee dat bij ongevallen waarbij spoorwegmaterieel is betrokken, de regiopolitie in het algemeen de getuigenverklaringen opneemt en de spoorwegpolitie de verklaringen van betrokken NS-personeel. Als wordt beslist dat een proces-verbaal moet worden opgemaakt, wordt het een en ander bij elkaar gevoegd.
Ten slotte deelde hij mee dat de politieambtenaren die toen ter plaatse waren geweest, de heren D. en H., daar getuigen hadden gehoord. Op basis van die gegevens was het voor hen duidelijk genoeg hoe het ongeval had plaatsgevonden. Deze gegevens zijn vervolgens aan hem voorgelegd, waarna contact is gezocht met het arrondissementsparket. F. weet niet of hij over deze zaak contact heeft gehad met het arrondissementsparket te Zutphen. Volgens hem worden in het algemeen de contacten tussen de politie en het arrondissementsparket onderhouden door de groepschef. Dat is een interne afspraak. Af en toe komt het er feitelijk op neer dat de politieambtenaren die bij het voorval aanwezig zijn geweest, zelf contact opnemen met het parket. Dit gebeurt dan met goedvinden van de leidinggevenden. Het is namelijk zo dat die politieambtenaren beschikken over de feitelijke informatie die bij zo'n contact wordt gevraagd. Het is lastig om dat gesprek dan via een leidinggevende te laten lopen, die de vragen dan weer moet stellen aan de politieambtenaren, aldus F. F. denkt dat ook in dit geval een van de politieambtenaren contact heeft gehad met het arrondissementsparket, al weet hij het niet meer, aldus F.
5. Uit het onderzoek is verder gebleken dat politieambtenaar H. op 9 november 2000 het vriendje X nader heeft gehoord en hiervan een proces-verbaal van verhoor heeft opgemaakt.
Ook is gebleken dat de politieambtenaren op 6 november 2000 drie getuigen hebben gesproken, de heren Z, Yy en Y. Betrokken politieambtenaar K., die na het ongeval ook ter plaatse was gekomen, heeft op 6 november 2000 de getuige Z gehoord, en hiervan diezelfde dag een proces-verbaal van verhoor opgemaakt.
Betrokken politieambtenaar D. heeft op 3 januari 2002 een aanvullend proces-verbaal opgemaakt van zijn bevindingen naar aanleiding van de gesprekken met Yy en Y op 6 november 2000. Uit al deze processen-verbaal is gebleken dat getuigen Z en Y het ongeval niet hebben zien gebeuren. Getuige Yy heeft op 6 november 2000 aangegeven dat hij het ongeval wel had gezien. De heer Yy was van mening dat het een zelfmoord betrof.
Ten slotte is uit het onderzoek gebleken dat ambtenaar H. op 6 november 2000 heel kort met de machinist heeft gesproken.
6. Wat betreft het opmaken van een proces-verbaal wordt het volgende overwogen.
Het College van procureurs-generaal heeft regels opgesteld die moeten worden gevolgd bij de afhandeling van verkeersongevallen. Deze regels zijn opgenomen in de Aanwijzing verkeersongevallen (zie Achtergrond, onder 1.1).
In deze Aanwijzing wordt bepaald in welke gevallen politieambtenaren kunnen volstaan met het opmaken van een registratieset en in welke gevallen tevens een proces-verbaal dient te worden opgemaakt.
Ingevolge punt 4.2 van de op 6 november 2000 geldende Aanwijzing dienden politieambtenaren proces-verbaal op te maken wanneer het verkeersongeval de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had. Dit is een proces-verbaal terzake artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW; zie Achtergrond, onder 4.2)
7. Het staat vast dat Jeroen bij de aanrijding zeer zwaar gewond is geraakt en korte tijd later aan deze verwondingen is overleden. De betrokken politieambtenaren hadden ingevolge de Aanwijzing dan ook moeten overgaan tot het opmaken van een proces-verbaal.
De reactie van de korpsbeheerder dat in de brief van de officier van justitie wordt uitgelegd waarom geen proces-verbaal is opgemaakt, doet hieraan niet af, omdat, in tegenstelling tot hetgeen in deze brief is gesteld, sprake was van meerdere betrokkenen, een fietser en een machinist en een rangeerder. De verklaringen van de politieambtenaren, dat voor hen wel duidelijk was dat Jeroen als enige schuld had aan het ongeval, doet hieraan eveneens niet af, omdat zo'n conclusie zonder enig degelijk onderzoek niet kan worden getrokken. De politie heeft daarom onjuist en in strijd met de ter zake geldende voorschriften gehandeld.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
8. Ten aanzien van dit punt wordt nog het volgende overwogen.
Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat de betrokken politieambtenaren onvoldoende of in het geheel niet op de hoogte waren of zijn van de Aanwijzing verkeersongevallen. De groepschef F. heeft tijdens het onderzoek verklaard dat hij de Aanwijzing slechts globaal hanteert, de chef van dienst Ka. was niet op de hoogte van het feit dat de Aanwijzing op dit ongeval van toepassing was, en de betrokken ambtenaren D. en H. hebben in hun verklaring in het geheel niet over de Aanwijzing gesproken.
Deze onwetendheid leidt tot de aanbeveling aan de korpsbeheerder om de op dit moment geldende Aanwijzing verkeersongevallen binnen zijn korps nader onder de aandacht te brengen.
9. Over het technisch onderzoek merkt de Nationale ombudsman op dat er in de Aanwijzing verkeersongevallen verder geen regels zijn opgenomen die bepalen in welke gevallen zo'n onderzoek dient plaats te vinden.
Ook de korpsbeheerder heeft aangegeven dat binnen het korps geen richtlijnen bestaan die bepalen in welke gevallen een technisch onderzoek moet worden ingesteld. Later heeft de korpsbeheerder aangegeven dat het korps een protocol met betrekking tot de behandeling van treinongevallen ter beperking van vertraging van het treinverkeer kent, en in 2000 in het bezit was van niet dwingend voorgeschreven inzetcriteria van het BTO bij ernstige verkeersongevallen.
Nu dwingende richtlijnen omtrent technisch onderzoek ontbreken, moet, mede gelet op het protocol en de inzetcriteria, worden nagegaan of de politie in dit geval in redelijkheid heeft kunnen afzien van het instellen van een technisch onderzoek.
10. Gelet op hetgeen hiervóór onder I.7 is overwogen, lag het in de rede dat de politieambtenaren vanaf het begin van hun optreden ter plaatse ervan hadden moeten uitgaan dat een proces-verbaal van de aanrijding moest worden opgemaakt. Dit houdt in dat een gedegen onderzoek diende te worden ingesteld naar de oorzaak van de aanrijding met in beginsel gebruikmaking van de middelen die hadden kunnen leiden tot duidelijkheid over de toedracht.
Tijdens het onderzoek is naar voren gekomen dat, naast het horen van enkele getuigen, naar de aanrijding in het geheel geen opsporingsonderzoek is ingesteld. Hoewel enkele politieambtenaren hebben verklaard dat zij nog op diezelfde dag of later hebben gezocht naar sporen, is hierover geen schriftelijk verslag gedaan en heeft dit in ieder geval niet direct na het ongeval plaatsgevonden.
De reden voor het niet (laten) instellen van sporen- en/of technisch onderzoek is volgens de ambtenaren dat het voor hen duidelijk was op welke wijze de aanrijding had plaatsgevonden. Ambtenaar H. had ter plaatse kort met de machinist gesproken, en de ambtenaren H. en D. waren later die dag bij het vriendje X geweest, die getuige was van het ongeval. Eén getuige Yy had gesproken van zelfmoord, maar de politieambtenaren hebben deze verklaring niet serieus genomen omdat hen dit onwaarschijnlijk leek.
Voorts was het volgens de politieambtenaren de eerste prioriteit om de ouders van Jeroen niet bij het spoor te laten komen, omdat zij inmiddels al waren ingelicht over het ongeval. Hierdoor zijn zij snel van de plaats van het ongeval vertrokken.
11. Gelet op de plicht tot het opmaken van een proces-verbaal, de ernst van het ongeval, en de afwijkende verklaring van getuige Yy had het in de rede gelegen om ten minste een onderzoek in te stellen naar eventuele sporen van en aan de fiets of van en aan de locomotief of naar eventuele technische gebreken aan deze vervoermiddelen. Nu het een ongeval met een voertuig betrof dat zich voortbeweegt op spoorstaven waarop moeilijk sporen zijn te vinden, en gelet op de onvoorwaardelijke inzetcriteria van het BTO bij verkeersongevallen met dodelijke afloop of zwaar lichamelijk letsel (zie Achtergrond, onder 2.) heeft de politie niet in redelijkheid kunnen afzien van het inschakelen van specialisten op dit gebied om nader technisch onderzoek te verrichten.
Hierbij moet echter wel worden overwogen dat hiermee niet wordt gezegd dat door technisch onderzoek duidelijk was geworden of Jeroen daadwerkelijk onder de locomotief was terechtgekomen. Een technisch onderzoek heeft niet als prioriteit om vragen van de nabestaanden weg te nemen.
De onderzochte gedraging is eveneens niet behoorlijk.
12. De Nationale ombudsman overweegt ten overvloede het volgende.
Tijdens het onderzoek is naar voren gekomen dat de politie contact heeft gehad met het Openbaar Ministerie over de vraag of een proces-verbaal moest worden opgemaakt. Dit telefoongesprek is niet schriftelijk vastgelegd. Dit is niet juist.
Wordt er overleg gepleegd met een officier van justitie, dan dient dit deugdelijk te worden vastgelegd.
Dat de politieambtenaren niets schriftelijk hebben vastgelegd klemt overigens te meer nu door deze omissie zelfs niet meer is te achterhalen welke politieambtenaar op welke dag contact heeft gehad met welke medewerker van het Openbaar Ministerie.
13.1 Voorts wordt ten overvloede het volgende overwogen.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de ter plaatse gekomen politieambtenaren de situatie als hectisch hebben ervaren, en dat niemand ter plaatse de leiding op zich nam. Zij hebben vervolgens geen hulpofficier van justitie ter plaatse geroepen, wat ingevolge het protocol omtrent treinongevallen wel in de rede had gelegen. Voorts hebben de politieambtenaren aan de ter plaatse gekomen chef van dienst Ka. niet om bijstand gevraagd, en ook heeft de chef van dienst zelf niets ondernomen om de gang van zaken ter plaatse te coördineren.
13.2 Verder heeft Ka. tijdens het onderzoek verklaard dat hij in zijn functie als hulpofficier ter plaatse was gegaan, omdat hij toestemming hoort te verlenen bij het vervoeren van een eventueel stoffelijk overschot.
De korpsbeheerder heeft tijdens het onderzoek echter meegedeeld dat Ka. ter plaatse was gegaan nadat het slachtoffer al was overgebracht naar het ziekenhuis. Hij was daar in zijn hoedanigheid als leidinggevende/chef van dienst en niet als hulpofficier van justitie omdat er op dat moment in die hoedanigheid geen taak lag, aldus de korpsbeheerder.
13.3 De Nationale ombudsman kan zich gezien het bovenstaande niet aan de indruk onttrekken dat de politieambtenaren ter plaatse en de chef van dienst niet goed wisten wat zij met de situatie moesten aanvangen, waardoor de situatie ter plaatse door niemand is gecoördineerd. Mede door dit gebrek aan organisatie zijn onjuiste beslissingen genomen en is zeer weinig schriftelijk vastgelegd, met als gevolg dat voor zowel verzoeker als voor de politieambtenaren veel vragen onbeantwoord zijn gebleven. Dit is niet juist.
14. Ten slotte moet ten overvloede het volgende worden overwogen.
De betrokken politieambtenaren en de korpsbeheerder hebben allen een andere mening over de verdeling van taken tussen de regiopolitie en de spoorwegpolitie bij het afhandelen van een spoorwegongeval, maar geen van de betrokkenen heeft de spoorwegpolitie benaderd om hierover afspraken te maken, of is achteraf nagegaan welke opsporingshandelingen de spoorwegpolitie eventueel had verricht.
Hiermee staat vast dat binnen het korps geen duidelijkheid bestond over de hiervoor genoemde taakverdeling. Dit is niet juist en heeft geleid tot verschillende opvattingen, waardoor onderzoekshandelingen zijn nagelaten.
Het voorgaande leidt tot de aanbeveling aan de korpsbeheerder om concrete afspraken met de Dienst spoorwegpolitie binnen zijn regio te maken en op schrift te stellen omtrent de taakverdeling van de beide politiekorpsen bij de afhandeling van een spoorwegongeval.
II. Met betrekking tot de getuigenverklaringen
1.1 Verzoeker klaagt er verder over dat de politieambtenaren onvoldoende zorgvuldig zijn omgegaan met getuigenverklaringen, waardoor zij de verklaringen van twee getuigen pas op 3 januari 2002 hebben opgenomen, de verklaring van de machinist pas op 30 mei 2002 door de spoorwegpolitie hebben laten opnemen, en de verklaring van de rangeerder op de locomotief in het geheel niet hebben opgenomen.
1.2 De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en neemt het standpunt in dat aan verzoeker is bekendgemaakt en gemotiveerd op welke wijze in het onderzoek gebruik is gemaakt van getuigenverklaringen.
Tijdens het onderzoek liet de korpsbeheerder weten dat de verklaring van getuige Yy op de dag van het ongeval niet op papier is gezet met als reden zoals vermeld in een aanvullend proces-verbaal van 3 januari 2002. In dit door politieambtenaar D. opgemaakte proces-verbaal is weergegeven wat getuigen Yy en Y op 6 november 2000 aan D. hadden meegedeeld. In het proces-verbaal heeft D. vervolgens meegedeeld dat hij de verklaring van Yy dermate weinig objectief vond, dat hij had besloten om de verstrekte informatie niet als getuigenverklaring te gebruiken. Hij had deze beslissing mede genomen gezien het slechte zicht door de zware regenval, in combinatie met de afstand van tientallen meters die Yy tot het slachtoffer had op het moment van de aanrijding (zie Bevindingen, onder A.d).
Voorts liet de korpsbeheerder weten dat getuige Y het ongeval niet had gezien, maar hulp aan het slachtoffer had verleend. Y had op 6 november 2000 wel met D. gesproken, maar daarbij meegedeeld dat hij het ongeval niet had zien gebeuren. Hiermee had hij volgens de korpsbeheerder dus geen verklaring over het ongeval afgelegd. Om die reden heeft D. hetgeen Y op 6 november 2000 had meegedeeld op 3 januari 2002 in een aanvullend proces-verbaal vastgelegd.
Waarom de Dienst spoorwegpolitie de verklaring van de machinist pas op 30 mei 2002 schriftelijk heeft vastgelegd, is de korpsbeheerder niet bekend. Ook is het de korpsbeheerder niet bekend waarom geen verklaring van de rangeerder is opgenomen. Hij merkte hierbij op dat de spoorwegpolitie bij dit soort ongevallen normaliter de verklaringen van het spoorwegpersoneel opneemt, aldus de korpsbeheerder.
1.3 Politieambtenaar D. heeft verklaard dat het aanvullend proces-verbaal van 3 januari 2002 een ambtelijk verslag betreft dat hij op verzoek van zijn teamchef had opgemaakt, omdat er op dat moment een klachtenprocedure liep naar aanleiding van de klachten van verzoeker. Hij gaf hierbij aan dat hetgeen hij op 3 januari 2002 schriftelijk had vastgelegd geen officiële getuigenverhoren waren, maar weergaven van zijn herinneringen en aantekeningen in zijn notitieboekje, aldus D.
1.4 Nu hiervóór, onder I.7 is overwogen dat proces-verbaal moest worden opgemaakt, had al hetgeen de politieambtenaren hadden vernomen van getuigen, behoren te worden vastgelegd in dat proces-verbaal.
De Nationale ombudsman is daarbij van oordeel dat het daarbij niet aan de politieambtenaar is om bij het horen van een getuige hierover reeds een waardeoordeel te geven door de verklaring niet schriftelijk vast te leggen, zodat de officier van justitie als leider van het opsporingsonderzoek, bij besluitvorming over (verdere) opsporing en eventuele vervolging van het feit, van deze verklaring geen kennis kan nemen.
Door de verklaringen van Y en Yy niet vast te leggen in een proces-verbaal, heeft de politie niet voldaan aan het vereiste van actieve informatieverwerving en zorgvuldige vastlegging daarvan.
Dat politieambtenaar D. zijn herinneringen van de getuigenverklaringen meer dan een jaar later in een aanvullend proces-verbaal heeft vastgelegd, doet hieraan niet af, omdat dit is gedaan met een ander doel, namelijk naar aanleiding van de klacht van verzoeker.
1.5 Aangaande het niet-opnemen van de verklaring van de rangeerder en het pas op 30 mei 2002 opnemen van de verklaring van de machinist overweegt de Nationale ombudsman het volgende.
Uit het onderzoek is gebleken dat ambtenaar W. van de Dienst spoorwegpolitie op verzoek van de regiopolitie op 30 mei 2002 een verklaring van de machinist heeft opgenomen en op 22 juli 2002 de rangeerder heeft benaderd. De rangeerder wilde - overigens in tegenstelling tot de mededeling van de regiopolitie in haar brief van 25 juli 2002 aan verzoeker dat hij niets van het ongeval had gezien - niet meer verklaren, omdat hij op 6 november 2000 zijn verhaal al aan de regiopolitie had verteld (zie Bevindingen, onder A.e.8 en A.c.3 en F.d).
Op grond van hetgeen hiervóór onder II.1.4 is gesteld, is de regiopolitie ten aanzien van het opnemen van de verklaringen eveneens nalatig geweest.
Dat de korpsbeheerder van mening is dat het horen van spoorwegpersoneel een taak is van de Dienst spoorwegpolitie doet hieraan niet af, omdat in het protocol van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland aan de regiopolitie wordt opgedragen om verklaringen van personeel van de vervoerder (machinist/conducteur) op te nemen, en verder niet is gebleken van nadere afspraken met de spoorwegpolitie om dit anders te doen.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
2.1 Verzoeker klaagt er tevens over dat de politie een verklaring waarin getuige Yy heeft meegedeeld dat verzoekers zoon zelfmoord zou hebben gepleegd, in eerste instantie heeft achtergehouden voor verzoeker.
2.2 De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en verwijst voor dit klachtonderdeel naar hetgeen politieambtenaar D. in het aanvullend proces-verbaal van 3 januari 2002 heeft meegedeeld over de verklaring van Yy (zie hiervóór, onder II.1.2).
2.3 Betrokken politieambtenaar D. heeft verklaard dat hij op 13 november 2000 tezamen met zijn collega H. op bezoek is geweest bij verzoeker. D. heeft het toen niet over zelfmoord gehad om verzoeker te sparen. Hij wilde niet op details ingaan en is zo formeel mogelijk gebleven, aldus D.
Betrokken ambtenaar H. heeft verklaard dat tijdens het gesprek met verzoeker niets is meegedeeld over de getuige Yy. Het kan zijn dat hij iets heeft gezegd over een mogelijk onbetrouwbare getuige, dat wist hij niet meer. Maar er is niet gesproken over de persoon Yy, omdat die het ongeval volgens hen niet juist had gezien. D. en H. geloofden ook absoluut niet dat er sprake was geweest van zelfmoord. Als zoiets dus niet vaststaat, vonden zij dat je daar niet over moet beginnen. Volgens H. beschadig je dan iemand nog erger dan het al was door het verliezen van een zoon. H. vond daarom dat het geen doel diende om dat toen mee te delen. Hij beseft achteraf dat hij wellicht te betuttelend is geweest, aldus H.
2.4 Uit een oogpunt van actieve informatieverstrekking mag van een overheidsorganisatie worden verwacht dat zij burgers adequaat, en dus ook volledig informeert.
De Nationale ombudsman acht het in dit geval begrijpelijk dat de politieambtenaren verzoeker niet hebben willen kwetsen met gevoelige informatie die volgens hen niet juist was, maar door het achterhouden van de verklaring is verzoeker belangrijke informatie ten aanzien van de reden van het ongeval onthouden. Dit is niet juist. Door de informatie wél te verstrekken en daarbij de mededeling te doen dat deze informatie door hen vanwege meerdere redenen ongeloofwaardig werd geacht, had verzoeker zelf de gelegenheid gehad om hierover te proberen een standpunt in te nemen.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
2.5.1 Ten overvloede wordt het volgende overwogen.
In een door teamchef Zuid-West, Sch., van het district Apeldoorn opgemaakt intern rapport van 8 augustus 2002 (zie Bevindingen, onder C.a.1.2) is vermeld dat Sch. tijdens een gesprek met verzoeker op 10 april 2002 alle informatie geanonimiseerd aan verzoeker ter hand heeft gesteld. Deze stukken zouden toen door verzoeker zijn geraadpleegd, en hij zou hieruit hebben geciteerd. De korpsbeheerder heeft, daarnaar gevraagd door de substituut-ombudsman, aangegeven dat hieronder ook de verklaringen van getuige Yy, Y en X vielen.
Verzoeker heeft dit tijdens het onderzoek ontkend, en heeft daarbij gesteld dat hij deze informatie pas op 15 juli 2002 van politieambtenaar B. had ontvangen. Ter ondersteuning van deze lezing deelde hij mee dat maatschappelijk werkster Zz hierbij aanwezig is geweest, en voegde een afschrift bij van een door mevrouw Zz opgemaakt en ondertekend verslag van het gesprek met de heer B. op 15 juli 2002. In deze verklaring is onder meer opgenomen dat verzoeker tijdens dit gesprek voor het eerst de verklaring van Yy onder ogen kreeg, waarbij B. had opgemerkt dat een deel van de informatie was achtergehouden door de heer Sch., omdat deze de inschatting had gemaakt dat de verklaring van getuige Yy niet betrouwbaar was en belastend zou zijn voor de ouders.
2.5.2 Het standpunt van de korpsbeheerder staat lijnrecht tegenover de lezing van verzoeker. De korpsbeheerder heeft verder niet gereageerd op het verslag van mevrouw Zz.
Gelet op de verklaringen van de ambtenaren D. en H. dat zij eveneens informatie hadden achtergehouden, en gelet op het verslag van Zz wordt de lezing van verzoeker meer aannemelijk geacht dat het standpunt van de korpsbeheerder. Gezien hetgeen hiervóór onder II.2.4 is overwogen, is het achterhouden van de informatie niet juist geweest.
III. Met betrekking tot de registratieset
1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de ambtenaren van bovengenoemd korps geen situatieschets hebben opgenomen in de registratieset, en dat de politieambtenaren in de registratieset hebben vermeld dat de fiets van zijn zoon totaal was vernield (zie BIJLAGE). Verzoeker stelt hierbij dat de fiets slechts aan de achterkant was beschadigd.
2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Hij deelde daarbij mee dat een situatieschets wel is opgenomen in het deel van het onderzoek dat door de spoorwegpolitie is verricht. Wat betreft de omschrijving van de schade aan de fiets in de registratieset deelde hij mee dat er voornamelijk een relatie met de economische waarde ligt.
3. Politieambtenaar D. heeft verklaard dat een situatieschets op de registratieset nooit wordt gemaakt, behalve als er sprake is van complexe situaties. Hij maakt dan een tekening in een bijlage, dus op een apart vel. Verder denkt D. dat met de term 'totaal vernield' is bedoeld dat de fiets total loss was.
Politieambtenaar H. heeft verklaard dat het klopt dat de situatieschets ontbreekt. Het korps doet dat standaard niet, omdat de ruimte op het formulier erg klein is. H. weet echter niet of er een dienstvoorschrift is, dat daarover iets voorschrijft. Bij een proces-verbaal wordt wel een situatietekening gemaakt. Dit gebeurt dan op een apart vel, aldus H. Verder verklaarde H. dat de fiets optisch onbeschadigd oogde, maar als je er in de lengterichting naar keek, de fiets krom en onbruikbaar was. Verzekeringstechnisch gezien was hij dus total loss. Total loss zou misschien een betere omschrijving zijn geweest, ook voor de verzekering, aldus H.
4. In de Handleiding registratie verkeersongevallen van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat van 2000 (zie Achtergrond, onder 5.) staat vermeld dat op de registratieset de omschrijving van de materiële schade dient plaats te vinden door op de tekening de plaats van de primaire schade (eerste raakpunt) aan te geven met een kruisje. Daarnaast dient de omvang van de schade te worden vermeld, zoals bijvoorbeeld: voorkant vernield of achterbumper gedeukt.
Voorts staat in de Handleiding vermeld dat op de registratieset in de daartoe gereserveerde ruimte een duidelijke situatieschets moet worden gemaakt. Een goede registratieset is onmisbaar voor de ongevallenregistratie en voor de strijd tegen de verkeersonveiligheid, aldus de Handleiding registratie verkeersongevallen.
5. Nu de politieambtenaren de schade aan de fiets op de registratieset niet gedetailleerd hebben aangegeven, en in de registratieset geen situatieschets hebben opgenomen, hebben de politieambtenaren onvoldoende nauwkeurig en in strijd met de ter zake geldende voorschriften gehandeld.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
6. De betrokken ambtenaren hebben verklaard dat zij "standaard niet", respectievelijk "nooit" behalve in complexe situaties een situatieschets in de registratieset opnemen.
Het voorgaande leidt tot de aanbeveling aan de korpsbeheerder om de Handleiding registratie verkeersongevallen binnen zijn korps nader onder de aandacht te brengen.
C. Ten aanzien van de korpsbeheerder
1. Verzoeker klaagt ook over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland zijn klachten bij brief van 31 oktober 2002 heeft afgedaan. In zijn besluit van 31 oktober 2002 verenigde de korpsbeheerder zich met het advies van de klachtencommissie regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland van 26 september 2002 (zie Bevindingen, onder A.e.11).
2.1 Verzoeker klaagt er met name over dat de korpsbeheerder de indruk heeft gewekt dat de officier van justitie te Zutphen verzoeker bij brief van 14 augustus 2001 uit eigen beweging had meegedeeld dat geen proces-verbaal van het ongeval was opgemaakt.
2.2 De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond, en deelde mee dat de beslissing met verzoeker is doorgesproken nadat verzoeker de brief van de officier van justitie had ontvangen. De korpsbeheerder lichtte verder niet toe wat hij precies bedoelde met deze mededeling.
2.3 Uit het onderzoek is gebleken dat in het advies van de klachtencommissie is opgenomen dat door de politieambtenaren ter plaatse een onderzoek was ingesteld waarbij was vast komen te staan dat de zoon van verzoeker als bestuurder van zijn fiets in aanraking was gekomen met een trein. De zoon van verzoeker bleek de enige betrokkene te zijn geweest bij het ongeval, waardoor na overleg met de officier van justitie was besloten om geen proces-verbaal op te maken.
Vervolgens is in het advies opgenomen dat de officier van justitie vanuit haar verantwoordelijkheid als leider van het opsporingsonderzoek verzoeker bij brief van 14 augustus 2001 van het bovenstaande in kennis had gesteld.
2.4 Uit het onderzoek is voorts gebleken dat verzoeker, in vervolg op een gesprek met een officier van justitie te Zutphen, bij brief van 16 juli 2001 deze officier had gevraagd om het Nederlands Forensisch Instituut de opdracht te geven om alsnog onderzoek te verrichten naar de wijze waarop het ongeluk met zijn zoon Jeroen had plaatsgevonden. Verder gaf verzoeker in deze brief aan dat hij van mening was dat naar aanleiding van het ongeval proces-verbaal had moeten worden opgemaakt.
2.5 Gelet op hetgeen in het advies van de klachtencommissie van 26 september 2002 is gesteld, waarbij nadrukkelijk is aangegeven dat de officier van justitie vanuit haar verantwoordelijkheid van het opsporingsonderzoek verzoeker in kennis heeft gesteld, kan in alle redelijkheid worden gesteld dat de korpsbeheerder hiermee de indruk heeft gewekt dat de officier van justitie uit eigen beweging aan verzoeker heeft meegedeeld waarom geen proces-verbaal van het ongeval was opgemaakt.
Nu de brief van de officier van justitie pas negen maanden na het ongeval is verstuurd en slechts een beantwoording was van de brief van verzoeker van 16 juli 2001, en nu het Openbaar Ministerie verzoeker verder in het geheel niet in kennis heeft gesteld van de wijze van afhandeling van het ongeval, is de hiervoor genoemde indruk niet juist en getuigt hij bovendien van een onvoldoende open oog voor de positie van verzoeker.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
3.1 Verzoeker klaagt er verder over dat de korpsbeheerder de twee vragen over richtlijnen inzake technisch onderzoek en de klachtenregeling in zijn klachtbrief van 18 augustus 2002 niet heeft beantwoord (zie Bevindingen, onder A.e.9).
3.2 De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en deelde mee dat verzoeker de klachtenregeling Politieregio Noord- en Oost-Gelderland had ontvangen.
Verder deelde hij mee dat klachtenbehandelaar Sc. alle aspecten van de klacht van verzoeker had doorgesproken. De korpsbeheerder verwees daarbij naar een rapport van het klachtonderzoek en naar eerdere correspondentie tussen verzoeker en Sc. (zie Bevindingen, onder A.e.12).
3.3 Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat bestuursorganen aan hen gerichte brieven adequaat verwerken, en zodanig afhandelen dat voldoende recht wordt gedaan aan hetgeen door de burger in zijn of haar brief wordt verzocht.
3.4 Uit onderzoek is gebleken dat verzoeker naar aanleiding van zijn klacht op 15 augustus 2002 een gesprek heeft gevoerd met klachtenbehandelaar Sc. van het politiekorps waarin hij de twee vragen heeft gesteld. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verzoeker bij brief van 18 augustus 2002 zijn reactie gegeven op dit gesprek met daarin een reactie op de beantwoording van Sc. op zijn vragen. Voorts heeft verzoeker de twee vragen nogmaals gesteld.
In antwoord op deze brief liet de heer Sc. bij brief van 29 augustus 2002 aan verzoeker weten dat de door verzoeker ingediende klacht door hem was behandeld, en ter advisering van de korpsbeheerder was ingezonden aan de secretaris van de klachtencommissie. De korpsbeheerder zou verzoeker verder op de hoogte stellen van zijn bevindingen. Verder liet Sc. in deze brief weten dat hij niet inging op de brief van verzoeker van 18 augustus 2002. In plaats daarvan verwees hij naar de brief van de officier van justitie van 14 augustus 2001, waarin duidelijk zou staan waarom niet aan het verzoek van verzoeker zou worden voldaan.
3.5 In de brief van de officier van justitie van 14 augustus 2001 kan echter geen antwoord worden gevonden op de twee vragen die verzoeker in zijn brief stelde. Verzoeker had daarom mogen verwachten dat zijn twee vragen en klachten daaromtrent eveneens zouden zijn ingestuurd ter beantwoording door de korpsbeheerder, of nog door Sc. zouden worden afgehandeld. De Nationale ombudsman oordeelt dat, nu dit niet is gebeurd, onvoldoende is ingegaan op de verzoeken die waren geformuleerd in de brief van 18 augustus 2002.
De onderzochte gedraging is eveneens niet behoorlijk.
4.1 Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de korpsbeheerder overeenkomstig het advies van de klachtencommissie van 26 september 2002 hem in zijn klacht over het niet-instellen van nader onderzoek en het niet-opmaken van een proces-verbaal, niet ontvankelijk heeft geacht.
4.2 De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en verwees daarbij naar het advies van de klachtencommissie van 26 september 2002, waarmee hij zich had verenigd. In dit advies is opgenomen dat geen proces-verbaal is opgemaakt, omdat na een - naar de mening van de officier van justitie als leider van het opsporingsonderzoek - voldoende zorgvuldig onderzoek, de officier van justitie geen aanleiding zag om zowel in eerste aanleg, dan wel in de loop van de tijd en op verzoek van klager, een nader onderzoek in te (doen) stellen, daar het duidelijk was dat de zoon van verzoeker de enige betrokkene bij het ongeval is geweest, aldus de commissie.
