2004/314

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop een ambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland jegens hem is opgetreden op 29 augustus 2003. Hij klaagt er met name over dat de betrokken ambtenaar:

- hem niet heeft geïnformeerd over de reden waarom hij in het zwembad, tezamen met een aantal andere jongeren van allochtone afkomst, apart is gezet;

- hem hardhandig heeft vastgepakt bij zijn kin.

Beoordeling

1. Op 29 augustus 2003 meldden acht meisjes zich bij personeel van zwembad X met - kort gezegd - de mededeling dat zij in het zwembad door een groep jongens van allochtone afkomst waren aangerand. Hierop alarmeerde het personeel de politie en zijn zes jongens (verzoeker en naar diens zeggen kennissen uit zijn buurt met wie hij naar het zwembad was gekomen), op grond van de door de meisjes versterkte informatie, door personeel van het zwembad uit het water gehaald. De jongens hebben zich aangekleed, en zijn door personeel van het zwembad apart gezet in een personeelsvertrek. Daar bevond zich ook de ter plaatse gearriveerde betrokken ambtenaar H. De meisjes verklaarden na elkaar tegenover andere ter plaatse gearriveerde politieambtenaren dat zij bij hun borsten, billen en/of geslachtsdelen waren betast. Diverse meisjes waren zeer overstuur. Hierop zijn de meisjes vanuit een ruimte grenzend aan het personeelsvertrek en daarvan gescheiden door een glaswand geconfronteerd met de jongens. De meisjes wezen na elkaar de jongen(s) aan die hen had(den) betast. Deze jongens, in totaal vier, zijn vervolgens aangehouden wegens aanranding en overgebracht naar het politiebureau. De politie deelde verzoeker, destijds 14 jaar oud, mee dat hij kon gaan.

2. Verzoeker stelt dat hij niet wist waarom hij door een medewerkster van het zwembad uit het zwembad was gehaald en apart was gezet. Betrokken ambtenaar H. zei tegen verzoeker en de andere jongens dat zij niet mochten spreken. Verzoeker vroeg vervolgens in het Turks aan een vriend waarom zij apart waren gezet. De betrokken ambtenaar zei weer dat verzoeker niet mocht spreken. Verzoeker wilde toch weten waarom hij daar zat en vroeg het weer aan een andere jongen. Vervolgens pakte de betrokken ambtenaar verzoeker hardhandig bij de kin. Hierop trok verzoeker zijn hoofd weg, waarop de betrokken ambtenaar verzoeker opnieuw hardhandig bij zijn kin pakte. Dat was pijnlijk. Verzoeker had er geen blauwe plekken aan over gehouden. Hij had het optreden van de betrokken ambtenaar als een vorm van zware mishandeling en grof geweld ervaren. Na de eerste keer vastpakken schrok verzoeker, omdat hij niet eerder met de politie in aanraking was geweest. Om die reden was hij gaan huilen. Verzoeker had ongeveer een half uur tot drie kwartier tezamen met de andere jongens en betrokken ambtenaar H. in het personeelsvertrek gezeten. H. had niet geantwoord op verzoekers vraag waarom hij apart was gezet. Een andere politieambtenaar had dat pas meegedeeld toen was gebleken dat verzoeker onschuldig was en mocht vertrekken, aldus verzoeker.

3. De korpsbeheerder stelt dat hij beide klachten niet gegrond acht. De korpsbeheerder wees er op dat de jongens in eerste instantie door het zwembadpersoneel uit het water waren gehaald. Het zwembadpersoneel had hen aangegeven waarom dit gebeurde. Een van de politieambtenaren had de jongens hierover ook onderling horen spreken. Betrokken ambtenaar H. werd bij de jongens in de personeelsruimte geplaatst om toezicht te houden. Toen werd hen verteld dat zij niet mochten spreken. Verzoeker deed dit echter toch en ondanks herhaaldelijke waarschuwingen bleef hij hiermee doorgaan. Op dat moment heeft de betrokken ambtenaar hem bij zijn kin gepakt om hem te zeggen dat hij nu werkelijk te ver ging en op moest houden. Volgens de korpsbeheerder had verzoeker dit aan zijn eigen gedrag te wijten en was er geen sprake van grof geweld, maar van gepast optreden om het gedrag van verzoeker te corrigeren.

Mogelijk had de betrokken ambtenaar nogmaals kunnen vertellen waarom de jongens apart waren gezet, maar hij ging er vanuit dat de jongens al waren geïnformeerd. Hij had slechts de taak toezicht te houden tijdens het onderzoek van zijn collega's, aldus de korpsbeheerder.

