2004/343

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde politieambtenaar van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) hem op 5 september 2002 niet in de gelegenheid heeft gesteld om de sancties die zijn zoon die dag door de verkeerspolitie te Hoofddorp gevorderd was te betalen en waaraan zijn zoon niet kon voldoen, op een politiebureau in zijn woonplaats 's-Hertogenbosch te betalen, waardoor hij van 's-Hertogenbosch naar Hoofddorp moest rijden (en reiskosten heeft moeten maken) om de sancties aldaar op het bureau van de verkeerspolitie te betalen.

Beoordeling

Algemeen

Op 5 september 2002 vorderde een ambtenaar van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) te Hoofddorp, verzoekers zoon Bz als bestuurder van een personenauto zijn auto stil te houden in verband met een door hem gepleegde verkeersovertreding (het niet dragen van de veiligheidsgordel). Door de betrokken ambtenaar werd vastgesteld dat Bz gesignaleerd stond voor het niet betalen van een eerder opgelegde sanctie ten bedrage van € 51,05. Bz werd gevorderd tot onmiddellijke betaling van dit bedrag over te gaan. Omdat hij dit bedrag echter niet kon betalen, werd hij gevorderd mee te rijden naar het bureau van de verkeerspolitie te Hoofddorp, alwaar zijn auto in bewaring werd genomen. Bz werd onder meer in de gelegenheid gesteld zijn familie te bellen, om zodoende alsnog tot betaling van de sanctie over te gaan. Verzoeker verklaarde zich bereid om de boete voor zijn zoon te betalen. Omdat het verzoeker niet was toegestaan de boete op een politiebureau in zijn woonplaats 's-Hertogenbosch te betalen, zag hij zich genoodzaakt naar Hoofddorp te rijden om de boete aldaar te voldoen.

Ten aanzien van de klacht

1. Verzoeker klaagt erover dat de betrokken ambtenaar (L.) van het KLPD hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om de sanctie die zijn zoon gevorderd was te betalen, op een politiebureau in zijn woonplaats 's-Hertogenbosch te voldoen. Nu moest hij van 's-Hertogenbosch naar Hoofddorp rijden (en dus reiskosten maken) om de sancties aldaar op het bureau van de verkeerspolitie te betalen.

2. De beheerder van het KLPD acht de klacht niet gegrond. De korpsbeheerder gaf onder meer te kennen (zie Bevindingen, onder D.1.) dat de mogelijkheid om elders te betalen (die door sommige politiekorpsen wordt geboden) een coulance betreft waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. De betrokken ambtenaar had voor deze mogelijkheid niet gekozen omdat hier in de praktijk nogal wat “haken en ogen” aan zitten. Volgens de korpsbeheerder zijn de politiekorpsen doorgaans wel bereid om het geld te innen, maar gebeurt het regelmatig dat zij het bedrag vervolgens overmaken aan het KLPD en de administratieve afwikkeling overlaten aan de betrokken ambtenaar. De betrokken ambtenaar kan de zaak pas administratief afhandelen als het geld daadwerkelijk is bijgeschreven op de rekening van het KLPD. Volgens de korpsbeheerder heeft een ambtenaar van de verkeerspolitie van het KLPD echter geen zicht op de centrale rekening van het KLPD Driebergen en is hij voor informatie daarover afhankelijk van derden. Om deze rompslomp te voorkomen heeft de verkeerspolitie Hoofddorp er voor gekozen om de mogelijkheid van betaling elders niet te bieden, aldus de korpsbeheerder. Voorts gaf de korpsbeheerder te kennen dat in deze zaak tevens van belang was dat verzoekers zoon al drie keer door het CJIB was gemaand om de boete te betalen. Nu verzoekers zoon alle gelegenheid had gehad om problemen te voorkomen, kon van de politie geen vergaande coulance worden verwacht als niet-betaling tot consequenties leidt, aldus de korpsbeheerder.

3. De Nationale ombudsman stelt om te beginnen vast, dat op grond van artikel 31 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), de zoon van verzoeker kon worden gevorderd het bedrag van de opgelegde en de reeds verschuldigde administratieve sanctie, terstond te voldoen (zie Achtergrond, onder 1.).

4. Artikel 4 van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 (BAHV) bepaalt dat betaling in bijzondere gevallen mogelijk is op een door een bevoegde ambtenaar aan te wijzen plaats, zoals een politiebureau of een andere tijdelijk aangewezen betaalplaats (zie Achtergrond, onder 2.). Als de betrokkene aan de vordering tot onmiddellijke betaling wil voldoen, dient hij mee te gaan naar de door de opsporingsambtenaar aangegeven plaats van betaling (meestal een politiebureau). Doet hij dit niet, dan is de bewaringstelling van het voertuig mogelijk (zie Achtergrond, onder 3.).

5. Uit de stukken is naar voren gekomen dat verzoekers zoon Bz aan de betalingsverplichting wilde voldoen. Hij werd hiertoe in de gelegenheid gesteld door betrokken ambtenaar L., die met hem, nadat Bz zijn auto had stilgehouden, naar een pinautomaat was gereden en, toen de geldopname in verband met een onvoldoende saldo niet mogelijk bleek, Bz in de gelegenheid had gesteld om met de mobiele diensttelefoon in contact te treden met zijn familie. Een in de nabijheid van Amsterdam wonend familielid bleek niet in de gelegenheid te zijn het bedrag te betalen (zie Bevindingen, onder D.3.). Omdat geen zekerheid kon worden verkregen omtrent de betaling van het gevorderde bedrag en Bz geen rijbewijs bij zich had dat kon worden ingenomen, is vervolgens overgegaan tot inbewaringstelling van het voertuig van Bz, zo blijkt uit de verklaring van L. Uiteindelijk heeft verzoeker, woonachtig in 's-Hertogenbosch, zich bereid verklaard de boete te betalen.

6. Gebleken is aldus dat Bz getracht heeft de boete te betalen op de door de betrokken ambtenaar aangewezen betaalplaats en, toen bleek dat hij niet aan de betalingsverplichting kon voldoen, zijn voertuig ex artikel 4 BAHV in bewaring is genomen. Vervolgens heeft verzoeker zich bereid verklaard om terstond de boete te betalen. Betrokken ambtenaar L. stond het verzoeker niet toe om de boete op een politiebureau in zijn woonplaats 's-Hertogenbosch te betalen. Verzoeker is daarop naar Hoofddorp gereden om de boete aldaar op het politiebureau te voldoen. Op het politiebureau te Hoofddorp heeft verzoeker de boete aan een dienstdoende ambtenaar betaald, die het bedrag zou doorgeleiden naar het KLPD (zie Bevindingen, onder E.2.).