Volgens de klachtencommissie was het wezenlijke van de klacht dat geen verder diepgaand onderzoek naar de toedracht van het ongeval is gedaan. De commissie overwoog dat hier in wezen mede wordt geklaagd over het gevolgde beleid ten aanzien van het opsporingsonderzoek in een zaak als deze, een beleid dat door de officier van justitie is en wordt onderschreven.
Volgens de commissie is dit beleid geen feitelijke gedraging van politieambtenaren als bedoeld in artikel 1 sub g van de klachtenregeling politieregio Noord- en Oost-Gelderland (zie Achtergrond, onder 7.1). De commissie is daarom niet bevoegd om over dit beleid te oordelen. Dit onderdeel van zijn klacht moet daarom niet ontvankelijk worden verklaard, aldus de commissie.
De korpsbeheerder heeft op grond van dit advies de klacht van verzoeker over het niet-instellen van nader onderzoek en het niet-opmaken van een proces-verbaal, niet ontvankelijk verklaard.
4.3 De Nationale ombudsman acht het onjuist dat de korpsbeheerder - in navolging van de klachtencommissie - zich niet bevoegd heeft geacht om de klacht in behandeling te nemen, omdat de klacht van verzoeker geen betrekking had op een feitelijke gedraging van politieambtenaren, maar op beleid. Het niet-instellen van nader onderzoek en het niet-opmaken van een proces-verbaal naar aanleiding van het ongeval op 6 november 2000, zijn immers feitelijke gedragingen; deze hadden in de klachtprocedure moeten worden beoordeeld, onder meer door toetsing aan beleid, zoals de Aanwijzing verkeersongevallen. En zoals hiervóór, onder B.I.7 en 11, is gesteld, zijn deze gedragingen in strijd geweest met de Aanwijzing.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
5. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman op dat in het besluit van de korpsbeheerder evenals in het advies van de commissie aan de onbevoegdheid een conclusie in termen van niet-ontvankelijkheid is verbonden. In de bepaling in de klachtenregeling die gaat over ontvankelijkheid van een klacht is onbevoegdheid echter niet genoemd (zie Achtergrond, onder 7.2).
6. Ten slotte wordt ten overvloede nog het volgende overwogen.
Alle betrokken ambtenaren, behalve Ka., hebben tijdens het onderzoek meegedeeld dat zij bij de behandeling van de klachten van verzoeker niet door de korpsbeheerder zijn benaderd om hun standpunt hierover kenbaar te maken. Dit is niet juist.
Ingevolge artikel 8 van de klachtenregeling politieregio Noord- en Oost-Gelderland behoren de indiener van de klacht, de ambtenaar van politie op wie de klacht betrekking heeft en eventuele getuigen te worden gehoord (zie Achtergrond, onder 7.3). Zij worden in de gelegenheid gesteld schriftelijk dan wel mondeling, en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt toe te lichten en op elkaars verklaringen te reageren.
Door dit niet te doen in gehandeld in strijd met de klachtenregeling.
Dit klemt temeer nu de korpsbeheerder zich heeft verenigd met een advies van de klachtencommissie, waarin abusievelijk is meegedeeld dat de ambtenaren zijn gehoord en de verklaringen bij het advies waren gevoegd (zie Bevindingen, onder A.e.11, C.a.4 en C.b.4).
d. Ten aanzien van het Openbaar Ministerie
1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat het Openbaar Ministerie te Zutphen heeft besloten om geen proces-verbaal op te laten maken naar aanleiding van het ongeval op 6 november 2000.
2. De minister van Justitie acht de klacht niet gegrond, en deelde mee dat hij het College van procureurs-generaal om inlichtingen had verzocht.
Voor zijn oordeel verwees hij naar een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Zutphen van 26 mei 2003, waarin onder meer is opgenomen dat uit onderzoek was gebleken dat op 7 november 2000 contact was geweest met de heer F. van de regiopolitie en een parketsecretaris van het Openbaar Ministerie te Zutphen. Na overleg met deze parketsecretaris was - volgens een politiemutatie - besloten om geen proces-verbaal op te maken en te volstaan met een goede registratie in het bedrijfsprocessensysteem van de politie. Volgens de hoofdofficier van justitie was helaas de naam van de parketsecretaris niet bekend geworden. Niettemin is het volgens haar niet gebruikelijk dat er een proces-verbaal wordt opgemaakt indien het enige overleden slachtoffer tevens de verdachte is. Vervolging blijft volgens haar dan immers achterwege. Verder verwees de hoofdofficier naar de brief van de officier van justitie van 14 augustus 2001.
Ter aanvulling op het ambtsbericht merkte de minister nog op dat het opmaken van een proces-verbaal in ieder geval niet voor méér antwoorden voor verzoeker had kunnen zorgen dan de registratieset thans heeft gedaan.
3.1 In antwoord op vragen van de substituut-ombudsman, verwees de minister van Justitie naar een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Zutphen van 8 oktober 2003, waarin onder meer is opgenomen dat een afschrift van de eerder genoemde politiemutatie niet beschikbaar is. De informatie over het contact tussen politieambtenaar F. en het Openbaar Ministerie bleek mondeling door hem te zijn gegeven. F. had deze informatie waarschijnlijk gebaseerd op de door hem opgestelde brief van 4 februari 2002 (zie Bevindingen, onder A.e.2).
In deze brief stond vermeld dat de politiemensen, die bij het ongeval betrokken waren geweest, daags na het gebeuren telefonisch contact hadden gehad met een parketsecretaris van het Openbaar Ministerie. Na bespreking van het ongeval was door de parketsecretaris aangegeven dat kon worden volstaan met een registratie in het bedrijfsprocessensysteem. De heer F. was destijds hulpofficier van justitie en zou in zijn hoedanigheid als groepschef van het team Zuid-West Apeldoorn contact hebben gehad met het parket, aldus de brief van 4 februari 2002.
Voorts was in het ambtsbericht opgenomen dat het gesprek tussen de heer F. en de parketsecretaris niet was vastgelegd. In de regel wordt een zaak via de telefoon besproken, waarbij het Openbaar Ministerie vervolgens aangeeft wat de politie behoort te doen. Deze vervolgingsbeslissingen worden wel vastgelegd, indien er dwangmiddelen worden toegepast. Indien er geen of onvoldoende opsporingsindicatie is, wordt de zaak opgelegd, aldus de hoofdofficier in het ambtsbericht.
3.2 In het ambtsbericht van 8 oktober 2003 is verder opgenomen dat het beleid, dat het niet gebruikelijk is dat er een proces-verbaal wordt opgemaakt indien het overleden slachtoffer tevens de enige verdachte is, niet beschreven staat in de Aanwijzing verkeersongevallen. Uit de Aanwijzing verkeersongevallen kan worden afgeleid dat men normaliter bij een ongeval met dodelijke afloop een proces-verbaal terzake artikel 6 WVW 1994 dient op te maken.
Een proces-verbaal wordt in dezelfde Aanwijzing gedefinieerd als 'ambtelijk verslag van een aanrijding, opgemaakt ten behoeve van een mogelijke strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie, waarin naast gegevens over de aanrijding, eventuele strafbare gedragingen genoemd staan.'
Nu de enige verdachte is overleden, is een mogelijke strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie in casu niet meer mogelijk en kan worden volstaan met een registratieset, aldus de hoofdofficier van justitie te Zutphen.
3.3 In het ambtsbericht van 8 oktober 2003 is ook opgenomen dat het gebruikelijk is dat een parketsecretaris zich volledig laat informeren over de feiten, waarbij ook eventuele verklaringen van getuigen ter sprake komen. Nu de naam van de desbetreffende parketsecretaris niet meer is te achterhalen, kan niet worden nagevraagd of dat ook is gebeurd, maar de hoofdofficier ziet in casu geen reden om aan te nemen dat het anders is geweest.
4. Ter aanvulling van het ambtsbericht deelde de minister van Justitie mee dat de hoofdofficier van justitie te Zutphen had gemeld dat in casu een proces-verbaal, ware dit al opgemaakt, geseponeerd zou zijn wegens niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. In dit verband verwijst de minister naar artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.; zie Achtergrond, onder 6.1; N.o.), waarin is bepaald dat het recht tot strafvordering vervalt door de dood van de verdachte. In punt 4.2 van de Aanwijzing verkeersongevallen die ten tijde van het ongeval van kracht was, is niet expliciet opgenomen dat geen proces-verbaal wordt opgemaakt, indien sprake is van één verdachte die is overleden. Ook in de Aanwijzing verkeersongevallen die sinds 1 januari 2002 geldt, is zulks niet opgenomen, aldus de minister.
Volgens de minister is de reden hiervoor dat dit reeds volgt uit artikel 69 Sr., in combinatie met het doel dat met het opmaken van een proces-verbaal wordt gediend: een mogelijke strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie. Als er geen recht tot vervolgen is, is er ook geen rechtsgrond voor onderzoek, aldus de minister.
5. Politieambtenaar F. heeft verklaard dat waarschijnlijk één van de ter plaatse geweest zijnde politieambtenaren contact heeft gehad met het arrondissementsparket. Hij weet het niet meer. Hij weet ook niet waarom de hoofdofficier van justitie in correspondentie met de Nationale ombudsman naar hem verwijst, en daarbij de indruk heeft gewekt dat hij in het kader van de klachtbehandeling bij de Nationale ombudsman informatie aan het parket heeft verstrekt. F. deelde daarbij mee dat het arrondissementsparket te Zutphen geen contact met hem heeft opgenomen. Het parket had de informatie waarschijnlijk slechts gebaseerd op de door hem opgemaakte brief van 4 februari 2002, aldus F.
6.1 Zoals hiervóór, onder B.I.6, is gesteld, wordt ingevolge punt 4.2 van de Aanwijzing verkeersongevallen, zoals die luidde in november 2000, van een ongeval dat zich tussen verkeersdeelnemers voordoet een proces-verbaal opgemaakt als het ongeval de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had. Punt 4.3 geeft aan dat dit ook gold in geval van letsel waarvoor betrokkene in een ziekenhuis een medische behandeling moest ondergaan, behoudens die gevallen waarin er slechts één slachtoffer was en was komen vast te staan dat dit slachtoffer de enige verdachte is.
De minister van Justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder punt 4.3 aangegeven uitzondering op de verplichting om proces-verbaal op te maken, ook van toepassing was bij overlijden van het slachtoffer dat enige verdachte was. Met diens overlijden vervalt immers het recht tot strafvervolging en daarmee ook de grond van verder onderzoek en het doel van het opmaken van proces-verbaal.
6.2 Voor zover al de stelling van de minister over het achterwege laten van een proces-verbaal kan worden gevolgd, merkt de Nationale ombudsman op dat dit pas aan de orde zou kunnen komen nadat op grond van degelijk opsporingsonderzoek onomstotelijk is komen vast te staan dat er, buiten de overledene, niemand als verdachte kan worden aangemerkt. Voor een zaak als deze betekent dit dat in ieder geval sporenonderzoek had moeten worden verricht, en technisch onderzoek had moeten worden ingesteld naar eventuele technische gebreken aan beide vervoermiddelen. Voorts had bijvoorbeeld kunnen worden uitgezocht welke voorschriften golden voor treinverkeer op de onderhavige spoorweg en voor (het onderhoud van) materieel, wie verantwoordelijk waren voor naleving van die voorschriften en of sprake kon zijn geweest van strafbare overtreding van zo'n voorschrift. Slechts op grond van de uitkomsten van zo'n onderzoek had aan het Openbaar Ministerie kunnen worden gerapporteerd dat de overledene de enige verdachte was.
Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman blijkt niet dat dergelijk onderzoek is verricht op grond waarvan onomstotelijk kon worden vastgesteld dat Jeroen de enige verdachte was. Hierdoor kan hetgeen de politie aan het Openbaar Ministerie heeft gerapporteerd, de door de minister aangegeven reden voor het niet-opmaken van een proces-verbaal, niet rechtvaardigen. Het Openbaar Ministerie te Zutpen had dan ook op grond van punt 4.2 van de Aanwijzing moeten besluiten tot het laten opmaken van een proces-verbaal inzake artikel 6 WVW 1994.
6.3 Ten aanzien van de brief van de officier van justitie van 14 augustus 2001, waar de minister naar verwijst, merkt de Nationale ombudsman nog op dat hij het niet begrijpelijk vindt dat Jeroen hierin als enige betrokkene is aangemerkt. Er was namelijk sprake van een tweezijdig ongeval tussen een fietser en een machinist met een rangeerder. Deze laatste personen kunnen eveneens worden aangemerkt als weggebruiker in de zin van de WVW (zie Achtergrond, onder 1.2).
Het aanmerken van Jeroen als enige betrokkene of als enige verdachte bij het ongeval is in dit geval niet alleen onjuist geweest, maar getuigt bovendien van een onvoldoende open oog voor de positie en belangen van verzoeker.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
7. Ten slotte wordt ten overvloede het volgende overwogen.
Uit onderzoek is gebleken dat het Openbaar Ministerie niets schriftelijk heeft vastgelegd omtrent de beslissing om geen proces-verbaal te laten opmaken. Uit het onderzoek komt naar voren dat deze vervolgingsbeslissing is genomen, omdat het recht tot vervolging van de - volgens het Openbaar Ministerie enige - verdachte Jeroen, met zijn overlijden is komen te vervallen.
Deze beslissing kan worden aangemerkt als een sepotbeslissing in de zin van de Instructie sepotgronden van het Openbaar Ministerie, en wel een sepotbeslissing op grond van code 03, wegens het overlijden van de verdachte (zie Achtergrond, onder 6.2).
Ingevolge de Mandaatregeling van het arrondissementsparket te Zutphen kan de officier van justitie de bevoegdheid tot seponeren mandateren aan de parketsecretaris (zie Achtergrond, onder 6.3). Door de parketsecretaris wordt vervolgens in elke geseponeerde zaak een sepotformulier ingevuld. Steekproefsgewijze controle kan dan eenvoudig plaatsvinden, aldus de regeling.
Nu de betrokken parketsecretaris in deze zaak geen sepotformulier heeft ingevuld, is gehandeld in strijd met de voorgeschreven regeling. Dit is niet juist.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), is gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, is gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van het Openbaar Ministerie te Zutphen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond.
AANBEVELINGen
1. De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland wordt in overweging gegeven om de op dit moment geldende Aanwijzing verkeersongevallen binnen zijn korps nader onder de aandacht te brengen.
2. De korpsbeheerder wordt verder in overweging gegeven om concrete afspraken met de Dienst spoorwegpolitie binnen zijn regio te maken en op schrift te stellen omtrent de taakverdeling tussen de beide politiekorpsen bij de afhandeling van een spoorwegongeval.
3. De korpsbeheerder wordt ten slotte in overweging gegeven om de Handleiding registratie verkeersongevallen binnen zijn korps nader onder de aandacht te brengen.
Bij brief van 24 december 2004 liet de beheerder van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland de Nationale ombudsman weten dat de onderdelen 1. en 3. van de aanbeveling inmiddels waren uitgevoerd. Ten aanzien van onderdeel 2. van de aanbeveling deelde de korpsbeheerder mee dat over de afbakening van taken tussen het Korps landelijke politiediensten, waaronder de Dienst spoorwegpolitie valt, en de politieregio's in 2005 verdere contacten zouden plaatsvinden tussen de korpschef en de Dienst spoorwegpolitie. De Nationale ombudsman heeft de korpsbeheerder gevraagd hem van de uitkomsten op de hoogte te stellen.
Op 22 augustus 2005 ontving de Nationale ombudsman van de korpsbeheerder een kopie van de afspraken die inmiddels waren gemaakt tussen de korpschef en de Dienst Spoorwegpolitie.
Onderzoek
Op 22 november 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Apeldoorn, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland en een gedraging van het Openbaar Ministerie te Zutphen.
Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn) en als een gedraging van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werden de korpsbeheerder en de minister verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd twaalf betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met haar verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zutphen over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar haar oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier heeft in reactie hierop de minister geïnformeerd. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan de korpsbeheerder en de minister een aantal specifieke vragen gesteld. Ook werden vier betrokken politieambtenaren gehoord. Ten slotte werd rapport 2003/334 van de Nationale ombudsman geraadpleegd.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag te wijzigen en aan te vullen. De minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
a. Ongeval
Op 6 november 2000 werd verzoekers zoon Jeroen met zijn fiets op een spoorwegovergang in Apeldoorn aangereden door een locomotief. Na de aanrijding kwamen, naast een ambulance, ambtenaren van het district Apeldoorn van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland ter plaatse. Ook waren twee ambtenaren van de Dienst spoorwegpolitie van het team Twente IJsselland van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) ter plaatse.
Jeroen overleed nog diezelfde dag in het ziekenhuis aan zijn verwondingen.
b. Mutatie
1. Naar aanleiding van het ernstige ongeval maakten ambtenaren van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland mutaties aan in het bedrijfsprocessensysteem (BPS) van dit korps. In de op 6 november 2000 door politieambtenaren D., H., K., Scho. en Si. om 12.49 uur opgemaakte mutatie is onder meer het volgende opgenomen:
"Nav een melding van een kind onder de trein gegaan naar het Kanaal zuid ter hoogte van het fietsbruggetje De Savorin Lohmanstraat.
Ter plaatse bleek dat er een aanrijding had plaatsgevonden tussen een dieselloc en een fietser. Het bleek dat de 12 jarige Jeroen S. uit de richting van de Maten kwam. Op de brug wachtte een vriendje van hem.
Omdat Jeroen laat was groette hij zijn vriendje en riep dat ze op moesten schieten omdat ze al laat waren. Het vriendje zag en hoorde aan de tyfoon dat er een trein naderde. Hij waarschuwde Jeroen nog maar die reageerde niet. Net op het moment dat Jeroen op de spoorbaan was keek hij nog om en op dat moment werd hij door de trein aangereden. Hij kwam onder de trein en werd overreden. Be (betrokkene; N.o.) Y, die met zijn vrachtwagen voorbij reed, verleende zover mogelijk eerste hulp.
Tp kwamen, 2 x ambu, spopo, Hovj Ka., medewerkers NS.
Jeroen werd met spoed overgebracht naar het Lukasziekenhuis waar hij in zorgwekkende toestand werd opgenomen. Div kruisingen werden hiervoor door div coll. afgezet.
De ouders van Jeroen waren reeds ingelicht door het vriendje X en be Z. De ouders van Jeroen gesproken in het Lukasziekenhuis en voor zover mogelijk ingelicht.
Een bezoek gebracht aan het vriendje X. Het bleek dat de jongens elkaar al kenden vanaf de basisschool en dat ze dagelijks met elkaar optrokken. De ouders van X hebben een afspraak gemaakt met de huisarts daar hij alles voor zijn ogen heeft zien gebeuren en dat hij hierdoor behoorlijk emotioneel was.
Ook werd contact opgenomen met de werkgever van Y. Y verleende eerste hulp en was daarna emotioneel behoorlijk aan de lat. De werkgever had inmiddels Y op laten halen en slachtofferzorg (buiten de plaats) was reeds door hen in kennis gesteld.
De fiets van Jeroen en zijn schooltas zijn aan het teamburo Zuid-West."
2. Voorts hebben betrokken politieambtenaren D. en H. van het ongeval een registratieset opgemaakt (zie BIJLAGE).
c. Processen-verbaal van verhoor
1. Op 6 november 2000 hoorde betrokken politieambtenaar K. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland op de plaats van het ongeval getuige Z. In het door K. opgemaakte proces-verbaal van verhoor van Z van 6 november 2000 is onder meer het volgende opgenomen:
"Ik kwam aanrijden bij het bruggetje bij het spoor. Ik zag de trein stilstaan. Ik zag X staan huilen en ik zag een fiets liggen. Vervolgens zag ik, dat het slachtoffer tussen de rails lag. Ik heb de jongen X getracht gerust te stellen en ik ben toen samen met hem naar de ouders van het slachtoffer gegaan. Ik heb tegen de vader van het slachtoffer gezegd, dat Jeroen het slachtoffer is van een treinongeluk. De vader en de moeder waren geheel van slag. Vervolgens ben ik met X naar zijn ouders gegaan. De vader van X belde naar de school van X en Jeroen."
2. Op 9 november 2000 hoorde betrokken politieambtenaar H. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland het vriendje van Jeroen, getuige X. In het door H. opgemaakte proces-verbaal van verhoor van X van 9 november 2000 is onder meer het volgende opgenomen:
"Op maandag 09-OKT-00 (bedoeld wordt: 9 november 2000; N.o.), omstreeks 13.00 uur, hoorde ik, H.
(…)
X
(…)
Deze verklaarde:
Maandag ben ik omstreeks 07.20 uur van huis weggereden. Ik stond omstreeks 07.25 op het fietsbruggetje over het kanaal. Ik stond aan het begin van de brug aan de kant van de Maten te wachten op Jeroen. Toen ik ongeveer 5 minuten stond te wachten, zag ik Jeroen aan komen rijden. Ik fiets een stukje op en toen ik halverwege de brug was haalde Jeroen mij in. Ik reed door en zag dat er een trein voor mij aan de linkerzijde aankwam. Gelijk hierna hoorde ik een harde fluit. De trein floot meer keren. Ik zag dat Jeroen doorreed. Ik schreeuwde nog tegen Jeroen dat hij moest stoppen. Hij reageerde daar niet op. Ik schreeuwde nog een paar keer. Toen Jeroen op de spoorrail was aangekomen zag ik dat hij omkeek. Op dat moment werd hij aangereden. De trein heeft meerdere malen gefloten voordat hij bij de overgang was. Jeroen had een capuchon op. Jeroen had volgens mij geen walkman op."
3. Op 30 mei 2002 hoorde betrokken politieambtenaar W. van de Dienst spoorwegpolitie van het Korps landelijke politiediensten machinist Xx. In het door W. opgemaakte proces-verbaal van verhoor van Xx van 30 mei 2002 is onder meer het volgende opgenomen:
"Op 06 november 2000, omstreeks 07.30 uur, deed ik dienst als machinist op trein 95019, rijdende tussen Eerbeek en Apeldoorn.
Te Apeldoorn zag ik op een gegeven moment drie fietsers over het bruggetje komen richting het spoor. Dit betrof het bruggetje over het kanaal langs het spoor. Vanuit mijn rijrichting gezien, kwamen zij van rechts. Aangezien ik dit overpad naderde heb ik gebruik gemaakt van de tyfoon. Twee van de drie fietsers bleven hierop staan, 1 fietste echter door. Tenminste zo kan ik het mij nu nog herinneren.
Daar er 1 doorfietste heb ik een snelremming uitgevoerd. Deze reageerde niet op de tyfoon. Deze fietser had een capuchon over zijn hoofd. Een aanrijding was niet te voorkomen. Dit heb ik vlak na de aanrijding echter ook al verklaard tegen de politie Apeldoorn."
d. Aanvullend proces-verbaal
Op 3 januari 2002 maakte betrokken politieambtenaar D. een aanvullend proces-verbaal op naar aanleiding van het ongeval op 6 november 2000. In dit aanvullend proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:
"Op maandag 6 november 2000 was ik, verbalisant, omstreeks 07.36 uur met meerdere collega's ter plaatse bij een aanrijding van een fietser met een goederentrein op de spoorlijn ter hoogte van de Savornin Lohmanstraat te Apeldoorn.
Zie voor uitgebreide informatie hierover de mutaties opgemaakt in BPS nummer (zie hiervóór, onder A.b; N.o.).
Op de plaats van het ongeval meldden zich enkele personen als getuige van dit ongeval. Onder hen bevond zich een persoon die opgaf te zijn:
Naam: Yy
(…)
Ik zag dat deze man erg emotioneel was.
Ik hoorde de man tegen mij schreeuwen en ik zag hem met zijn armen zwaaien.
Ik hoorde de man onder andere roepen: 'zelfmoord, hij pleegde zelfmoord!'
Hierop liet ik de man plaats nemen in de surveillancewagen om rustig te kunnen praten.
Ook in de auto bleek ik de man nauwelijks te kunnen kalmeren.
In de auto verklaarde Yy dat hij vanuit de Maten met de fiets aan het begin van het fietsbruggetje had gereden op Kanaal-zuid oostzijde. Hij wilde oversteken naar Kanaal-zuid westzijde.
Op dat moment zag hij een man met zijn fiets stilstaan op de spoorlijn aan de andere kant van het fietsbruggetje, dus op Kanaal-zuid westzijde.
Yy verklaarde op de fietsbrug een jongen te hebben gezien die hier stilstond met zijn fiets. Deze jongen zou geschreeuwd hebben in de richting van het slachtoffer.
Yy wist niet te vertellen wat de jongen naar de man riep. Hierop verklaarde Yy dat de man op de spoorrails expres bleef staan, kennelijk met de bedoeling om zelfmoord te plegen. Yy was hier stellig van overtuigd.
Ik, verbalisant, vond de verklaring van Yy dermate weinig objectief dat ik besloot de zojuist verstrekte informatie niet als getuigenverklaring te gebruiken. Deze beslissing nam ik mede gezien het slechte zicht door zware regenval in combinatie met de afstand van tientallen meters die Yy tot het slachtoffer had ten tijde van de aanrijding.
Ik heb de personalia van Yy genoteerd met de bedoeling deze door te geven aan Bureau Slachtofferhulp.
Nadat Yy vertrokken was sprak ik op de plaats van het ongeval met een man die opgaf te zijn:
Naam: Y
(…)
Y verklaarde omstreeks 07.30 uur in zijn vrachtwagen over Kanaal-zuid westzijde te hebben gereden, komende vanuit de richting Marchantstraat, gaande in de richting van de Aalscholverweg.
Ter hoogte van eerdergenoemd fietsbruggetje zag Y een persoon tussen de spoorrails liggen rechts naast de rijbaan.
Enkele tientallen meters verderop in de richting van de Aalscholverweg zag Y een locomotief staan.
Y verklaarde daaruit te concluderen dat de persoon tussen de spoorrails zojuist was overreden door de locomotief.
Ik, verbalisant, hoorde dat Y begon te stotteren toen hij vertelde dat hij naast het slachtoffer was geknield in een poging eerste hulp te verlenen.
Ik voelde plotseling dat Y mij met twee handen vastgreep aan mijn rechterarm en ik hoorde hem zeggen: 'Ik heb EHBO, ik heb EHBO'.
Ik zag dat de man op het punt stond in te storten omdat hij deze woorden maar bleef herhalen waarop ik besloot het gesprek met hem te beëindigen.
Wel kon ik na enige tijd de naam en het telefoonnummer van het bedrijf waar Y werkte opschrijven; (…).
Hierop heb ik direct telefonisch contact gezocht met de baas van Y en hem op de hoogte gesteld van de gemoedstoestand van Y. Zijn baas zegde toe Y direct op te laten halen uit Apeldoorn. Ik heb Y ten stelligste afgeraden weer achter het stuur van zijn vrachtwagen te stappen en te wachten op collega's uit Beverwijk, hetgeen hij zou doen. De gegevens van Y heb ik doorgegeven aan Bureau Slachtofferhulp."
e. Klachtbehandeling regiopolitie
1. Bij brief van 14 november 2001 diende verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland over het politieoptreden op 6 november 2000. Deze klacht hield onder meer het volgende in:
"1. Een jaar verder sinds het ongeluk plaatsvond, waarbij onze zoon het leven verloor. Een jaar verder maar nog steeds zit ik met vragen die niet beantwoord zijn en dat realiseer ik me ook duidelijk misschien wel nooit beantwoord worden. Een ongeval met dodelijke afloop. Een ongeluk waarbij ten tijde van het arriveren van de agenten ter plaatse destijds al direct duidelijk moet zijn geweest dat er sprake was van een zeer ernstig ongeluk. Een ongeluk waarbij ik van mening ben dat de dienstdoende agenten ten onrechte geen proces-verbaal hebben opgemaakt en ook nagelaten hebben andere zaken te regelen.
Als we dan ook nog in ogenschouw nemen de samenvatting van de richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongelukken (van 1995, vervallen op 1 november 1999; N.o.) bij de onder 6 gegeven voorbeelden en dan met name voorbeeld 2 ben ik van mening dat ten onrechte geen proces-verbaal opgemaakt is.
Onder 4.2.b. Waarin staat wanneer er proces-verbaal opgemaakt moet worden zegt: 'Wanneer het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan behoudens die gevallen waarin er slechts 1 slachtoffer is en is vast komen te staan dat slachtoffer de enigste verdachte is'.
Ik interpreteer dit als volgt: aangezien mijn zoon nog niet als verdachte kon worden gehoord, kan ook nog niet vast komen te staan dat hij de enige verdachte is. Dus op het moment dat vast staat dat hij in het ziekenhuis opgenomen diende te worden had de beslissing moeten vallen dat er naast de registratieset of een vergelijkbaar geschrift een proces-verbaal had moeten worden opgemaakt. Dit laat onverlet de mogelijkheid om een en ander later te herstellen mochten de verwondingen meevallen. Ook nog afgezien van het feit, dat op geen enkele manier ook maar enige poging gedaan is om te onderzoeken of er misschien een andere oorzaak geweest is buiten het niet opletten van onze zoon, te denken valt hierbij aan technische mankementen van de fiets, te snel rijden van de trein, dat soort zaken waarbij als er een ongeluk plaatsvindt tussen automobilist/fietser c.q. automobilist/trein dat soort overwegingen tot de standaard procedures behoren.
Afgezien van het bovenstaande verzoek ik u schriftelijk de volgende nog lopende vragen te (laten) beantwoorden.
2. Heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar de snelheid trein? Zo nee waarom niet?
3. Conclusie dat Jeroen onder de trein gekomen is, - weergave van de gesprekken met slachtofferhulp - is deze conclusie genomen op basis van ervaring, losse hand of op basis van feiten.
(…)
5. Heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar technische staat fiets? Zo nee waarom niet?
6. Heeft er een overweging plaatsgevonden omtrent de discrepantie van de vindplaats van de fiets en de plaats waar Jeroen gevonden is.
7. Verslag verhoor van getuigen o.a. of machinist dan rangeerder wat gezien hebben.
(…)
9. Getuige Yy wel genoemd in de melding met rapportage (…) spoorwegpolitie, niet genoemd in politiedossier (…), met als motivatie: onbetrouwbare getuige. Eind van de ochtend heeft er een afstemming van de agenten Gemeentepolitie en Spoorwegpolitie plaatsgevonden. Is er destijds over deze tegenstelling gesproken?"
2. De chef van het district Apeldoorn O. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland deelde verzoeker bij brief van 4 februari 2002 onder meer het volgende mee:
"Behandeld door: F.
(…)
Door de heer Sch., teamchef Zuid West van het District Apeldoorn is uw brief d.d. 14 november 2001 behandeld.
In uw brief heeft u aangegeven over het politieoptreden op 6 november 2000 enkele vragen te hebben. Naar aanleiding van de bevindingen van de heer Sch. kan ik u met betrekking tot de gestelde vragen het volgende antwoorden:
1. De politiemensen die bij het ongeval betrokken zijn geweest, hebben daags na het gebeuren telefonisch contact gehad met een parketsecretaris van het Openbaar Ministerie van het Arrondissementsparket Zutphen. Na bespreking van het ongeval is door de parketsecretaris aangegeven dat volstaan kon worden met een registratie in het bedrijfsprocessensysteem van de Politie Noord- en Oost-Gelderland, hetgeen ook als zodanig is uitgevoerd.
2. Door de politiemensen van mijn district is geen onderzoek ingesteld naar de snelheid van de trein op het moment van het ongeval. De relevantie hiervan ontbrak toen door getuigen werd aangegeven onder wat voor omstandigheden het ongeval plaats heeft gevonden.
3. De conclusie dat uw zoon onder de trein is gekomen is eveneens gebaseerd op feiten en omstandigheden. Het is u bekend dat zijn vriend X één en ander van zeer nabij heeft meegemaakt, als getuige is gehoord en u in een later stadium verteld heeft op de bewuste locatie wat er gebeurd is op 6 november 2001.