4. Betrokken ambtenaar H. verklaarde dat hij toezicht had gehouden in de ruimte waar de jongens waren neergezet. In het belang van het onderzoek wilde hij niet dat er in die ruimte werd gesproken. Verzoeker was de enige die dat toch deed. H. kon niet verstaan wat verzoeker zei, want hij sprak met zijn hoofd naar beneden. H. zei verzoeker dat er niet mocht worden gesproken. Hierop zei verzoeker wederom iets in het Turks. H. zei verzoeker opnieuw dat hij niet mocht spreken. Toen verzoeker dat toch deed, pakte H. hem bij zijn kin, omdat H. zijn aandacht wilde hebben en verzoeker zijn hoofd wegdraaide toen H. hem persoonlijk wilde aanspreken. H. zei daarbij: "Ik dacht dat wij een afspraak hadden". Verzoeker draaide vervolgens opnieuw zijn hoofd weg. Hierop pakte H. weer verzoekers kin, want hij was nog niet klaar met mijn verhaal. H. had niet in verzoekers kin geknepen, noch had H. de kin hardhandig vastgepakt. H. had wel gehoord dat verzoeker op enig moment vroeg waarom hij apart was gezet. Hierop had hij niet geantwoord, omdat hij wilde dat het stil was, aldus de betrokken ambtenaar.

5. De vestigingsmanager van zwembad X deelde de Nationale ombudsman het volgende mee. Het zwembad volgt in beginsel een vaste werkwijze bij ongewenste intimiteiten. De slachtoffers maken melding van de gebeurtenissen bij het personeel. Vervolgens vraagt het personeel om de (vermoedelijke) daders aan te wijzen. Deze worden dan door het personeel aangesproken, uit het bad gehaald en apart gezet. Ondertussen wordt de politie gewaarschuwd. Ter plaatse informeert het personeel de politie over de gebeurtenissen en laat het personeel het aan de politie over om al dan niet tot aanhouding van verdachten over te gaan. De (vermoedelijke) daders worden niet door de politie uit het water gehaald en apart gezet. Dat wordt nadrukkelijk als een taak van het personeel gezien. Bezoekers van het zwembad zijn verplicht om zulke aanwijzingen van het personeel op te volgen. Dat staat ook duidelijk aangegeven bij de ingang van het zwembad. Daar staat ook aangegeven dat bezoekers van het zwembad respectvol met elkaar moeten omgaan en dat gewenste en ongewenste intimiteiten in het zwembad niet worden getolereerd. Het moment waarop wordt meegedeeld om welke reden iemand uit het zwembad wordt gehaald, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Soms gebeurt dat direct en soms pas als iemand apart is genomen, bijvoorbeeld om escalatie in het zwembad te voorkomen, aldus de vestigingsmanager.

6.1. De Nationale ombudsman stelt voorop dat hij de door het zwembad en de politie gevolgde werkwijze kan billijken. In dit verband is van belang dat deze werkwijze leidt tot het terughoudend gebruik van het dwangmiddel aanhouding. Immers, wanneer het personeel betrokkenen zelf zou aanhouden op grond van artikel 53, eerste lid Wetboek van Strafvordering (aangenomen dat sprake is van een redelijke verdenking en heterdaad; zie Achtergrond, onder 1.), dient in beginsel ook voorgeleiding aan de (hulp)officier van justitie plaats te vinden (zie artikel 53, derde en vierde lid Wetboek van Strafvordering in Achtergrond, onder 1.). Dat betekent in de praktijk dat gealarmeerde politieambtenaren de verdachten zullen overbrengen naar het politiebureau. Door betrokkenen niet direct aan te houden en de politie ter plaatse te laten bezien tegen wie wel en tegen wie geen serieuze verdenking bestaat, wordt voorkomen dat onterechte aanhoudingen plaatsvinden en onschuldigen in de politieregisters worden geregistreerd als wegens aanranding aangehouden verdachten. De Nationale ombudsman benadrukt wel dat hierbij voortvarend te werk dient te worden gegaan. De tijd die verzoeker apart heeft gezeten (naar eigen zeggen een half uur tot drie kwartier) acht de Nationale ombudsman, gezien het aantal betrokkenen en gelet op de aard van de zaak en de omstandigheid dat de jongens als bezoekers van het zwembad door het personeel apart zijn gezet, nog acceptabel.

6.2. Ofschoon de Nationale ombudsman er niet van overtuigd is dat verzoeker geen enkele notie had van de reden waarom hij met de andere jongens apart was gezet, kan worden geconcludeerd dat het de betrokken ambtenaar niet had misstaan kort antwoord te geven op de vraag van verzoeker dienaangaande. Echter, nu verzoeker nog niet de status had van aangehouden verdachte (vgl. Achtergrond, onder 2.) en de politie hem na afronding van het onderzoek ter plaatse wel uitleg heeft gegeven over het apart zetten, ziet de Nationale ombudsman onvoldoende aanleiding om het optreden van de betrokken ambtenaar in dezen af te keuren.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

6.3.1. Vaststaat dat de betrokken ambtenaar verzoeker bij diens kin heeft vastgepakt. De Nationale ombudsman acht het verder voldoende aannemelijk dat de betrokken ambtenaar daartoe pas overging nadat verzoeker de op zichzelf niet onredelijke mededeling dat betrokkenen niet mochten spreken herhaald had genegeerd. Onder die omstandigheden kan de Nationale ombudsman het billijken dat de betrokken ambtenaar verzoeker kortstondig bij diens kin heeft vastgepakt om hem zodoende in de ogen te kunnen kijken en daarmee de boodschap enigszins kracht bij te zetten.