7. Op de (nadere) vraag van de Nationale ombudsman of het gezien de omstandigheid dat verzoeker de boete uiteindelijk aan een dienstdoende ambtenaar op het politiebureau te Hoofddorp heeft voldaan, er niet toe zou moeten leiden dat de betaling op ieder politiebureau in Nederland zou moeten kunnen plaatsvinden, gaf de beheerder van het KLPD te kennen dat de situatie in Hoofddorp zo is, dat de unit Hoofddorp van de dienst Verkeerspolitie van het KLPD medegebruiker is van een pand, waarin ook het districtsbureau Haarlemmermeer/Hoofddorp van de regiopolitie Kennemerland is gehuisvest. De regiopolitie verzorgt in dit pand de gezamenlijke baliefunctie, ook voor het KLPD. Volgens de beheerder is in het onderhavige geval het ontvangen boetebedrag door de medewerker van de regiopolitie Kennemerland in persoon overhandigd aan de medewerker van de unit Hoofddorp van de dienst Verkeerspolitie KLPD, zodat er geen moment is geweest dat er misverstanden over het boetebedrag hebben kunnen bestaan. Volgens de beheerder is dat anders indien een boetebedrag elders in het land bij een plaatselijk bureau van de (regio)politie wordt gebracht, bestemd voor een politieambtenaar in een ander korps. De kans dat een dergelijk bedrag "administratief zoekraakt" en niet bij de behandelend opsporingsambtenaar terechtkomt, zodat deze geen vervallenverklaring van de signalering kan opmaken, is aanwezig. Dit zou kunnen betekenen dat een betrokkene /verdachte bij een volgende gelegenheid opnieuw wordt aangehouden, terwijl hij deze de boete wel voldaan heeft. Ook zo'n situatie kan tot klachten leiden, aldus de beheerder (zie Bevindingen, onder H.).

8. Alle feiten en omstandigheden van het geval overziend is de Nationale ombudsman van mening dat de betrokken ambtenaar in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om verzoeker niet toe te staan het boetebedrag op een politiebureau in 's-Hertogenbosch te betalen. Het is de betrokken ambtenaar op grond van artikel 4 BAHV toegestaan om de plaats van betaling aan te wijzen en het toestaan dat de betaling elders plaatsvindt (zoals ook door de korpsbeheerder aangegeven) betreft een coulance waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Dat de betrokken ambtenaar hier in dit geval niet voor heeft gekozen, is onder meer gezien het feit dat verzoekers zoon van de meerdere mogelijkheden om het bedrag via een acceptgiro over te maken geen gebruik heeft gemaakt afgewogen tegen de omstandigheid dat het voor de betrokken ambtenaar niet eenvoudig is om de betaling administratief af te wikkelen wanneer deze elders op een plaatselijk politiebureau plaatsvindt, niet onbegrijpelijk. Voorts is het voorstelbaar dat het - wanneer er een auto in bewaring genomen is - de voorkeur verdient om die plek als plaats van betaling aan te wijzen, teneinde direct zekerheid omtrent de betaling te verkrijgen, voordat de auto wordt teruggegeven (zie Achtergrond, onder 2.).

9. Al met al is de Nationale ombudsman van oordeel dat de betrokken ambtenaar niet onzorgvuldig heeft gehandeld.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Korps Landelijke politiediensten, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het Korps Landelijke politiediensten (de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 23 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te 's-Hertogenbosch, met een klacht over een gedraging van het Korps landelijke politiediensten. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten (de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties) werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de Landelijk hoofdofficier van justitie over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de landelijke hoofdofficier van justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding om de korpsbeheerder bij brief van 26 mei 2004 om een nadere reactie te vragen. De reactie van de korpsbeheerder van 21 juli 2004 is op 10 augustus 2004 aan verzoeker voorgelegd die hierop bij brief van 12 augustus 2004 heeft gereageerd. De reacties van betrokkenen gaven aanleiding om het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 5 september 2002 werd de zoon van verzoeker, als bestuurder van een auto, stilgehouden door een ambtenaar van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) te Hoofddorp, in verband met een door hem gepleegde verkeersovertreding. Door de betrokken ambtenaar werd vastgesteld dat verzoekers zoon gesignaleerd stond voor een nog openstaande administratieve sanctie ten bedrage van € 51,05. Verzoekers zoon kon dit bedrag op dat moment niet voldoen. Zijn auto werd in bewaring genomen, opdat de boete zou worden betaald. Verzoeker is vervolgens vanuit zijn woonplaats 's-Hertogenbosch naar Hoofddorp gereden, om de boete te betalen.

2. Bij brief van 6 september 2002 diende verzoeker een klacht in bij het KLPD. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Mijn zoon is op 5 september omstreeks 15.45 uur door verbalisant L. (…), bekeurd voor het niet dragen van de gordel. Volledig correct.

Bij navraag in uw systeem bleek er nog een bekeuring van hem open te staan en werd hem gevraagd deze te voldoen. Aangezien hij niet voldoende geld bij zich had en zijn saldo op de giro niet toereikend was, werd hem medegedeeld dat hij niet meer mocht rijden en dat de auto zou worden gebracht naar het dichtstbijzijnde politiebureau, of het bureau van waaruit verbalisant opereerde, zijnde Hoofddorp (…). Ook correct.

Nadat mijn zoon ons thuis in 's-Hertogenbosch gebeld had en wij genegen waren de bekeuring te betalen, vroeg hij de verbalisant of wij konden volstaan door in onze woonplaats het gevraagde bedrag te voldoen, waarna onze politie bureau Hoofddorp telefonisch zou bevestigen dat het openstaande bedrag daadwerkelijk was betaald.

L. antwoordde hierop dat het in principe wel mogelijk was, maar hij in dit geval daar niet mee akkoord ging en ook geen gebruik van deze regeling wilde maken, omdat dit blijkbaar in de praktijk nogal wat moeilijkheden op kon leveren, i.v.m. overschrijving van de ene tak van politie naar de andere tak van politie.

Mijn zoon werd tevens mee gedeeld, dat de auto die hij bij zich had op het terrein van het politiebureau bleef tot de bekeuring door iemand persoonlijk contant werd voldaan. Mijns inziens niet correct. Als er al een controverse mocht zijn tussen gemeentepolitie en KLDP dan denk ik niet dat anderen hiervan de dupe zouden moeten zijn.