(…)
5. Door één van de bij het ongeval betrokken agenten is de fiets van uw zoon ter plaatse bekeken. Hem is niet gebleken van enig gebrek op dat moment, zodat ook de relevantie ontbrak om hier een nader technisch onderzoek naar in te stellen.
6. Er heeft geen overweging plaatsgevonden omtrent de discrepantie van de vindplaats van de fiets en de plaats waar uw zoon is gevonden, de feiten en omstandigheden ter plaatse spraken voor zich, mede gelet op de verklaringen die is (zijn) afgelegd door getuige(n).
7. Van belang is het om in eerste aanleg te weten wat er op de plaats van het ongeval is gebeurd, vandaar ook dat politiemensen van het District Apeldoorn met zowel de machinist als de rangeerder hebben gesproken. Overeenkomstig de afspraak zoals onder 1 gememoreerd, zijn deze getuigen in het bedrijfsprocessensysteem vermeld.
(…)
9. Met betrekking tot de door u als getuige Yy aangeduide persoon kan ik u mededelen dat is gebleken dat deze getuige wel degelijk genoemd wordt in het door u aangeduide politiedossier (…). Van een tegenstelling is mij dan ook niet gebleken.
Overigens is mij verder gebleken dat er op 14 november 2000 (bedoeld wordt: 13 november 2000; N.o.), alsmede enige weken later, door de bij het voorval betrokken politiemensen met u is gesproken over het noodlottige ongeval waar uw zoon bij betrokken was. De nu door u gestelde vragen komen inhoudelijk overeen met wat indertijd ook met elkaar besproken is."
3. Verzoeker reageerde vervolgens bij brief van 21 februari 2002 onder meer als volgt op de brief van districtschef O.:
"1) Alle vragen die ik gesteld heb in mijn brief van 14 november en die door u gedeeltelijk beantwoord zijn in de brief van 4 februari hebben voor mij maar één doel, namelijk het beantwoorden van de vraag: 'is Jeroen wel of niet onder de trein gekomen!'
2) Twee dingen heb ik gedaan sinds de ontvangst van uw brief op 15 februari.
2a) Bij de ouders van X geïnformeerd of de herinneringen die wij hebben van het gesprek dat we destijds met X bij de brug gehad hebben misschien anders was dan wij het in ons geheugen hadden, zou natuurlijk niet vreemd geweest zijn gezien de veelheid van informatie die destijds tot ons gekomen is.
- Ik stond destijds midden op de brug. Jeroen heeft zijn hoofd nog gedraaid naar mij, misschien dacht Jeroen dat hij er al over was maar van de botsing zelf heb ik niets gezien, pas op het moment dat de trein gepasseerd was en ik er naartoe gelopen ben, heb ik Jeroen tussen de rails zien liggen.
Beide ouders hebben deze week het bovenstaande nog met hun zoon gesproken en bovenstaande is wat hun betreft een juiste weergave van de verklaring die X destijds bij de politie afgegeven heeft.
Mijns inziens in tegenspraak met het gestelde in uw brief onder punt drie dat suggereert dat X het gehele ongeluk gezien heeft. De botsing zelf en de fracties van een seconde daarna is hij geen getuige geweest.
2b) Afgelopen dinsdag op 19 februari 2002 heb ik nogmaals contact gehad met dokter R., chirurgarts in het Lukasziekenhuis, mede aanwezig bij het binnenkomen van Jeroen op 6 november die verklaarde dat het zeer onwaarschijnlijk was dat Jeroen onder de trein gekomen was ook gezien de aard van zijn verwondingen.
3) Overigens is het vervolggesprek dat agent H. en dus niet 'agenten' met ons gehad heeft, niet enkele weken, maar enkele maanden later geweest om precies te zijn 30 januari 2001. Een klein maar toch niet correct detail. Het meeste wat me is bijgebleven is uit die brief die hij ons toen overhandigd heeft, is de passage zoals door hem opgenomen luttele ogenblikken nadat hij ter plaatse was.
Ik keek om mij heen en zag daar verderop een trein staan. Ik keek weer en het kon niet anders dan dat de jongen onder de trein door was gegaan.
Een gevolgtrekking, direct vanuit een eerste reactie, zonder in het verder onderzoek open te staan in ieder geval nagelaten heeft voor andere mogelijkheden.
4) In het destijds door de privacy officier verstrekte kopie dossier staat geen getuigenverklaring inzake Yy en ook geen verklaringen van machinist en rangeerder. Bij deze dan ook de vraag om dit alsnog in te mogen zien.
5a) 'Jeroen wel of niet onder de trein', een bevestiging op een vraag die door mij alleen aanvaard zal kunnen worden indien alle twijfels daaromtrent weggenomen zijn en tot op heden is dat niet het geval. Ongetwijfeld kunt u gezien het feit dat er geen twijfel is aan uw standpunt dat Jeroen onder de trein gekomen is, mij in ieder geval in detail berichten welke weg Jeroen alsmede zijn fiets gegaan zijn, vanaf het moment van botsing tot aan het punt wat Jeroen betreft tussen de treinrails en wat de fiets betreft naast de treinrails. Vooral als ik zelf een inslagpunt van fiets bekijk waar de fiets de trein geraakt heeft is dat wat mij betreft volstrekt onduidelijk. Bij deze verzoek ik U mij dan ook deze details te willen doen toekomen.
5b) Toch zou ik zelf het liefst een andere weg willen bewandelen, namelijk dat u open staat voor een vervolgonderzoek, misschien en ik herhaal misschien is de conclusie dat Jeroen onder de trein gekomen is, niet de juiste. Mede gezien de recentelijk afgelegde verklaringen van de chirurg, dokter R. en X, en is er wel degelijk een discrepantie aanwezig tussen de vindplaats van de trein, Jeroen en de eigenlijk volstrekt onbeschadigde fiets. Ja theoretisch is het mogelijk dat iemand zonder gemis van armen of ledematen een dergelijk avontuur onder de trein beleeft. Maar denk zelf dat het een unicum zou zijn, iemand die met een daverende snelheid precies op die plek op de spoorrails belandt zo netje symmetrisch dat de armen en benen er nog aan zitten. Dat en ook gezien het feit dat de rugzak die Jeroen achter op zijn rug droeg, van een behoorlijk afmeting is en slechts een half metertje zo goed als onbeschadigd achter Jeroen ook tussen de rails lag. Hoop dat U deze brief lezen wilt, niet als een beschuldiging naar een onderzoek dat wat mij betreft toch duidelijke hiaten vertoont, maar als een brief waarin ouders van een overleden Jeroen, hun twaalfjarige zoon op zoek zijn naar antwoorden op vragen die nog steeds leven. Hopelijk wilt u daar uw steentje aan bijdragen."
4. Bij brief van 25 april 2002 deelde liet verzoeker de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland onder meer het volgende weten:
"Er is denk ik één ding dat alle ouders van een overleden kind gemeen hebben en dat is te weten komen op welke manier hun zoon overleden is. Soms zal het zo zijn dat een antwoord op dat soort vragen om wat voor redenen dan ook nooit beantwoord zal worden en zul je daar als ouder mee moeten leren leven zoals dat in de volksmond zo 'mooi' heet. Waar we niet mee kunnen leven is dat wij onthouden worden van informatie die ons misschien kan helpen om die antwoorden wel te vinden.
Woensdag (10-4-2002) hebben mijn vrouw en ik een bezoek gebracht aan de heer Sch. teamchef Zuid West. Een bezoek dat plaatsvond op zijn verzoek. Een verzoek dat een gevolg is van een brief d.d. 21-2-2002 onzerzijds aan de heer O.
Weten wat er op die bewuste ochtend gebeurd is, tenminste zo ver de politie het heeft genoteerd, dat is het enigste dat we vragen, gewoon, totaal geanonimiseerd op papier krijgen wie wat verklaard heeft en dan niet een deel zoals we nu hebben, maar gewoon datgene wat er die dag in de een of andere vorm op papier vastgelegd is, waarbij ik denk ten overvloede dat ik u meedeel dat daar ook de stukken van de spoorwegpolitie onder verstaan dienen te worden.
1) De heer Sch. heeft ons geweigerd om ons die informatie te verstrekken. Wij begrijpen op geen enkele manier, wat er voor bezwaren kunnen leven om ons deze informatie te verstrekken. Proberen ons leven op de één of andere manier weer op de rit te krijgen, dat is wat wij proberen te doen. Ons inziens kan de compleetheid van die gegevens ons daarbij helpen. Ik verzoek u dan ook aan ons verzoek gevolg te geven.
2) De heer Sch. heeft bovendien geweigerd om inhoudelijk in te gaan op de vragen zoals door mij gesteld in de brief van 21-2-2002. Ik verzoek u dan er ook zorg voor te willen dragen dat de vraagstellingen in genoemde brief mij alsnog schriftelijk bereiken."
5. In reactie op de ontvangstbevestiging van zijn klachtbrief van 25 april 2002 van secretaris Bx van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, deelde verzoeker deze secretaris bij brief van 11 juli 2002 onder meer het volgende mee:
"Ondertussen heb ik contact gehad met de heer B., hetgeen geresulteerd heeft in een toezegging zijnerzijds tot een gesprek aanstaande maandag 15 juli 09:15 locatie bij mij thuis (…). Ik ga ervan uit dat op dat moment alle aanwezige stukken in het dossier waar het om draait aanwezig zullen zijn en voor mij eventueel geanonimiseerd beschikbaar. Een volledig dossier simpel gezegd. Mocht dit niet het geval zijn om wat voor redenen dan ook verzoek ik U mij dit uiterlijk a.s. vrijdag te willen berichten."
6. De heer B. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland liet verzoeker bij brief van 15 juli 2002 onder meer het volgende weten:
"In navolging van het gesprek vanmorgen deel ik u mee dat het mij het meest waarschijnlijk lijkt dat uw zoon Jeroen - ter hoogte van het achterwiel van zijn fiets - door de (linker voorzijde van) de trein werd gegrepen, aangezien het achterwiel van Jeroens fiets schade vertoonde (slag in het wiel).
Tevens acht ik het waarschijnlijk dat Jeroen met zijn fiets - tengevolge van de klap van de trein - een kwart slag draaide en met zijn hoofd tegen de zijkant van de trein kwam.
Dat Jeroen onder de trein zou zijn gekomen lijkt mij, gelet op de geringe schade aan de fiets, minder aannemelijk.
Hierbij wil ik benadrukken dat dit een aanname mijnerzijds is en dat ik deze op uw uitdrukkelijk verzoek op schrift heb gesteld.
Over de voortgang van het verkrijgen van nadere informatie van (evt.) een rangeerder en het schoolvriendje van Jeroen, X, zal ik u zo spoedig informeren. Beide verzoeken om informatie zijn inmiddels uitgezet."
7. Verzoeker deelde de korpsbeheerder bij brief van 18 juli 2002 onder meer het volgende mee:
"Ben er tot een week geleden van uitgegaan ook vanwege het feit dat ik een bevestigingsbrief Uwerzijds gekregen heb waarin een te volgen procedure stond dat e.e.a. gewoon in werking gesteld was en zou ik een dezer dagen een antwoord van de korpsbeheerder kunnen verwachten. Tot mijn verbazing bleek dat niet geval te zijn en kwam afgelopen maandag de heer B. in zijn functie als privacyofficier en niet als vertegenwoordiger van de klachtencommissie mij de gevraagde gegevens brengen. Is misschien iets voor te zeggen om eerst te proberen om tot elkaar te komen via overleg, alleen is het voor mij volstrekt onduidelijk waarom de afspraak om mij die informatie te verstrekken pas gemaakt werd nadat ik op 11 juli 2002 mijzelf tot de heer Bx richtte.
Alle gegevens bekeken te hebben kan ik zelf maar één conclusie trekken en dat is dat er sprake is van een zeer onzorgvuldig onderzoek, waarbij de conclusie dat Jeroen onder de trein gekomen is op geen enkele manier gestaafd wordt door feiten.
a) Schriftelijke vaststelling van het proces-verbaal van verhoor van de machinist heeft plaatsgevonden op 30 mei 2002, bijna 19 maanden na het dodelijk ongeluk.
b) Van de getuigenissen van getuige Yy en Y zijn geen processen-verbaal van verhoor opgemaakt, zelfs geen verslag in het registratieregister. Volstaan is slechts met een aanvullend proces-verbaal door - neem ik aan bij mij bekende H. -, dan wel een andere agent die ter plaatse geweest zal zijn. Een aanvullend proces-verbaal opgemaakt bijna 14 maanden later, 14 maanden later waar herinneringen nog wel eens de gewoonte hebben om hun eigen weg te bewandelen.
c) Schriftelijke vaststelling van het proces-verbaal van verhoor van degene die samen met X 's morgens vroeg om 07:35 bij mij thuis is geweest.
Eén ding hebben bovengenoemde getuigen gemeen, niemand heeft iets gezien en als ze wel iets menen gezien te hebben, wordt dit als zijnde niet betrouwbaar aangemerkt.
Brengt me bij de enigste getuige die wel iets gezien heeft, waarbij ik mij, om niet een heel aantal zijwegen in te hoeven slaan, maar beperk tot de officiële versie zoals aan mij uitgereikt.
(…) liefst zou ik willen dat u op basis van een aanvullend onderzoek wel tot een conclusie kunt komen of Jeroen wel of niet onder de trein gekomen is. Zou mooi zijn, zo'n aanvullend onderzoek. Zal ik daar dan officieel naar vragen?? Denk dat ik zoiets aan u zal moeten overlaten waarbij ik u wel vraag:
1) de beslissing wel of niet een aanvullend onderzoek te (laten) doen nauwkeurig te beargumenteren.
Verder verzoek ik U dan ook de volgende conclusie te willen trekken
2) conclusie uit genoemde registratieset dat 'Jeroen onder de trein gekomen is' af te wijzen dit vanwege het ontbreken van voldoen feiten en mede gezien het ontbreken van welke getuigenverklaring dan ook die dit kan onderbouwen.
3) Conclusie dat de heer Sch. ten onrechte geweigerd heeft mij de gevraagde informatie te verstrekken.
4) Conclusie te trekken dat het onderzoek ten tijde van het ongeluk onvolledig is geweest."
8. De heer B. liet verzoeker bij brief van 25 juli 2002 onder meer het volgende weten:
"De betreffende rangeerder is door de Spoorwegpolitie (team Twente-IJsselland) telefonisch benaderd over dit ongeval. Hij verklaarde niets van dit ongeval te hebben gezien. Aangezien dit verhoor voor u geen nieuwe gezichtspunten biedt, is afgezien van het op schrift stellen van een verklaring.
Nu alle door u - aan mij kenbaar gemaakte - verzoeken tot opheldering van het treinongeval van Jeroen zijn nagekomen, rest mij u veel sterkte te wensen met het verwerken van het verlies van uw zoon."
9. De heer Sc. van het district Apeldoorn van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland nodigde verzoeker vervolgens uit voor een gesprek, dat op 15 augustus 2002 bij verzoeker thuis heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit gesprek deelde verzoeker de heer Sc. bij brief van 18 augustus 2002 onder meer het volgende mee:
"Als ik het gesprek voor mij samenvat, is de belangrijkste conclusie dat u mij op geen enkele van de door mij aangehaalde punten in het gelijk zult stellen, voor mij zult u begrijpen geen aanvaardbare conclusie. Temeer daar ik niet de indruk had dat u dit gesprek open bent ingegaan.
Punten die wat mij betreft blijven staan betreft het volgende:
1) Mijn verzoek om schriftelijk te worden geïnformeerd op de vraag of er binnen het district richtlijnen bestaan die aangeven wanneer er sprake dient te zijn van een technisch onderzoek wordt door u afgedaan als zijnde nieuwe vraagstelling die verder voor de uitkomst van de klacht niet relevant is. Desalniettemin verzoek ik u bij deze toch deze vraag te beantwoorden doen.
2) Mijn verzoek om in het kader van de klachtenregeling als genoemd onder artikel 8.5 (zie Achtergrond, onder 7.3) beide agenten die destijds bij mij ter plaatse geweest zijn alsmede beide spoorwegagenten hun standpunten aan mij duidelijk te maken werd door u afgedaan dat dit artikel in deze zaak niet van toepassing was. Voor mij volstrekt onduidelijk waarom dat niet van toepassing zou zijn, gaarne hier een toelichting op dan wel dat u hierop terugkomt en een dergelijk gesprek wel zal kunnen plaatsvinden.
(…)
Wat ik niet kan delen is dat zowel u, als klachtbehandelaar, de heer B. als privacyofficier, de heer Sch. als teamchef Zuid-West inhoudelijk niet in wensen te gaan op de discrepantie die bestaat tussen de feiten en de woorden met als argumentatie dat ze aan de conclusie niets zouden veranderen. De conclusie dat Jeroen schuld heeft aan het ongeluk. Discrepantie die volgens de brieven niet zou bestaan.
Jeroen die volgens de rapporten op het moment dat hij de rails opkwam door de trein geraakt werd. Hoe het dan komt dat Jeroens fiets aan de achterkant geraakt werd? Feit dat Jeroen onder de trein gekomen is, een stelling die door deskundigen volledig onderuit gehaald wordt. Herhaling van zetten, zelfde vraagstelling heb ik gesteld onder punt 1 en 2 in de brief van 18 juli 2002, heeft dus geen nut. Maar mag een vader die zijn eerstgeborene kind, zijn twaalfjarige zoon verliest verwachten, dat de politie die discrepantie uitlegt, in ieder geval openstaat voor het feit dat het misschien dan toch iets anders is verlopen dan dat het ervaren is in de drukte, het geroezemoes van die ochtend?? Volgens u niet, maar laat daar geen misverstand over bestaan: deze vader vindt van wel."
10. De heer Sc. van het district Apeldoorn van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland liet verzoeker hierop bij brief van 29 augustus 2002 onder meer het volgende weten:
"Uw kenmerk: d.d. 18 augustus 2002
(…)
De door u ingezonden klacht is door mij, namens de districtschef, behandeld. Het opgemaakte rapport is ter advisering van de korpsbeheerder ingezonden aan de secretaris van de klachtencommissie. U zult na behandeling van deze klacht in de klachtencommissie, door de korpsbeheerder op de hoogte gesteld worden van zijn bevindingen.
Ik ga niet in op de inhoud van uw brief. In plaats daarvan volsta ik met u te verwijzen naar de inhoud van de brief, d.d. 14 augustus 2001, die u en uw echtgenote van de officier van justitie (…) hebben ontvangen. Zij verwoordt in haar brief heel duidelijk waarom niet aan uw verzoek wordt, dan wel zal worden voldaan."
11. Bij besluit van 31 oktober 2002 achtte de korpsbeheerder de klachten van verzoeker deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk. Hij baseerde zijn oordeel op het advies van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland van 26 september 2002, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"1. Algemeen
Door de chef van het politiedistrict Apeldoorn is naar deze klacht een onderzoek ingesteld. De betreffende politiefunctionarissen en andere betrokkenen zijn daartoe gehoord en hebben verklaringen afgelegd. Deze verklaringen en het bijbehorend rapport van de klachtbehandelaar, gedateerd 23 augustus 2002, bevinden zich bij de stukken (zie voor rapport hierna, onder 12; zie voor de verklaringen, Bevindingen, onder C.a.; N.o.).
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen.
De onafhankelijke klachtencommissie van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland heeft in haar vergadering d.d. 26 september 2002 over de klacht beraadslaagd.
2. De klacht
Naar het oordeel van de commissie komt de klacht, kort samengevat, er op neer, dat1. Klager door de politie niet voldoende informatie zou zijn verstrekt
2. Er geen nader onderzoek cq een proces-verbaal is opgemaakt naar aanleiding van de aanrijding waarbij de zoon van klager was betrokken
3. De politie een onnauwkeurig onderzoek zou hebben ingesteld
3. De feiten
Uit de inhoud van de verklaringen en de overige stukken van bovengenoemd onderzoek is voor de commissie het volgende komen vast te staan;
Op 6 november 2000 is de zoon van klager betrokken geweest bij een aanrijding met een trein. De zoon van klager is ten gevolge van de aanrijding overleden. Door betrokken politieambtenaren is ter plekke een onderzoek ingesteld, waarbij kwam vast te staan, dat de zoon van klager als bestuurder van een fiets in aanraking was gekomen met een trein. De zoon van klager bleek enige betrokkene te zijn geweest bij het ongeval, reden waarom, na overleg daartoe met de officier van justitie geen proces-verbaal is opgemaakt. De officier van justitie heeft, vanuit haar verantwoordelijkheid als leider van het opsporingsonderzoek, klager, bij brief d.d. 14 augustus 2001, hiervan in kennis gesteld. Tijdens gesprekken tussen klager en betrokken politieambtenaren is aan klager de nodige informatie verschaft. Naar aanleiding van de klachtbrief, is door de privacyambtenaar van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland een gesprek met klager gevoerd, waarbij hij klager inzage heeft verschaft in alle, bij de politie, bekende gegevens. Klager trekt hieruit in zijn klachtbrief de conclusie, dat er sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek naar de aanleiding van het ongeval.
4. Overwegingen
De commissie stelt, op grond van de hierboven vastgestelde feiten, dat er geen proces-verbaal is opgemaakt naar aanleiding van de aanrijding met een trein, waarbij de zoon van klager als bestuurder van een fiets, was betrokken. Na een, naar de mening van de officier van justitie, als leider van het opsporingsonderzoek, voldoende zorgvuldig onderzoek, heeft de officier van justitie geen aanleiding gezien om zowel in eerste aanleg, dan wel in de loop van de tijd en op verzoek van klager, een nader onderzoek in te (doen) stellen, daar het duidelijk was, dat de zoon van klager de enige betrokkene bij het ongeval is geweest. Dit is door de officier van justitie in een brief aan klager kenbaar gemaakt.
In de klachtbrief ligt echter besloten, zo overweegt de commissie en is, naar de mening van de commissie het wezenlijke van de klacht, dat geklaagd wordt over het feit, dat geen verder diepgaand onderzoek naar de toedracht van het ongeval is gedaan.
In wezen wordt hiermede geklaagd over het gevolgde beleid ten aanzien van het opsporingsonderzoek in een zaak als deze, een beleid dat door de officier van justitie is en wordt onderschreven.
Dit beleid is geen feitelijke gedraging als bedoeld in artikel 1 sub g van de klachtenregeling politieregio Noord- en Oost-Gelderland (zie Achtergrond, onder 7.1). De commissie is niet bevoegd over dit beleid te oordelen. In dit onderdeel van zijn klacht moet klager daarom niet ontvankelijk worden verklaard.
De commissie is overtuigd van het feit, dat de politie aan klager alle informatie heeft verstrekt, die haar in deze zaak ter beschikking heeft gestaan. In de brief, waarin klager zijn klachtbrief heeft aangevuld cq verduidelijkt, heeft klager aangegeven de gegevens uit het politieregister te hebben ingezien, na een gesprek daartoe met de regionale privacyambtenaar van de politie.
Hoewel de gebeurtenis, waarop de klacht betrekking heeft plaatsvond in november 2000, acht de commissie het redelijk de verjaringstermijn van een jaar te laten ingaan op 21 februari 2002, zijnde de datum, waarop klager schriftelijk om een nader onderzoek verzocht.
5. Conclusie en advies
De commissie komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de politie voldoende informatie aan klager heeft verstrekt en adviseert dit onderdeel van de klacht ongegrond te verklaren.
De officier van justitie beslist of een proces-verbaal ter zake een strafbaar feit moet worden opgemaakt, op basis van een door de politie ingesteld onderzoek. Het is niet ter competentie van de commissie om een advies uit te brengen over het beleid ten aanzien van het opmaken van een proces-verbaal. De commissie acht de onderdelen van de klacht, dat er geen nader onderzoek is ingesteld, op basis van gegevens uit een onzorgvuldig onderzoek dan ook niet ontvankelijk."
12. In het rapport van klachtbehandelaar Sc. van 23 augustus 2002 is onder meer het volgende opgenomen:
"Bij het onderzoek zijn de volgende, als bijlagen toegevoegde, documenten geraadpleegd:
1. Rapport insp. Sch., chef team Zuid-West (zie hierna, onder C.a.1.2; N.o.);
2. Briefwisseling tussen dhr. S. (verzoeker; N.o.) en O. districtschef en B., privacy-officer;
(…)
Uit analyse van de klacht bleek, dat deze de volgende klachtelementen bevat:
1. Het ontbreken van een nauwkeurige argumentatie om geen aanvullend onderzoek te laten doen;
2. Het ontbreken van voldoende feiten, die kunnen onderbouwen, dat Jeroen onder de trein gekomen is;
3. Het weigeren van teamchef Sch. om gevraagde informatie te verstrekken;
4. De onvolledigheid van het onderzoek ten tijde van het ongeluk.
Gedurende het onderzoek van deze klacht is op donderdag 15 augustus 2002 ten huize van de fam. S., een gesprek geweest met de heer S., in aanwezigheid van zijn echtgenote. Voorafgaand aan het gesprek werd de afspraak gemaakt, elkaars verschillende opstelling te respecteren. Ik doelde hierbij op de meer emotionele benadering van de zijde van de familie en de formele opstelling van mijn kant.
In dit gesprek zijn alle aspecten van de klacht en van de achtergronden, die tot de klacht hebben geleid aan de orde geweest.
In dit gesprek is mij gebleken, dat de emotionele verwerking van het zware verlies wordt bemoeilijkt, dan wel geblokkeerd door het zich vastklampen aan (vermeende) onduidelijkheden. De echtgenote gaf aan, dat maandelijks begeleiding plaatsvindt door een maatschappelijk werk(st)er. De grootste onduidelijkheid is gelegen in het feit, dat niet bekend is geworden of Jeroen (letterlijk) onder de trein is gekomen. Hierbij wordt met name bedoeld te zeggen, dat men wil weten of de trein over Jeroen is heengereden, terwijl hij tussen de rails lag. De uitleg, dat het voor het politie-onderzoek het belangrijkste is geweest, dat er een aanrijding is geweest tussen de trein en Jeroen op zijn fiets, loste niets op. Het traject daarna is eigenlijk ondergeschikt aan deze oorzaak en voor de rest van dit (strafrechtelijke) onderzoek niet belangrijk.
Andere betrokkenen dan de machinist van de trein en de fietser Jeroen waren niet aanwezig. Wel zijn er getuigen van het gebeurde en van de situatie, zoals die was nadat de trein de overweg was gepasseerd. Dat ik op grond van bovengenoemde uitgangspunten tot de conclusie was gekomen, dat van politiezijde geadviseerd zou worden, dat de ingediende klacht ongegrond was, leverde vrij veel verzet op. Directe reactie van klager was, dat wij dan uitgesproken waren en hij weigerde mij vervolgens ten afscheid de hand te geven.
Naar aanleiding van het ingestelde onderzoek kan per klachtelement het volgende worden gesteld en geconcludeerd:
1. Zowel door de officier van justitie te Zutphen als door de chef van het team Zuid-West is duidelijk uitgelegd waarom geen aanvullend onderzoek wordt ingesteld;
2. Afgezien van het taalkundige gebruik, dat er iemand 'onder de trein' is gekomen, maakt de gang van het slachtoffer deel uit van het gevolg, nadat de duidelijke oorzaak, nl. een aanrijding tussen trein en fietser, aan de hand van de situatie ter plaatse, alsmede de eerste verklaringen aan de politiemensen, was vastgesteld. Voor een eventueel strafrechtelijk onderzoek is het gevolg in dit geval niet relevant. Overigens wordt in het officiële rapport (registratieset) slechts melding gemaakt van een aanrijding (flank).
3. Teamchef Sch. heeft geprobeerd om in een gesprek alles duidelijk uit te leggen. Dat dit geen resultaat had, komt mede omdat van zijn zijde niet de ultieme belofte kwam het onderzoek te hervatten. Zie hiertoe ook de briefwisseling tussen de heer O., districtschef te Apeldoorn en dhr B., privacy-officer van onze politieregio;
4. Zie het gestelde onder 1, 2 en 3.
Conclusie:
Ik ben van mening, dat alle klachtelementen ongegrond zijn.
Overigens kan mijns inziens ook gesteld worden, dat met betrekking tot deze klacht artikel 6, lid 1 van de Klachtenregeling politieregio Noord- en Oost-Gelderland (zie Achtergrond, onder 7.2; N.o.) van toepassing is en dat klager NIET ONTVANKELIJK kan worden verklaard.
Of van deze laatste mogelijkheid gebruik dient te worden gemaakt, laat ik gaarne over aan de visie van de klachtencommissie."
f. Briefwisseling Openbaar Ministerie
1. Bij brief van 16 juli 2001 deelde verzoeker de officier van justitie te Zutphen onder meer het volgende mee:
"In vervolg op ons gesprek van afgelopen donderdag verzoek ik U de mogelijkheid te onderzoeken dat de officier van justitie opdracht geeft aan het Nederlands Forensisch instituut om nader onderzoek te doen omtrent de wijze waarop het ongeluk heeft plaatsgevonden. De door ons ingeschakelde vereniging van verkeersslachtoffers heeft al contact gezocht met het instituut, deze zijn bereid tot hun medewerking alleen kunnen zij dit op formele gronden niet doen, zij kunnen alleen werken in opdracht van Justitie.
Kan mij voorstellen dat U zegt, onderzoek is afgesloten, er zijn geen strafrechtelijke gronden op basis waarvan ik een dergelijke opdracht wil geven, in dat geval geef ik u in overweging dat ik van mening ben dat de manier waarop een dergelijk onderzoek gedaan is bij mij de indruk geeft van onvolledigheid, proces-verbaal is niet opgemaakt, daardoor heeft er geen sporenonderzoek plaatsgevonden, foto's zijn niet gemaakt, technische recherche is niet ter plaatse geweest, onderzoek op eventuele gebreken aan de fiets zijn niet gebeurd. Allemaal zaken waarvan ik zeg het had beter gekund.
Als we dan ook nog in ogenschouw nemen dat conform de samenvatting de richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongelukken bij de onder 6 gegeven voorbeelden en dan met name voorbeeld 2 ben ik van mening dat ten onrechte geen proces-verbaal opgemaakt is.
Onder 4.2.b waarin staat wanneer er proces-verbaal opgemaakt moet worden zegt:
'Wanneer het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan behoudens die gevallen waarin er slechts 1 slachtoffer is en is vast komen te staan dat slachtoffer de enigste verdachte is.'
Ik interpreteer dit als volgt: aangezien mijn zoon nog niet als verdachte kon worden gehoord, kan ook nog niet vast komen te staan dat hij de enigste verdachte is. Dus op het moment dat vast staat dat hij in het ziekenhuis opgenomen dient te worden had de beslissing moeten vallen dat er naast de registratieset een proces-verbaal had moeten worden opgemaakt. Dit laat onverlet de mogelijkheid om een en ander later te herstellen mochten de verwondingen meevallen.
Een dergelijke weg waarbij ik als eerste een verzoek zal moeten doen om alsnog een proces-verbaal te laten opmaken gevolgd door allerlei procedures indien U als officier van justitie een dergelijk proces-verbaal weer op juridische gronden zult weerleggen, daar heb ik geen enkele behoefte aan en hoogstwaarschijnlijk ook geen energie voor, het enigste dat wij als ouders willen weten op welke wijze is onze zoon door de trein gegrepen en of hij wel of niet onder de trein gekomen is.
Ruim acht maanden is er verstreken sinds Jeroen omgekomen is en elke dag maalt maar in mijn hoofd de manier waarop het ongeluk tot stand gekomen is en ik verzoek U dan ook om bij de afwegingen om aan een dergelijk onderzoek te voldoen naast de juridische mogelijkheden ook het verdriet dat wij als ouders van een overleden kind hebben, in uw beslissing mee te willen nemen."