6.3.2.Ten aanzien van de vraag of de betrokken ambtenaar verzoeker hardhandig bij diens kin heeft vastgepakt staat de lezing van de betrokken ambtenaar lijnrecht tegenover de lezing van verzoeker; nu evenwel verzoeker de door hem gestelde mishandeling niet op enige manier heeft gestaafd door bijvoorbeeld foto's van blauwe plekken of een medische verklaring, heeft de Nationale ombudsman onvoldoende reden om aan te nemen dat de politieambtenaar hardhandig is opgetreden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 23 december 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A1 te Zaandam, ingediend door de heer A2 te Zaandam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), werd een onderzoek ingesteld.

In dat kader zijn de op deze zaak betrekking hebbende stukken opgevraagd bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. Op 19 mei 2004 vond een hoorzitting plaats, waarbij verzoeker, diens gemachtigde, een vertegenwoordigster van de korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar in de gelegenheid werden gesteld hun visie kenbaar te maken, en op elkaars standpunten te reageren. Ook de hoofdofficier van justitie te Haarlem is, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden, in de gelegenheid gesteld de hoorzitting bij te wonen. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Voorts is de vestigingsmanager van zwembad X telefonisch gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. Betrokken ambtenaar H. gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 30 augustus 2003 diende de familie A. een klacht in bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Mijn zoon is op 29-08-2003 op vrijdag ongeveer 21.30 uur tijdens het zwemmen in het zwembad X door de agenten uit het zwembad gehaald, met meerdere jongens van buitenlandse afkomst in een (…) ruimte opgesloten, en tijdens deze opsluiting (…) grof mishandeld door twee keer heel hard in zijn kin te knijpen, waardoor mijn zoon heel erg pijn had waardoor hij ging huilen.

De toedracht:

Tijdens deze opsluiting met meerdere jongens in een kamer in het zwembad X wist mijn zoon niet wat er allemaal aan de hand was, en heeft mijn zoon bij een van de jongens gevraagd wat er aan de hand was. Omdat de ene niet wist wat er aan de hand was heeft mijn zoon aan een andere jongen gevraagd wat er aan de hand was. Voordat de jongen antwoord kon geven kwam een agent die ook in die ruimte was bij mijn zoon en heeft op een grove manier (…) de kin van mijn zoon heel hard vastgepakt en geknepen. Omdat het heel erg pijn deed heeft mijn zoon zijn hoofd naar achteren getrokken. Op het moment dat mijn zoon zijn hoofd naar achteren had getrokken en zijn kin had bevrijd uit handen van de agent heeft de agent weer op een grove manier de kin van mijn zoon vastgepakt en heel hard geknepen waardoor mijn zoon door de pijn heeft gehuild. De reden hiervan was dat de agent niet wilde dat mijn zoon zat te praten.

Mijn zoon wist niet wat er aan de hand was en kreeg pas veel later te horen dat hij aangehouden was en beschuldigd werd van een aanranding.

Mijn zoon heeft geprobeerd aan te geven dat hij met de beschuldigingen niks (…) te maken had en heeft aangegeven dat hij vals beschuldigd werd, maar hierop heeft de agent aangegeven dat alle jongens die aangehouden werden schuldig waren. Mijn zoon heeft gevraagd door wie hij beschuldigd werd en wat de beschuldigingen precies waren.

Mijn zoon is als een slaaf behandeld en mishandeld met grof geweld en mijn zoon heeft na de mishandeling aan de desbetreffende agent aangegeven dat hij onterecht mishandeld is met geweld en dat hij een klacht over deze agent H. (...) in gaat dienen en heeft aan de agent gevraagd wat zijn naam (…) was. Hierop heeft de agent niet gereageerd waardoor (…) mijn zoon meerdere malen gevraagd heeft of hij de naam (…) van de agent mocht hebben, waarna de agent nogmaals aangegeven heeft dat mijn zoon stil moest zijn. (…) Daarna heeft de agent de kamer verlaten.

Later kwam een andere agent in de kamer en heeft tegen mijn zoon gezegd dat hij niet meer verdacht werd van de beschuldigingen en dat mijn zoon weg kon gaan.

Nadat mijn zoon weg mocht gaan heeft mijn zoon buiten aan de agent die mijn zoon grof mishandeld heeft (…) nogmaals gevraagd of hij de naam (…) van de agent kon krijgen, hierop heeft de agent niet gereageerd, waarop mijn zoon meerdere malen aan de agent heeft gevraagd naar zijn identiteit (…). Nadat mijn zoon dit drie keer aan de agent had gevraagd, heeft de agent zijn naam en zijn politiepenningnummer aan mijn zoon gegeven, waarna mijn zoon heeft aangegeven dat hij een klacht over deze agent via zijn ouders wilde gaan indienen van mishandeling met grof geweld door deze agent (...)

Nadat mijn zoon thuisgekomen was en wij als ouders (…) het verhaal van mishandeling van mijn zoon door de agent H. (…) aangehoord hadden ben ik als vader (…) met mijn zoon op dezelfde dag op vrijdag 29-08-2003 tussen 23.15 en 00.15 uur (…) naar het politiebureau Zaandijk gegaan en heb ik samen met mijn zoon met de desbetreffende agent die mijn zoon met grof geweld mishandeld heeft in een kamer op het politiebureau een gesprek gehad. Omdat ik ook het verhaal van de kant van de agent wilde horen heb ik aan de agent aangegeven dat hij door mijn zoon beschuldigd wordt van mishandeling door twee keer heel hard op een grove manier in de kin van mijn zoon (…) te hebben (…) geknepen, en van onterechte aanhouding (…)

De desbetreffende agent heeft (…) aangegeven dat hij het in het belang van zijn onderzoek terecht vond en nodig vond om grof geweld te gebruiken tegen mijn zoon.