Hierop restte ons niet anders dan in de auto te stappen en naar Hoofddorp te rijden (enkele reis 96 kilometer). Daar aangekomen hebben wij de rekening voldaan en kreeg mijn zoon, aan de balie van bureau Hoofddorp door tussenkomst van de dienstdoende agent, de kwitantie (…) en de autosleutels terug en op zijn vraag of het hek kon worden opengemaakt werd hem te verstaan gegeven dat zij (de dienstdoende balieagent) niet wisten of dat wel de bedoeling was.

Mijn zoon heeft daarop weer het hele verhaal verteld, waarop de dienstdoende agent - die het maar vreemd vond dat wij helemaal uit 's-Hertogenbosch moesten komen om te betalen terwijl wij dat ook op het plaatselijke bureau hadden kunnen doen, waarna een bevestigend telefoongesprek voldoende was geweest - de verbalisant telefonisch heeft benaderd die inderdaad bevestigde dat mijn zoon de auto mee kon krijgen.

Een collega van de dienstdoende agent die even iets bij de balie moest hebben (blijkbaar zijn meerdere) vroeg aan de balieagent wat er aan de hand was, en vond het ook erg merkwaardig en vreemd, dat er geen gebruik was gemaakt van betaling bij onze woonplaats.

Al met al voelde ik mij zeer onheus behandeld en de dupe van het niet op juiste wijze toepassen van bestaande mogelijkheden en regels, en vind ik ook dat ik ten onrechte 192 km heb moeten rijden om € 51,05 (...) te voldoen, waarbij een simpel ritje naar de plaatselijke politie voldoende was geweest.

Ik verzoek u derhalve een restitutie van de door mij gemaakte reiskosten waarvan de berekening door mij als volgt tot stand is gebracht. Mijn auto is een Renault Scenic, verbruik gemiddeld 1 liter op 11,5 kilometer. Afgelegde afstand 192 kilometer. Geeft een verbruik van 192:11,5 = 16,70 liter à € 1,159 per liter geeft een totaalbedrag van € 19,35."

3. Bij brief van 6 november 2002 liet de Dienst operationele ondersteuning van het KLPD verzoeker weten niet te voldoen aan zijn verzoek tot vergoeding van de reiskosten, "aangezien de wet dat niet toestaat".

4. Bij brief van 19 januari 2003 liet verzoeker de Nationale ombudsman onder meer het volgende weten:

"Graag zou ik van uw bemiddeling gebruik willen maken met betrekking tot een meningsverschil over terugbetaling van door mij onnodig gemaakte reiskosten in verband met betaling van een nog openstaande bekeuring van mijn zoon.

(…)

Voor betaling van zijn nog uitstaande bekeuring heeft hij vanaf politiebureau Hoofddorp onze ouderlijke hulp ingeroepen, waarmee wij instemden. Hoewel verbalisant aangaf dat betaling van de bekeuring in onze woonplaats ('s-Hertogenbosch) in principe mogelijk was, wilde hij in dit geval hieraan niet mee werken, omdat dat volgens hem te veel en omslachtig werk opleverde, en moest de bekeuring contant worden betaald. Hoewel onder protest zijn wij naar Hoofddorp gereden en hebben daar het uitstaande bedrag betaald, waarna mijn zoon na enige moeilijkheden de auto terug kreeg.

Mijn bezwaar is dat ik mijns inziens ten onrechte naar Hoofddorp ben gesommeerd en daardoor kosten heb moeten maken, welke ik dan ook graag terugbetaald zou zien, die door betaling van de bekeuring op het politiebureau te 's-Hertogenbosch, niet nodig waren geweest. Overigens bleek later dat zowel de politie in Hoofddorp en 's-Hertogenbosch het beide vreemd vonden dat er geen gebruik was gemaakt van de betaling te 's-Hertogenbosch.

Op 6 september 2002 heb ik een brief naar KLDP te Driebergen geschreven, waarin ik om terugbetaling van de reiskosten vroeg (…). Op deze brief kreeg ik 6 november 2002 !!! een afwijzend antwoord van het korpsonderdeel "Unit Gericht Toezicht en Afhandeling". (…) Dit bevreemdde mij zeer omdat ik op 14 oktober 2002 weer een brief (…) naar hetzelfde adres had gestuurd, waarin ik vroeg waarom ik nog geen reactie van KLDP had gekregen, blijkbaar wordt niet alle post op dezelfde manier verwerkt. Op 25 oktober 2002 kreeg ik als antwoord op de brief van 14 oktober een schrijven van het korpsonderdeel "Bureau Veiligheid en Integriteit" (…), waarin mij werd meegedeeld, dat de brief van 6 september 2002 nooit was ontvangen (rara), maar dat de 2e brief (14 oktober 2002) volgens een bepaalde procedure zou worden afgehandeld.

In naar ik meen de 1e of 2e week van december 2002 werd ik gebeld door de heer J. van de KLDP die mij vertelde de chef van verbalisant te zijn en dat hij mijn zaak in behandeling had. (...) Het gesprek met de heer J. gaf mij (...) een onbevredigend gevoel. (...)

Ik zou deze zaak graag afgerond willen zien, redenen waarom ik uw hulp inroep om in elk geval de benzinekosten welke door ons zijn gemaakt, terugbetaald te krijgen, zijnde het bedrag van € 19,35. Kosten met betrekking tot tijd welke in dit hele verhaal is gaan zitten en porto- en telefoonkosten heb ik gemakshalve maar buiten beschouwing gelaten."

5. Bij brief van 25 februari 2003 liet de beheerder van het KLPD onder meer het volgende weten:

"Naar aanleiding van uw klachtbrief van 17 oktober 2002 (…) deel ik u het volgende mee.

Uw klacht heeft betrekking op het vermeend onjuist toepassen van mogelijkheden en/of regels bij het innen van geldboetes, waardoor u extra kosten moest maken om een bekeuring voor uw zoon te voldoen.

(...)

Uit het onderzoek blijkt, dat uw zoon werd staande gehouden in verband met een door hem gepleegde verkeersovertreding, te weten het niet dragen van de veiligheidsgordel. Daarna werd door de betrokken politieambtenaren middels een mobiele dataterminal vastgesteld, dat uw zoon stond gesignaleerd voor een nog openstaande beschikking van het CJIB ten bedrage van € 51,05. Omdat uw zoon dit bedrag niet beschikbaar had en ook de betaling daarvan middels een geldautomaat en/of na telefonische verzoeken bij kennissen, niet kon voldoen, werd door de betreffende politieman gevorderd met hem mee te rijden naar Hoofddorp, alwaar de door hem gebruikte auto in bewaring werd genomen, opdat de openstaande boete zou worden voldaan. Deze vordering vond plaats op grond van artikel 31 (Voorlopige maatregelen) van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder). Vervolgens werd door u persoonlijk de boete voldaan, nadat u in uw eigen auto van 's-Hertogenbosch naar Hoofddorp was gereden. Daar werd u door een tweetal politiemedewerkers meegedeeld dat zij het vreemd vonden dat u niet in de gelegenheid was gesteld op een politiebureau in 's-Hertogenbosch de boete te voldoen. Hoewel dit een optie was, die in een enkel geval wordt gebruikt, koos de betrokken politieman niet voor deze mogelijkheid.