2. Officier van justitie, mevrouw He., beantwoordde deze brief van verzoeker bij brief van 14 augustus 2001 onder meer als volgt:
"Op 17 juli 2001 ontving ik uw brief en ik heb lang en diep nagedacht over uw vragen en suggesties. Ik lees in uw brief over uw verschrikkelijke verdriet en over uw diepe wens om alles te weten te komen over de omstandigheden voor en rond het ongeluk. Ik heb begrepen dat uzelf daarvoor al heel veel heeft gedaan: u heeft met de politie gesproken, met getuigen en met deskundigen.
U oppert de mogelijkheid van een proces-verbaal, maar geeft daarbij zelf al aan dat daar formele bezwaren aan kleven. Het is juist dat als de enige betrokkene bij een ongeval is overleden of zo zwaar gewond, dat een vervolging onredelijk zou zijn, een proces-verbaal achterwege blijft. Dit is in het geval van uw zoon ook zo. Afgezien van het formele bezwaar zal een proces-verbaal geen enkel doel dienen: er zal daardoor niet meer duidelijk worden dan nu het geval is. De situatie ter plaatse sprak voor zich en aan de hand van de getuigenverklaringen heeft de politie gereconstrueerd hoe het ongeval heeft plaatsgevonden.
Om diezelfde reden heeft de politie ook geen foto's gemaakt. Foto's zijn alleen van belang om duidelijkheid te scheppen of om tot bewijs in een strafzaak te dienen. Bovendien had de politie op dat moment een ander, hoger belang. Uw zoon leefde nog en dus was op dat moment het allerbelangrijkste dat hij zo snel mogelijk in het ziekenhuis kwam. De politie heeft dat transport begeleid door kruisingen onderweg voor het overige verkeer af te zetten.
Bij een ongeval als dat van uw zoon heeft een sporenonderzoek alleen zin, als er aanwijzingen zijn, dat omstandigheden, geheel gelegen buiten het slachtoffer, (mede) een rol hebben gespeeld. Die aanwijzingen waren en zijn er niet. Ik heb daarvoor zelf contact opgenomen met een van de verbalisanten en hem daarnaar gevraagd. Het enige, dat hij mij noemde was, dat het op dat moment een beetje regende en uw zoon zijn capuchon op had. Mogelijk heeft hij daardoor de trein niet horen toeteren en zijn vriendje niet horen roepen.
Het spijt mij bijzonder dat ik niets voor u kan doen. U zoekt naar het 'waarom' en spreekt daartoe begrijpelijk alle mogelijke bronnen aan. Naar mijn overtuiging zal er niet méér bekend kunnen worden dan nu reeds is."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. regionale politiekorps
a. Standpunt en reacties korpsbeheerder
1.1 De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland verwees bij zijn ongedateerde oordeel, dat door de Nationale ombudsman werd ontvangen op 8 juli 2003, naar het advies van de klachtencommissie van 26 september 2002. Verder nam hij onder meer het volgende standpunt in:
"Hier volgen de klachtaspecten waarover verzoeker met name klaagt. Per klachtaspect geef ik mijn reactie daarop.
a. De ambtenaren van het politiekorps Noord- en Oost-Gelderland hebben onvoldoende technisch onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval.
De beoordeling daarvan is niet alleen een zaak van de opsporingsambtenaren geweest, ook de officier van Justitie heeft haar standpunt hierover aan verzoeker bekend gemaakt in haar brief van 14 augustus 2001 (…).
b. De opsporingsambtenaren zijn onvoldoende zorgvuldig omgegaan met getuigenverklaringen.
De wijze waarop in het onderzoek gebruik is gemaakt van getuigenverklaringen is aan verzoeker bekend gemaakt en gemotiveerd.
c. Het besluit van het politiekorps Noord- en Oost-Gelderland en het Openbaar Ministerie te Zutphen om geen proces-verbaal op te maken.
De officier van justitie heeft in haar brief van 14 augustus 2001 gemotiveerd waarom geen proces-verbaal zal worden opgemaakt (…).
d. In de registratieset is geen situatieschets opgenomen.
Een situatieschets is wel opgenomen in het deel van het onderzoek dat door de KLPD Dienst spoorwegpolitie is verricht (…).
e. In de registratieset werd vermeld dat de fiets van zijn zoon totaal vernield was.
In de registratieset ligt in dit aspect voornamelijk de relatie met economische waarde. In latere gesprekken met verzoeker zijn andere aspecten aan de orde geweest (…).
f. Het aanvankelijk achterhouden van een verklaring van een getuige waarin deze mededeelde dat verzoekers zoon zelfmoord zou hebben gepleegd.
In het aanvullend proces-verbaal d.d. 3 januari 2002 wordt hierover geschreven.
g. Ook klaagt verzoeker over de wijze van afdoen van zijn klachtbrief van 18 augustus 2002, bij de brief van 31 oktober 2002. Namelijk dat de korpsbeheerder de indruk heeft gewekt dat de officier van justitie verzoeker uit eigen beweging had meegedeeld dat geen proces-verbaal van het ongeval was opgemaakt.
Deze beslissing is met verzoeker doorgesproken nadat hij de brief van de officier van justitie d.d. 14 augustus 2001 had ontvangen.
h. Dat de korpsbeheerder twee vragen over richtlijnen en klachtenregeling niet heeft beantwoord.
Verzoeker heeft de klachtenregeling Politieregio Noord- en Oost-Gelderland ontvangen. (…) Ook zijn door de klachtbehandelaar Sc. alle aspecten van de klacht met verzoeker besproken (rapport klachtonderzoek en correspondentie hierover tussen S. en Sc.) (…).
i. Dat de korpsbeheerder zich niet ontvankelijk heeft geacht in zijn klacht voor het niet-instellen van nader onderzoek en het niet-opmaken van een proces-verbaal.
Hiervoor mag ik verwijzen naar het slot van deze brief.
Genoemde klachtaspecten zijn in diverse mondelinge en schriftelijke contacten rechtstreeks met verzoeker gecommuniceerd.
(…)
De door u aangehaalde klachtaspecten zijn naar mijn mening vanuit verschillende verantwoordelijkheden en gezichtspunten voldoende zorgvuldig onderzocht en breed besproken. Dit is ook verwoord in het toenmalige advies van de klachtencommissie.
Op grond van het bijgevoegde rapport zijn mij geen feiten en/of omstandigheden bekend geworden, die voor mij aanleiding zijn om mijn eerder genomen besluit te heroverwegen, reden waarom ik volhard in mijn destijds genomen besluit om de klacht deels ongegrond en deels niet ontvankelijk te verklaren."
1.2 Bij zijn oordeel voegde de korpsbeheerder onder meer een afschrift van een door Sch. opgemaakt intern rapport aan politieambtenaar Sc. van 8 augustus 2002. In dit rapport staat onder meer het volgende vermeld:
"Naar aanleiding van de op 18 juli 2002 door de heer S. ingediende klacht rapporteer ik het volgende:
14 november 2001 heeft de heer S. een brief gestuurd met daarin een aantal vragen en veronderstellingen.
Als reactie hierop heb ik rapporteur een nader onderzoek ingesteld, mijn bevindingen zijn middels in een brief van O., districtschef van Apeldoorn, aan de heer S. toegestuurd. De brief van O. heeft nieuwe vragen opgeroepen bij de heer S. en was voor hem aanleiding een nieuwe brief te schrijven. Door rapporteur zijn de heer en mevrouw S. persoonlijk uitgenodigd aan het bureau Zuid-West met als doel antwoorden te vinden voor de vragen die bij de familie S. op dat moment leefden en verwoord in hun brief.
Rapporteur heeft tijdens het gesprek de familie S. getracht duidelijk te maken wat de werkwijze is van de politie bij het soort ongevallen waar hun zoon het slachtoffer bij is geworden.
Puntsgewijs is het volgende aan de orde geweest:
* Allereerst levensreddende handelingen plegen in afwachting van de GHOR/ Ambulancedienst.
* Zorgen, in samenwerking met verplegend personeel, voor een snelle afvoer naar een ziekenhuis van het slachtoffer.
* Familie van het slachtoffer ten spoedigste in kennis stellen van het gebeuren en wanneer nodig zorg dragen voor vervoer naar locatie of ziekenhuis.
* Bevriezen van de situatie.
* Zorg dragen voor getuigen (die uiteindelijk ook slachtoffer kunnen zijn) en mogelijke verdachten.
* Verantwoordelijke van in dit geval de Spoorwegen laten waarschuwen.
* Het horen van getuigen en/of verdachten ter plaatse
* In dit specifieke geval overleg met het Openbaar Ministerie.
Verder is gesproken over:
* Of Jeroen (…) wel of niet tussen de rails heeft gelegen, getuigen hebben dit verklaard. (De heer S. is hier niet van te overtuigen)
* De plek van aantreffen van de fiets van hun zoon, de heer S. heeft daar een theoretisch verhaal over wat hij niet kan staven.
* X, het vriendje van Jeroen, zou recentelijk verklaard hebben het ongeluk niet te hebben zien gebeuren. Door collega's is ter plaatse en later in schriftelijke vorm het relaas van X vastgelegd.
In zijn brief d.d. 18 juli 2002 stelt de heer S. een viertal vragen, de antwoorden volgen hieronder:
Vraag 1:
Mede gelet op datgene wat er aan onderzoek door de politie ter plaatse is gepleegd en het overleg wat in deze met het Openbaar Ministerie heeft plaats gevonden, ontbreekt de relevantie van een nieuw onderzoek. Dit heeft rapporteur besproken en toegelicht.
Vraag 2:
Er zijn drie getuigenverklaringen die het hebben over het feit dat Jeroen tussen de rails lag, te weten van X, de heer Z en de heer Y.
Vraag 3:
Rapporteur heeft de heer S. niets geweigerd, alle informatie was reeds door de Politie Noord- en Oost-Gelderland, geanonimiseerd ter hand gesteld. Tijdens het gesprek zijn deze stukken ook door de heer S. geraadpleegd en heeft hij hieruit geciteerd. Alle informatie had hij reeds ter beschikking.
Vraag 4:
Naar mijn mening is het onderzoek ter plaatse voldoende geweest om helder te krijgen wat Jeroen is overkomen. Een eventueel nieuw onderzoek zal geen andere inzichten opleveren."
2. De substituut-ombudsman stelde de korpsbeheerder bij brief van 4 september 2003 onder meer de volgende vragen:
"Op pagina 2 van uw brief, onder a., heeft u meegedeeld dat de beoordeling ten aanzien van een technisch onderzoek niet alleen een zaak van de opsporingsambtenaren is geweest, maar ook de officier van justitie heeft haar standpunt hierover aan verzoeker bekend gemaakt.
(1a) - Ik verzoek u echter om beargumenteerd aan te geven waarom niet is besloten tot technisch onderzoek op 6 november 2000.
(1b) - Kunt u mij aangeven wanneer het overleg tussen de politie en het Openbaar Ministerie hierover heeft plaatsgevonden?
(1c) - Bestaan er binnen uw korps richtlijnen ten aanzien van het al dan niet instellen van technisch onderzoek?
Op pagina 2 van uw brief, onder b., heeft u meegedeeld dat de wijze waarop in het onderzoek gebruik is gemaakt van getuigenverklaringen aan verzoeker is bekendgemaakt en gemotiveerd.
Ik verzoek u echter nogmaals om deze klacht te beoordelen, en beargumenteerd aan te geven
(2a) - waarom de politie de verklaringen van twee getuigen pas op 3 januari 2002 heeft opgenomen;
(2b) - de verklaring van de machinist pas op 30 mei 2002 door de spoorwegpolitie heeft laten opnemen;
(2c) - en de verklaring van de rangeerder op de locomotief in het geheel niet heeft opgenomen.
(…)
Op pagina 2, onder g., heeft u meegedeeld dat de beslissing met verzoeker is doorgesproken nadat hij de brief van de officier van justitie van 14 augustus 2001 had ontvangen.
(4) - Kunt u dit antwoord nader motiveren? Welke beslissing wordt hier bedoeld? Met wie heeft verzoeker deze beslissing doorgesproken?
Op pagina 2, onder h., heeft u meegedeeld dat verzoeker de klachtenregeling heeft ontvangen, en dat klachtbehandelaar Sc. alle aspecten van de klacht met verzoeker heeft besproken.
(5) - Ik verzoek u echter om aan te geven waarom de twee vragen niet zijn beantwoord.
(...)
Uit het advies van de klachtencommissie van 26 september 2002 (…) maak ik op dat de betreffende politieambtenaren en andere betrokkenen zijn gehoord en verklaringen hebben afgelegd.
(8) - Graag ontvang ik afschriften van deze verklaringen.
(...)
Uit (de mutatie) van 6 november 2000 (…) is mij gebleken dat hulpofficier van justitie Ka. bij het ongeval aanwezig is geweest.
(11) - Heeft de heer Ka. een verslag opgemaakt van zijn bevindingen? Zo ja, dan ontvang ik graag een afschrift. Zo nee, waarom niet?
(12) - Heeft de heer Ka. vervolgens in zijn hoedanigheid van hulpofficier contact gehad met het Openbaar Ministerie ten aanzien van eventuele vervolgbeslissingen?
(13) - Zo nee, welke politieambtenaar heeft contact gehad met het Openbaar Ministerie? Is dit schriftelijk vastgelegd?
Uit (de mutatie) is mij voorts gebleken dat hulpofficier Wd. contact heeft gehad met de officier van justitie over het vrijgeven van het lichaam.
(14) - Is hierbij ook gesproken over eventuele vervolgbeslissingen?
(…)
In het interne rapport van de heer Sch. aan de heer Sc. van 8 augustus 2002 (…) heeft de heer Sch. meegedeeld dat hij verzoeker in een gesprek niets heeft geweigerd, en dat alle informatie al door de politie, geanonimiseerd ter hand was gesteld.
(16) - Vielen hieronder ook de processen-verbaal van verhoor van de machinist van de NS, van X, van de heer Yy en de heer Y?"
3. In antwoord op de vragen verwees de korpsbeheerder bij brief van 31 oktober 2003 naar een door politieambtenaar Se. aan hem gerichte brief van 23 oktober 2003. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"1a: Uit feiten, omstandigheden en getuigenverklaringen is op de plaats van het ongeval door de opsporingsambtenaren niet gebleken dat een technisch onderzoek noodzakelijk was. (…)
1b: Met betrekking tot het al dan niet instellen van een technisch onderzoek is zoals mij uit de stukken blijkt geen specifiek overleg tussen OM en politie geweest. In eerste instantie wordt een technisch onderzoek geïnitieerd door de ter plaatse aanwezige politiemedewerkers. In (…) (de brief van 4 februari 2002; zie hiervóór, onder A.e.2; N.o.) wordt door de teamchef Sch. aangegeven dat daags na het ongeval, dus op 7 november 2000, telefonisch overleg is geweest met een parketsecretaris van het OM waarbij door het OM is aangegeven dat de wijze van afhandeling van dit ongeval kon worden volstaan met een registratie in het bedrijfsprocessensysteem.
1c: Er bestaan geen dwingend voorgeschreven richtlijnen over het al dan niet instellen van een technisch onderzoek. Dit hangt in z'n algemeenheid mede af van kennis, kunde en inzicht van de aanwezige opsporingsambtenaren. Wel werkt het Bureau Technische Ondersteuning volgens bepaalde inzetcriteria waarin zware verkeersongevallen ook zijn opgenomen.
2a: Opmaken getuigenverklaringen: de verklaring van de getuige Yy is op de dag van het ongeval niet op papier gezet met als reden zoals vermeld in het aanvullend proces-verbaal (...) dat is opgemaakt op 3 januari 2002 (zie hiervóór, onder A.d; N.o.).
Uit het aanvullend proces-verbaal van Y blijkt dat hij geen getuige is geweest van het ongeval doch eerste hulp heeft verleend aan het slachtoffer. Hij heeft derhalve ook geen getuigenverklaring afgelegd met betrekking tot het ongeval. De verklaringen zijn dan ook niet opgenomen op 3 januari 2002 maar het aanvullend proces-verbaal is op die dag door de verbalisant opgemaakt.
2b: Waarom de verklaring van de machinist pas op 30 mei 2002 door het KLPD op papier is gezet, is niet bekend, mogelijk dat het KLPD daar uitsluitsel over kan geven.
2c: Kortheidshalve verwijs ik naar (…) (de brief van 25 juli 2002, zie hiervóór onder A.e.8; N.o.);. Normaliter worden bij dit soort ongevallen de verklaringen van spoorwegpersoneel door het KLPD, divisie spoorwegpolitie opgenomen. Waarom dit nu niet is gebeurd, is een vraag die vanuit het KLPD beantwoord zou kunnen worden.
(…)
4: Door de klachtenafhandelaar heeft een gesprek plaatsgevonden met de heer S. In dit gesprek is de brief van de officier van justitie onderwerp van gesprek geweest en de klachtenafhandelaar heeft een nadere toelichting gegeven op de door de officier genomen beslissing om geen proces-verbaal en nader onderzoek te laten doen.
(…)
5: De 2 vragen hebben betrekking op het niet opmaken van een proces-verbaal en het niet hebben van een gesprek tussen de heer S. en de politiemedewerker. De reden van het niet opmaken van een proces-verbaal is dat hiertoe besloten is op grond van de eigen waarnemingen van de politiemedewerkers, de getuigenverklaringen, het sporenonderzoek en het overleg met het OM. Zie hiertoe ook het antwoord bij vraag 1b.
Er heeft geen gesprek meer plaatsgevonden tussen de heer S. en een van de politiemedewerkers vanwege het feit dat er meerdere mondelinge contacten zijn geweest tussen S. en de politiemedewerker, waarin telkenmale een verduidelijking heeft plaatsgevonden van het ongeval en de daarbij gerezen vragen. Meerdere keren werden dezelfde vragen gesteld. Om deze reden is afgezien van een gesprek tussen S. en de politiemedewerker (…).
(…)
8: De verklaringen van getuigen zijn in concept opgenomen en later uitgewerkt. (…).
(...)
11: HovJ Ka. is op de plaats van het ongeval ter plaatse geweest nadat het slachtoffer al was overgebracht naar het ziekenhuis. Hij was daar in de hoedanigheid als leidinggevende/chef van dienst en niet als HovJ daar er op dat moment in die hoedanigheid geen taak lag. Er is door hem geen verslag gemaakt omdat de noodzaak daarvoor niet aanwezig was.
12: Neen.
13: Er is op die dag met betrekking tot het ongeval geen contact geweest met het OM. Zie ook beantwoording vraag 1b.
14: Neen, er is slechts gesproken over het vrijgeven van het lichaam.
(…)
16: Door teamchef Sch. is tijdens het gesprek op 10 april 2002 alle beschikbare informatie ter beschikking gesteld. Daaronder vielen ook de stukken mbt Yy, Y en X. De verklaring van de machinist is op 30 mei 2002 opgenomen en kon derhalve nog niet beschikbaar zijn."
4. Op 2 februari 2004 verzocht een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman aan de contactambtenaar van de korpsbeheerder om afschriften van verklaringen van de betrokken ambtenaren, zoals vermeld in het advies van de klachtencommissie van 26 september 2002, toe te sturen. De contactambtenaar deelde hierop mee dat deze verklaringen niet bestaan. De commissie had in haar advies abusievelijk meegedeeld dat er verklaringen waren opgenomen.
5. De substituut-ombudsman stelde de korpsbeheerder bij brief van 19 mei 2004 nog onder meer de volgende vragen:
“Het is de Nationale ombudsman nog steeds niet duidelijk wanneer en op welke wijze er na het ongeval contact is geweest tussen ambtenaren van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland en ambtenaren van de spoorwegpolitie te Apeldoorn om gegevens over het ongeval uit te wisselen en nadere afspraken omtrent de afwikkeling van het ongeval te maken. Zowel de verklaringen van de ambtenaren H., D. en F. van 17 februari 2004 (zie hierna, onder E.; N.o.) als de verklaringen van de ambtenaren van de spoorwegpolitie van 8 april 2003 (zie hierna, onder F.b; N.o.) geven hierover geen duidelijkheid omdat deze ten aanzien van dit punt niet overeenkomen.
- Ik verzoek u om aan te geven waar, wanneer en op welke wijze na het ongeval er contact is geweest tussen de regiopolitie en de spoorwegpolitie, welke gegevens zijn uitgewisseld en welke afspraken zijn gemaakt omtrent de afwikkeling van het ongeval.
- Ik verzoek u om daarbij nadrukkelijk in te gaan op afspraken tussen de twee korpsen omtrent het horen van de machinist en de rangeerder na een spoorwegongeval.
Het is de Nationale ombudsman eveneens nog steeds niet duidelijk wie van de betrokken ambtenaren na het ongeval telefonisch contact heeft gehad met het Openbaar Ministerie. Ook de verklaringen van de betrokken ambtenaren hebben hierover geen duidelijkheid gegeven.
- Ik verzoek u daarom aan te geven wie wanneer contact heeft gehad met het Openbaar Ministerie, en wat op grond van welke informatie is besproken.
(…)
Verder heeft de heer Se. in zijn brief van 23 oktober 2003, onder 1c. aan u aangegeven dat er geen dwingend voorgeschreven richtlijnen over het al dan niet instellen van een technisch onderzoek bestaan. Wel werkt het Bureau Technische ondersteuning volgens bepaalde inzetcriteria, waarin zware verkeersongevallen ook zijn opgenomen, aldus de heer Se.
- Graag ontvang ik een afschrift van deze inzetcriteria.
- Is het Bureau Technische ondersteuning ingeroepen na het ongeval op 6 november 2000? Zo niet, waarom niet? Indien dit wel het geval is, verzoek ik u om mij aan te geven of daarbij de inzetcriteria zijn geraadpleegd."
6. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 10 juni 2004 onder meer als volgt op de vragen:
"Aangaande het contact tussen de ambtenaren van de regiopolitie en de spoorwegpolitie het volgende.
Over afspraken tussen de Regiopolitie en de Spoorwegpolitie in het algemeen, deel ik u het volgende mede. De Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland kent een protocol met betrekking tot de behandeling van treinongevallen ter beperking van vertraging van het treinverkeer (d.d. 10 januari 2000; zie Achtergrond, onder 3.; N.o.). Dit protocol is bijgevoegd. Punt 6 van het protocol beschrijft dat bij een treinongeval de noodzakelijk geachte ondersteuning, w.o. de spoorwegpolitie, wordt gealarmeerd.
Wanneer het eerste contact tussen de politie en de spoorwegpolitie tot stand kwam, is te herleiden uit de verklaringen van de heer N. en de heer W. van de spoorwegpolitie. Zij kwamen ter plaatse en zagen politiemensen en een ambulance staan. De heer N. heeft zich bemoeid met het slachtoffer en schatte dat 2 of 3 minuten later de ambulance met het slachtoffer is vertrokken. Het eerste contact tussen Spoorwegpolitie en Regiopolitie is dus ter plaatse van het ongeval geweest, nog voor het vertrek van de ambulance.
Er zijn geen informatiebronnen waaruit objectief kan worden vastgesteld welke informatie is uitgewisseld. Of er een afspraak is gemaakt over het horen van de machinist en de rangeerder had eveneens uit de verklaringen van de ambtenaren moeten blijken. Omdat hierover niets is vastgelegd, kan ik deze vraag niet ophelderen.
Om vast te stellen wat in het algemeen gebruikelijk is, werd de politiemedewerker Fo. van het team Ermelo om nadere informatie gevraagd. Dit vanwege de ervaring die het team Ermelo heeft inzake treinongevallen. Volgens Fo. is het gebruikelijk dat de Regiopolitie de zorg voor slachtoffers en nabestaanden op zich neemt en de Spoorwegpolitie het z.g. spoorgedeelte. Dit is het verhoor van de machinist en conducteur en eventueel een technisch onderzoek aan de trein. De Spoorwegpolitie maakt een proces-verbaal op dat naar het team Ermelo wordt gezonden.
Een protocol omtrent de samenwerking met de spoorwegpolitie is er niet. Volgens Fo. is dit een gegroeide werkwijze. Het vraagt altijd even de aandacht en een goede afspraak om de werkzaamheden per geval goed uit te voeren.
Voor wat betreft het overleg met het Openbaar Ministerie.
De vraag is wie, wanneer contact heeft gehad met het Openbaar Ministerie en wat op grond van welke informatie is besproken. Nu de betrokken medewerkers het niet meer weten en het besprokene niet is vastgelegd, is er geen objectieve bron. Deze vraag kan ik daarom niet ophelderen.
Uit de informatie in het Bedrijfsprocessensysteem blijkt wel dat de hulpofficier Wd. contact heeft gehad met het Openbaar Ministerie omtrent het vrijgeven van het lichaam na de transplantatieoperatie.
(…)
Voor wat betreft de inzetcriteria van het Bureau Technische Ondersteuning (BTO).
Door Se., plaatsvervangend districtschef, is reeds verwoord dat er geen dwingend voorschrift is om het BTO in te roepen voor het verrichten van een technisch onderzoek. De keus om inzet van het BTO in te roepen is aan de ambtenaren die met het onderzoek zijn belast. Het protocol politieoptreden bij treinongevallen ter beperking van vertraging van het treinverkeer beschrijft onder punt 6 dat met spoed de hulpofficier van justitie wordt geïnformeerd en de noodzakelijk geachte ondersteuning, zoals technische recherche, gealarmeerd. Uit hetgeen is vastgelegd moet worden opgemaakt dat de betrokken ambtenaren een technisch onderzoek niet noodzakelijk hebben geacht.
De thans geldende inzetcriteria van het BTO zijn bij deze brief gevoegd (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.). Uit informatie van de heer Mi. van het BTO bleek het volgende. Voor wat betreft ernstige ongevallen zijn de huidige inzetcriteria dezelfde als op 6 november 2000. De inzet is niet dwingend voorgeschreven maar betreft een beschrijving van zaken waarin de basispolitie ondersteuning aan het BTO kan vragen."
b. Reacties verzoeker
1. Verzoeker reageerde onder meer bij brief van 26 november 2003 op het standpunt van de korpsbeheerder. Zijn reactie hield onder meer het volgende in:
"Wijze van onderzoek voeren.
De eerste klacht zoals U hem omschreven hebt behelst mijn klacht dat er onvoldoende technisch onderzoek gedaan is naar de toedracht van het ongeluk, waarbij wij van mening zijn dat een zorgvuldig onderzoek de vraag had kunnen beantwoorden of Jeroen nu wel of niet onder de trein gekomen is.
De eerste afweging waarbij je denkt aan 'onderzoek' is de afweging die elke politiefunctionaris zich zal stellen als hij op de plaats van een ongeluk aankomt en een inschatting moet maken of de oorzaak en de toedracht voor hem direct duidelijk is, dan wel dat hij geen idee heeft en dat voordat conclusies getrokken kunnen worden, eerst tot een gedegen onderzoek overgegaan dient te worden.
De tweede afweging is of de situatie ter plaatse zo is dat er volstaan kan worden met een registratieset die als hoofddoel heeft civielrechtelijke ondersteuning voor beide partijen met een beperkt onderzoek dan wel dat uit een eerste inschatting ter plaatse het onderzoek er op gericht zal moeten zijn om tot een proces-verbaal te komen met als consequentie een uitgebreider onderzoek.
Van belang is om te weten te komen op welk moment van het onderzoek de politie de conclusie getrokken heeft dat Jeroen de enigste verdachte is.
Is dit tijdens het onderzoek ter plaatse gebeurd, dan ben ik benieuwd op welke feiten/ gronden ze dat gebaseerd hebben. (...) (Hierbij) (...) speelt (...) dan ook een rol dat er geen enkele getuige op dat moment een voor de politie betrouwbare verklaring heeft afgelegd omtrent de toedracht van het ongeluk.
Weliswaar heeft de betrokken machinist een verklaring afgelegd, maar wat hij precies gezien en verklaard heeft en aan wie, is tot op heden bij mij niet bekend. Door op de plaats van het ongeluk met slechts één van de betrokken partijen te (kunnen) spreken, spreekt het eigenlijk vanzelf dat zelfs als de politie op de plaats van het ongeluk de conclusie getrokken heeft dat er slechts één verdachte is, dit veel te voorbarig was. Daarnaast speelt ook mee dat er verder geen enkel sporenonderzoek of onderzoek gedaan is bij de bij het ongeluk betrokken voertuigen, zodat dit ook geen feiten/gronden opleveren om al direct ter plaatse tot een oordeel te komen.
Als de conclusie dat Jeroen de enigste verdachte was, is getrokken na het verlaten van de plaats van het ongeluk dan moge duidelijk zijn dat de politie in dat geval nagelaten heeft om zoveel mogelijk feiten en sporen door middel van onderzoek en vastlegging veilig te stellen. Feiten en sporen die een rol hadden kunnen spelen in aspecten van zowel civielrechtelijk als strafrechterlijke aard en daarnaast sporen en feiten die mogelijk een verduidelijking hadden kunnen geven of Jeroen nu wel of niet onder de trein gekomen was. Hierbij speelt ook nog een rol dat de politie de volgende dag overleg gepleegd heeft met de officier van justitie. Dit handelen kan alleen verklaard worden dat er in ieder geval twijfel was of volstaan kon worden met een registratieset dan wel dat er een proces-verbaal opgemaakt moest worden. In dit soort gevallen van twijfel had de politie op de plaats van het ongeluk er voor moeten zorgen dat alle gegevens die eventueel verder op in het onderzoek mogelijk van belang kunnen zijn, veilig gesteld zouden worden. Iets dat ten opzichte van zowel de gedragingen van de machinist als de staat en plaats van de locomotief en de fiets niet gedaan zijn.
Reacties op stukken ontvangen van de ombudsman die nog niet in mijn bezit waren
(...)
Eén verdachte.
Verkeersregels en borden zoals die ten tijde van het ongeluk ter plaatse voor het treinverkeer van toepassing waren. Het betreft een lokaal spoor waar een maximumsnelheid van 40 km van toepassing is en waar op ongeveer 70 meter van de overweg Imkersplaats een fluitbord stond als teken dat op dat punt de machinist zijn tyfoonsignaal dient te geven. Theoretisch een afstand die de trein met de maximale snelheid in ruim zes seconden overbrugt. Uit de verklaring van X blijkt dat hij op het bruggetje stond te wachten, vijf minuten voordat Jeroen arriveerde. Een brug die tot het begin van de overweg een lengte heeft van ongeveer 26-29 meter, een afstand die je per fiets overbrugt tussen de vier en vijf seconden afhankelijk of je uitgaat van het begin of het einde van de spoorwegovergang. Heeft X dat tyfoonsignaal gehoord? Een signaal dat dus al geklonken moet hebben voordat Jeroen bij X was. Kan ik geen uitspraak over doen, alleen signaleren dat uit X handelen - het op de fiets stappen en in beweging komen - het meest waarschijnlijke is dat hij dat signaal niet gehoord heeft of niet gehoord kan hebben omdat het er niet geweest is. Voor X geldt dat hij het tyfoonsignaal pas hoorde op het moment dat hij halverwege de brug was, Jeroen hem links inhaalde en X doorreed, dus op dat moment was Jeroen zeg globaal op acht-tien meter voor de spoorwegovergang begint. Mag je dan als feit concluderen dat de machinist bij het naderen van het fluitbord geen tyfoonsignaal afgegeven heeft?
Wat je in ieder geval wel mag concluderen is dat het onderzoek door de politie op dit punt niet volledig geweest is en dat er wel degelijk onderzocht had moeten worden of er niet een (mede) verdachte zou zijn geweest in de vorm van het handelen van de machinist, c.q. het nalaten van bepaalde handelingen. Dit speelt des te meer aangezien er op geen enkele manier is vastgelegd op welk punt van de rails er een snelremming heeft plaatsgevonden. Er daarnaast geen afweging geweest is of het punt waar die snelremming dan wel gebeurd is ook het punt geweest is, waar redelijkerwijs van een machinist verwacht mocht en kon worden dat hij een dergelijke beslissing nam. Zelfs is op geen enkele manier vastgelegd waar de trein uiteindelijk tot stilstand gekomen is. Zodat ook achteraf niet meer berekend kan worden - met een bepaalde marge waar die snelremming dan wel plaatsgevonden heeft.