Ik heb nog aan de agent gevraagd waarom hij mijn zoon op deze manier onterecht eerst uit het zwembad haalt en aanhoudt met valse beschuldigingen en (…) mijn zoon (…) met grof geweld (…) mishandelt. Hierop heeft de agent aangegeven dat hij als agent (…) voor zijn onderzoek geweld mag gebruiken en de verdachte in het belang van het onderzoek op deze manier mag mishandelen en het belangrijkste argument (…) was dat (…) de agent niet wilde dat iemand zat te praten.

Na ongeveer een uur met de agent gepraat te hebben is mij (…) duidelijk geworden dat de agent ook zelf aangeeft dat hij geen spijt heeft door mijn zoon met geweld mishandeld te hebben waardoor de agent ook aangeeft dat hij in de toekomst in belang van zijn onderzoek als hij dat nodig vindt WEER geweld zou gebruiken ook als hij letterlijk niet aangevallen zou worden.

Als ouders zijnde vinden wij het heel erg vreemd dat in het zwembad X alleen maar jongens van buitenlandse afkomst aangehouden zijn en geen autochtone jongens aangehouden zijn terwijl in het begin niet eens duidelijk was wat voor een jongen of jongens gezocht werden terwijl in het zwembad ook autochtone jongens met zwart haar aanwezig waren.

Ten tweede, vind ik dat iedereen ook jongens van jonge leeftijd die verdacht worden en aangehouden worden het recht hebben om te weten wat de aanklacht is en waarom ze verdacht worden.

Ten derde, geen (…) agent heeft het recht om geweld te gebruiken of iemand te mishandelen, ook als een verdachte voor een agent schuldig is (…), een agent is voor handhaving en mag niemand straffen.

Ten vierde, wij vinden dat agenten van tegenwoordig betere cursussen moeten krijgen hoe ze het beste zonder geweld te gebruiken met de rechten van de burgers om moeten gaan, want als een burger geen geweld mag gebruiken mag een agent ook geen geweld gebruiken zo is de Nederlandse Wetgeving vastgesteld."

2. In reactie op deze brief deelde de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland verzoekers gemachtigde op 20 oktober 2003 onder meer het volgende mee:

"Naar aanleiding van uw (…) klacht over het optreden van een politieambtenaar van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland is door de inspecteur B. van mijn dienst een onderzoek ingesteld.

De resultaten van dit onderzoek zijn mij recent bekend geworden. Aangezien u met de heer B. reeds gesproken heeft over uw klacht en daarop een nadere toelichting heeft gegeven en gekregen, wil ik hierbij volstaan met het volgende.

Op vrijdagavond, 29 augustus 2003 werden door de politie in het zwembad X (…) een aantal jongens staande gehouden i.v.m. het feit dat een aantal meisjes in dit zwembad waren lastiggevallen. Een groep jongens van Zuid-Europese afkomst werd daarbij aangewezen, waaronder uw zoon. Bij het onderzoek ter plaatse, waarbij de aangewezen jongens in een aparte ruimte zaten, mocht er niet gesproken worden. Uw zoon bleef echter, ondanks diverse waarschuwingen van de aanwezige politieman, doorgaan met het praten. Vervolgens heeft de politieman uw zoon bij de kin gepakt om hem rechtstreeks aan te kunnen kijken en hem nogmaals te waarschuwen. Hierna kon het onderzoek ter plaatse worden afgerond en werd uw zoon heengezonden omdat hij verder niet als dader werd aangewezen.

Van enige mishandeling of het gebruik van grof geweld ten opzichte van uw zoon is niet gebleken. Doordat uw zoon met enkele andere jongens in eerste instantie werd aangewezen houdt in dat hij niet onterecht uit het zwembad is gehaald. Na onderzoek ter plaatse bleek hij niet tot de dadergroep te behoren. De betreffende politieman heeft tevens op verzoek van uw zoon om zijn naam en nummer bekend te maken hieraan gevolg gegeven. Hij had geen enkele reden om dit niet te doen.

Gezien datgene wat er is voorgevallen ziet de betreffende politieman ook geen enkele reden om voor zijn rechtmatig handelen zijn excuses aan te bieden. Ook heeft de betreffende politieman met u en uw zoon achteraf nog een gesprek gehad van bijna een uur om het gebeuren te bespreken."

3. Hierop legde de familie A. de klacht, bij brief van 24 oktober 2003, voor aan de commissie voor de politieklachten bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. De familie A. handhaafde - kort gezegd - haar visie als verwoord in de hiervoor onder A.1. opgenomen brief van 30 augustus 2003.