De politieambtenaar verklaarde niet voor die mogelijkheid gekozen te hebben omdat boekingen tussen verschillende politiediensten/ korpsen regelmatig tot problemen leiden en zeker in geval van de Verkeerspolitie Hoofddorp, waarbij sprake is van inwoning bij een regionaal politiekantoor en de boekingen niet direct kunnen worden gecheckt. Op grond daarvan heeft hij zich gehouden aan de geldende regels en de zorg voor betaling van de boete bij uw zoon gelaten die, ondanks de beschikbare middelen en gelegenheid die hem werd geboden, niet in staat was daaraan te voldoen.

Ik ben van mening dat uw zoon het aan zich zelf te wijten heeft dat hij in deze situatie terecht is gekomen, omdat hij ondanks de drie schikkingen die hem door het CJIB waren toegestuurd, de boete niet had voldaan. Vervolgens was hij niet in staat een bedrag van € 51,05 in contanten te voldoen of te pinnen of middels telefonische acties beschikbaar te krijgen. Hoewel in een enkel geval soms verder kan worden bemiddeld bij de betaling van een boete, kunnen politieambtenaren daartoe niet worden verplicht en zal men in de regel, zoals in het onderhavige geval, conform de geldende regels handelen en de zorg voor de betaling bij de gesignaleerde laten liggen en overgaan tot het zekerstellen daarvan, door het gebruikte vervoermiddel in bewaring te nemen.

Op grond van vorenstaande kom ik tot de conclusie, dat de betrokken politieman correct heeft gehandeld en uw zoon ruimschoots ter wille is geweest bij de bemiddeling tot betaling. Hij heeft uw zoon in de gelegenheid gesteld contant te betalen, is met uw zoon meegereden naar een pinautomaat en heeft hem gebruik laten maken van de diensttelefoon om betaling te regelen. Dat u vervolgens alsnog naar Hoofddorp heeft moeten rijden om de boete te voldoen, kan moeilijk worden verweten aan de betrokken politieman.

Uw klacht acht ik niet gegrond en uw verzoek om de kosten vergoed te krijgen wordt door mij dan ook niet gehonoreerd."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en komt onder meer naar voren onder A.2.

2. Bij brief van 28 februari 2003 liet verzoeker de Nationale ombudsman onder meer nog het volgende weten:

"Hierbij zend ik u een kopie van de brief die ik gisteren 27 februari 2003 heb ontvangen van de politie (…). Het gegeven antwoord roept bij mij enkele vragen op en gaat mijns inziens voorbij aan mijn hoofdbezwaar, namelijk dat ik ten onrechte word gestraft voor iets wat mijn zoon heeft gedaan.

Zoals uit het antwoord van de politie blijkt, is de hoofdreden dat ik persoonlijk moest verschijnen op het politiebureau van Hoofddorp om de bekeuring daar contant te voldoen, gelegen in het feit dat de financiële afwikkeling van zaken tussen de diverse politiediensten en/of korpsen regelmatig tot problemen leidt. Als dit al een geldige reden mocht zijn, dan zou dit toch nooit mogen leiden tot een oplossing die ten koste gaat van buitenstaanders. Belangrijker zou zijn, het intern aanwezige probleem zo spoedig mogelijk op te lossen, waarmee de dienstbaarheid van de politie alleen maar gediend zou zijn.

Tevens vind ik het niet correct (mijn persoonlijke mening) dat de politiefunctionaris zelf zou kunnen kiezen welke optie van betalen door hem zou kunnen worden gebruikt, zoals blijkt uit de 4e alinea van de politiebrief. Hierbij zouden willekeur en/of persoonlijke motieven een rol kunnen spelen, terwijl je van een overheidsdienst juist een onpartijdige en coöperatieve houding mag verwachten.

Ten slotte wil ik benadrukken, dat als mijn zoon een overtreding begaat, hij daarvoor terecht voor moet worden gestraft en de wijze waarop hij in deze zaak is aangepakt is dan ook van mijn kant volledig acceptabel."

C. standpunt hoofdofficier landelijk parket

Bij brief van 25 juni 2003 liet de hoofdofficier van justitie van het landelijk parket onder meer het volgende weten:

"Ik heb kennisgenomen van de omstandigheden waarop de klacht van de heer B. is gebaseerd. Op basis van de mij ter beschikking staande gegevens ben ik van oordeel dat de opsporingsambtenaar van het KLPD op correcte wijze de hem gegeven bevoegdheden op grond van de Wet Mulder heeft toegepast. Tevens heb ik kennisgenomen van het standpunt van de korpschef van het KLPD, zoals verwoord in zijn brief aan de korpsbeheerder van 20 juni jongstleden. Ik kan zijn standpunt delen."

D. Standpunt beheerder van het Korps Landelijke politiediensten

1. Op 8 juli 2003 ontving de Nationale ombudsman de reactie van de beheerder van het KLPD op verzoekers klacht. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Op 5 september 2002 is de heer Bz door de brigadier L. van de dienst Verkeerspolitie, unit Hoofddorp van het KLPD staande gehouden naar aanleiding van een verkeersovertreding, te weten het niet dragen van de veiligheidsgordel. L. stelde verder vast dat betrokkene gesignaleerd stond en dat de inneming van zijn rijbewijs werd gevorderd ter zake een openstaande beschikking van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB). Conform de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften ("Wet Mulder"), artikel 31, vorderde L. van de heer Bz dat de reeds verschuldigde administratieve sanctie terstond zou worden betaald. De bestuurder kon niet betalen. L. is met hem meegereden naar een pinautomaat, maar wegens onvoldoende saldo kon de heer B. geen geld opnemen. Hij is vervolgens in de gelegenheid gesteld om met de diensttelefoon te bellen om te bezien of het mogelijk was dat een familielid uit (de buurt van) Amsterdam het bedrag beschikbaar kon stellen. Dat bleek niet het geval. Omdat geen zekerheid kon worden verkregen omtrent de betaling en betrokkene geen rijbewijs bij zich had zodat dit kon worden ingenomen, werd de auto als voorlopige maatregel in bewaring gesteld. L. heeft hiermee gehandeld conform de bepalingen van de "Wet Mulder".