Denk dat ik (...) duidelijk gemaakt heb dat het helemaal niet zo zeker is dat er maar één verdachte is die in zijn totaliteit verantwoordelijk is voor het ongeluk. Wat ik in ieder geval duidelijk gemaakt heb is dat het onderzoek in deze in ieder geval onvolledig is geweest.
(...) Oorzaak door externe factoren?
(...)
Te weinig gegevens om een objectief oordeel te geven of er aanwijzingen zijn dat omstandigheden, buiten Jeroens schuld eventueel een bepaalde rol gespeeld hebben. Echter in het rapport van de spoorwegpolitie (...) gemuteerd 12:14 (zie hierna, onder F.a.2; N.o.) wordt o.a. vermeld: ...Getuige Y was met vrachtauto aangekomen toen e.e.a. net gebeurd was. Loc was nog aan het afremmen, heeft ter plaatse nog met slachtoffer gepraat, maar deze reageerde niet... Gezien de inhoud van het rapport van de vereniging verkeersslachtoffers staat voor mij vast dat de locomotief Jeroen geraakt heeft nadat Jeroen zo goed als de overweg voorbij was. Vast staat ook dat de route die chauffeur Y genomen heeft bekend is, deze volgt uit zijn verklaring die hij mij toegestuurd heeft. Hieruit blijkt dat hij uiteindelijk via een zijweg uitgekomen is op kanaal-zuid, daar linksaf geslagen is en de weg vervolgd heeft evenwijdig aan de spoorrails, een onbekend aantal meters (0-300) achter de loc reed in dezelfde rijrichting. Als je de situatie van de wegen ter hoogte van de onbewaakte overweg bekijkt, is dat in een situatie zoals bij het ongeluk van Jeroen waarbij je de overweg gepasseerd dan wel bijna gepasseerd bent en je 'pech' hebt dat er op dat moment net een auto of vrachtauto aankomt of dreigt aan te komen je in feite gevangen bent en je de keus moet maken geplet worden door een auto of door de trein. Of dit gegeven een rol gespeeld heeft die ochtend? Is niet onderzocht, kan er dus ook geen oordeel over geven. Wel is duidelijk dat hieruit blijkt dat er wel degelijk sprake kan zijn van omstandigheden die mogelijk een rol gespeeld kunnen hebben buiten Jeroen om en die niet onderzocht zijn.
(...) Reactie omtrent het rapport van de heer Sc.
(...) Inleiding
(...) Op 8 augustus 2002 schreef de heer Sch. aan de heer Sc. een verslag van het gesprek dat mijn vrouw en ik met hem gehad hebben op 10 april 2002 in de vroege avond op het bureau aan de Lange Amerikaweg.
Hierin somt hij in acht punten de manier op waarop hij ons geïnformeerd zou hebben over de werkwijze van de politie. Heb meer de indruk dat deze punten komen uit het boekje `hoe informeren we nabestaanden' - als dat al zou bestaan - dan dat het een daadwerkelijk opsomming is van het besprokene tussen ons.
Als ik mijn eigen samenvatting van dat stukje gesprek zou moeten geven, komt het er op neer dat het geen gesprek geweest is, meer een steeds herhalende stelling aan de kant van de heer Sch. dat Jeroen de enige schuldige was aan het ongeluk en dat daardoor wat voor onderzoek dan ook niet meer noodzakelijk was. In het rapport schrijft hij: ...De plek van aantreffen van de fiets van hun zoon, de heer S. heeft daar een theoretisch verhaal over wat hij niet kan staven... Ik heb de heer Sch. aangeboden om hem de namen en telefoonnummers te geven van de mensen die voor mij dat onderzoek gedaan hebben, zijn reactie hierop was, dat als ik maar genoeg betaalde en genoeg zocht, ik vanzelf wel een onderzoeker vond die het met mijn stelling eens zou zijn. Een gesprek dat eindigde volgens de heer Sc. in zijn rapport van 23 augustus 2002. …Teamchef Sch. heeft geprobeerd om in een gesprek alles duidelijk uit te leggen. Dat dit geen resultaat had, komt mede omdat van zijn zijde niet de ultieme belofte kwam het onderzoek te hervatten... Een standpunt dat ik voor rekening van de heer Sc. laat, mijn versie waarom het gesprek beëindigd werd ligt gelegen in het feit, dat wij ondanks onze verzoeken GEEN inzage kregen in het dossier, en dan voornamelijk in de getuigenverklaringen. Getuigenverklaringen die allemaal in het dossier zouden staan. 'Ik geef ze gewoon niet' waren zijn letterlijke woorden.
(...)
Ik stel (...) vast, dat de agenten die ter plaatse waren gelijk de conclusie hadden moeten trekken dat hun onderzoek er op gericht had moeten zijn, dat er een proces-verbaal opgemaakt had moeten worden. Het gevolg daarvan is dat het onderzoek dan automatisch uitgebreider wordt en heel veel onduidelijkheden waren voorkomen.
Tegelijkertijd was dan ongetwijfeld ook aan de orde gekomen of er inderdaad maar één verdachte zou zijn geweest en ook de vraag aan de orde gekomen of er eventuele externe factoren een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van het ongeluk. Kort samengevat de heer Sc. gaat er ten onrechte van uit dat een hernieuwd onderzoek niet relevant is.
(...)
Civielrechtelijk.
De heer Sc. verwijst in zijn 'onderzoek' alleen naar de strafrechtelijke consequentie van het ongeluk. Dat is beperkt onderzoek plegen. Bijna altijd is er sprake van civielrechtelijke consequenties, zoals schade aan de voertuigen dan wel financiële aansprakelijkheid als gevolg van het ongeluk. Op geen enkele manier is die ochtend deze afweging meegewogen in de beslissing of onderzoek beperkt kon blijven of dat er een uitgebreid onderzoek diende te worden uitgevoerd. Financiële aansprakelijkheid die van toepassing is op beide partijen. Zo hadden wij aansprakelijk gesteld kunnen worden voor ziekte van de machinist dan wel rangeerder wegens lichamelijk of psychische factoren als gevolg van het ongeluk en andersom zouden wij de tegenpartij aansprakelijk gesteld kunnen hebben voor wat betreft de schade aan de fiets en kleding van Jeroen en voor een eventuele financiële tegemoetkoming indien later mocht blijken dat Jeroen blijvende letselschade dan wel een verminderde verdiencapaciteit zou overhouden.
Aansprakelijkheid in ieder geval van de tegenpartij naar ons toe zoals hierboven omschreven betreffende de machinist en de rangeerder en wat ons betreft naar de tegenpartij toe voor o.a. de fiets, kleding en crematiekosten, (crematiekosten zijn overigens door de tegenpartij betaald, dit ter info).
(...)
Vast staat dat Jeroen als fietser een 'zwakke' verkeersdeelnemer is. Vast staat ook dat hij onder de veertien jaar was, namelijk twaalf jaar. Consequentie is dan dat eventuele schade voor de volle 100 % door de tegenpartij vergoed had moeten worden. Tenzij de tegenpartij kan aantonen dat Jeroen met opzet dit ongeluk veroorzaakt heeft dan wel zich roekeloos gedragen heeft. In dit verband wil ik u wijzen op de consequentie van handelen die agent H. gedaan heeft, namelijk nadat getuige Yy verklaarde dat Jeroen zelfmoord gepleegd heeft, dit direct bestempelde als …dermate weinig objectief dat ik besloot de zojuist verstrekte informatie niet als getuigenverklaring te gebruiken… Ik hoef u niet te vertellen welk belang de tegenpartij aan deze verklaring zou hebben gegeven indien het wel tot een civiele procedure zou zijn gekomen als Jeroen het ongeluk overleefd zou hebben en hij hieraan lichamelijke dan wel psychische gevolgen aan had overgehouden en wij Railion aansprakelijk gesteld zouden hebben. H. motiveert deze beslissing door te verwijzen naar het slechte zicht en de afstand van tientallen meters. Tientallen meters??? Als u de situatie ter plaatse in ogenschouw zou nemen komt u ongetwijfeld net als ik tot de conclusie dat zoiets technisch niet kan, op dat moment zou de machinist hem niet hebben kunnen zien. Vraag die ik mezelf dan stel is waarom de verklaring van X dan wel gebruikt is. Zo heel ver van elkaar verwijderd zullen die twee niet geweest zijn. Als een getuige 'zelfmoord' aan een politieagent meldt, mag je toch verwachten dat in ieder geval verderop in het onderzoek dit meegenomen wordt, bijvoorbeeld door navraag bij familie, kennissen of vrienden of er meer aanwijzingen zijn die in de richting van een eventuele zelfmoord wijzen en niet zoals nu het geval is, direct nadat een getuige iets verklaart dit af te wijzen. Nu blijft het zoals blijkt uit de verklaringen die beide spoorwegagenten bij ombudsman hebben afgelegd 'hangen'. Duidelijk een kwestie van onzorgvuldig onderzoek.
(…)
Korpsbeheerder.
Reactie op de klachtaspecten zoals de korpsbeheerder die opgesteld heeft in zijn brief van (niet genoteerd) onder punten a t/m i
(...) Betreft a. De korpsbeheerder geeft hier geen motivatie aan waarom er geen technisch onderzoek die ochtend gedaan is. Hij verwijst alleen naar de beslissing van de officier van justitie een dag later.
8.2 Betreft b. (...) De korpsbeheerder geeft alleen de feiten weer, zonder hierbij in detail in te gaan op de motivatie, waarom twee verklaringen Yy en Y pas op 3/1/2002 op schrift gesteld zijn. Ook vindt er geen motivatie plaats waarom de verklaring van de machinist pas op 30/5/2002 op schrift gesteld is en niet direct ter plaatse. Tevens geen verklaring waarom er geen verklaring van de rangeerder op schrift gesteld is.
(...) Betreft c. Geen motivatie waarom er die ochtend door de politieagenten geen proces-verbaal opgemaakt is. Het minste dat ik hierbij had verwacht dat de korpsbeheerder inhoudelijk reageert op mijn stelling in de brief van 14/11/2001 waar ik duidelijk verwijs waarom een proces-verbaal wel opgemaakt had moeten worden.
(...) Betreft d. Een onbegrijpelijke verwijzing, geeft de heer O. in zijn brief van 4/2/2002 onder punt 4 nog aan dat deze vraag niet bij hen terecht hoort. Nu verwijst hij er wel naar om een tekortkoming van de eigen agenten te verklaren. (...)
(...) Punt e. De korpsbeheerder schrijft dat in de registratieset een verwijzing dient plaats te vinden omtrent de economische waarde van de schade. Iets dat op geen enkele manier stand kan houden als we de Handleiding registratie verkeersongevallen (...) erbij nemen (zie Achtergrond, onder 5.; N.o.). Onder punt 16 worden hier duidelijk richtlijnen gegeven hoe dit ingevuld dient te worden. Hier had duidelijk in vermeld dienen te worden welke beschadigingen de fiets had. Dit speelt des te meer aangezien met de juiste invulling misschien wel direct de conclusie was gehanteerd dat er een discrepantie bestond tussen de verklaring van X, die spreekt over dat het ongeluk plaatsvond net op het moment dat Jeroen de spoorweg opreed en de beschadigingen aan de fiets.
(...) Punt f. Ook hierbij geeft de korpsbeheerder alleen de feiten weer. Geen verklaring waarom de politiemensen dit feit dat er een getuige verklaard heeft dat Jeroen zelfmoord had gepleegd twintig maanden achtergehouden heeft.
(...) Punt g. Ook hierbij geeft de korpsbeheerder alleen de feiten weer, geen verklaring voor het feit dat de klachtencommissie hierin een onjuiste interpretatie van de feiten weergeeft. Niet op initiatief van de officier van justitie is ruim negen maanden na het ongeluk deze brief geschreven, maar is een 'antwoord' op mijn brief van 16 juli 2002.
(...) Punt h. Heb niet ontkend dat ik de klachtenregeling ontvangen heb. Is ook niet mijn vraagstelling geweest in mijn brief van 18 augustus 2002.
(...)
Ook hierbij geldt dat deze vraagstellingen niet door de korpsbeheerder beantwoord zijn.
(...) De korpsbeheerder geeft aan het einde aan dat er hem geen feiten en omstandigheden bekend zijn om zijn beslissing te heroverwegen. Verwijs hierbij o.a. naar het gestelde in deze brief die genoeg redenen geven om dat besluit wel te heroverwegen.
(...)
Niet ontvankelijkheid.
De korpsbeheerder is van mening dat hij niet mag en kan oordelen over het beleid dat de officier van justitie aangaat. Een standpunt dat ik niet kan volgen. Uit de stukken blijkt dat de officier van justitie gekend is in de klacht, zijn mening hieromtrent gegeven heeft en hier niet uit blijkt dat de officier van justitie de mening toegedaan is dat hij de korpsbeheerder niet bevoegd acht. Ongeacht of het handelen van de politie nu gericht is op taken welke vallen onder verantwoordelijkheden van de burgemeester dan wel de hoofdofficier van justitie, de korpsbeheerder is mijns inziens de enigste persoon die bevoegd is om klachten hierover af te handelen. De korpsbeheerder is in deze zaak op de hoogte van het standpunt van de officier van justitie, dus als de korpsbeheerder al van mening was dat hij zou oordelen over beleidsterreinen van justitie had hij zich kunnen aansluiten bij het standpunt van de officier van justitie dan wel aan de officier van justitie het schrijven van de klachtencommissie kunnen verstrekken met een gevraagd commentaar hierop. Op die manier was er in ieder geval meer recht gedaan aan het dualistische systeem dat wij in ons land hebben als het gaat wie er verantwoordelijk is voor het handelen van politieambtenaren en was het aldus wel tot een uitspraak gekomen. Dat die uitspraak dan eventueel niet anders zou zijn geweest doet aan het voorgaande niets af. Niets is meer frustrerend dan een uitspraak zoals deze, waarin mijn keurig beargumenteerde brieven en feiten met één veeg van tafel worden verwijderd onder het motto: je moet niet bij mij zijn. Dat is niet een klacht behandelen, dat is je met 'een jantje-van-leiden' ervan afmaken.
Ten overvloede wil ik nog het volgende kwijt. De klachtencommissie als mede de korpsbeheerder weten natuurlijk als geen ander dat de afhandeling van klachten over het handelen van politieambtenaren ongeacht of ze nu onder leiding van de korpsbeheerder, dan wel de officier van justitie staan altijd beoordeeld dienen te worden door de korpsbeheerder. Leuk foefje hebben ze bedacht om de werkwijze van politieambtenaren zodanig te omschrijven dat ze geen oordeel hoefden te geven en zich met een nietszeggend oordeel ervan af konden maken. In hun zienswijze heet werkwijze en gedragingen van politieambtenaren anders, namelijk 'beleid' en beleid, ja daar wordt niets over gezegd in de regels van de klachtregelingen. Een mistig gebied, waar je als burger moeilijk greep achter kunt krijgen. Ik vindt het ronduit beschamend, dat zowel een korpsbeheerder die de leiding heeft over een groot aantal opsporingsambtenaren alsmede de klachtencommissie waarvan je toch mag verwachten dat ze de beschikking hebben over een redelijke wetskennis, een dergelijk besluit nemen, waarvan ze zelf al wel weten, in ieder geval behoren te weten dat zoiets in een vervolgtraject nooit stand kan houden.
(...) Ongegrond verklaring.
(...) De klachtencommissie heeft de klachtomschrijving zodanig aangepast, dat er geen recht gedaan wordt aan de eigenlijke klacht, namelijk een klacht over het handelen van één persoon. In plaats daarvan wordt de eindfase van informatieverstrekking beoordeeld. Niet de manier waarop deze informatie pas na ruim twintig maanden en met veel over en weer correspondentie en telefoongesprekken mij ter beschikking gesteld werd en die mij duidelijk door de heer Sch. onthouden werd."
2. Verzoeker reageerde in dezelfde brief onder meer als volgt op de eerste reactie van de korpsbeheerder:
"1a. U heeft hierin gevraagd om beargumenteerd aan te geven waarom niet tot een technisch onderzoek besloten is. De (...) (korpsbeheerder; N.o.) gebruikt de nietszeggende woorden als feiten, omstandigheden en getuigenverklaringen als argumenten.
De korpsbeheerder praat over feiten zonder in details in te gaan. Gemakzucht bij de beantwoording van de brief of is het inderdaad zo dat hij de feiten niet kan benoemen omdat ze er simpel gezegd niet zijn.
Ook praat de korpsbeheerder over omstandigheden. Als er een zwaargewonde jongen aangetroffen wordt op de plaats van het ongeluk, er geen bruikbare getuigen zijn die zich op de plaats van het ongeluk bevinden, er slechts met één van betrokken partijen gesproken kan worden, de aard (trein-fiets) van het ongeluk voor de betrokken politieambtenaren bepaald niet een alledaagse is. Als al die factoren bij elkaar al geen indicatie zijn tot een uitgebreid (technisch) onderzoek waarbij hulp van buitenaf noodzakelijk is, wat dan wel??? Tenslotte moet je eerst de toedracht weten voordat je daar uit 'vervolgings' conclusies kunt trekken.
Het enigste dat ik over getuigenverklaringen wil zeggen is dat tot de dag van vandaag ik slechts de beschikking heb over één getuigenverklaring, namelijk die van X. De naam van Yy is wel op de registratieset als getuige aangeduid, maar uit het aanvullend proces-verbaal van 3/1/2002 blijkt dat deze getuige door de politie direct na afloop van het horen als onbetrouwbaar aan de kant geschoven is. Ook nu spreekt de korpsbeheerder van getuigen, mis ik iets?? Is het normaal dat een getuige wiens verklaring niet gebruikt wordt, toch op de registratieset als getuige staat??
1b. In ieder geval duidelijkheid over dit gedeelte. Het Openbaar Ministerie is niet betrokken geweest bij de keus wel of geen uitgebreid (technisch) onderzoek op de plaats van het ongeluk, dat hebben politieambtenaren ter plaatse gedaan.
1c-a Ik zou het op prijs stellen een afschrijft te mogen ontvangen van de inzetcriteria die het Bureau Technische Ondersteuning hanteert. Vooral benieuwd wat dan wel zware verkeersongelukken in die criteria zijn. Een ongeluk waarbij een zwaargewonde jongen, diep comateus en nauwelijks ademend zoals het ambulance rapport het vermeldde, zou daar dan niet onder vallen? Verder zou ik graag willen weten of deze inzetcriteria ook al golden op 6 november 2000. Ik zou het op prijs stellen als ik na ontvangst nogmaals mijn reactie hieromtrent geven kan.
1c-b De korpsbeheerder schrijft over kennis, kunde en inzicht, ik zou daar graag mijn mening over willen geven. Ondanks dat ik niet bekend ben met het politiewerk denk ik dat een politiebeambte regelmatig te maken heeft met verkeersongevallen. Ongevallen tussen auto's onderling, tussen auto's en fietsers, fietsers onderling en als we ook nog voetgangers, bromfietsen, scooters, snorfietsen, vrachtwagens erbij betrekken hebben we een heel scala aan mogelijkheden waarbij een agent bij elk ongeluk zijn kennis, kunde en inzicht zal uitbreiden. Dat geldt natuurlijk niet bij een ongeluk tussen een trein en een fietser. Hierbij spelen heel andere omstandigheden een rol dan bij normaal wegverkeer. Kennis, kunde en inzicht die een 'normale' politieagent niet heeft. Alleen daarom al zou de regiopolitie die ochtend nooit de beslissing hebben mogen nemen om de zaak zelfstandig af te handelen, maar een beroep op specialisten moeten doen. De spoorwegpolitie dan die toch ook ter plaatse was? Hierover zou ik willen zeggen dat u vanuit het verslag van de gesprekken die o.a. (een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman) met beide agenten van de spoorwegpolitie (...) gevoerd heeft, kunt concluderen dat die inbreng marginaal geweest is. Zij hebben zich meer bezig gehouden met de opvang en begeleiding van het treinpersoneel. In ieder geval niet met welk technisch onderzoek dan ook. Een onderzoek dat ze zelf ook niet ingesteld hebben zoals ze schrijven. Niet omdat ze van mening waren dat zoiets wel of niet nodig was, maar zij waren niet verantwoordelijk, de regiopolitie had daarbij de leiding omdat zij als eerste ter plekke waren. Daarbij speelt ook nog een rol dat de betrokken machinist en de betrokken rangeerder niet gehoord zijn door de spoorwegpolitie zelf maar door??? Hoop dat u gedurende uw onderzoek die laatste vraagtekens nog zult kunnen beantwoorden. Voor mij blijft onbegrijpelijk dat een treinongeluk afgehandeld wordt door personen die niet de kennis, kunde en inzicht hebben om tot een juiste beoordeling van feiten te komen, ik heb zelf geen argumenten om te beargumenteren dat zoiets een juiste keus zou zijn geweest.
Op het moment dat ik op 6 november 2000 de deur opendeed en mij stamelend verteld werd in spreektaal: 'Uw zoon is onder de trein gekomen' was mijn allereerste gedachte: duizend stukjes. Jeroen ligt daar in duizend stukjes. Een eerste indruk van mij, die achteraf - gelukkig - niet klopte. Zo zullen ook de politieagenten een eerste indruk gehad hebben op het moment dat ze een fiets, een trein en een zwaargewonde jongen zagen liggen tussen de spoorrails. Ik mag een eerste indruk hebben, de politieagenten ook, maar hun eerste indruk moet daarna gestaafd gaan worden door middel van onderzoek om zo te komen tot een oorzaak en een toedracht.
2a. In alle correspondentie die over getuige Yy gevoerd is heb ik nog steeds geen enkel argument gelezen van de politie waarom zij het nodig gevonden hebben om deze informatie ruim twintig maanden voor mij achter te houden, zoals één van de klachten luidt. Alles wat ik daar over zou willen schrijven, gooi ik met de delete toets er weer uit. Ik heb er maar één woord voor en dat is... zal het maar netjes houden en ook dat woord niet in typen. Agenten die van mening zijn dat zij wel even zullen bepalen wat wel en niet goed is voor ouders die hun zoon verloren hebben. Daar zijn geen woorden voor alleen een ongelofelijke hoeveelheid onbegrip.
De laatste alinea van het antwoord in de brief van de korpsbeheerder onder 2a is trouwens eerder door mij waargenomen en doorgegeven als zijnde niet juist (...), direct na het ontvangen van de definitieve vraagstelling Uwerzijds.
2b. Heerlijk toch die miscommunicatie. In de brief die bij u binnengekomen is op 7 januari 2003 van het plaatsvervangend diensthoofd Spoorwegpolitie schrijft deze o.a. 'In opdracht van de privacyofficier van de regiopolitie Apeldoorn is in het kader van eerder vermelde klachtbehandeling de betrokken machinist bij het ongeval alsnog bij proces-verbaal gehoord door personeel van de spoorwegpolitie...' (zie hierna, onder F.c; N.o.). In opdracht van 'de privacy officier', deze functionaris lijkt mij toch ook te vallen onder de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder. Concluderend niet een verwijzing naar het KLPD, maar de korpsbeheerder zelf had de kennis behoren te hebben om deze vraag te doen beantwoorden.
2c. Op 28 mei 2003 stuurde u mij een mutatie van een telefoongesprek van de rangeerder met zijn teamleider op 22/7/2003 (zie hierna, onder F.a.3; N.o.) deze verklaarde o.a.
- 'Zx had Yx medegedeeld dat hij niets meer had toe te voegen aan zijn verklaring van 6 november. Daarvoor was het te lang geleden. Hij en machinist Xx waren toen door de regiopolitie Apeldoorn gehoord. Hij vond dat het toen een beetje 'tussen neus en lippen' door ging. Het verbaasde Zx niet dat de politie de zaken nu niet goed voor elkaar had. Had de politie het toen maar goed moeten doen.'
De heer B. verwoordde in zijn brief van 25 juli deze (?) verklaring als volgt:
- 'De betreffende rangeerder is door de spoorwegpolitie (...) telefonisch benaderd over dit ongeval. Hij verklaarde niets van dit ongeval te hebben gezien.'
Twee verklaringen van mensen over één onderwerp die één ding gemeenschappelijk hebben: preken voor eigen parochie.
3a/3b Leuk verhaal, maar inhoudelijk heeft de korpsbeheerder nog steeds niet gereageerd op het feit dat in de registratieset geen situatietekening opgenomen is door de politieambtenaren van zijn eigen korps.
4. Op 23 augustus 2002 schreef de heer Sc. een verslag van onderzoek. Ik heb mijn standpunt over de manier waarop het gesprek bij mij thuis verlopen en wat er besproken is becommentarieerd in mijn brief 1 (...). Als de heer Sc. in zijn verslag gewoon datgene had opgeschreven wat nu bij punt 4 staat, namelijk dat het onderwerp van gesprek de brief van de officier geweest is, had ik niet zo'n lange inleiding hoeven te houden want inderdaad dat is zo. Die brief is behandeld, niet meer. Niet de gedragingen van de politie die ochtend. Niet mijn vragen over het ongeluk etc., etc.
5. Diep treurig toch de beantwoording van het eerste deel, volgens de korpsbeheerder zou het gaan om het opmaken van het proces-verbaal. NEE, dus de vraag heeft betrekking op het technisch onderzoek!! Een vraag waar hij dus nog steeds geen antwoord op gegeven heeft waarom ik geen antwoord mocht krijgen van de heer Sc.
Voor wat betreft de tweede vraag, motiveert de korpsbeheerder zijn stelling door te wijzen op het aantal gesprekken dat er al geweest zouden zijn tussen mij en de betrokken politieagent. Voor de goede orde, er zijn drie gesprekken geweest tussen H. en mij: één op 13/11/2000, één op 30/1/2001 waarin hij zijn persoonlijk gesprek kwam brengen en de laatste telefonisch op +/- juni 2001 waarin hij mij mededeelde niets meer voor me te kunnen doen.
(...)
Over het feit dat de officier van justitie beslist niet mee wilde werken aan welk eventueel onderzoek dan ook wil ik nog zeggen dat achteraf, met de kennis die ik nu heb, ik het jammer vind dat ik op deze weigering van de officier van justitie om niet in te gaan op een mijns inziens redelijk verzoek niet verder ben ingegaan. De reden hiervoor, net zoals het pas later (brief 14/11/2001) aan de politie om verdere inlichtingen vragen, ligt in het feit dat ik eerst wilde weten of mijn twijfel dat de trein Jeroen daadwerkelijk overreden was, terecht of onterecht was. Een twijfel die begin november 2001 door een eerste voorzichtige voorlopige conclusie door de vereniging van verkeersslachtoffers beantwoord werd en ik had er op dat moment ook geen kracht voor.
(...)
Als ik mijzelf de vraag stel: is het minder erg dat Jeroens eerste lichamelijke contact met de zijkant van de trein geweest is dan dat hij er helemaal onderdoor gegaan zou zijn, dan is het antwoord een heel duidelijk JA.
Waarom? Niet alle vragen hebben een antwoord, zo ook deze niet. Is denk ik ook niet belangrijk. Belangrijk is dat instanties oog hebben voor gevoelens van nabestaanden. Door botweg een nee te zeggen, zonder een nauwkeurige afweging, heeft deze officier van justitie dat in ieder geval niet.
7. Ik heb mijn twijfel over deze uitleg. Ik stuur op 25/4/2002 een brief aan de korpsbeheerder. Via welke weg dan ook doet de privacyofficier het verzoek aan de spoorwegen om de machinist bij proces-verbaal te horen en van die weg zou dan verder niets op papier staan?
(...)
11/12/13/14. In ieder geval is nu helder dat op de plaats van het ongeluk de politieambtenaren gehandeld hebben zonder nader overleg met het Openbaar Ministerie. Daarmee bedoel ik te zeggen dat de verantwoordelijk voor de handelingen van die dag duidelijk toegerekend kunnen worden aan de politieambtenaren die op de plaats van het ongeluk aanwezig geweest zijn."
3. Verzoeker stuurde bij brief van 17 mei 2004 een afschrift van een door maatschappelijk werkster Zz opgemaakt en ondertekend verslag van het gesprek dat verzoeker op 15 juli 2002 had gevoerd met politieambtenaar B. Zz was hierbij aanwezig. In het verslag is onder meer het volgende opgenomen:
"Hij (B.; N.o.) vertelt dat verklaring van de machinist lang op zich heeft laten wachten. Op mijn vraag waarom het zo lang duurde, reageert dhr. B. nogal geprikkeld en vraagt: 'zit ik hier voor een verhoor?' Ik leg hem uit dat hij er zit omdat er veel onduidelijkheden zijn, waardoor het rouwproces bij dhr. S. stagneert en dit hem en zijn gezin niet ten goede komt en dat het tijd lijkt te zijn voor volkomen openheid.
Hij zegt: 'de spoorwegpolitie dacht dat de politie de verhoren goed had afgenomen en de politie dacht dat de spoorwegpolitie dat had gedaan en daar zijn fouten in gemaakt. Een deel van de informatie is achtergehouden door de dhr. Sch. (politie) omdat hij de inschatting heeft gemaakt dat de verklaring van de dhr. Yy niet betrouwbaar was en belastend zou zijn voor de ouders.'
De heer B. overlegt 2 verklaringen. Er zijn echter meer verklaringen. De heer B. vertrekt om de ontbrekende verklaringen op te halen… Bij terugkomst overhandigt dhr. B. de verklaringen aan dhr. S. Hij leest deze door en zegt een verklaring van de rangeerder te missen. Die is er niet. Dhr. B. zegt toe te zorgen voor een verklaring van de rangeerder."
4. Verzoeker stuurde bij brief van 16 juni 2004 een afschrift van een aan hem gerichte brief van de korpsbeheerder van 10 juni 2004. De korpsbeheerder liet verzoeker hierin onder meer het volgende weten:
"Ten eerste vraagt u om helderheid met betrekking tot het klachtadvies d.d. 22 oktober 2002 (lees: 26 september 2002; N.o.) in relatie tot de door de ambtenaren afgelegde verklaringen bij de Nationale ombudsman. Hierover heb ik navraag gedaan bij de voorzitter van de klachtencommissie (…).
(…)
Uit de verklaringen van de betreffende politiefunctionarissen afgelegd bij de Nationale ombudsman blijkt (…) dat zij niet zijn gehoord. De oorzaak van de tegenstelling ligt in het feit dat het klachtadvies, opgemaakt door de secretaris, uitgaat van een standaardbrief waarin de normale gang van zaken in de kop in het algemeen wordt beschreven. Omdat het algemeen gebruik is dat betrokken politiefunctionarissen worden gehoord en de verklaringen worden bijgevoegd kan deze alinea als aanhef van het advies vrijwel altijd worden gehandhaafd. In de situatie van uw klacht heeft de behandelaar de politiefunctionarissen echter niet gehoord en derhalve waren geen verklaringen bij het dossier gevoegd."
4. Verzoeker reageerde bij brief van 14 juli 2004 op de twee reactie van de korpsbeheerder. Deze reactie hield onder meer het volgende in:
“B.l Protocol: Wederom een stukje helderheid: De korpsbeheerder heeft U toegezonden een protocol van 1/1/2000 betreffende het 'Politieoptreden bij treinongevallen ter beperking van vertraging van het treinverkeer'. Het geeft in ieder geval een raamwerk hoe de politie treinongevallen moet behandelen. Wel zijn mij hierbij een aantal zaken opgevallen.
B I.l Als algemeen bekend mag worden verondersteld dat er in andere wetten vaak een onderscheid gemaakt wordt tussen hoofd en lokaalspoorwegen. Aangezien hier geen sprake van is, stel ik me op het standpunt dat degene die dit opgesteld heeft deze splitsing ook niet heeft willen maken.