4. Vervolgens deelde de korpsbeheerder de familie A. op 27 november 2003 onder meer het volgende mee:

"Uw klacht over het optreden van de politie is behandeld in de vergadering van de commissie voor politieklachten op 19 november jl. De commissie heeft naar aanleiding van uw klacht, verklaringen en rapportages van de politie nog nadere vragen gesteld om tot een goed onderbouwd oordeel te kunnen komen. Op basis van al deze informatie heeft de commissie zich een oordeel gevormd en dit geformuleerd in een advies dat ik heb overgenomen.

Voor wat betreft de situatie in het zwembad waarbij uw zoon met een aantal andere jongens uit het water werd gehaald en apart gezet is mij het volgende gebleken.

Door een aantal meisjes in het zwembad werd geklaagd dat zij waren lastig gevallen door een paar 'donkere' jongens. Het lag dan ook voor de hand dat, in eerste instantie door het zwembadpersoneel, een groep donkere allochtone jongens uit het water werd gehaald. Het zwembadpersoneel heeft hen aangegeven waarom dit gebeurde.

De politie kwam pas hierna binnen, maar een van de agenten gaf aan dat de jongens bekend waren met het feit waarom zij uit het water moesten komen. Hij heeft hen hierover onderling horen praten. Dit was nog voor de jongens in een aparte ruimte werden neergezet en er een agent bij hen werd geplaatst om toezicht te houden. Toen werd hen verteld dat zij niet mochten praten.

Uw zoon deed dit echter toch en ondanks herhaaldelijke waarschuwingen bleef hij hiermee doorgaan.

Op dat moment heeft de agent die daar aanwezig was hem bij zijn kin gepakt om hem te zeggen dat hij nu werkelijk te ver ging en op moest houden. Mijns inziens heeft uw zoon dit aan zijn eigen gedrag te wijten en is er geen sprake van grof geweld, maar van gepast optreden om het gedrag van uw zoon te corrigeren.

Toen bleek dat uw zoon door de meisjes niet als een van de daders werd aangewezen kon hij de ruimte verlaten terwijl de aangewezen daders door de politie formeel werden aangehouden. Hun werd toen door de politie meegedeeld waarom zij werden aangehouden als onderdeel van de officiële procedure.

Mogelijk had de agent nogmaals kunnen vertellen waarom de jongens apart werden gehouden, maar de agent die toezicht hield, kwam als laatste binnen en ging er van uit dat de jongens geïnformeerd waren. Hij had slechts de taak toezicht te houden tijdens het onderzoek door zijn collega's.

Ik acht uw klacht met betrekking tot het niet informeren en de mishandeling niet gegrond."

5. Hierop legde verzoeker zijn klacht voor aan de Nationale ombudsman. Verzoeker handhaafde - kort gezegd - zijn visie als verwoord in de hiervoor onder A.1. opgenomen brief van 30 augustus 2003. In het kader van zijn onderzoek verzocht de Nationale ombudsman aan het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland om een afschrift van de op deze zaak betrekking hebbende stukken.

In het proces-verbaal van bevindingen van 30 augustus 2003 van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland over het optreden op 29 augustus 2003 staat onder meer het volgende vermeld:

"Op vrijdag 29 augustus 2003, omstreeks 21.12 uur, kregen wij, verbalisanten, van de centralist van de meldkamer van de regiopolitie Zaanstreek-Waterland, de opdracht om te gaan naar het zwembad X alwaar meerdere meisjes door verschillende jongens zouden zijn aangerand.

Nadat wij, verbalisanten, op de opgegeven plaats waren aangekomen werden wij aangesproken door een medewerkster van het genoemde zwembad.

Door deze medewerkster werd ons medegedeeld dat er in een van de groepskleedkamers een groep meisjes aanwezig was die ieder door een of meerdere jongens onzedelijk waren betast terwijl zij zich in het water van het zwembad bevonden.

Deze medewerkster deelde ons tevens mede dat zij drie jongens in een personeelskamer had geplaatst nadat deze drie jongens door diverse van de bovengenoemde meisjes aan haar waren aangewezen als daders van aanrandingen. Hierop heb ik, 4e verbalisant, mij bij deze drie jongens in de personeelskamer opgehouden.

Later werd door personeel van het zwembad, na aanwijzing door de slachtoffers, nog drie jongens bij mij, 4e verbalisant, in de personeelskamer geplaatst.

Vervolgens ging deze medewerkster ons, 2e en 3e verbalisant, voor naar een van de groepskleedkamers, alwaar wij, 2e en 3e verbalisant een grote groep personen aantroffen, waarvan, naar later bleek, 8 (acht) meisjes in het water van het zwembad onzedelijk waren betast door een of meerdere jongens die zich eveneens in het water van het zwembad hadden bevonden. Wij, 2e en 3e verbalisant, zagen dat diverse van deze meisjes zeer overstuur waren.

Vervolgens hebben wij, 2e en 3e verbalisant, de navolgende personalia en korte verklaring opgenomen:

Y1

Zij verklaarde mij, 3e verbalisant, het volgende:

"Ik ben tijdens het zwemmen diverse malen bij mijn borsten, kont en vagina gegrepen door een mij onbekende jongen.

Ik wil van dit feit aangifte doen."

Y2

Zij verklaarde mij, 3e verbalisant, het volgende:

Ik ben door een langharige jongen bij mijn borsten en kont gegrepen. Ik zal deze jongen kunnen herkennen en ik wil van dit feit aangifte doen."