De vader van betrokkene heeft uiteindelijk in Hoofddorp voor zijn zoon betaald. Hij klaagt erover dat hem niet is toegestaan dit bij de politie in 's-Hertogenbosch te doen.

De mogelijkheid om elders te betalen wordt door sommige korpsen geboden. Het gaat hierbij om coulance, waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. L. heeft voor deze mogelijkheid niet gekozen, omdat aan deze oplossing in de praktijk toch wat haken en ogen zitten. De politiekorpsen zijn doorgaans wel bereid om het geld te innen. Als zij vervolgens ook de administratieve afwikkeling zouden verzorgen, zou na een telefoontje dat er is betaald betrokkene zijn auto direct weer mee kunnen krijgen. In de praktijk gebeurt het echter regelmatig dat andere korpsen volstaan met het innen van het geld en dit overmaken op rekening van het KLPD en de administratieve afwikkeling overlaten aan de betreffende politieambtenaar van het KLPD. De politieambtenaar moet dan afwachten of het geld ook daadwerkelijk bijgeschreven wordt op de rekening van het KLPD. Pas wanneer hij daarover zekerheid heeft, kan hij een en ander administratief afhandelen.

Een politieambtenaar van een verkeersunit van het KLPD heeft echter geen zicht op de centrale rekening van het KLPD in Driebergen en is voor informatie daarover afhankelijk van anderen. Om deze rompslomp te voorkomen heeft de unit Hoofddorp er voor gekozen om deze oplossing niet te bieden. Van belang bij de onderhavige zaak is nog dat betrokkene al drie keer door het CJIB was gemaand de boete te betalen. Hij heeft dus alle gelegenheid gehad om problemen bij aantreffen door de politie te voorkomen, maar heeft die niet benut. Vervolgens wordt er van de politie verregaande coulance verwacht als niet betaling van een administratieve boete tot consequenties leidt.

Gezien het bovenstaande is er voor mij geen reden om terug te komen op de eerdere afdoening van de klacht. Ik acht de klacht dan ook ongegrond en wijs het verzoek om vergoeding van reiskosten af."

2. Bij de reactie van de korpsbeheerder was onder meer een rapportage van betrokken ambtenaar J. van 27 november 2003 gevoegd. In deze rapportage staat onder meer het volgende vermeld:

"Door mij, J., werd naar aanleiding van de wetstekst, gesteld in artikel 31 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) navraag gedaan bij de juridische afdeling van het CJIB te Leeuwarden. De handelswijze van de brigadier van politie L. werd door mij uitgelegd en met name toegespitst op het verwijt van de klager dat de boete niet in 's-Hertogenbosch kon worden betaald.

In de laatste alinea van artikel 31, lid 1 wordt gesproken over het terstond voldoen van een administratieve sanctie, dan wel dat zekerheid wordt gesteld dat het bedrag van de sanctie tijdig zal worden voldaan.

De juridische afdeling van het CJIB is van mening dat onder "terstond dan wel zekerheid stellen dat het bedrag tijdig wordt betaald" moet worden verstaan: het direct ter plaatse betalen. Eventueel kan men met de betrokkene meerijden naar een pinautomaat. De omstandigheid dat bij een ander korps/regio betaald kan worden wordt hieronder niet volstaan. Dit is te omslachtig en naar verwachting niet terstond. Van een politieambtenaar mag en kan niet verwacht worden dat hij gaat zitten wachten op een telefoontje dat een boete ergens anders is voldaan. Verbalisant L. heeft voorgesteld met hem mee te gaan naar een pinautomaat teneinde het bedrag te innen. Betrokkene had op dat moment echter niet voldoende saldo. Middels een diensttelefoon werd betrokkene in de gelegenheid gesteld familie in kennis te stellen. Een in de nabijheid van Amsterdam wonend familielid bleek niet in de gelegenheid het bedrag te voldoen.

Daar conform de richtlijnen het voertuig bij wijze van voorlopige maatregel in bewaring werd gesteld te Hoofddorp, moest het bedrag vermeld in OPS en de boete voor het niet dragen van de gordel terstond en gelijktijdig worden voldaan alvorens het voertuig retour gegeven kon worden.

Verder is uit het onderzoek van L. gebleken dat de administratie van het CJIB tot drie maal een acceptgiro naar het opgegeven adres heeft gestuurd. Hierop werd niet gereageerd, zodat betrokkene in het OPS is gekomen. (...)

Op 27 november omstreeks 13.30 uur werd de klager van bovengesteld onderzoek op de hoogte gesteld en nogmaals in het kort gehoord, waarbij hij het volgende verklaarde: "Mijn zoon is terecht bekeurd. Ik heb daar verder geen vragen of opmerkingen over. Waar het mij om gaat is het feit dat ik voor joker heen en weer ben gereden terwijl dat naar mijn mening niet nodig was. Collega's van u zeiden ook tegen mij dat zij niet snapten dat ik het niet in 's-Hertogenbosch kon betalen. Ik heb van de heer L. begrepen dat het in principe wel mogelijk was om in 's-Hertogenbosch te betalen, maar dat hij daar niet voor heeft gekozen. Dat geeft mij het idee dat het onwil van hem was. Mijn verzoek om vergoeding van de reiskosten blijft dus bestaan."

Gezien bovenstaande ben ik dan ook van mening dat L. niet verweten kan worden onjuist gehandeld te hebben."

3. Voorts was bijgevoegd een proces-verbaal van bevindingen van 25 november 2002, opgemaakt door betrokken ambtenaar L. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

"Op woensdag 20 november 2002 te 08:07 uur stelde ik, L., brigadier, dienstdoende bij het KLPD (...) een onderzoek in. Naar aanleiding hiervan verklaar ik het volgende.

(...)

Overeenkomstig de richtlijnen conform de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (Wet Mulder) werd in onderhavige zaak gehandeld. Betrokkene werd door mij in de gelegenheid gesteld het betreffende sanctiebedrag (€ 51,05) te voldoen. Hiervoor werd vanaf de plaats van staande houden (…) gereden naar een pinautomaat (...). Toen geldopname in verband met een onvoldoende saldo niet mogelijk bleek, werd betrokkene in de gelegenheid gesteld met gebruikmaking van de mobiele diensttelefoon in contact te treden met familie. Een in de nabijheid van Amsterdam wonend familielid bleek niet in de mogelijkheid te zijn het verschuldigde bedrag te voldoen. Alleen familie in 's-Hertogenbosch was in de mogelijkheid.