B.I.2 Wat mij bevreemdt is het punt 6, dat luidt: ...Bij ongevallen met dodelijke afloop wordt met spoed de dienstdoende hulpofficier van justitie geïnformeerd en de noodzakelijke geachte ondersteuning zoals technische recherche, spoorwegpolitie, brandweer, takelbedrijf en lijkenvervoerder gealarmeerd...
En (zwaar) gewonden dan? was mijn eerste reactie. Daar wordt niets over gezegd. Ik kan me voorstellen dat u van mening bent dat bij Jeroens ongeluk dit onderdeel dus niet van toepassing is, aangezien Jeroen op dat moment nog niet was overleden. In de Aanwijzing verkeersongevallen 2000 punt 4.2 worden ongevallen met dodelijke afloop echter op één noemer gesteld met ongevallen met zwaar gewonden, zodat ook kan worden beredeneerd dat ondanks de strikte woorden 'dodelijke' afloop artikel 6 van toepassing blijft. Echter, ook als dit artikel niet van toepassing is geeft het een raamwerk welke redelijke verwachting je mag hebben, wat politieambtenaren behoren te doen na aankomst op de plaats van het ongeluk waarbij één van de betrokkene zwaargewond is. Dat is in ieder geval een dienstdoend hulpofficier van justitie informeren.
B.1.4 Punt 7 van het protocol vermeldt:. ...Bij punt 5 en 6 komt de hulpofficier van justitie (…) ter plaatse...Een dwingend voorgeschreven regel dus. Wat zijn taak dan ook is, hij hoort aanwezig te zijn. En dan komt het mij vreemd over als hij zijn werkzaamheden beperkt tot zoiets als toestemming geven voor lijkenvervoer per ambulance.
B.2 In een telefonisch gesprek met de heer Fo. van het team Ermelo, vermeldde hij mij o.a. dat hoe de regels ook luiden, het eerste contact tussen treinpersoneel en politie zal door agenten van de regionale politie plaatsvinden. Dit omdat het werkgebied van de spoorwegpolitie veel groter is en ze dus veel langer onderweg zullen zijn. Daarnaast heeft hij mij verteld dat het merendeel waar het Rayon Ermelo mee te maken krijgt zelfdodingen betreft. Iets dat gezien het groot aantal psychiatrische instellingen in de buurt van Ermelo ook niet verwonderlijk is. Ondanks dit feit van zelfdodingen wordt door de heer Fo. in de brief van de korpsbeheerder van 10 juni 2004 het volgende verklaard: '...Volgens Fo. is het gebruikelijk dat de Regiopolitie de zorg voor slachtoffers en nabestaanden op zich neemt en de Spoorwegpolitie het z.g. spoorgedeelte. Dit is het verhoor van de machinist en conducteur en eventueel een technisch onderzoek aan de trein'. De Spoorwegpolitie maakt een proces-verbaal op dat naar het team Ermelo wordt gezonden... Volgens de heer Fo. maakt de spoorwegpolitie dus in de praktijk, zelfs bij zelfdodingen een proces-verbaal op. Echter, wie ook wat behoort te doen mijn inziens ontslaat dit de regiopolitie er niet van dat zij volgens de richtlijnen verantwoordelijk zijn voor de afhandeling van een spoorwegongeval.
Verder schrijft de korpsbeheerder in dezelfde brief: ...Wanneer het eerste contact tussen de politie en de spoorwegpolitie tot stand kwam is te herleiden uit de verklaringen van de heer N. en de heer W. van de spoorwegpolitie. Zij kwamen ter plaatse en zagen politiemensen en een ambulance staan. De heer N. heeft zich bemoeid met het slachtoffer en schatte dat 2 of 3 minuten later de ambulance met het slachtoffer is vertrokken. Het eerste contact tussen Spoorwegpolitie en Regiopolitie is dus ter plaatse van het ongeval geweest, nog voor het vertrek van de ambulance... Een conclusie van de korpsbeheerder die geen hout kan snijden omdat dit alleen aangeeft dat de spoorwegpolitie aanwezig geweest is, niet dat er contact geweest is, laat staan dat er overleg geweest is. Uit het horen van D. en H. is ook niet gebleken dat reeds op de plaats van het ongeluk er contact/overleg is geweest.
(...)
Uit de verklaringen en de stukken is mij gebleken dat tot het moment dat artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht in werking trad (Strafvordering vervalt door het overlijden van verdachte) er geen onderzoek gedaan is naar mogelijke ontlastende feiten jegens Jeroen (zie punt A.4.) en dat er ook geen objectieve maatstaven aanwezig zijn die steunen op feiten en omstandigheden. Objectieve maatstaven had hij kunnen halen door volgens het protocol te werken. Vast staat volgens het protocol dat verklaringen van de machinist/ vervoerder opgenomen dienen te worden (protocol a). Vast staat ook (protocol b) dat er een technisch onderzoek aan de trein dient plaats te vinden. Vast staat ook (protocol c) dat je onderzoek dient te verrichten in het ballastbed. Uit eerdere stukken blijkt dat deze drie dingen niet gebeurd zijn. Eén ding is me alleen niet duidelijk geworden, wie onderzoekt zoals in Jeroens geval de fiets? Oftewel in het algemeen de overige voertuigen die bij het ongeluk betrokken zijn?
C.l Overleg politie / Openbaar Ministerie Ook hier is helder geworden dat wat er niet is, ook niet boven water kan komen. (...)
D.l Bureau Technische ondersteuning. In mijn schrijven van 18 augustus 2002 aan de klachtenbehandelaar stelde ik o.a. de vraag: ...om schriftelijk te worden geïnformeerd op de vraag of er binnen het district richtlijnen bestaan die aangeven wanneer er sprake dient te zijn van een technisch onderzoek... dan is het wrang om twee jaar later vast te stellen dat die vraag eigenlijk nog steeds niet beantwoord is. Weliswaar zijn nu ontvangen de inzetcriteria welke het BTO hanteert, maar dit zijn criteria voor het BTO, niet voor politieagenten ter plekke. Het enigste dat je daar uit kunt halen is dat het BTO direct ter plaatse komt bij een ongeval met dodelijke afloop of met zwaargewonden, zo ze dit gevraagd wordt. Concreet is de vraag dan nog steeds niet beantwoord of agenten ter plekke als ze geconfronteerd worden met een verkeersongeval met doden en/of zwaargewonden of er dan richtlijnen zijn of ze wel of niet een beroep op het BTO moeten doen en zo ja of deze richtlijn dan vrijblijvend, adviserend dan wel verplicht is. Ik heb echter ook nog steeds niet kunnen achterhalen op welke stukken de korpschef het 'geen dwingend' baseert.
Je kunt de vraag ook omdraaien en dat is waarom zouden de betrokken politieambtenaren geen beroep doen op het BTO met hun specialistische kennis? Mijns inziens is dat alleen het geval als er daadwerkelijk geen richtlijnen zijn die ze hiertoe verplichten en er op de plaats van het ongeluk door middel van objectieve gegevens, zoals opgenomen verklaringen van betrokkenen, getuigenverklaringen, sporenonderzoek op de plaats en technisch onderzoek aan de betrokken voertuigen ze volledig overtuigd zijn van de toedracht van het ongeluk en wie op welk moment en in welke mate schuldig is aan het ongeluk.
(...)
In mijn eerste brief aan U op 21 november 2002 schreef ik u o.a. ...De rode draad inzake mijn vraagstelling aan u zal dan zijn, of politiefunctionarissen dan wel daaraan gerelateerde functionarissen zoals hulpofficieren van justitie hun werk op de ochtend van het fatale ongeluk voldoende hebben gedaan. Ik wil er ook maar mee besluiten, want inderdaad dat was en is de rode draad."
D. Openbaar Ministerie
a. Standpunt en reacties minister van Justitie
1.1 De minister van Justitie nam bij brief van 17 juni 2003 onder meer het volgende standpunt in:
"Naar aanleiding (van de klacht; N.o.) heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. In reactie op de klacht bericht ik u thans het volgende. Voor de feitelijke toedracht verwijs ik naar bijgevoegde kopie van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Zutphen van 26 mei 2003 (…) (zie hierna, onder 1.2; N.o.).
Mede op basis van dit ambtsbericht is het College van oordeel dat de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het handelen van het Openbaar Ministerie, ongegrond is. Ik kan mij met dit standpunt verenigen. Ter aanvulling op het ambtsbericht merk ik nog op dat het opmaken van een proces-verbaal in ieder geval niet voor méér antwoorden kan zorgen voor de familie S. dan de registratieset thans heeft gedaan."
1.2 Bij zijn standpunt voegde de minister een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Zutphen van 26 mei 2003. Dit bericht hield onder meer het volgende in:
"Uit onderzoek is gebleken dat er op 7 november 2000 contact is geweest tussen de politie (de heer F.) en een parketsecretaris van het Openbaar Ministerie te Zutphen. Na overleg met deze parketsecretaris is - volgens de politiemutatie - besloten geen proces-verbaal op te maken en te volstaan met een goede registratie in het bedrijfsprocessensysteem (BPS) van de politie. Helaas is de naam van deze parketsecretaris niet bekend geworden. Niettemin is het niet gebruikelijk dat er een proces-verbaal wordt opgemaakt indien het enige overleden slachtoffer tevens de verdachte is. Vervolging blijft dan immers achterwege. Een proces-verbaal achteraf levert geen enkele bijdrage aan het achterhalen van de exacte toedracht. Het bevat immers een uitvoerige beschrijving van wat in de registratieset is weergegeven, met daarbij nog eventuele getuigenverklaringen.
In de brief van officier van justitie, mevrouw He., d.d. 14 augustus 2001 heeft zij dit ook uitgelegd aan de heer en mevrouw S.
Helaas zal de exacte toedracht van dit ongeval nooit duidelijk worden en zullen enkele vragen van de heer en mevrouw S. altijd onbeantwoord blijven."
2. De substituut-ombudsman stelde de minister van Justitie bij brief van 4 september 2003 onder meer de volgende vragen:
"In het ambtsbericht van 26 mei 2003 heeft de hoofdofficier van justitie te Zutphen meegedeeld dat uit onderzoek is gebleken dat op 7 november 2000 contact is geweest tussen de politie (de heer F.) en een parketsecretaris van het Openbaar Ministerie te Zutphen. Na overleg met deze parketsecretaris is - volgens de politiemutatie - besloten geen proces-verbaal op te maken en te volstaan met een registratie in het BPS van de politie.
(...)
- Kunt u mij een afschrift sturen van de door de hoofdofficier genoemde politiemutatie?
- Kunt u mij aangeven in welke hoedanigheid de heer F. contact heeft gezocht met het parket? Is de heer F. hulpofficier van justitie? Is hij bij het ongeval aanwezig geweest?
- Kunt u mij aangeven of het overleg tussen de heer F. en de parketsecretaris schriftelijk is vastgelegd? Zo ja, dan ontvang ik graag een afschrift. Zo nee, waarom niet?
Voorts heeft de hoofdofficier in zijn ambtsbericht meegedeeld dat het niettemin niet gebruikelijk is dat er een proces-verbaal wordt opgemaakt indien het enige overleden slachtoffer tevens de verdachte is.
- Kunt u mij aangeven of dit beleid schriftelijk is vastgelegd? Zo ja, dan ontvang ik graag een afschrift.
- Kunt u mij verder aangeven op grond waarvan de parketsecretaris heeft vastgesteld dat het enige overleden slachtoffer tevens de verdachte was?
- Is er voorafgaand aan deze beslissing van de parketsecretaris slechts mondeling overleg geweest met de politie?
- Heeft de parketsecretaris getuigenverklaringen ingezien?
- Was de parketsecretaris op de hoogte van hetgeen de andere betrokkenen, zoals de machinist en de rangeerder, hebben verklaard?
De beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland is van mening dat de officier van justitie beslist of een proces-verbaal ter zake een strafbaar feit moet worden opgemaakt. Dit gebeurt op basis van een door de politie ingesteld onderzoek. Volgens de korpsbeheerder is het niet ter competentie van hem om te oordelen over het beleid ten aanzien van het opmaken van een proces-verbaal. Hij acht de onderdelen van de klacht, dat er geen nader onderzoek is ingesteld, op basis van gegevens uit een zorgvuldig onderzoek dan ook niet ontvankelijk. Hij bedoelt hiermee dat hij verzoeker niet-ontvankelijk acht in zijn klacht over het onvoldoende instellen van technisch onderzoek, en het niet-opmaken van een proces-verbaal.
- Bent u met de korpsbeheerder van oordeel dat zowel de beslissing tot een technisch onderzoek als de beslissing tot het opmaken van een proces-verbaal geheel en uitsluitend valt onder uw verantwoordelijkheid?"
3.1 In antwoord op deze vragen reageerde de minister van Justitie bij brief van 3 november 2003 onder meer als volgt:
"Naar aanleiding (van de vragen; N.o.) heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. Voor de beantwoording van uw vragen, voor zover deze vragen betrekking hebben op het handelen van het Openbaar Ministerie, verwijs ik naar bijgevoegde kopie van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Zutphen, van 8 oktober 2003, met bijlagen (zie hierna, onder 3.2; N.o.). Ik kan mij met deze beantwoording verenigen.
In aanvulling op hetgeen de hoofdofficier van justitie te Zutphen naar voren heeft gebracht, bericht ik u het volgende. De hoofdofficier van justitie meldt dat in casu een proces-verbaal, ware dit al opgemaakt, geseponeerd zou zijn wegens niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. In dit verband verwijs ik naar artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond, onder 6.; N.o.), waarin is bepaald dat het recht tot strafvordering vervalt door de dood van de verdachte. In punt 4.2 van de Aanwijzing verkeersongevallen die ten tijde van het ongeval van kracht was, is niet expliciet opgenomen dat geen proces-verbaal wordt opgemaakt, indien sprake is van één verdachte die is overleden (zie Achtergrond, onder 1.1; N.o.). Ook in de Aanwijzing verkeersongevallen die sinds 1 januari 2002 geldt, is zulks niet opgenomen.
Reden hiervoor is dat dit reeds volgt uit artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht, in combinatie met het doel dat met het opmaken van een proces-verbaal wordt gediend: een mogelijke strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie. Als er geen recht tot vervolgen is, is er ook geen rechtsgrond voor onderzoek."
3.2 Bij zijn reactie voegde de minister een afschrift van de hoofdofficier van justitie van 8 oktober 2003. In dit ambtsbericht is onder meer het volgende opgenomen:
"Op grond van de beschikbare informatie kan de secretaris besluiten dat er geen (nader) onderzoek naar mogelijke strafbare feiten zal worden ingesteld. Er wordt dan geen proces-verbaal opgemaakt.
I.c. zou een proces-verbaal geseponeerd zijn, wegens niet ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De verdachte in deze zaak was immers als slachtoffer zwaargewond en is vervolgens later aan zijn verwondingen overleden.
Door de officier van justitie, mevr. He., is deze beslissing later nog weer bekrachtigd in haar brief van 14 augustus 2001. (…)
Een afschrift van de genoemde politiemutatie blijkt niet beschikbaar. De verstrekte informatie uit de mond van de heer F. blijkt gebaseerd op een brief van de districtchef d.d. 4 februari 2002 gericht aan de familie S. Hierin staat onder meer 'De politiemensen die bij het ongeval betrokken zijn geweest, hebben daags na het gebeuren telefonisch contact gehad met een parketsecretaris van het Openbaar Ministerie van het arrondissementsparket Zutphen. Na bespreking van het ongeval is door de parketsecretaris aangegeven dat volstaan kan worden met een registratie in het bedrijfsprocessensysteem van de politie Noord- en Oost-Gelderland, hetgeen ook als zodanig is uitgevoerd'. (…).
De heer F. was destijds hulpofficier van justitie en heeft in de hoedanigheid van groepschef van het team Zuid-West Apeldoorn contact gehad met het parket. De heer F. is zelf niet bij het ongeval aanwezig geweest.
Het gesprek tussen de heer F. en de parketsecretaris is niet vastgelegd. In de regel wordt een zaak (via de telefoon) besproken, waarbij het Openbaar Ministerie vervolgens aangeeft wat de politie behoort te doen. Deze vervolgingsbeslissingen worden wel vastgelegd, indien er dwangmiddelen worden toegepast. Indien er geen of onvoldoende opsporingsindicatie is, wordt de zaak opgelegd. Het beleid dat het niet gebruikelijk is dat er een proces-verbaal wordt opgemaakt, indien het overleden slachtoffer tevens de enige verdachte is, staat beschreven in de Aanwijzing verkeersongevallen. Uit de Aanwijzing verkeersongevallen kan worden afgeleid dat men normaliter bij een ongeval met dodelijke afloop een proces-verbaal terzake artikel 6 WVW 94 (zie Achtergrond, onder 4.2; N.o.) dient op te maken. Een proces-verbaal wordt in dezelfde Aanwijzing gedefinieerd als 'ambtelijk verslag van een aanrijding opgemaakt ten behoeve van een mogelijke strafrechtelijke vervolging door het OM, waarin naast gegevens over de aanrijding eventuele strafbare gedragingen genoemd staan'.
Nu de enige verdachte is overleden en er geen sprake is van een andere verdachte, is een mogelijke strafrechtelijke vervolging door het OM in casu niet meer mogelijk en kan worden volstaan met een registratieset. Het is gebruikelijk dat een parketsecretaris zich volledig laat informeren over de feiten, waarbij ook eventuele verklaringen van getuigen ter sprake komen. Nu de desbetreffende parketsecretaris niet meer te achterhalen is, kan niet nagevraagd worden of dat ook is gebeurd, maar er is in casu ook geen reden om aan te nemen dat het anders is geweest. De overige vragen met betrekking tot de parketsecretaris die de zaak heeft behandeld kunnen niet beantwoord worden, daar deze secretaris niet bekend is geworden.
Ten slotte kan ik u berichten dat ik met de korpsbeheerder van oordeel ben dat zowel de beslissing tot een technisch onderzoek als de beslissing tot het opmaken van een proces-verbaal geheel en uitsluitend valt onder mijn verantwoordelijkheid."
4. De substituut-ombudsman stelde de minister van Justitie bij brief van 19 mei 2004 nog onder meer de volgende vraag:
In haar brief van 8 oktober 2003 aan het College van procureurs-generaal stelt de hoofdofficier van justitie te Zutphen dat de heer F. destijds in zijn hoedanigheid van groepschef van het team Zuid-West Apeldoorn contact heeft gehad met het parket.
Op grond waarvan stelt de hoofdofficier nadrukkelijk dat dit de heer F. is geweest, nu is gebleken dat dit gesprek niet schriftelijk is vastgelegd en de betreffende parketsecretaris, die dit gesprek zou hebben gevoerd, niet is te achterhalen?
5. De minister van Justitie reageerde bij brief van 2 juli 2004 onder meer als volgt op deze vraag:
"(…) ik (heb) het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. In reactie op de stelling van de heer S. dat het niet zeker is dat er maar één verdachte is die in zijn totaliteit verantwoordelijk is voor het ongeval, bericht ik u als volgt. Naar het oordeel van het College is op basis van alle feiten en omstandigheden op goede gronden geoordeeld dat geen sprake was van een andere verdachte of medeverdachte. Hetgeen door verzoeker is aangegeven, leidt volgens het College niet tot een ander oordeel. Met deze beantwoording kan ik mij verenigen.
(…)
De heer F. verklaart tijdens het gesprek dat u met hem heeft gehad (zie hierna, onder E.4; N.o.) dat hij zich niet meer kan herinneren of hij met het arrondissementsparket te Zutphen contact heeft gehad over de zaak van de heer S. Gebleken is dat een medewerker van dit parket in mei 2003 telefonisch een informatief gesprek heeft gehad met de heer F. over deze zaak. Uit hetgeen de heer F. destijds naar voren heeft gebracht, is bij deze medewerker de indruk ontstaan dat het de heer F. was die daags na het ongeval contact heeft gehad met het parket. Kennelijk is dit door de parketmedewerker verkeerd begrepen of is er anderszins verwarring ontstaan, hetgeen het College betreurt. Met deze beantwoording door het College kan ik mij verenigen."
b. Reacties verzoeker
1. Ten aanzien van het standpunt van de minister reageerde verzoeker bij brief van 26 november 2003 onder meer als volgt:
"In de brief van 26 mei 2003 schrijft de hoofdofficier o.a. ...wat het Openbaar Ministerie betreft, beklaagt de heer S. zich er met name over dat er van het tragische ongeval geen proces-verbaal opgemaakt is en dat hij daarover niet is geïnformeerd...
Dat ik hierover niet veel eerder ben geïnformeerd, wordt door hem afgedaan met een verwijzing naar de brief van 14 augustus 2001 van mevrouw He. Niet aan de orde komt waarom ik niet gelijk na deze beslissing hiervan op de hoogte gesteld ben.
(...) In de brief van 26 mei 2003 schrijft de hoofdofficier o.a. ...Helaas is de naam van deze parketsecretaris niet bekend geworden... Vraag die ik me hierbij stel of in de gegevens zoals ze bij de regiopolitie genoteerd zijn dit wel bekend is (twee keer niet noteren lijkt me een beetje veel van het goede) (...)
(...) De officier schrijft …dat het niettemin gebruikelijk is om geen proces-verbaal op te maken als de enigste verdachte overleden is... afgezien van de vraag dat ik benieuwd ben op welke feiten hij baseert dat Jeroen de enigste verdachte is ben ik ook benieuwd op welke rechtsgrond hij dit baseert."
2. Bij dezelfde brief reageerde verzoeker onder meer als volgt op de eerste reactie van de minister:
"2. Niet beschikbaar zijn van genoemde politiemutatie: Als ik dit commentaar lees, komt eigenlijk maar één vraag bij me op en die luidt: dat ik me afvraag welke informatie dan wel voorhanden is op het Openbaar Ministerie zodat objectief beoordeeld kan worden of de beslissing tot het niet opmaken van een proces-verbaal rechtmatig geweest is en op grond van voldoende feiten genomen is. Je neemt een beslissing en niets, niets laat je daarvan op papier zetten. Onbegrijpelijk!
(...)
3. Door vast te stellen dat de heer F. niet bij het ongeluk zelf aanwezig geweest is, stel ik 'muggezifterend' vast dat het deel van de regel van de brief van de dhr O. d.d. 4/2/2002 'de politiemensen die bij het ongeval betrokken zijn geweest hebben daags na het gebeuren' niet correct is.
4. Een niet vastgelegde telefoonnotitie
Ik kan me haast niet voorstellen dat zoiets behoort tot de standaardpraktijken. Eén, en misschien wel twee niet vastgelegde telefoonnotities, respectievelijk bij de regiopolitie en bij het Openbaar Ministerie.
(...)
Tevens stel ik vast dat door het ontbreken van deze informatie, er geen enkele controle mogelijk meer is op welke feiten de beslissing tot het niet opmaken van een proces-verbaal genomen is. Welke informatie heeft de politie aan de heer F. verstrekt. Welke informatie heeft de heer F. op zijn beurt aan de parketsecretaris gegeven. Op welke gronden is dit gebaseerd, enz., enz.
(...)
5. Beleid:
Als eerste commentaar bij dit stukje wil ik even mijmeren over wat de politieagenten aantroffen de eerste ogenblikken bij aankomst op de plaats van het ongeluk? In ieder geval een zwaargewonde jongen. Wat moet je opsporingstechnisch doen als je een zwaargewonde jongen aantreft? De Aanwijzing verkeersongevallen 2000 Punt 4.2. volgen, die zegt dat er een proces-verbaal opgemaakt dient te worden c.q. 4.3 op het moment dat Jeroen de ambulance inging op weg naar het ziekenhuis. Dit houdt in een uitgebreid onderzoek met inschakeling van alle mogelijke middelen. Pas daarna, na het uitgebreide onderzoek komt pas de vraag aan de orde of en zo ja bij wie er strafvervolging zal plaatsvinden.
Openbaar Ministerie en de officier van Justitie verwarren zaken met elkaar waarbij het meest in het oog springende is dat ze opsporing (indicatie tot o.a. proces-verbaal) en rechtsvervolging door elkaar heen gebruiken en in een volgorde, net hoe het ze uitkomt. Het proces-verbaal is een zelfstandige handeling op zichzelf en een eventuele rechtsvervolging is dat ook. Dit blijkt ook duidelijk uit de Aanwijzing verkeersongevallen welke onderverdeeld is in o.a. de volgende hoofdstukken Achtergrond - Samenvatting - Opsporing - Vervolging.
Eerst het ene afhandelen het gedeelte van de opsporing en de richtlijnen hierover volgen welke in Jeroens geval het opmaken van een proces-verbaal indiceren en dan pas overgaan tot een volgende stap, namelijk de beslissing tot wel of niet vervolging.
Het meest duidelijke dat één verdachte toch proces-verbaal opmaken, betekent komt tot uiting door de verwijzing in de Aanwijzing verkeersongevallen onder punt 4.2 Zwaar lichamelijk letsel/dood waarbij gesteld wordt bij de toelichting: ...dat het opmaken van proces-verbaal eveneens geldt indien het een eenzijdig ongeval betreft... Ook in dit geval is er slechts één mogelijke verdachte en toch dient er een proces-verbaal opgemaakt te worden.
Door op deze manier de zaken te interpreteren gaan zowel de officier van justitie als de minister volledig voorbij aan betekenis van respectievelijk een registratie formulier cq een proces-verbaal. Een registratieformulier is er voor de simpele en duidelijke gevallen. Een proces-verbaal voor de zwaardere/meer onduidelijke gevallen. Met simpel en zwaardere gevallen bedoel ik zowel materiele schade als letsel.
Uit de laatst ontvangen informatie is het voor mij duidelijk geworden gezien de richtlijnen verkeersongevallen hoe de politieambtenaren gehandeld hebben. Voor mij is dat de situatie zoals beschreven bij situatie 5, afdeling twijfelgevallen. Dit laat onverlet dat dit de verkeerde keus is geweest zowel van politie op de plaats van het ongeluk als van het Openbaar Ministerie. Voor beiden geldt dat ze proces-verbaal hadden moeten opmaken conform 4.2 van diezelfde richtlijnen. Pas nadat zoiets gebeurd is, komt pas de vraag aan de orde of en zo ja een eventuele vervolging en op welke gronden. Dit onverlet mijn opmerkingen bij brief 1 (...) en mijn eerder ingenomen standpunt betreffende het punt 4.3 in dezelfde richtlijn (...). Juist als er een proces-verbaal opgemaakt zou zijn was deze verklaring van X ongetwijfeld in andere merites beoordeeld en zou nader onderzoek mijn inziens geïndiceerd zijn. Een standpunt zoals ik nu nog steeds inneem.
Als laatste regel bij vervolging wordt geschreven: Bij dodelijke afloop/invaliditeit is het aanbevolen de definitieve vervolgingsbeslissing te nemen nadat het slachtoffer of de nabestaande van het slachtoffer zijn gehoord. Door nu de werkwijze en motivatie van de officier van justitie dan wel de minister te volgen betekent dit een regel die er voor 'noppes' staat. In ieder geval de stukjes dodelijke afloop/ nabestaande van het slachtoffer. Iets dat bij ons dus ook gebeurd is. Wij zijn niet door het Openbaar Ministerie geïnformeerd voordat de vervolgbeslissing hierover viel. Justitie en minister hanteren namelijk de stelregel, één verdachte en overleden? Geen proces-verbaal. Alle mogelijke verwijzingen die de officier van justitie en de minister aangeven gelden natuurlijk niet voor de situatie op de ochtend van het ongeluk zelf. Daar zijn de richtlijnen heel duidelijk over. Proces-verbaal had opgemaakt moeten worden.
6. Jeroen enige verdachte op welke gronden? geen beantwoording, dus commentaar niet mogelijk, zie punt 9a.
7. Voorafgaand aan de beslissing slechts mondeling contact? geen beantwoording, dus commentaar niet mogelijk, zie punt 9a.
8 Getuigenverklaringen ingezien? beantwoording niet mogelijk, geen beantwoording, dus commentaar niet mogelijk, zie punt 9a.
6/7/8/9 Op de hoogte wat machinist en rangeerder verklaard hebben? geen beantwoording, dus commentaar niet mogelijk, zie punt 9a.
9a. Wordt er een beetje moedeloos van. Natuurlijk kun je zoals de officier dat doet alle foutjes met de mantel der liefde bedekken, maar op een bepaald moment gaat de mantel bol staan. Dat het gebruikelijk is dat een parketsecretaris zich volledig laat informeren etc., etc., op een gegeven moment is de emmer vol en stroomt hij over en dat is denk ik het geval bij de afhandeling van het ongeluk van Jeroen. Ik hoop dat u alle dingetjes die niet kloppen bij elkaar op wilt tellen en dan tot de conclusie komen dat het een aardig getal is. Iemand die een beslissing neemt, waarbij het gaat over strafvervolging waar een twaalfjarige jongen om het leven gekomen is, die onbekend is en waarvan niets is vastgelegd. Voor mij is het niet te geloven! Ik weet niet welk onderzoek gedaan is om achter de identiteit te komen, maar bijvoorbeeld werkstaten, navraag bij chefs, dat soort normale dingen zijn die ook onderzocht?
9b) Indien u mocht besluiten om tot het oordeel te komen dat het weliswaar vervelend is, dat niet alle informatie vastgelegd is, maar dat u dit gegeven niet van belang vind ter beoordeling of de parketsecretaris genoeg informatie heeft gehad om tot een weloverwogen keus van zijn beslissing te komen, dan wil ik u nog wijzen op het feit dat naar de gedragingen van de machinist die ochtend geen enkel onderzoek gedaan is. (...)
10. Beslissing technisch onderzoek / beslissing opmaken proces-verbaal.
Kan me vinden in de woorden zoals ze omschreven staan voor wat betreft de verantwoordelijkheid.
Verantwoordelijk van het opsporingsbeleid en vervolgingsbeleid is het Openbaar Ministerie, alleen vind ik dat ze een rare volgorde aanhouden. Ergens op dinsdag 7 november wordt er een beslissing genomen. Na de beslissing wordt er op donderdag 9 november een proces-verbaal van de getuigenverklaring van X opgenomen. Wat is hiermee gebeurd? Heeft de 'onbekende' parketsecretaris deze ook ingezien? Wanneer is besloten dat deze getuigenverklaring alsnog op papier gezet moest worden en door wie? Een getuigenverklaring van X die op wezenlijke punten afwijkt van wat er tot op dat moment bekend was en in de registratieset verwerkt was. Een getuigenverklaring ook die duidelijk maakt met de kennis die ik heb van de plaats van het ongeluk en die de politieambtenaren ook zouden moeten hebben, dat het helemaal niet zo zeker is, dat er maar één persoon is die in zijn totaliteit verantwoordelijk is voor het ongeluk."
E. verklaringen betrokken ambtenaren regiopolitie
1.1 Op 17 februari 2004 heeft ambtenaar D. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende verklaard:
"Ik kan mij het ongeval waarover de klacht handelt goed herinneren. Ik ben daar toen samen met mijn collega H. geweest. Ik had toen vroege dienst en we kregen in de ochtend de melding dat er een aanrijding tussen een fietser en een trein had plaatsgevonden. Gelet op de opgegeven locatie moest dat een aanrijding met het zogenoemde VAM-treintje zijn. Het was slecht weer en het regende.
Toen wij ter plaatse kwamen was er al een motorrijder van de regiopolitie ter plaatse aanwezig. Ik zag iemand gehurkt tussen de rails zitten. Ik dacht dat die persoon het slachtoffer was en nog leefde. Deze persoon bleek niet het slachtoffer te zijn, maar iemand die hulp verleende. Deze persoon bleek later de heer Y te zijn.