Y3

Zij verklaarde mij, 2e verbalisant, het volgende:

"Ik ben tijdens het zwemmen door een mij onbekende jongen bij mijn kont gegrepen."

Y4

Zij verklaarde mij, 2e verbalisant, het volgende:

"Ik ben tijdens het zwemmen door een langharige jongen bij mijn kont gegrepen. Ik wil van dit feit aangifte doen en ik kan deze jongen zeker herkennen."

Y5

Zij verklaarde mij, 2e verbalisant, het volgende:

"Ik ben tijdens het zwemmen door een jongen bij mijn geslachtsdelen en mijn borsten gegrepen. Dit was een jongen met een witte sportbroek en ik kan deze herkennen. Ik weet nog niet of ik van dit feit aangifte wil doen.

Y6

Zij verklaarde mij, 2e verbalisant, het volgende:

"Ik ben tijdens het zwemmen bij mijn geslachtsdelen en mijn borsten gegrepen.

Dit was een jongen mee een witte sportbroek en ik kan deze herkennen. Ik wil van dit feit aangifte doen."

Y7

Zij verklaarde mij, 2e verbalisant, het volgende:

"Ik ben tijdens het zwemmen door meerdere jongens bij mijn kont gegrepen.

Ik zal meerdere van deze jongens kunnen herkennen. Ik weet op dit moment nog niet of ik aangifte wil doen.

Y8

Zij verklaarde mij, 2e verbalisant, het volgende:

"Ik ben tijdens het zwemmen door een jongen in een witte sportbroek bij mijn geslachtsdelen gegrepen. Ik zal deze jongen kunnen herkennen en ik wil van dit feit aangifte doen."

Vervolgens zijn wij, 1e, 2e en 3e verbalisant met de bovengenoemde acht meisjes naar buiten gegaan alwaar het reeds duister was. Vervolgens hebben wij ons met de meisjes opgesteld voor bet buitenraam van de genoemde personeelskamer.

Gelijkertijd heb ik, 4e verbalisant, de zes jongens, die zich in de personeelskamer bevonden en welke kamer hel verlicht was, op en stoel in een rij geplaatst voor het buitenraam.

Nadat de jaloezieën waren geopend hadden de bovengenoemde meisjes een goed zicht op de jongens die zich in de hel verlichte personeelskamer bevonden.

Hierop werden door de navolgende meisjes de respectievelijke jongens al dan niet aangewezen die hen onzedelijk hadden betast.

Y1

"Ik kan geen van de jongens herkennen,"

Y2

"Ik herken de jongen met het lange haar als de jongen die mij bij mijn borsten en kont heeft betast."

Y3

"Ik herken geen van de jongens."

Y4

"Ik herken de jongen, met het lange haar die mij in het zwembad onzedelijk heeft betast."

Y5

"Ik herken de jongen met het lange haar als degene die mijn geslachtsdelen en borsten heeft betast."

Y6

"Ik herken de jongen met de witte sportbroek als degene die mijn geslachtsdelen en borsten heeft betast."

Y7

"Ik herken 4 jongens die mij onzedelijk hebben betast. Ik herken de jongen met het lange haar, de jongen met de groene jas, de jongen met de bontkraag op zijn jas en de jongen met de witte sportbroek."

Y8

"Ik herken de jongen met de witte sportbroek als degene die mijn geslachtsdelen heeft betast."

Ik, 4e verbalisant, heb van de hiervoor genoemde jongens de (…) personalia opgenomen (…)

Deze vier aangewezen jongens zijn als verdacht van aanranding aangehouden."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en wordt ook verwoord in de hiervoor onder A.1. opgenomen brief van 30 augustus 2003 en in het hierna onder C. opgenomen verslag van de hoorzitting.

C. vERSLAG HOORZITTING op 19 mei 2004

Op 19 mei 2004 heeft er ten behoeve van het onderzoek naar de klacht van verzoeker een hoorzitting plaatsgevonden op het gemeentehuis van Zaanstad te Zaandijk. In dat kader heeft de betrokken ambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland H. in het bijzijn van zijn leidinggevende mevrouw B. tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman een verklaring afgelegd. Voorts zijn verzoeker en zijn vader in de gelegenheid gesteld op de afgelegde verklaringen te reageren en zijn hen een aantal specifieke vragen gesteld. Daarnaast heeft mevrouw P. namens de korpsbeheerder van voormeld korps diens standpunt ten aanzien van verzoekers klacht gegeven.

Hieronder volgt een korte en zakelijke weergave - voor zover relevant voor het onderzoek - van de door een ieder afgelegde verklaringen.