Gezien geen zekerheid kon worden verkregen omtrent de betaling van het gevorderde sanctiebedrag en niet het aan betrokkene afgegeven rijbewijs kon worden ingenomen, werd tot het treffen van een voorlopige maatregel - het stallen van het motorvoertuig - overgegaan.

Zekerheid door de betaling te laten geschieden op een bureau te 's-Hertogenbosch leek mij niet een geschikte optie. Communicatiestoring dan wel onduidelijkheid was niet uit te sluiten. In de afwikkeling hiervan gezien de huisvesting van het KLPD binnen het bureau van de regiopolitie Kennemerland te Hoofddorp vormt op zich al een probleem.

Betrokkene had zich deze problemen kunnen besparen, wanneer de gevorderde sanctie direct was voldaan. Blijkens informatie bij het CJIB te Leeuwarden werd mij medegedeeld, dat betrokkene drie maal was aangeschreven, te weten 11 augustus 2001, 30 oktober 2001 en 21 december 2001. Deze drie schrijvens waren naar het opgegeven adres gezonden en betrokkene had hiervan kennis kunnen nemen. (...) Naar aanleiding van het uitblijven van betaling was het bedrag verhoogd tot € 51,05.

Gelet de door mij getrooste inspanningen het sanctiebedrag te innen, dan wel het rijbewijs onder mij te krijgen. Alsmede de inspanningen die het CJIB zich had getroost, bewoog mij zo te handelen."

E. Reactie verzoeker

Op 17 oktober 2003 ontving de Nationale ombudsman de reactie van verzoeker op het standpunt van de korpsbeheerder. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Hierbij deel ik u mede, niet akkoord te gaan met het antwoord, gegeven door BZK in antwoord op mijn brief van 22 mei 2002, en vraag hierbij graag uw hulp in voor bemiddeling met betrekking tot mijn zaak (…).

Ik ben nog steeds van mening dat ik ten onrechte en volstrekt nutteloos, naar het politiebureau, te Hoofddorp heb moeten komen om daar de bekeuring van mijn zoon te betalen, terwijl ik deze boete ook in mijn woonplaats had kunnen voldoen. Reiskosten waren dus voor mij niet nodig geweest.

Hoewel aan de bij sommige korpsen verleende coulance geen rechten mogen worden ontleend (althans volgens voornoemd schrijven), wordt het dan een verhaal waarbij de verbalisant uiteindelijk zou bepalen wanneer wel of niet een bepaalde regeling wordt toegepast. Ik vind dan ook dat er in dit geval sprake is van een mogelijke willekeur en dat is mijns inziens ontoelaatbaar.

Het bevreemdt mij zonder meer al dat bij het ene korps wel en bij het andere korps geen gebruik van het betalen elders gebruik kan worden gemaakt. Ook ben ik de mening toegedaan dat, als er al controverses zijn tussen de diverse korpsen, dat dit probleem een "politieprobleem" is, en de burger daar niet het slachtoffer mag worden. Een regeling met betrekking tot een universele administratieve afhandeling, kan toch niet het grootste probleem zijn, politie is tenslotte politie. De bestaande regelgeving geeft zoals nu blijkt niet een waterdichte oplossing.

De zinsnede in het 5e lid waarin sprake is van "dat de politieambtenaar af moet wachten of het geld daadwerkelijk bijgeschreven wordt op de rekening van het KLPD" geeft in ieder geval wel aan dat er tussen de korpsen onderling niet veel vertrouwen is met betrekking tot enige zaken.

Verder vraag ik mij af of verbalisant op het moment dat dit gebeurde op de hoogte was van de al dan niet vooraf toegepaste en/of verleende coulance, of dat hij gemakshalve al uit ging van een bepaalde coulance. In een verhoging van boetes die niet op tijd worden betaald kan ik nu niet direct iets coulants kan vinden, hoewel ik de verhoging wel begrijpelijk vind."

f. nadere Reactie verzoeker

In antwoord op enkele nadere vragen liet verzoeker een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman op 23 april 2004 telefonisch het volgende weten over de gebeurtenissen zoals die op 5 september 2002 hebben plaatsgevonden. Verzoekers zoon Bz had aan betrokken ambtenaar L. van het KLPD gevraagd of zijn vader (verzoeker) de sanctie op het politiebureau in 's-Hertogenbosch kon betalen. Volgens betrokken ambtenaar L. was dit niet mogelijk. Verzoeker is toen naar Hoofddorp gereden en heeft aldaar op het politiebureau het verschuldigde bedrag aan een dienstdoende politieambtenaar overhandigd. Deze politieambtenaar gaf verzoeker te kennen dat hij het geld zou doorgeleiden naar het KLPD. Na telefonisch overleg met het KLPD, heeft de dienstdoende ambtenaar verzoeker de sleutel van de in bewaring gestelde auto overhandigd.

G. NADERE VRAGEN

Op 26 mei 2004 heeft de Nationale ombudsman de beheerder van het KLPD onder meer de volgende nadere vragen gesteld.

"B. (verzoeker) gaf een medewerkster van de Nationale ombudsman (met betrekking tot de gebeurtenissen zoals die op 5 september 2002 hebben plaatsgevonden) telefonisch te kennen, dat hij de nog openstaande administratieve sanctie ten bedrage van € 50,05 niet aan de korpsbeheerder zelf (moet zijn het KLPD; No), maar aan een dienstdoende politieambtenaar op het politiebureau te Hoofddorp heeft overhandigd. Deze politieambtenaar gaf verzoeker te kennen dat hij het geld zou doorgeleiden naar het KLPD.

Ik verzoek u binnen drie weken te reageren op deze nadere reactie van verzoeker.

Indien het juist is dat verzoeker het verschuldigde bedrag op het politiebureau te Hoofddorp heeft kunnen betalen, verzoek ik u meer in het algemeen met betrekking tot gevallen als deze aan te geven of het mogelijk is het ertoe te leiden dat betaling voortaan op ieder politiebureau in Nederland zal kunnen plaatsvinden."

H. REACTIE KORPSBEHEERDER

In antwoord op deze vragen reageerde de beheerder van het KLPD onder meer als volgt.

"B. heeft een van uw medewerkers telefonisch te kennen gegeven dat hij de nog openstaande administratieve sanctie ten bedrage van € 50,05 niet aan de korpsbeheerder zelf, maar aan een dienstdoende politieambtenaar op het politiebureau in Hoofddorp heeft overhandigd. Deze politieambtenaar gaf B. te kennen dat hij het geld zou doorgeleiden naar het Korps landelijke politiediensten (KLPD).