Ik zag daar een jongen tussen de rails liggen. Hij was vrij groot. Ik schatte hem ongeveer zestien jaar oud. Ik heb er toen meer politie bij gevraagd omdat ik de plaats wilde afzetten. Ik zag dat die jongen nog in leven was. Hij lag te 'gaspen'. Dit is het teken dat iemand zwaar hersenletsel heeft. Ik zag ook dat zijn schedel kapot was. Ik ben daar vrijwel direct aan het werk gegaan. Ik heb naar een deken gezocht in politieauto, zodat we het slachtoffer warm konden houden. Er was geen deken in de auto, maar ik heb hem ergens anders vandaan gehaald. Er kwam snel een ambulance en later nog een tweede ambulance ter plaatse. Ook kwam mijn collega K. ter plaatse. Het was in eerste instantie niet duidelijk wie die jongen was. Op enig moment werd zijn adres in zijn schooltas gevonden.
Ik heb mij met de jongen bezig gehouden, en mijn collega H. met andere dingen.
Ik zag dat de jongen vanaf de overgang ongeveer vijftien meter door de locomotief was meegesleurd, en dat ongeveer dertig meter verderop de locomotief stilstond.
Toen ik bij het slachtoffer was, meldde zich een man bij mij die erg overstuur was. Later bleek het om de heer Yy te gaan. Hij greep mij vast en riep dat het hier om een zelfmoord ging. Het was op dat moment niet mogelijk om van hem een verklaring op te nemen. Ik heb zijn personalia genoteerd zodat hij weg kon. Hij heeft mij toen wel kort duidelijk gemaakt, wat hij had gezien. Ik vroeg mij af of hij een zogenoemde klapgetuige was. Wat hij mij op dat moment meedeelde, kwam mij namelijk erg onwaarschijnlijk over. Zeker omdat hij op grote afstand was, toen het ongeluk gebeurde. Ik heb hem later niet meer verhoord.
Ook de heer Y was erg ontdaan door de gebeurtenis. Hij greep mij vast, en riep diverse malen in paniek dat hij in bezit was van een EHBO-diploma. Ik heb hem geprobeerd gerust te stellen. Hij bleef echter het slachtoffer vasthouden. Ik heb toen zijn baas opgebeld (het telefoonnummer stond op de cabine van zijn vrachtauto). De heer Y is door zijn baas opgehaald. Ik heb zijn persoonlijke gegevens genoteerd. Ook van hem heb ik geen verklaring opgenomen. Ik heb wel van hem gehoord wat hij had gezien, maar het bleek dat hij de aanrijding niet heeft zien gebeuren.
Ik herinner mij dat er veel hectiek was op de plaats van het ongeval. Ik moest een infuus vasthouden en mensen op afstand houden. Ik was toen pas drie maanden in dienst bij de politie. Ik heb toen steun gezocht bij mijn collega H. omdat ik niet echt wist wat ik moest doen. Achteraf besef ik dat toen niemand echt duidelijk de leiding nam. Al ben ik nu van mening dat degene die het eerst ter plaatse komt de leiding dient te nemen. Ik heb wel spoorwegpersoneel gezien, herkenbaar aan overalls, maar volgens mij heb ik geen machinist gezien. Ik heb geen spoorwegpolitie ter plaatse gezien en heb ze later ook niet gesproken.
Nadat de ambulance was vertrokken, heb ik afval, dat na de medische behandeling van het slachtoffer op straat was blijven liggen, opgeruimd en in een afvalzak gedaan die we in de buurt hebben opgehaald.
Een van de eerste prioriteiten was voorts dat de ouders in kennis moesten worden gesteld om te voorkomen dat anderen dat zouden doen. Helaas bleek dat in dit geval al mis te zijn gegaan, omdat een man in regenpak ons kwam vertellen dat hij al bij de ouders was geweest.
Het was mij snel duidelijk hoe het ongeval was gegaan. Ik heb X, het vriendje van het slachtoffer, later die dag ook gesproken en van hem gehoord wat hij had gezien. Hierdoor werd nog duidelijker dat het een tragisch ongeval betrof doordat het slachtoffer de trein niet had zien aankomen.
Later in de week hebben we de plaats van het ongeval nogmaals in ogenschouw genomen en hebben we ter plaatse nogmaals nagetrokken hoe het ongeluk was gegaan.
U vraagt mij waarom er geen proces-verbaal van het ongeval is opgemaakt. Dit is in samenspraak geweest met de groepschef en de spoorwegpolitie. Het bleek dat de spoorwegpolitie later ook ter plaatse is geweest bij het ongeval. Waarschijnlijk toen ik en mijn collega al wegwaren. Later blijken zij naar het teambureau van de regiopolitie te zijn gekomen, waar zij met de heer F., onze groepschef, hebben gesproken. Ikzelf heb geen contact gehad met de spoorwegpolitie. Verder herinner ik mij te weten dat de spoorwegpolitie het ongeval op papier zou zetten.
Na overleg tussen de heer F. en de spoorwegpolitie, en daarna tussen F. en mij en mijn collega H. is besloten geen proces-verbaal op te maken. We hebben toen met z'n drieën bij elkaar gezeten om stoom af te blazen. Ik weet dat F. heeft meegedeeld dat er geen proces-verbaal hoefde te worden opgemaakt. Ook weet ik dat hierna contact is geweest met justitie. Wie dat heeft gedaan, weet ik niet. Reden voor het niet-opmaken van het proces-verbaal is dat er geen meerwaarde van het opmaken van een proces-verbaal werd ingezien. De aanleiding tot het ongeval zou duidelijk zijn geweest. Ik bedoel hiermee dat Jeroen onder de trein was gefietst en dat er drie keer aan de tyfoon was getrokken (X had dat meegedeeld, ik heb dat van F. gehoord).
Ik weet niet wat voor andere overlegvormen er zijn geweest over deze zaak. Ik heb mij dat toen niet afgevraagd.
Ik weet niet of de beslissing over het al dan niet opmaken van een proces-verbaal is teruggekoppeld met de nabestaanden.
Ik heb in deze zaak nooit aan zelfmoord gedacht. Ik heb wel laten weten dat de heer Yy dat tegen mij had gezegd. Dat er sprake zou kunnen zijn van zelfmoord werd onaannemelijk geacht omdat een jongen van 12 dat niet op die manier zou doen.
U houdt mij de mutatie uit het dag- en nachtrapport van 6 november 2000 voor en vraagt mij waarom de heer Yy daarin niet staat vermeld. Een verklaring hiervoor kan zijn dat hij niet als getuige was aan te merken met betrekking tot het ongeval, maar dat hij 'slechts' in aanmerking kwam voor hulp.
Over de term overrijden in de mutatie kan ik u meedelen dat daarvan sprake was gelet op de plek van de kruising in combinatie met positie waar Jeroen lag, en de plaats waar de locomotief tot stilstand was gekomen. Er waren ook sleepsporen in het grind tussen de rails.
Over het bezoek van mij en mijn collega H. aan de familie S. op 13 november 2000 kan ik u het volgende meedelen. Ik meen mij te herinneren dat het bezoek op hun verzoek geschiedde. Ik weet niet meer of we daar toen hebben gesproken over de heer Yy.
(...)
De term onbetrouwbare getuige is volgens mij niet gevallen. Ik heb het ook niet over zelfmoord gehad, om dat de heer S. te besparen. Ik wilde niet op details ingaan en ben zo formeel mogelijk gebleven.
U vraagt mij of er een schriftelijke vastlegging is geweest van de contacten met justitie. Ik vind het amateuristisch dat er niets gedetailleerd is vastgelegd. Ik ben er toen van uitgegaan dat dat wel zou zijn gebeurd.
Terugkijkend op de zaak zou ik, nu ik meer ervaring heb, wel een technisch onderzoek hebben laten verrichten om ieder vraagteken uit te sluiten. Ik vind het vreemd dat er veel zaken onduidelijk zijn gebleven en vele handelingen niet zijn verricht.
(...)
Uit stelt mij vragen over de registratieset.
(...)
Een situatieschets op de registratieset maken we nooit, behalve als er sprake is van complexe situaties. Ik maak dan een tekening in een bijlage, dus op een apart vel.
Ik denk dat met de term 'totaal vernield' is bedoeld dat de fiets total loss was.
U houdt mij een proces-verbaal van 3 januari 2002 voor. Dit betreft een ambtelijk verslag dat ik op verzoek van mijn teamchef Sch. heb opgemaakt. Dit, omdat er op dat moment een klachtenprocedure liep naar aanleiding van klachten van de heer S. Het zijn geen officiële verhoren van getuigen, maar weergaven van mijn herinneringen en aantekeningen in mijn notitieboekje.
Ik (...) ben (...) niet betrokken geweest bij klachtbehandeling door de korpsbeheerder. Ik heb alleen het eerdergenoemde ambtelijk verslag opgemaakt. Voor de rest ben ik niet betrokken geweest bij de behandeling van de klachten van de heer S.
Terugkijkend op de hele afwikkeling van de aanrijding ben ik van mening dat de zaak beter op papier had kunnen worden gezet, de afhandeling op een amateuristische wijze heeft plaatsgevonden, de verantwoordelijkheden niet zijn opgepakt en dat er op de plaats van het ongeval geen leiding is geweest. Het is jammer dat het zo is gegaan. Ik verbaas mij daar nu erg over, maar besef dat ik hier onderdeel van heb uitgemaakt."
2.1 Op 17 februari 2004 heeft politieambtenaar H. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende verklaard:
"Ik kan mij de zaak waarover u mij spreekt nog herinneren. Toen wij, mijn collega D. en ik, de melding van een aanrijding tussen een fietser en een trein kregen was het erg slecht weer, het regende flink. De plaats waar de aanrijding volgens de melding had plaatsgevonden was voor mij nieuw, ik kende die spoorwegovergang niet. De overgang lag op een iets verhoogd gedeelte.
Toen we ter plaatse kwamen, zag ik een man tussen de rails zitten. Mijn eerste gedachte was dat het gelukkig goed was afgelopen omdat hij het had overleefd. Toen we naderbij kwamen, zag ik dat die man, die later de vrachtwagenchauffeur Y bleek te zijn, bij een jongen zat. De jongen, waarvan ik de leeftijd op ongeveer 15 à 16 jaar schatte, lag daar tussen de rails. Het ging niet goed met hem. Hij leefde nog en maakte rochelende geluiden. Voorts zag ik een stukje verderop een locomotief stilstaan. Bij die trein stonden twee personen, de machinist en de rangeerder.
Kort na onze komst kwamen er nog twee motoragenten ter plaatse. Ik meen dat dat mijn collega's Si. en K. waren.
Mijn collega D. is bij het slachtoffer gebleven samen met de heer Y, die trouwens erg geëmotioneerd was.
Ik ben naar de trein gelopen en heb daar vanwege het slechte weer alleen de naam van de machinist opgeschreven, alsmede enkele steekwoorden ten aanzien van wat hij en de rangeerder vertelden over het gebeuren. Verder herinner ik mij dat ik samen met de machinist en de rangeerder (al weet ik niet helemaal zeker of hij erbij was) bij een bedrijf vlakbij de plaats van het ongeval naar binnen ben gegaan om te schuilen voor de regen en om hen te spreken. Ik heb hen kort gesproken, maar daarvan niets op papier gezet. Toen ik daar binnen stond, is het slachtoffer in de ambulance gelegd en naar het ziekenhuis vertrokken.
Ik herinner mij ook nog dat mijn collega K. op enig moment met een schooltas van het slachtoffer binnenkwam. K. liet weten dat het slachtoffer pas 12 jaar oud was. We wisten toen op welke school het slachtoffer zat, maar hadden nog geen adres van zijn ouderlijk huis. K. had ook de getuige Y gesproken, maar die zei dat hij het ongeluk niet had zien gebeuren.
Toen wij nog daar ter plaatse waren, kwam een man in regenpak naar ons toe en meldde dat hij de ouders van Jeroen had ingelicht. Deze man had het ongeluk niet zien gebeuren, maar had hierna het vriendje X naar huis gebracht. Vervolgens was hij bij de ouders van Jeroen langsgegaan om te vertellen wat er was gebeurd. Ik schrok hiervan, omdat we juist wilden voorkomen dat de ouders naar de plaats van de aanrijding zouden komen.
Mijn collega K. kwam er op enig moment achter wat de identiteit van het slachtoffer was. De eerste prioriteit was om de ouders van het slachtoffer niet bij het spoor te krijgen. Mijn collega D. en ik zijn daarom zo snel mogelijk naar de woning van de ouders van Jeroen gegaan. In de auto vertelde mijn collega D. mij nog dat hij met een getuige Yy had gesproken. Deze man was compleet overstuur, en had beweerd dat de jongen zelfmoord had gepleegd door voor de trein te blijven staan. Hij had gezegd het ongeluk te hebben gezien, maar bleek op flinke afstand van het ongeluk te hebben gefietst. Wij vonden het een ongeloofwaardig verhaal. Wij gingen daarom uit van een tragisch ongeval, in plaats van zelfmoord. Zelfmoord was voor ons zelfs uitgesloten. Dit is waarschijnlijk ook de reden geweest waarom in de mutatie van 6 november 2000 verder niet over Yy is gesproken.
Bij de ouders van Jeroen troffen we niemand thuis aan.
Hierna zijn we naar het ziekenhuis gegaan. Daar waren de ouders met iemand van maatschappelijk werk van het ziekenhuis in gesprek. We zagen dat de situatie niet best was. We hebben gevraagd aan de ouders hoe het ermee ging. We hebben een kort gesprek met hen gevoerd en hebben een afspraak gemaakt om er nadien nog op terug te komen, waarbij ook enkele praktische zaken aan de orde zouden komen.
Vervolgens zijn wij naar X gegaan. X was flink overstuur. Wij hebben met zijn ouders ook een gesprek gehad. We hebben X toen gevraagd wat er precies was gebeurd. X heeft voor ons de aanrijding met Legoblokjes uitgebeeld. Samen met de ouders hebben we besproken wat het beste voor X was. We hebben afgesproken om X even met rust te laten en later een verklaring van hem op te nemen.
Voor zover ik weet is het de taak van de spoorwegpolitie om het personeel van de trein te horen. De taak van de regiopolitie is om de overige getuigen te horen en om het onderzoek er omheen te verrichten. Hieronder valt ook het onderzoek op de plaats waar de aanrijding heeft plaatsgevonden. De taak van de spoorwegpolitie is verder om vanuit hun kennis van het spoor onderzoek te verrichten aan de betrokken trein.
Volgens mij zijn wij diezelfde dag 's middags nog teruggegaan naar de spoorwegovergang. We hebben toen gekeken hoe de fiets was terechtgekomen, waar de zoon van de heer S. vandaan was gekomen en wat de machinist moet hebben gezien. Voor ons betrof het een overzichtelijke compacte situatie. Ik kwam die dag tot het inzicht dat Jeroen over het bruggetje is gefietst, zijn vriendje X heeft gegroet, daarna is doorgefietst, dat X nog heeft toegeschreeuwd dat de trein eraan kwam, dat de trein hard heeft gefloten en dat toen de betreffende aanrijding heeft plaatsgevonden. Onze conclusie was dan ook dat het een triest ongeval was waarvoor geen andere oorzaak viel aan te wijzen dan dat er sprake was geweest van onoplettendheid van Jeroen.
Ik weet het niet zeker meer, maar volgens mij is de spoorwegpolitie diezelfde dag nog op het teambureau Zuid-West van de regiopolitie geweest, en hebben we daar nog met hen gesproken.
Ik heb nog dezelfde dag contact gehad met het arrondissementsparket te Zutphen. Ik heb de dodelijke aanrijding daar aangemeld en ook gevraagd of er proces-verbaal moest worden opgemaakt. Ik heb in dit contact aangegeven dat het een aanrijding met dodelijke afloop betrof, een jongetje getuige was geweest, de machinist weinig had gezien en dat de rangeerder niets had gezien. Ik heb het telefoongesprek niet vastgelegd op papier. Ik weet ook niet meer met wie van het arrondissementsparket ik heb gesproken, maar het was iemand uit de weekkamer. Dit kan zowel een officier als een parketsecretaris zijn geweest. Het betrof echter wel een man.
Ik weet eigenlijk niet waarom ik zo stellig ben over de dag van het contact, bij nader inzien zou het ook een dag later geweest kunnen zijn.
Ik ben degene geweest die dit contact heeft gehad, omdat ik op de plaats van het ongeval was geweest, met het onderzoek was belast en omdat mijn collega D. nog maar kort in dienst was. Met andere woorden, ik was de aangewezen persoon om contact op te nemen.
Het arrondissementsparket beslist dan op dat moment of er proces-verbaal wordt opgemaakt. Ik weet niet of er aan mijn handelwijze een dienstvoorschrift ten grondslag ligt. Het is echter sowieso voorgeschreven dat er bij een niet natuurlijke dood contact wordt gezocht met de officier van justitie.
Er is die dag beslist dat er geen proces-verbaal hoefde te worden opgemaakt. Volgens mij is er hierover geen terugkoppeling geweest naar de familie S. Ik had echter ook niet toegezegd dat er een proces-verbaal zou worden opgemaakt.
Als was beslist dat wel proces-verbaal moest worden opgemaakt, dan waren de verklaringen van de getuigen op papier gekomen en had ik de spoorwegpolitie gevraagd om hun bevindingen op papier te zetten. Ik heb verder geen technisch onderzoek op de plaats van de aanrijding laten verrichten, omdat het voor mij vrij duidelijk was hoe de aanrijding had plaatsgevonden. Namelijk, door onoplettendheid van het slachtoffer. Het was wat dat betreft niet van belang of Jeroen daar had stilgestaan, gereden, of dat de remmen van zijn fiets het niet hadden gedaan.
Enkele dagen later heb ik X nogmaals gehoord en daarvan een proces-verbaal opgemaakt. Dit was afgesproken, en diende als een afsluitend proces-verbaal waarin stond wat precies was gezien van het ongeval. Dit proces-verbaal heb ik bij de stukken over het ongeval in het dossier gevoegd. Ik ben toen echter niet direct achter de verklaringen van het spoorwegpersoneel die ik van de spoorwegpolitie zou moeten krijgen, aangegaan. Ik dacht dat komt wel, maar het is er niet meer van gekomen.
U stelt mij nu vragen over de registratieset die naar aanleiding van het ongeval is opgemaakt. Over de registratieset kan ik u niet zo veel meedelen. Ik weet niet meer wanneer en door wie die is opgemaakt. Zo'n set maken we op voor de verzekering.
(...)
Over de vermelding in de registratieset dat de fiets totaal is vernield, kan ik u meedelen dat de fiets optisch onbeschadigd oogde, maar als je er in de lengterichting naar keek, was de fiets krom en onbruikbaar. Verzekeringstechnisch gezien is hij dus total loss. Total loss zou misschien een beter omschrijving zijn geweest, ook voor de verzekering.
(...)
Verder klopt het dat de situatieschets ontbreekt. Ons korps doet dat standaard niet, omdat de ruimte op het formulier erg klein is. Ik weet echter niet of er een dienstvoorschrift is, dat daarover iets voorschrijft. Bij een proces-verbaal wordt wel een situatietekening gemaakt. Dit gebeurt dan op een apart vel.
(...)
Als u mij vraagt of iemand van de politie bij het ongeval de leiding nam, bijvoorbeeld een hulpofficier, kan ik u zeggen dat dit niet zo was. Het was een paniekerige situatie, waarbij het ontbrak aan overzicht. Wij hebben geprobeerd om het beste te doen.
Het is gebruikelijk dat beslissingen en andere stappen na zo'n ongeval worden vastgelegd in ons bedrijfsprocessensysteem. Ik weet niet waarom dat in dit geval vaak niet is gebeurd.
U houdt mij een mutatie van 6 november 2000 voor. Hierin staat vermeld dat Jeroen is overreden. Deze conclusie is getrokken omdat hij een stukje verder tussen de rails lag in een opgerolde houding. Hij moest op basis daarvan dus onder de trein tussen de rails terecht zijn gekomen en niet onder de wielen. Ook het spoorwegpersoneel was die mening toegedaan.
(...)
In de mutatie staat de rangeerder trouwens niet vermeld, omdat hij had verklaard dat hij niets had gezien.
Ik ben samen met collega D. op 13 november 2000 op bezoek geweest bij de heer S.
Dit gesprek verliep in een zeer gespannen sfeer. Tijdens dit gesprek hebben we niets meegedeeld over de getuige Yy. Het kan zijn dat ik iets heb gezegd over een mogelijk onbetrouwbare getuige. Ik weet dat niet meer. Maar er is niet gesproken over de persoon Yy omdat die het ongeval volgens ons niet juist had gezien. Wij geloofden ook absoluut niet dat er sprake was geweest van zelfmoord. Als zoiets dus niet vaststaat, vinden wij dat je daar niet over moet beginnen. Je beschadigt dan iemand nog erger dan het al was door het verliezen van een zoon. Ik vond dus dat het geen doel diende om dat toen mee te delen. Ik besef achteraf dat ik wellicht te betuttelend ben geweest.
U vraagt mij waarom door collega D. alsnog op 6 januari 2002 een proces-verbaal is opgemaakt van de verhoren van twee getuigen. Ik weet het niet zeker, maar het zou kunnen dat er vragen zijn gekomen over de zaak en dat men erachter kwam dat de meeste gegevens nog niet op papier stonden. Ze stonden wel in onze opschrijfboekjes.
(…)
Ten slotte vraagt u mij of ik door of namens de korpsbeheerder ooit ben benaderd in het kader van de behandeling van de klacht van de heer S. Ik ben in 2002 langdurig ziek geweest en heb daar niets mee van doen gehad. Ik heb pas in mei 2003 begrepen dat de Nationale ombudsman de zaak in onderzoek had. Daarvoor heb ik met niemand over de zaak gesproken."
2.2 Verzoeker reageerde bij brief van 3 mei 2004 onder meer als volgt op de verklaring van H.:
"Tijdens dit gesprek hebben we niets meegedeeld over de getuige Yy. **In mijn dagboek van die dag omschrijf ik hem als een Italiaan die gebrekkig Nederlands spreekt, lijkt me toch een duidelijke benoemen.** Het kan zijn dat ik iets heb gezegd over een mogelijk onbetrouwbare getuige. **Zie hiervoor mijn eerste brief aan U d.d. 22/11/2002, waar ik omschreven heb wat hij hierover tegen ons gezegd heeft.** Ik weet dat niet meer. Maar er is niet gesproken over de persoon Yy omdat die het ongeval volgens ons niet juist had gezien. Wij geloofden ook absoluut niet dat er sprake was geweest van zelfmoord. Als zoiets dus niet vaststaat, vinden wij dat je daar niet over moet beginnen. Je beschadigt dan iemand nog erger dan het al was door het verliezen van een zoon. Ik vond dus dat het geen doel diende om dat toen mee te delen. Ik besef achteraf dat ik wellicht te betuttelend ben geweest.
**Lijkt zo logisch om dit niet te vertellen. Waarom ouders in nog meer wanorde en verdriet achterlatend? Weet niet of voorafgaande aan het gesprek thuis, tussen de agenten onderling hierover gesproken is. Is dat het geval, dan is duidelijk niet nagedacht over de consequenties. Een jongen die op een paar honderd meter van zijn huis aangereden wordt. Is het dan eigenlijk niet vanzelfsprekend dat eventuele mensen die zich om en nabij de plaats van het ongeluk zich 's morgens bevinden ook in de redelijke omgeving van het slachtoffer zouden wonen? Dat zoiets natuurlijk erg snel uit zal lekken. Een ander belangrijk punt is dat vanaf het moment dat je besluit informatie achter te houden je een geheim met je meedraagt, waarbij vanaf dat moment er geen sprake meer is van gelijkheid en eerlijkheid en er vaak ook geen weg meer terug is, zonder (vermeend) gezichtverlies. Ons uitgangspunt is te weten te komen wat er die ochtend gebeurd is, wat geeft agenten dan het recht om zelf te bepalen welke informatie ze ons wel of niet willen vertellen. Wat wel en wat niet goed voor ons is. Dan heb ik het nog niet eens over de consequentie die één en ander gehad heeft. Op het moment dat wij het spoorwegdossier onder ogen kregen. Hierin een duidelijke discrepantie waarnamen in de verklaringen van Yy en X ten opzichte inzake Yy ,van het door de politieagenten op 13/11/2000 aan ons vertelde en voor wat betreft X wat hij ons op 9/11/2000 bij het bruggetje verteld had. Daarnaast lees je in het spoorwegdossier de verklaringen van Yy en X en daar kun je niets anders uit halen dan een duidelijke verwijzing, dat Jeroens gedrag wees op zelfdoding. Dan... Dan ben je of helemaal murw geslagen of zoals in mijn geval getergd. Zo getergd dat je niet eerder zult rusten voordat de onderste steen boven komt. Vanaf dat moment dat wij weet hadden van die verklaringen en de agenten weet hadden dat wij dat wisten, hadden ze dit nog kunnen herstellen en volledige openheid kunnen geven, maar ook dat hebben ze niet gedaan En dan verstik je uiteindelijk in je eigen leugentjes om bestwil. Met slachtofferhulp is de mogelijke zelfdoding van Jeroen duidelijk wel een gespreksonderwerp geweest, (…). Jammer heel erg jammer en dan druk ik me zachtjes uit. Overigens ben ik van mening dat van getuige Yy een normaal proces-verbaal van horen opgemaakt had moeten worden gezien het feit dat er een proces verbaal opgemaakt had moeten worden en niet volstaan had kunnen worden met een registratieset."
3. Op 17 februari 2004 heeft politieambtenaar F. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende verklaard:
"Ik kan mij de zaak waarover u mij spreekt nog wel herinneren. Ik ben thans werkzaam in het district Noord- West-Veluwe. Ten tijde van de gebeurtenis waarover de klacht van de heer S. handelt, was ik groepschef en hulpofficier van justitie in het gebied waar het ongeval plaatsvond.
Met betrekking tot de zaak kan ik u meedelen dat ik er niets mee van doen heb gehad. Ik ben namelijk niet ter plaatse geweest en heb mij met de afwikkeling van het ongeval niet beziggehouden.
U vraagt mij of ik over deze zaak contact heb gehad met het arrondissementsparket te Zutphen. Dit zou kunnen zijn, maar ik kan mij dit niet herinneren. In het algemeen worden de contacten tussen de politie en het arrondissementsparket onderhouden door de groepschef. Dat is een interne afspraak. Af en toe komt het er feitelijk op neer dat de politieambtenaren die bij het voorval aanwezig zijn geweest, zelf contact opnemen met het parket. Dit gebeurt dan met goedvinden van de leidinggevenden. Het is namelijk zo dat die politieambtenaren beschikken over de feitelijke informatie die bij zo'n contact wordt gevraagd. Het is lastig om dat gesprek dan via een leidinggevende te laten lopen, die de vragen dan weer moet stellen aan de politieambtenaren.
Ik denk dat ook in dit geval een van de politieambtenaren contact heeft gehad met het arrondissementsparket. Al weet ik het niet meer.
U vraagt mij waarom de minister van Justitie in zijn correspondentie naar de Nationale ombudsman naar mij verwijst. Dit kan de volgende reden hebben. Toentertijd is er op enig moment een nieuwe teamchef aangesteld. Dat betreft de heer Sch. Hij heeft een gesprek gehad met de familie S. Vervolgens heb ik op zijn verzoek een brief opgesteld waarin de vragen van de heer S. zijn beantwoord. Mijn naam staat dan ook in deze brief vermeld. De heer Sch. heeft de brief aan de familie gestuurd. Als u zegt dat dit een brief is van 4 februari 2002, dan klopt dit. Waarschijnlijk komt de minister zo aan mijn naam.
Ten tijde van het schrijven van deze brief, behandelde ik klachten, beantwoordde ik brieven voor het district Apeldoorn en was ik betrokken bij de organisatie van teamoverschrijdende evenementen.
U vraagt mij naar de procedure die de politie volgt bij dit soort ernstige ongevallen.
In gevallen dat er sprake is van een zogenoemde niet-natuurlijke dood is de vaste procedure dat de officier van justitie moet beslissen over het al dan niet vrijgeven van het lichaam. Er vindt daarover zo snel mogelijk contact plaats tussen de leidinggevende en het arrondissementsparket. Doorgaans krijgt men iemand te spreken die dienst heeft in de zogenoemde weekkamer van het parket. Er wordt dan gesproken met een parketsecretaris of een officier van justitie. In de weekenden krijgt men de officier van justitie te spreken die weekenddienst heeft. De informatie die hierbij wordt uitgewisseld, behoort zo volledig mogelijk te zijn. Ook een beslissing om al dan niet proces-verbaal op te maken wordt dan doorgaans gelijk genomen. De reden waarom het overleg zo snel mogelijk plaatsvindt, heeft vooral te maken met de nabestaanden, omdat bij uitblijven van de beslissing tot het vrijgeven van een lichaam, het lichaam in beslaggenomen blijft.
U houdt mij de briefwisseling voor tussen de minister van Justitie en de Nationale ombudsman van 17 juni en 3 november 2003. In de bijgevoegde ambtsberichten van het arrondissementsparket te Zutphen van 26 mei en 8 oktober 2003 wordt de indruk gewekt dat ik in het kader van de klachtbehandeling informatie aan het parket heb verstrekt. Ik kan u echter meedelen dat het arrondissementsparket te Zutphen geen contact met mij heeft opgenomen. Zij hebben de informatie waarschijnlijk slechts gebaseerd op de brief van 4 februari 2002.
Over de beslissing tot het al dan niet opmaken van een proces-verbaal kan ik u het volgende meedelen. De politieambtenaren die toen ter plaatse zijn geweest, de heren H. en D., hebben daar getuigen gehoord. Op basis van die gegevens was het voor hen duidelijk genoeg hoe het ongeval had plaatsgevonden. Deze gegevens zijn vervolgens aan mij voorgelegd, waarna contact is gezocht met het arrondissementsparket. Wanneer dit contact heeft plaatsgevonden, weet ik niet precies, al moet dit vrij snel na het ongeval zijn geweest.
U laat mij weten dat er toen geen verklaring van de machinist was opgenomen. Ik kan u daarbij meedelen dat het voorleggen van de vergaarde gegevens aan het arrondissementsparket niet slechts een formaliteit betreft, maar dat er door het parket wordt meegedacht over het al dan niet vervolgen van de zaak. Het parket stelt bij het ontbreken van gegevens dan ook vragen. Als er iets ontbreekt, wordt gewoonlijk meegedeeld dat de politie dat alsnog moet onderzoeken.
Bij ongevallen waarbij spoorwegmaterieel is betrokken, neemt de regiopolitie de getuigenverklaringen op en neemt de spoorwegpolitie de verklaringen op van betrokken NS-personeel. Als wordt beslist dat een proces-verbaal moet worden opgemaakt, wordt het een en ander bij elkaar gevoegd. Gewoonlijk koppel ik de beslissing van de officier van justitie om wel of geen proces-verbaal op te maken, terug naar de betreffende politieambtenaren. Deze informatie behoort dan ook te worden vastgelegd in een mutatie in het dag- en nachtrapport. Het is echter wel zo dat veelal de naam van de betreffende officier van justitie of parketsecretaris ontbreekt in de mutatie.
Indien het direct vrij duidelijk is voor politieambtenaren hoe een ongeval heeft plaatsgevonden, wordt de hierop volgende procedure eenvoudig en snel afgedaan. Dit ziet men ook in gevallen waarin zelfmoord is gepleegd. De afwikkeling van het ongeval waar we het nu over hebben, lijkt hier procedureel gezien veel op. Wel wil ik hierbij benadrukken dat deze opmerking niets zegt over de wijze waarop er is gedacht over de toedracht van het ongeval. Ik bedoel hierbij slechts de wijze waarop de zaak is afgedaan.
U houdt mij de Aanwijzing voor met betrekking tot de afwikkeling van verkeersongevallen en vraagt mij hoe de beslissing over het niet opmaken van een proces-verbaal in het algemeen tot stand komt. Deze beslissing wordt onder meer gemaakt als het slachtoffer de enige verdachte is.
Van een aanrijding dient wel altijd een registratie te worden opgemaakt. Het ongeval dient namelijk altijd te worden geregistreerd.