Verzoeker heeft onder meer het volgende verklaard:

"In de avond van 29 augustus 2003 was ik aan het zwemmen in het zwembad van Zaandam. Op een gegeven moment kwam er een badjuffrouw naar mij toe, die tegen mij zei dat ik uit het water moest komen en me moest aankleden. Ik moest vervolgens mee en werd als eerste in een ruimte van het zwembad gezet. Ik werd daar apart gezet met een aantal jongens, kennissen uit de buurt waarmee ik naar het zwembad was gegaan. Ik weet niet meer hoeveel jongens dat waren. Er was daar een politieagent aanwezig, die tegen mij en de andere jongens zei dat we niet mochten praten. Ik vroeg vervolgens aan een vriend van mij waarom we daar moesten zitten. Die agent zei weer dat ik niet mocht praten. Ik wilde toch weten waarom ik daar zat en vroeg het weer aan een andere jongen. Vervolgens pakte hij mij twee keer hardhandig bij de kin. Dat was pijnlijk. Ik heb er geen blauwe plekken aan over gehouden. Ik heb het optreden van de agent als een vorm van zware mishandeling en grof geweld ervaren, omdat zelfs mijn vader dit niet bij mij doet. Na de eerste keer vastpakken schrok ik, omdat ik niet eerder met de politie in aanraking was geweest. Om die reden ben ik gaan huilen.

Naar aanleiding van de verklaring van de politieambtenaar wil ik nog opmerken dat er aan een andere tafeltje een jongen zat, die ook heeft gepraat. Hij werd daarvoor aan zijn oor gepakt. Ik ben dus niet de enige geweest, die heeft gepraat. Ik geef toe dat ik heb gesproken, maar ik moest weten wat er aan de hand was. Ik deed dat automatisch in het Turks. Het klopt ook niet dat er meerdere keren is gezegd dat ik niet mocht praten. Dit is alleen aan het begin gezegd. Direct nadat ik wat had gezegd, pakte de politieagent mij bij mijn kin. Ten aanzien van het vragen naar zijn naam, klopt het verhaal van de politieambtenaar wel."

De vader van verzoeker, de heer A2, heeft onder meer het volgende verklaard:

"Ik blijf erbij dat ik het optreden van de politieagent tegen mijn zoon een vorm van grof geweld vind. Een politieagent heeft naar mijn mening niet het recht om op deze wijze om te gaan met burgers. Ik betreur het dan ook dat de korpsbeheerder als reactie op de klacht heeft aangegeven dat hij het gedrag van de politieagent gepast vond; hiermee wordt van hogerhand toegestaan dat de politie geweld gebruikt.

Ik wil ten aanzien van de reactie van de korpsbeheerder nog opmerken dat het ontbreken van een doktersverklaring niet wil zeggen dat de mishandeling niet heeft plaatsgevonden. Ik spreek hierbij de hoop uit dat niemand overkomt wat mijn zoon is aangedaan. Verder is het niet juist dat de politie niet aan mijn zoon heeft verteld waarvoor hij was aangehouden."

Betrokken ambtenaar H. heeft onder meer het volgende verklaard:

"Op 29 augustus 2003 kreeg de politie de melding dat er meisjes in het zwembad te Zaandam onzedelijk waren betast. De situatie zou uit de hand zijn gelopen. Om die reden zijn wij met drie surveillance-eenheden naar het zwembad gegaan. Ik had begrepen dat we er snel moesten zijn. Ik ben in eerste instantie voor het zwembad blijven staan. Een aantal van mijn collega's had contact met het personeel van het zwembad. Op een gegeven moment ben ik het zwembad binnengegaan en heb toezicht gehouden in een ruimte waar een aantal jongens waren neergezet. In het belang van het onderzoek wilde ik niet hebben dat er in die ruimte werd gesproken. Verzoeker was de enige die toch ging praten. Ik kon niet verstaan wat hij zei, want dat deed hij met zijn hoofd naar beneden. Ik zei hem dat er niet mocht worden gepraat. Hierop zei hij wederom iets in het Turks. Dat kon ik ook niet verstaan. Ik heb weer gezegd dat hij niet mocht praten. Hierna deed hij het weer; ik heb hem toen bij zijn kin gepakt, omdat ik zijn aandacht wilde hebben en hij zijn hoofd wegdraaide toen ik hem persoonlijk wilde aanspreken. Ik zei daarbij: "Ik dacht dat wij een afspraak hadden". Verzoeker draaide vervolgens opnieuw zijn hoofd weg. Ik heb hierna weer zijn kin gepakt, want ik was nog niet klaar met mijn verhaal. Ik vind dit geen vorm van geweld. Ik heb niet in verzoekers kin geknepen, noch heb ik de kin hardhandig vastgepakt. Ik heb niet tegen verzoeker gezegd dat hij zijn bek moest houden. Hij moest zijn mond houden. Het klopt dat verzoeker is gaan huilen nadat ik hem had vastgepakt. Ik had de indruk dat dit door de spanning kwam en niet door een pijnprikkel als gevolg van het vastpakken.

Vooraf wist ik alleen dat er een melding was van een groep meisjes. Ik weet niet wat er eerder tegen verzoeker is gezegd. Ik heb hem dat ook niet verteld, omdat ik aannam dat mijn collega's tegen de jongens hadden gezegd waarvoor zij apart waren gezet. Ik heb wel gehoord dat verzoeker vroeg waarom hij daar zat. Hierop heb ik niet geantwoord, omdat ik wilde dat het stil was. Ik stond er namelijk alleen voor. De apart gezette jongens waren volgens mij nog geen verdachten. Ze waren in beginsel als dader aangewezen en het was de bedoeling dat de meisjes naar de jongens zouden kijken om dat te bevestigen. De jongens waren naar mijn mening niet meer dan staande gehouden.