Het spreekt vanzelf dat de korpsbeheerder niet persoonlijk boetes in ontvangst neemt, maar dat dit door een van zijn ambtenaren gebeurt. De situatie in Hoofddorp is echter zo, dat de unit Hoofddorp van de dienst Verkeerspolitie van het KLPD medegebruiker is van een pand, waarin ook het districtsbureau Haarlemmermeer/Hoofddorp van de regiopolitie Kennemerland is gehuisvest. De regiopolitie verzorgt in dit pand de gezamenlijke baliefunctie, ook voor het KLPD. In het onderhavige geval is het ontvangen boetebedrag door de medewerker van de regiopolitie Kennemerland in persoon overhandigd aan de medewerker van de unit Hoofddorp van de dienst Verkeerspolitie KLPD, zodat er geen moment is geweest dat er misverstanden over het boetebedrag hebben kunnen bestaan.

Dat is anders indien een boetebedrag elders in het land bij een plaatselijk bureau van de (regio)politie wordt gebracht, bestemd voor een politieambtenaar in een ander korps. De kans dat een dergelijk bedrag "administratief zoekraakt" en niet bij de behandelend opsporingsambtenaar terechtkomt, zodat deze geen vervallenverklaring van de signalering kan opmaken, is aanwezig.

Dit zou kunnen betekenen dat een betrokkene/verdachte bij een volgende gelegenheid opnieuw wordt aangehouden, terwijl deze de boete wel voldaan heeft. Ook zo'n situatie kan tot klachten leiden.

In de situatie rond de aanhouding van de zoon van B. is sprake van een toevallige samenloop van omstandigheden, die zo incidenteel is dat ik geen reden zie de bestaande regelgeving te veranderen, hetgeen ik onderstaand nader toelicht. De zoon van B. werd aangehouden in verband met een Wet Mulder gedraging (niet dragen van de autogordel).

Door de betrokken ambtenaar werd vastgesteld dat de zoon van B. gesignaleerd stond voor een nog openstaande administratieve sanctie ten bedrage van € 50,05. De zoon kon dit bedrag op dat moment niet voldoen, maar kon ook geen rijbewijs overleggen. Zijn auto werd daarop in bewaring genomen, opdat zeker gesteld werd dat de boete zou worden betaald. Opgemerkt moet worden, dat de zoon van B. tenminste enkele keren de aanschrijving van het Centraal justitieel incasso bureau (CJIB) om de boete te voldoen heeft genegeerd. In uw verslag van bevindingen inzake het onderzoek naar deze klacht wordt de achtergrond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften toegelicht. De betrokken ambtenaar heeft geheel volgens de geldende richtlijnen gehandeld, wat ook door de juridische afdeling van het CJIB is bevestigd.

Zoals al uit mijn brief van 3 juli 2003 (...) blijkt, koos brigadier L. van de dienst Verkeerspolitie, unit Hoofddorps van het KLPD voor betaling van de boete aan het betreffende politiebureau in Hoofddorp ter voorkoming van verdere administratieve rompslomp. Daaraan voorafgaand bood brigadier L. binnen zijn 'beleidsvrijheid' aan B. verschillende mogelijkheden om betaling te realiseren van een openstaande beschikking van het CJIB. Dit leverde overigens niet het beoogde resultaat op.

Voorts merk ik op dat 'zonder aanhouding van betrokkene' een openstaande beschikking van het CJIB aan ieder politiebureau kan worden betaald, waarna een betalingsbewijs wordt afgegeven en een vervallenverklaring van de signalering kan worden opgemaakt. Dit bewijs kan betrokkene dan aan de politie tonen bij een eventuele staandehouding.

In dit geval was echter van doorslaggevend belang dat voor 100% zekerheid verkregen moest worden dat de op een politiebureau in 's-Hertogenbosch van de regiopolitie Brabant-Noord door B. betaalde boete voor zijn zoon terecht zou komen bij de met name genoemde opsporingsambtenaar van de unit Hoofddorp van de dienst Verkeerspolitie van het KLPD, teneinde de auto te kunnen teruggeven en een vervallenverklaring van deze signalering te kunnen opmaken.

Wetende dat betrokkene ook al verschillende betalingsherinneringen via CJIB had ontvangen en hem desondanks ook nog door brigadier L. verschillende mogelijkheden waren aangeboden, ben ik van mening dat hier de grens van coulance meer dan bereikt was. Dit doet niets af van het feit dat de vader van B. via andere politieambtenaren, die overigens onvoldoende van dit dossier op de hoogte waren, een andere mening heeft gehoord. Aanpassing van het KLPD beleid is dan ook niet aan de orde."

I. TWEEDE NADERE REACTIE VERZOEKER

Het antwoord van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten van 15 juli 2004 was voor verzoeker aanleiding tot enige opmerkingen. In zijn brief van 11 augustus 2004 staat onder meer het volgende vermeld.

" 1. In zijn antwoord zegt de beheerder KLPD de baliefunctie in Hoofddorp gezamenlijk wordt verzorgd door de regiopolitie Kennemerland. Dit roept bij mij twijfels op, omdat de balie medewerker, hetzij slecht was geïnformeerd dan wel dat de genoemde gezamenlijke baliedienst niet zo werkt als het schrijven doet vermoeden en slechts in voorkomend geval wordt toegepast. Want toen ik mij had gemeld aan de balie en vertelde wat ik kwam doen en hem het hele verhaal vertelde maakte de dienstdoende baliemedewerker de opmerking, waarom ik de boete niet bij de politie in 's­Hertogenbosch had betaald (welke opmerking later ook nog werd herhaald door zijn meerdere die iets later aan de desk verscheen en de bureaumedewerker vroeg wat er aan de hand was. Een en ander staat te lezen in mijn eerste schrijven van 6 september 2002. Tevens waren er schijnbaar ook geen sluitende afspraken gemaakt, want toen mijn zoon, nadat de boete was betaald, de sleutels vroeg van de auto (overigens niet de zijne maar die van zijn broer) wist bureaumedewerker niet of dit wel de bedoeling was. Hierin werd eerst duidelijkheid geschapen nadat hij via, via contact kreeg met verbalisant die aangaf dat dit inderdaad de bedoeling was.

2. Ook de opmerking dat een dergelijk bedrag "administratie zoek raakt", snijdt mijns inziens geen hout, omdat bij een juiste administratieve verwerking en dat mag ik toch zeker tussen, 2 overheidsdiensten verwachten, er niets verkeerd mag gaan.