Mijn functie toentertijd hield ook in dat ik de door de politieambtenaren opgemaakte registratiesets beoordeelde.
Bij ongevallen met ernstig letsel of dood kan het zo zijn dat slechts een registratieset wordt opgemaakt. Ik doel daarbij op eenzijdige ongevallen, ongevallen waarbij geen andere partij is betrokken, bijvoorbeeld een auto tegen een boom. Bij deze beoordelingen hanteerde ik globaal de toen geldende Aanwijzing verkeersongevallen.
U houdt mij de in 2000 geldende Aanwijzing voor en vraagt mij waarom is besloten geen proces-verbaal op te maken. Ik ben van mening dat als wel zou zijn besloten tot het opmaken van een proces-verbaal, waarin de bestuurder van een trein zou worden aangemerkt als verdachte van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (dood door schuld), dit de eerste keer zou zijn dat een bestuurder van een trein dat zou overkomen. Mijns inziens zou het juridisch-technisch niet eens kunnen omdat de bestuurder van de trein wellicht geen bestuurder van een voertuig is op grond van de Wegenverkeerswet.
U vraagt mij of nabestaanden worden ingelicht over de beslissing om al dan niet een proces-verbaal op te maken. Dit wordt door de politie in samenspraak met het arrondissementsparket gedaan. In principe worden nabestaanden geïnformeerd over de voortgang. In dergelijke gevallen vindt dan ook nazorg in vorm van gesprek(ken) plaats. Ikzelf heb hierover geen contact gehad met de heer en mevrouw S. Ik weet wel dat er in ieder geval met de heer Sch. een gesprek is geweest.
U vraagt mij verder waarom het aanvullend proces-verbaal inzake dit ongeval pas op 3 januari 2002 is opgemaakt. Zoals ik nu in ons bedrijfsprocessensysteem kan zien, zie ik dat dit inderdaad het geval is geweest. Ik weet echter niet waarom dit is gebeurd.
Ten slotte vraagt u mij of ik door of namens de korpsbeheerder ooit ben benaderd in het kader van de behandeling van de klacht van de heer S. Ik kan u meedelen dat ik nooit ben geraadpleegd."
4. Op 10 juni 2004 heeft politieambtenaar Ka. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende verklaard:
"Ik ben groepschef recherche binnen het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland en had op 6 november 2000 vroege dienst als chef van dienst binnen het district Apeldoorn. Ook ben ik hulpofficier van justitie.
Op 6 november 2000 kreeg ik een melding te horen over een zeer ernstig ongeval tussen een fietser en een trein. Ik kan mij niet meer herinneren op welke wijze ik deze melding kreeg te horen. Omdat mij uit ervaring bekend is dat dit soort ongevallen meestal een dodelijke afloop heeft, ben ik, op dat moment in burgerkleding, in een burgerauto gestapt en naar de plaats van het ongeval gereden. Ik heb dit uit eigen beweging gedaan vanuit mijn functie als hulpofficier van justitie, omdat deze bij dodelijke afloop toestemming moet geven om het stoffelijk overschot te vervoeren. Ik deed dit niet vanuit mijn functie als chef van dienst, omdat ik door de ter plaatse zijnde politieambtenaren of door de meldkamer of anderen niet was verzocht om te komen.
Ter plaatse aangekomen zag ik een stilstaande VAM-locomotief en een ambulance staan. Voorts heb ik ter plaatse met twee politieambtenaren gesproken. Ik kende hen niet. In de stukken zie ik nu dat dit de heren H. en D. waren. Deze ambtenaren hebben mij in het kort verteld dat er een aanrijding had plaatsgevonden tussen een fietser en een trein. De jongen op de fiets was daarbij onder de trein gekomen. Het slachtoffer was niet dood en werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht. De twee ambtenaren deelden mij verder mee dat de spoorwegpolitie was ingelicht, en dat zij zelf achter de ambulance aan naar het ziekenhuis zouden gaan.
Omdat het slachtoffer leefde was er voor mij als hulpofficier van justitie ter plaatse geen taak weggelegd. Ik ben daarom eveneens weggegaan. Ik heb de politieambtenaren in totaal ongeveer vijf minuten gesproken.
Als u mij vraagt wat de functie van een chef van dienst is bij een ongeval als dit, deel ik u mee dat deze gewoonlijk niet naar de plaats van het ongeval gaat. Dit doet de chef alleen als daar om wordt gevraagd. De chefs van dienst hebben over het algemeen een coördinerende rol. Maar dit houdt niet in dat zij ter plaatse alles moeten gaan regelen. De politieambtenaren behoren dit zelf te doen, of anders om assistentie te vragen bij de chef van dienst. Dit is niet gebeurd, dus ben ik niet om die reden ter plaatse gegaan. Ik had als chef van dienst geen rol te vervullen.
Als u mij vraagt of ik uit eigen beweging aan de ter plaatse aanwezige politieambtenaren heb gevraagd om zij assistentie nodig hadden, kan ik u zeggen dat ik dit niet heb gedaan.
Als u mij vraagt of ik weet wie ter plaatse nog meer aanwezig waren, kan ik u zeggen dat ik dat niet weet. Het kan zijn dat de spoorwegpolitie al ter plaatse was, maar dat heb ik niet gezien. Ik heb daar verder met de politieambtenaren ook niet meer over gesproken.
Normaliter komt bij een ongeval met een trein de spoorwegpolitie ter plaatse en neemt het onderzoek over. Als u mij vraagt waarom dit zo is, kan ik u meedelen dat dit nergens is vastgelegd, maar dat dit gewoonlijk zo gaat. Als u mij vraagt of dit tussen de regiopolitie en de spoorwegpolitie wordt afgestemd, kan ik u zeggen dat er waarschijnlijk onderling overleg plaatsvindt. Ik weet verder niet of dat bij dit ongeval is gebeurd.
Ik weet ook niet of er getuigen bestonden van het ongeval. Ik heb hier ook niet naar gevraagd.
Als u mij vraagt of ik op de hoogte ben van een getuige Yy, die zou hebben verklaard dat het slachtoffer zelfmoord zou hebben gepleegd, kan ik u zeggen dat ik dat ter plaatse niet was. Ik heb nu in de stukken kunnen lezen dat deze getuige dit heeft verklaard.
Zelf heb ik niet aan zelfmoord gedacht. Ik heb bekeken of ik een taak had. Verder heb ik geen oordeel geveld over het hoe en waarom van het ongeval.
Als u mij vraagt of ik van mening ben dat de plaats van het ongeval bewaakt had moeten worden voor eventueel technisch onderzoek, kan ik u zeggen dat dit mijns inziens geen meerwaarde zou hebben gehad. De ter plaatse aanwezige politieambtenaren hadden vastgesteld dat er een fietser was komen aanrijden die het spoor overstak. De machinist had tyfoonsignalen gegeven, maar daar had de fietser niet op gereageerd. Vervolgens is de fietser onder de trein gekomen. Hoe zij aan deze informatie waren gekomen, weet ik niet. Ik weet niet of zij zelf door onderzoek hadden vastgesteld, of dat zij dit van getuigen hadden gehoord.
Als ik wel assistentie had moeten verlenen als chef van dienst, had ik ook niet de beslissing genomen om nader onderzoek te laten verrichten. Ik vond het een goede beslissing van de politieambtenaren om direct naar het ziekenhuis te gaan. Nader onderzoek was volgens mij niet nodig.
Als u mij vraagt of van dit ongeval proces-verbaal had moeten worden opgemaakt, kan ik u zeggen dat dit een beslissing is van de officier van justitie. Die bepaalt of proces-verbaal moet worden opgemaakt of niet. Het is niet aan de politie om dit te beslissen.
Als u mij vraagt of hier sprake was van een verkeersongeval, dan kan ik u dat niet met zekerheid zeggen. Ik werk bij de recherche, en weet daarom niet zoveel van verkeersongevallen. Het is aan de ter plaatse zijnde politieambtenaren om dit te weten. Ik weet wel dat er een registratieset is opgemaakt, dus je zou kunnen zeggen dat er wel sprake is geweest van een verkeersongeval. Als u mij zegt dat dit van belang is, omdat dan de Aanwijzing verkeersongevallen zou moeten worden gehanteerd, moet ik u zeggen dat ik dat niet precies weet.
Als u mij ten slotte vraagt of ik iets van dit ongeval heb gemuteerd, kan ik u zeggen dat ik dit niet heb gedaan. Ik ben wel ter plaatse gegaan, maar omdat ik geen rol had, heb ik hiervan niets op papier gezet. Ik heb later ook niet meer teruggekoppeld naar de politieambtenaren.
Nadat verzoeker een klacht bij de politie had ingediend ben ik nog wel een keer benaderd door een collega over wat er was gebeurd. Ik heb hem hetzelfde verhaal verteld als ik u nu vertel."
F. informatie dienst spoorwegpolitie
a. mutaties
1. In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman naar aanleiding van een klacht van verzoeker over een gedraging van de Dienst spoorwegpolitie van het Korps landelijke politiediensten naar aanleiding van het ongeval op 6 november 2000 (rapportnummer 2003/334), zijn afschriften van mutaties overlegd aan de Nationale ombudsman.
In de op 6 november 2000 door politieambtenaar Sm. van de centrale meldkamer van de Dienst spoorwegpolitie om 07.33 uur aangemaakte mutatie is onder meer het volgende opgenomen:
"09.03 uur
Wachtdienst is ter plaatse en vangt tps op. Fiets van SO (slachtoffer; N.o.) wordt dadelijk opgehaald door repo (regiopolitie; N.o.). Gaan daarna naar repo voor uitwisselen gegevens.
10.39 uur
(…) SO ligt in kritieke toestand in Lucaszkh te Apeldoorn.
Onderzoek heeft tot nog toe nog niet duidelijk kunnen maken of het hier een ongeval betrof of een ZM (zelfmoord; N.o.) poging. Keren terug naar Deventer."
2. In een op 6 november 2000 door de politieambtenaren N. en W. van de Dienst spoorwegpolitie om 12.14 uur opgemaakte mutatie is onder meer het volgende opgenomen:
"Verzocht CMK (centrale meldkamer; N.o.) rpt's (rapporteurs; N.o.) te gaan naar Apd. Thv Dr Savornin Lohmanstraat had zojuist een aanr. plaatsgevonden tussen lok en fietser. Betrof racc. Lijn Eerbeek - Apd. (Kanaal Zuid/westzijde)
Rpt's met OGS ter plaatse. TP gekomen was ambu pers. Het SLT (slachtoffer; N.o.) lag nog in spoor. Diverse drains werden ingebracht (hoofd/mond/neus). Behoorlijk hoofdletsel. Pol. Apd, bureau Zuid-West, ook tp. CMK kgg.
Met ambu naar Lucaszkh Apd. Motorpol. Voor ambu uit. Ging dus ECHT met spoed naar zkh.
In plaatselijk bedrijf zat treinpers. binnen, met pol. Apd. Opvang zou geregeld zijn. Voor de zekerheid e.e.a. kortgesloten via CMK. Was inderdaad onderweg, vanuit Dv en vanuit Zl.
Machinist en rangeerder uitten zich niet zo. Doch was duidelijk dat zij emotioneel waren. Betrokkenen en getuigen waren reeds gehoord door pol. Apd.
Pol. Apl = H., D. en motorpol K. (…).
Pol. Maakt VOR. (verkeersongevallen registratieset; N.o.)
Getuige Yy had achter SLT gefietst. Had nog naar SLT geroepen, echter SLT bleef met fiets op de rails staan. Genoemde getuige heeft dus alles voor zijn ogen zien gebeuren.
Getuige Y was met vrachtauto langsgekomen toen e.e.a. net gebeurd was. Lok was nog aan het remmen. Heeft tp nog met SLT gepraat. Echter SLT reageerde niet.
Getuige X fietste voor het slachtoffer uit. Had ook nog naar naar SLT geroepen. Echter SLT bleef gewoon stilstaan op de rails. Getuige X had wel het idee dat SLT wilde reageren, echter toen werd SLT al aangereden. Zou kunnen dat SLT. lok. niet gezien heeft vanwege grote capuchon die hij over zijn hoofd had. Echter de machinist heeft tyfoonsignalen gegeven en daar werd ook niet op gereageerd door SLT. SLT droeg geen walkman o.i.d.
BE Z was ook langsgekomen toen aanr. net had plaatsgevonden. Z was met getuige X (was overstuur) weggegaan van plaats van aanr. Z was met X naar huisadres van SLT gegaan en had ouders ingelicht. Ouders naar zkh Apd. Wachtdienst met tps naar Apd.
Rpt's naar bur. Pol. Apd voor uitwisselen gegevens.
(…)
13.30 uur rpt info bij Pol. Apd (H.)
Toestand SLT zeer, zeer zorgwekkend. Ligt op intensive care. Wordt vanmiddag nog geopereerd."
3. In een op 22 juli 2002 door de politieambtenaren N. en W. van de Dienst spoorwegpolitie opgemaakte mutatie is onder meer het volgende opgenomen:
"Heden telefonisch gesproken met Yx (teamleider van rangeerder Zx). Zx is nu machinist.
Zx had Yx medegedeeld dat hij niets meer had toe te voegen aan zijn verklaring van 06 november 2000.
Daarvoor was het te lang geleden. Hij en machinist Xx waren toen door de regiopolitie gehoord. Hij vond dat het toen een beetje 'tussen neus en lippen' door ging.
Het verbaasde Zx niet dat de politie de zaken nu niet goed voor elkaar had. Had de politie het toen maar goed moeten doen."
b. verklaringen betrokken ambtenaren van de Dienst spoorwegpolitie
1. Voorts zijn in het kader van het bovengenoemde onderzoek van de Nationale ombudsman twee verklaringen afgelegd.
Op 8 april 2003 heeft politieambtenaar N. van de Dienst spoorwegpolitie tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende verklaard:
"Ik kan mij de zaak waarover u mij spreekt nog wel herinneren.
Op 6 november 2000 omstreeks 07.30 uur werd ik samen met mijn collega W. door de meldkamer verzocht ter plaatse te gaan bij een aanrijding tussen een locomotief en een fietser. Wij zijn daar toen met de auto en met gebruik van zwaailicht en sirene naar toegegaan. Op de plaats van de aanrijding zag ik dat er al een ambulance, een motoragent en een politieauto van het regionale politiekorps (...) aanwezig waren. De locomotief stond een paar meter voorbij de overweg stil en ik zag naast het spoor een beschadigde fiets liggen.
De aanrijding had plaatsgevonden op een zogenoemd raccordementsspoor. Dit is een spoor waar niet het reguliere treinverkeer passeert, maar af en toe goederenvervoer.
(…)
Zoals ik al heb gezegd waren de collega's van het regionale politiekorps (...) al aanwezig en bezig met het onderzoek naar de toedracht. Zij waren dus belast met het onderzoek naar de aanrijding. Onze komst was verzocht, omdat wij vanuit ons werk bij de spoorwegpolitie ondersteuning konden bieden met onze kennis van de regels van het spoorwegverkeer. Daarbij moet worden gedacht aan het controleren of er op dat moment een machinist met een rangeerder heeft samengewerkt, technische aanvullingen over bijvoorbeeld het gebruik van waarschuwingssignalen (tyfoongebruik) en het verzamelen van ander informatie op dat gebied. De spoorwegpolitie heeft geen technisch onderzoek verricht naar de toedracht van de aanrijding omdat de regiopolitie het onderzoek deed. U vraagt mij of ik een onderzoek heb verricht naar eventuele remsporen op de rails. Ik weet dat niet meer, maar het was op het moment van de aanrijding nat weer, dus ik vermoed dat het ook niet te zien is geweest. Het is mij bekend dat er specialisten zijn om een technisch onderzoek te doen naar de toedracht van de aanrijding. Er zijn echter geen afspraken met de regiopolitie gemaakt over hoe een dergelijke zaak wordt aangepakt, het is gebruik dat degene die het eerst ter plaatse komt het onderzoek doet.
Ter plaatse bleek voorts dat de machinist en de rangeerder in een pand vlak bij de plaats van de aanrijding werden gehoord door de collega's van de regiopolitie. Ik zag ook dat een motoragent een verklaring van een getuige stond op te nemen. Ik heb daar even bijgestaan. Later heb ik nog gesproken met de machinist.
(…)
Ik weet mij nog te herinneren dat de collega's van de regiopolitie naar de aanwezigheid van getuigen hebben geïnformeerd. Mijn collega W. en ik konden op dat moment ook niets doen op het gebied van het horen van getuigen. We hebben wel gekeken hoe een en ander zou zijn gegaan.
(...)
Aan het eind van het optreden ter plaatse zijn de gegevens tussen ons en de regiopolitie uitgewisseld. Dit komt omdat de bedrijfsprocessensystemen niet op elkaar zijn aangesloten. We hebben toen gecheckt of alle gegevens compleet waren. Het is dus zo dat de gegevens die in de mutatie in het dag- en nachtrapport van 6 november 2000 in ons bedrijfsprocessensysteem staan vermeld, afkomstig zijn van deze mondelinge uitwisseling. Het is dus mogelijk dat die minder adequaat zijn.
(...)
Ik kan u niet zeggen of het een zelfdoding is geweest.
(...)
Het is voor mij dus niet duidelijk of er sprake was van een zelfmoord.
(...)
Wat mij nog wel bezighoudt, is de onduidelijkheid of het nu een ongeluk was of een zelfdoding."
2. Op 8 april 2003 heeft politieambtenaar W. van de Dienst spoorwegpolitie tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende verklaard:
"Ik weet mij de zaak waarover u mij wilt spreken nog wel te herinneren.
Wij zijn toen naar aanleiding van een oproep van de meldkamer ter plaatste gegaan bij een aanrijding tussen een fietser en een locomotief. Mijn collega N. en ik troffen op de plaats van het ongeval een ambulance en collega's van de regiopolitie (...) aan. Het betrof hier een aanrijding op de zogenoemde VAM-lijn die geen hoofdspoor is. Ik zag daar een fiets op de grond liggen en maakte de inschatting dat iemand onder de trein was terechtgekomen. Ik heb bij de plaats van de aanrijding gepraat met een vrachtwagenchauffeur, maar die had het niet zien gebeuren.
Ik heb mij niet bemoeid met het slachtoffer en heb hem alleen op een afstand zien liggen. Hij lag in het spoor. Mijn collega N. is bij de brancard aanwezig geweest. Ik heb wel gezien dat het slachtoffer kort na onze komst naar het ziekenhuis is vervoerd.
Ik weet mij nog te herinneren dat de overige betrokkenen binnen zaten in een pand tegenover de plaats van het ongeval op de Savorin Lohmannstraat. De regiopolitie had al de machinist en een getuige gehoord. Ik heb later gehoord dat de verklaringen niet bij de regiopolitie waren verwerkt en dat daarover vragen waren gesteld. Wij zijn een aantal uren bezig geweest met ons deel van de afhandeling van het ongeval. Ik heb ook vernomen dat een derde en niet de politie naar de ouders was gegaan. Ik heb de machinist niet gesproken.
Ik heb de volgende dag nog gebeld met de regiopolitie over de afloop. Zij lieten mij toen weten dat het slachtoffer inmiddels was overleden.
Onze taak als spoorwegpolitie is om op de plaats van een ongeval met spoorwegmaterieel de ogen en oren van de meldkamer te zijn. In dit geval was het geen druk spoor. In andere gevallen moeten we doorgeven hoe lang de afwikkeling gaat duren in verband met de doorgang van het spoorverkeer, we moeten regelen dat een en ander wordt opgeruimd en schoongemaakt voordat het spoor weer veilig kan worden gegeven. Dit was hier niet aan de orde.
De verdere afhandeling van dergelijke ongevallen gebeurt vaak door de regiopolitie. Zij seinen ook de ouders in en gaan mee naar het ziekenhuis.
(...)
In dit geval is niet duidelijk geworden of er sprake was van een ongeval of van een zelfdoding.
(...)
U vraagt mij of er in dit geval is overgegaan tot technisch onderzoek. Dat is niet het geval. De beslissing lag overigens bij de regiopolitie. Die was immers met de afwikkeling van het ongeval belast. Volgens mij bestond er in de tijd van het ongeval geen technische afdeling van de regiopolitie die dat onderzoek aan het spoor en de locomotief had kunnen verrichten. Nu is er wel een technische afdeling die eventueel een dergelijk onderzoek kan doen.
De informatie die wij in onze mutatie in het dag- en nachtrapport van 6 november 2000 hebben vermeld, betreft de informatie die we ter plaatse hebben uitgewisseld met de politie. Het betreft dus informatie uit de tweede hand."
c. nadere informatie
1. Verder liet het plaatsvervangend diensthoofd van de Dienst spoorwegpolitie in het kader van het bovengenoemde onderzoek van de Nationale ombudsman bij brief van 19 december 2002, ontvangen op 7 januari 2003, onder meer het volgende aan de Nationale ombudsman weten:
"In opdracht van de privacy-officer van de regiopolitie Apeldoorn is in het kader van eerder vermelde klachtbehandeling (behandeling van de klacht van verzoeker door de regiopolitie; N.o.) de betrokken machinist bij het ongeval alsnog bij proces-verbaal gehoord door het personeel van de dienst Spoorwegpolitie."
2. Bij deze brief voegde het plaatsvervangend diensthoofd een door de teamchef Twente IJsselland van de Dienst spoorwegpolitie G. opgemaakt intern rapport van 1 oktober 2002. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
"Medio mei 2002, is door de privacy-officer B. van de politie Apeldoorn telefonisch contact opgenomen met een kaderlid van mijn team, Wa. Aan Wa. is het verzoek gedaan de betrokken machinist van de ongevaltrein opnieuw te horen. In dit geval door de dSP (Dienst spoorwegpolitie; N.o.). Dit verzoek is op 15 juli 2002 bevestigd in een brief.
In overleg met mij is besloten aan dit verzoek te voldoen. Op 30 mei 2002 is de betrokken rangeerder (bedoeld wordt: machinist; N.o.) door een teamlid gehoord als getuige. Het besef was daarbij aanwezig dat een getuigenverhoor, 19 maanden na dato, geen nieuw licht op de zaak zou werpen en bedoeld was ter complementering van de stukken en ter geruststelling van de klager. In de verklaring getuigenverhoor is, mede op verzoek van de machinist, tevens een zin opgenomen die verwijst naar een eerder verhoor van de machinist door de politie Apeldoorn."
Achtergrond
1.1 Aanwijzing verkeersongevallen van het College van procureurs-generaal van 28 juni 2000, in werking getreden op 1 oktober 2000 en vervangen op 1 januari 2002, Staatscourant 2000, 165
"Opsporing:
1. Definities
Verkeersongeval: een ongeval dat zich tussen verkeersdeelnemers of tussen verkeersdeelnemer en een stilstaand object voordoet.
Registratieset: formulier dat door behandelende politiemensen opgemaakt wordt indien zij een aanrijding opnemen. In het formulier worden gegevens van voertuigen, betrokkenen en aanrijdingen opgenomen, inclusief een situatietekening.
Proces-verbaal: ambtelijk verslag van een aanrijding opgemaakt ten behoeve van een mogelijke strafrechtelijke vervolging door het OM, waarin naast gegevens over de aanrijding eventuele strafbare gedragingen genoemd staan.
(…)
4. Proces-verbaal
(…)
4.2 Zwaar lichamelijk letsel/dood
Wanneer het verkeersongeval de dood, zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat, tot gevolg heeft, wordt proces-verbaal terzake art. 6 WVW 1994 opgemaakt.
Toelichting
Indien een der betrokkenen binnen dertig dagen na het verkeersongeval overlijdt dient ook proces-verbaal te worden opgemaakt, omdat binnen deze termijn de gevolgen nog worden gerelateerd aan het betreffende ongeval.
Het opmaken van proces-verbaal geldt eveneens indien het een eenzijdig ongeval betreft.
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt verstaan letsel dat in normaal spraakgebruik als zodanig wordt aangeduid alsmede hetgeen in art. 82 WvSr onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen en de daarbij behorende jurisprudentie.
4.3 Medische behandeling in ziekenhuis ten gevolge van letsel
Wanneer een verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan, behoudens die gevallen waarin er slechts een slachtoffer is en is komen vast te staan dat dit slachtoffer de enige verdachte is, wordt naast de registratieset, proces-verbaal opgemaakt.
Toelichting
In het algemeen betekent het bovenstaande dat indien een der betrokkenen van de plaats van het ongeval naar het ziekenhuis wordt vervoerd, proces-verbaal moet worden opgemaakt. Indien later bij het onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van licht letsel en behandeling in het ziekenhuis niet nodig is, zal van het opmaken van het proces-verbaal kunnen worden afgezien.
(…)
5. Twijfelgevallen
Indien op de plaats van een verkeersongeval getwijfeld wordt of ter zake van het ongeval proces-verbaal moet worden opgemaakt, wordt het sporenonderzoek, alsmede het verhoren van de betrokkenen en eventuele getuigen zo veel mogelijk afgerond. Dit om te voorkomen dat gegevens, die nodig zijn voor de eventuele verdere afwikkeling van het ongeval, verloren gaan. De behandelend politieambtenaar informeert de betrokkenen over de verdere afwikkeling van het verkeersongeval.
De gegevens die de politieambtenaar noteert, vormen de basis van het eventuele op te maken proces-verbaal. Daarnaast worden de gegevens altijd gebruikt voor de civielrechtelijke afwikkeling, zodat de schade van de betrokkenen snel en praktisch kan worden geregeld. Hiertoe worden de gegevens van verkeersongevallen verstrekt aan de Stichting Processen Verbaal. Een correcte en volledige registratie van verkeersongevallen kan bovendien worden gebruikt ter onderbouwing van aanbevelingen of beslissingen betreffende infrastructurele aanpassingen, wetenschappelijk onderzoek en/of gericht verkeerstoezicht door de politie.
(…)
Vervolging:
(…)
Bij dodelijk afloop/invaliditeit is het aanbevolen de definitieve vervolgingsbeslissing te nemen nadat het slachtoffer of de nabestaande van het slachtoffer zijn gehoord."
1.2 De Hoge Raad wees op 23 februari 1965 (NJ 1965/303) een arrest dat in essentie de overweging bevat dat het met een trein kruisen van de openbare weg door rangeerders en machinisten, kan worden aangemerkt als het zich als weggebruiker op de weg gedragen in de zin van artikel 25 WVW oud (nu artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994; zie hierna, onder 4.1).
Hiermee kan worden gesteld dat de Wegenverkeerswet zich, in zijn streven de veiligheid op de weg te beschermen, ook richt tot hen die voor het veilig voortbewegen van treinen verantwoordelijk zijn.
2. Inzetcriteria Bureau technische ondersteuning (BTO) van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland, geldend op 6 november 2000
"Inzetcriteria
BTO komt altijd en onmiddellijk bij:
(categorie 1 zaken)
(…)
Verkeersongeval: dodelijk / zwaar lichamelijk letsel / complex / waarbij politiefunctionaris betrokken is (politieaanrijding)
(…)
BTO doet onderzoek; mits inpasbaar binnen de capaciteit:
(categorie 2 zaken)
(…)
Verkeersongeval: onduidelijke oorzaak of hoge snelheid gerelateerd."
3. Protocol voor politieoptreden bij treinongevallen ter beperking van vertraging van het treinverkeer van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland van 1 januari 2000
"5. Bij het stilzetten/ophouden van de trein wordt direct de dienstdoende hulpofficier van justitie geïnformeerd.
6. Bij ongevallen met een dodelijke afloop wordt met spoed de dienstdoende hulpofficier van justitie geïnformeerd en de noodzakelijke geachte ondersteuning zoals technische recherche, spoorwegpolitie, brandweer, takelbedrijf en lijkenvervoerder gealarmeerd.
7. Bij punt 5 en 6 komt de hulpofficier van justitie (h.o.v.j.) ter plaatse. De h.o.v.j. beslist na overleg met het personeel van de vervoerder c.q. een vertegenwoordiger van de N.S. verkeersleiding op welk moment het treinverkeer doorgang kan vinden.
(…)
TENZIJ DE (HULP)OFFICIER VAN JUSTITIE BEPAALT DAT HET BELANG VAN HET ONDERZOEK ZICH HIERTEGEN VERZET:
a. Worden verklaringen van personeel van de vervoerder (machinist/conducteur) op een eerstvolgend (knooppunt) station opgenomen. In deze gevallen rijdt de politie mee tot aan dit knooppuntstation of doet een beroep op de spoorwegpolitie om deze verklaringen op te nemen. (…)
b. Wordt het technisch onderzoek aan de trein, na controle op aanwezigheid van materieel en lichaamsdelen, zonodig op het eerste knooppuntstation ingesteld. De vervoerder is bereid het betreffende treinstel te parkeren op een knooppuntstation en te bewaken totdat het technisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
c. Wordt het onderzoek op de plaats van het ongeval na vertrek van de trein voortgezet. Aangezien op spoorstaven vrijwel nooit sporen worden aangetroffen, kan na vertrek van de trein een onderzoek in het ballastbed plaatsvinden. In overleg met de verkeersleiding wordt hiervoor desnoods het treinverkeer enige tijd stilgelegd."
4. Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
4.1 Artikel 5
"Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd."
4.2 Artikel 6
"Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat."
5. Handleiding registratie verkeersongevallen van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat van 2000
"Handleiding bij de invulling van de registratieset
(…)
Rubriek 16
Omschrijving van de materiële schade
Op de tekening dient de plaats van de primaire schade (eerste raakpunt) door middel van een kruisje te worden aangegeven. Daarnaast dient de omvang van de schade te worden vermeld (bijv. voorkant vernield, achterbumper gedeukt e.d.)
(…)
Situatieschets
In de daartoe gereserveerde ruimte een duidelijke situatieschets
(…)
Een goede schets is onmisbaar voor de ongevallenregistratie en voor de strijd tegen de verkeersonveiligheid!"
6. Wet- en regelgeving inzake sepotbeslissing
6.1 Artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.)
"Het recht tot strafvordering vervalt door de dood van de verdachte."
6.2 Instructie sepotgronden van het College van procureurs-generaal van 29 juni 1999, in werking getreden op 15 juli 1999
"Technische sepots Toelichting
(…)
03 niet ontvankelijk bijv. wegens verjaring, overlijden, (…)."
6.3 Mandaatregeling van het arrondissementsparket te Zutphen van 1 december 1997, gewijzigd op 26 juni 2000 en april 2003
"De parketsecretaris neemt zelfstandig vervolgingsbeslissingen (dagvaarden, transigeren, seponeren, voegen, overdragen) rekening houdend met:
A. de wettelijke bepalingen en
B. de bepalingen van deze mandaatregeling
Dus: alle vervolgingsbeslissingen zijn gemandateerd aan de parketsecretaris tenzij bij wet of deze regeling uitgesloten.
(…)
In elke geseponeerde zaak wordt een sepotformulier ingevuld. (Steekproefsgewijze) controle kan dan eenvoudig plaatsvinden)."
7. Klachtenregeling politieregio Noord- en Oost-Gelderland 2001
7.1 Artikel 1 Begripsbepalingen
"In dit besluit wordt verstaan onder:
(…)
g. een klacht: een kennisgeving van ontevredenheid over feitelijke gedragingen van een of meer ambtenaren van politie, met de bedoeling daarop een reactie te ontvangen (…)."
7.2 Artikel 6 Ontvankelijkheid klacht
"Klachten, die niet binnen een termijn van één jaar nadat de gedraging waarop de klacht betrekking heeft zijn ingediend, worden niet in behandeling genomen, tenzij zwaarwegende redenen zich daartegen verzetten."
7.3 Artikel 8 Behandeling
"5. De indiener van de klacht, de ambtenaar van politie op wie de klacht betrekking heeft en eventuele getuigen worden gehoord. Zij worden in de gelegenheid gesteld schriftelijk dan wel mondeling, en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt toe te lichten en op elkaars verklaringen te reageren."