Ik wil nog iets opmerken naar aanleiding van de klachtbrief van verzoeker en zijn vader. Op het politiebureau heb ik naderhand met verzoeker en zijn vader een gesprek gehad over mijn optreden. De vader gaf uiteindelijk aan dat een politieagent in zijn ogen nooit lichamelijk geweld mag gebruiken, wat er verder ook was voorgevallen. Ik ben dan ook verbaasd dat nu gezegd wordt dat ik verzoeker grof zou hebben mishandeld. Verzoekers vader wilde dat ik mijn verontschuldigingen aanbood. Ik heb dat geweigerd, omdat ik naar mijn mening niets fout had gedaan.

Daarnaast is het niet zo dat verzoeker meerdere malen heeft moeten vragen naar mijn naam. Hij heeft het gevaagd en ik heb hem gezegd dat hij mijn naam zo kreeg. Ik moest namelijk eerst assisteren bij het transport van de aangehouden verdachten. Toen ik buiten stond, kwam verzoeker naar mij toe en vroeg nogmaals mijn naam. Ik heb hem die toen gegeven."

Namens de korpsbeheerder heeft mevrouw P. onder meer het volgende verklaard:

"Naar mijn mening blijkt uit de verhalen van verzoeker en zijn vader dat de kern van de klacht is de mishandeling of het grove geweld dat door politieambtenaar H. zou zijn gepleegd. Ik acht het logisch dat H. verzoeker bij zijn kin heeft vastgepakt om zijn aandacht te trekken. Hij mocht immers niet praten en deed dat toch. Het is voorstelbaar dat je schrikt als je onschuldig uit het water wordt gehaald, maar dat neemt niet weg dat je moet doen wat er wordt gezegd. Bij de kin vastpakken is naar het oordeel van de korpsbeheerder absoluut geen grof geweld of zware mishandeling. Ik merk op dat er ook geen doktersverklaring is, waaruit blijkt dat verzoeker is mishandeld.

Ten aanzien van de klacht dat niet is gezegd waarom verzoeker apart is gezet, lijkt het waarschijnlijk dat dit niet duidelijk is geweest of gezegd. Dit weegt echter niet zo zwaar mee dat om deze reden de klacht gegrond zou moeten geacht. Om die reden blijft de korpsbeheerder ten aanzien van beide klachtonderdelen van oordeel dat zij niet gegrond zijn."

D. Overige informatie

1. De vestigingsmanager van zwembad X deelde op 8 april 2004 aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende mee. Het zwembad volgt in beginsel een vaste werkwijze bij ongewenste intimiteiten. De slachtoffers maken melding van de gebeurtenissen bij het personeel. Vervolgens vraagt het personeel om de (vermoedelijke) daders aan te wijzen. Deze worden dan door het personeel aangesproken, uit het bad gehaald en apart gezet. Ondertussen wordt de politie gewaarschuwd. Ter plaatse informeert het personeel de politie over de gebeurtenissen en laat het personeel het aan de politie over om al dan niet tot aanhouding van verdachten over te gaan. De (vermoedelijke) daders worden niet door de politie uit het water gehaald en apart gezet. Dat wordt nadrukkelijk als een taak van het personeel gezien. Bezoekers van het zwembad zijn verplicht om de aanwijzingen van het personeel op te volgen. Dat staat ook duidelijk aangegeven bij de ingang van het zwembad. Daar staat ook aangegeven dat bezoekers van het zwembad respectvol met elkaar moeten omgaan en dat gewenste en ongewenste intimiteiten in het zwembad niet worden getolereerd. Het moment waarop wordt meegedeeld om welke reden iemand uit het zwembad wordt gehaald, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Soms gebeurt dat direct en soms pas als iemand apart is genomen, bijvoorbeeld om escalatie in het zwembad te voorkomen.

2. Verzoekers gemachtigde deelde op 5 juli 2004 aan de Nationale ombudsman mee dat verzoeker naar eigen zeggen ongeveer een half uur tot drie kwartier tezamen met de andere jongens en betrokken ambtenaar H. in het personeelsvertrek heeft gezeten. Verzoekers gemachtigde deelde verder mee dat H. nooit had gezegd waarom zij apart waren gezet en dat een andere ambtenaar dat pas had meegedeeld toen was gebleken dat verzoeker onschuldig was en mocht vertrekken.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

Artikel 53:

"1. In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.

2. In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.

3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid.

4. Geschiedt de aanhouding door een ander, dan levert deze den aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan deze van mogelijk in beslag genomen voorwerpen, die dan handelt overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid en, zo nodig, de artikelen 156 en 157."

2. Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Rome, 4 november 1950)

Artikel 5, tweede lid:

"Een ieder, die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal, die hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht."

Artikel 9, tweede lid van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gesloten te New York op 19 december 1966 bevat een overeenkomstige bepaling. Beide verdragen zijn door Nederland geratificeerd.

Instantie: Regiopolitie Zaanstreek-Waterland

Klacht:

Optreden ambtenaar: niet geïnformeerd over reden apartzetting in zwembad, hardhandig vastgepakt.

Oordeel:

Niet gegrond