3. Ook is steeds sprake van "coulance" met betrekking tot deafhandeling. Mijns inziens is er van coulance geen sprake, men volgt in dit soort zaken de normale justitiële gang van zaken, met aanschrijvingen en verhogingen van de boete(s) en daarom is het naar mijn mening niet aan een verbalisant om te oordelen of er al dan niet coulant is gehandeld.

4. Ook de laatste alinea waarin sprake is dat ik (de vader van) via andere politieambtenaren een andere mening heb gehoord, komt niet geheel overeen met de eerdere bewering waarin sprake is dat de betaling is geschied bij de gezamenlijke baliefunctie in Hoofddorp, welke dus op de hoogte moet zijn geweest. En uitgerekend deze medewerker (en daarna zijn meerdere) vraagt aan mij waarom ik dit niet in mijn woonplaats heb betaald."

J. NADERE REACTIE KORPSBEHEERDER

Op 20 augustus 2004 reageerde medewerker X van het bureau korpsbeheerder en relatiebeheer agentschappen (KOBRA) van het ministerie van BZK telefonisch op de reactie van verzoeker. X gaf ten aanzien van punt 1. (zie hierboven onder I.) onder meer te kennen dat het klopt dat de baliemedewerker - die medewerker is van de regiopolitie en niet van de verkeerspolitie - slecht is geïnformeerd, maar dat deze niet geïnformeerd behoeft te zijn; hij behoeft alleen te weten naar wie hij moet doorverwijzen. Aan de kwaliteitseis van doorverwijzen was in dit geval voldaan.

Achtergrond

1. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

Artikel 31, eerste en tweede lid:

“1. Indien de in artikel 3, eerste lid, bedoelde ambtenaren bij de uitoefening van de in artikel 3, eerste lid, omschreven bevoegdheid bevinden dat de bestuurder geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, dan wel geregistreerd staat voor het niet voldoen van een hem eerder overeenkomstig de bepalingen van deze wet opgelegde administratieve sanctie, kunnen zij vorderen dat het bedrag van de opgelegde en van de reeds verschuldigde administratieve sanctie terstond zal worden voldaan dan wel dat zekerheid wordt gesteld dat het bedrag van de bedoelde sanctie tijdig zal worden voldaan.

2. Indien de in artikel 3, eerste lid, bedoelde ambtenaren hebben vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is en waarvan aannemelijk is dat de kentekenhouder geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, dan wel dat de kentekenhouder geregistreerd staat voor het niet voldoen van een hem eerder overeenkomstig de bepalingen van deze wet opgelegde sanctie, zijn zij bevoegd bij wijze van voorlopige maatregel het voertuig naar een door hen aangewezen plaats te doen overbrengen en in bewaring te stellen, dan wel aan het voertuig een mechanisch hulpmiddel te doen aanbrengen, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden. Zij kunnen vorderen dat, alvorens het voertuig aan de bestuurder wordt teruggegeven, naast de kosten van overbrenging en bewaring, eveneens het bedrag van de opgelegde administratieve sanctie en van de eerder overeenkomstig de bepalingen van deze wet opgelegde en inmiddels verschuldigde administratieve sanctie zal worden voldaan.”

2. Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994

Artikel 4:

“1. De betaling van de administratieve sanctie en de daarop gevallen verhogingen en kosten geschiedt door storting of overschrijving op een daartoe bestemde giro- of bankrekening van het Centraal Justitieel Incassobureau.

2. In bijzondere gevallen kan de betaling plaats vinden op een door de bevoegde ambtenaar aan te wijzen plaats.

3. Als plaats van betaling, bedoeld in het tweede lid, wordt slechts aangewezen een politiebureau, een gebouw op het terrein van de Dienst der Domeinen alwaar het voertuig buiten gebruik is gesteld of in bewaring is genomen, dan wel een tijdelijke plaats van betaling, ingesteld door de betrokken korpschef. Indien de bevoegde ambtenaar een militair van de Koninklijke marechaussee is, kan eveneens een brigadebureau of de betrokken doorlaatpost als plaats van betaling worden aangewezen.

4. Degene die betaalt, maakt daarbij op de door de bevoegde ambtenaar aan te geven wijze melding van de zaak waarop de betaling betrekking heeft.

5. Indien de zaak waarop betaling van de administratieve sanctie en de daarop gevallen verhogingen en kosten betrekking heeft niet is vermeld op de wijze als bedoeld in het vierde lid, kan het Centraal Justitieel Incassobureau het aan hem betaalde bedrag terugstorten op de rekening waarvan het bedrag afkomstig is, of anderszins het bedrag terugbetalen aan de persoon die heeft betaald.”

3. Handleiding politietransactie/ Wet Mulder, uitgave van 1 september 1990 (publicatie van het Ministerie van Justitie)

“2.8.2. Vordering onmiddellijke betaling

Het is mogelijk dat de opsporingsambtenaar bij staande houding (ter controle of een gedraging is verricht dan wel na constatering van een gedraging) vaststelt:

- (...)

- dat bij raadpleging van het opsporingsregister blijkt dat betrokkene gesignaleerd staat voor het niet betalen van een eerdere opgelegde sanctie.

De opsporingsambtenaar kan in die gevallen vorderen dat betrokkene de sanctie van de geconstateerde gedraging en eventueel de openstaande sanctie onmiddellijk betaalt (vordering onmiddellijke betaling).

De afhandeling hiervan vindt niet op straat plaats, maar op een politiebureau of een andere plaats van betaling als bedoeld in artikel 4, lid 2, van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving van de verkeersvoorschriften. Als betrokkene aan de vordering onmiddellijke betaling wil voldoen, dient hij mee te gaan naar de door de opsporingsambtenaar aangegeven plaats van betaling meestal een politiebureau. Doet hij dit niet, dan is inbewaringstelling van het voertuig mogelijk (...).

De opsporingsambtenaar maakt voor de geconstateerde gedraging in plaats van een kennisgeving van beschikking een beschikking op en reikt deze onmiddellijk uit aan betrokkene. Deze moet de sanctie dan direct voldoen. (...)

Twee mogelijkheden doen zich voor bij de vordering onmiddellijke betaling:

- betrokkene betaalt direct

(...) Alle geïnde bedragen worden overgedragen aan het CJIB.

- betrokkene betaalt niet

Inbewaringstelling van het voertuig is dan mogelijk.”

Instantie: Korps landelijke politiediensten

Klacht:

Verzoeker niet in gelegenheid gesteld om sancties die zijn zoon moest betalen, op politiebureau in zijn woonplaats te betalen.

Oordeel:

Niet gegrond