2004/297

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te 's-Hertogenbosch zijn brieven van 18 februari 2002, 21 maart 2002 en 1 mei 2002 - waarin hij heeft verzocht om het proces-verbaal dat betrekking heeft op een tegen hem aanhangig gemaakte strafzaak - onvoldoende heeft beantwoord.

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te 's-Hertogenbosch hem eerst op 29 april 2002 - zijnde minder dan vier weken voor de terechtzitting van de politierechter - een afschrift van het gevraagde proces-verbaal heeft toegestuurd.

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te 's-Hertogenbosch hem op 29 april 2002 niet een volledig afschrift van het gevraagde proces-verbaal heeft toegestuurd.

Beoordeling

I. Algemeen

Op 11 februari 2002 besloot de officier van justitie te 's-Hertogenbosch verzoeker te dagvaarden om op 24 mei 2002 als verdachte te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in het arrondissement 's-Hertogenbosch. De officier van justitie bepaalde daarbij dat verzoeker de behandeling ter terechtzitting kon voorkomen door voor 11 maart 2002 een transactie aan te gaan. Het transactievoorstel gedateerd 11 februari 2002 werd op 18 februari 2002 door verzoeker per post ontvangen en de dagvaarding eveneens gedateerd 11 februari 2002 werd op 19 februari 2002 in persoon aan hem betekend. Bij brief van 18 februari 2002 vroeg verzoeker de officier van justitie om toezending van het proces-verbaal en de overige op de strafzaak betrekking hebbende stukken. De officier van justitie deelde bij brief van 26 februari 2002 aan verzoeker mee dat het betreffende proces-verbaal het parket nog niet had bereikt. Bij brieven van 21 maart 2002 en 1 mei 2002 vroeg verzoeker nogmaals om toezending van stukken. De officier van justitie te 's-Hertogenbosch stuurde vervolgens bij brief van 29 april 2002 het proces-verbaal naar verzoeker. Verzoeker was echter niet tevreden met de gang van zaken rond het toesturen van de stukken en beklaagde zich daarover bij brief van 26 mei 2002 bij de officier van justitie te 's-Hertogenbosch. Omdat de hoofdofficier van justitie de klacht bij brief van 11 februari 2003 uiteindelijk ongegrond achtte, wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman.

II. Ten aanzien van het beantwoorden van de brieven

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de officier van justitie te 's-Hertogenbosch zijn brieven van 18 februari 2002, 21 maart 2002 en 1 mei 2002 onvoldoende heeft beantwoord.

2. De minister van Justitie deelde in reactie op de klacht mee dat de brief die de officier van justitie op 26 februari 2002 naar verzoeker heeft gestuurd een standaard schriftelijke reactie is op verzoeken om een proces-verbaal te verstrekken. Volgens hem had verzoeker naar aanleiding van die brief van een parketmedewerker telefonisch een toelichting gekregen waarom het proces-verbaal op dat moment nog niet verstrekt kon worden. Daarbij was verzoeker geïnformeerd over de zogenaamde estafetteprocedure, welke procedure inhoudt dat de politie het proces-verbaal pas opmaakt en instuurt naar het parket nadat gebleken is dat verdachte het transactieaanbod niet heeft geaccepteerd. Volgens de minister van Justitie betekent dit in de praktijk dat de parketsecretaris na afloop van de betalingstermijn nog een week afwacht en vervolgens - indien geen betaling heeft plaatsgevonden - de politie verzoekt alsnog het proces-verbaal op te maken en in te sturen naar het parket. De minister van Justitie merkte daarbij op dat het verzoek in de regel wordt gedaan bij het wekelijkse of tweewekelijkse bezoek van de parketsecretaris aan het politiebureau en dat het proces-verbaal in principe binnen twee weken na dat verzoek bij het parket behoort te worden ingediend. Voorts deelde de minister van Justitie mee dat de brief die de officier van justitie op 29 april 2002 aan verzoeker heeft gestuurd de aanbiedingsbrief van het kopie proces-verbaal is. Hij merkte daarbij op dat het niet gebruikelijk is om in een dergelijke aanbiedingsbrief iets te melden over de termijn die is verstreken tussen het plegen van het strafbaar feit en het ontvangen van het proces-verbaal op het parket, daar niet die termijn maar de termijn tussen het verstrekken van het proces-verbaal aan verdachte en de zittingsdatum relevant is. De minister van Justitie acht de klacht van verzoeker dan ook niet gegrond.

3. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat een bestuursorgaan inhoudelijk reageert op correspondentie. In geval het bestuursorgaan niet voldoet aan een in die correspondentie vervat verzoek, dient dit schriftelijk en onder vermelding van de reden te worden bericht.

4. In deze zaak heeft de officier van justitie op 11 februari 2002 besloten verzoeker te dagvaarden om op 24 mei 2002 als verdachte te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in het arrondissement 's-Hertogenbosch. De officier van justitie heeft daarbij bepaald dat verzoeker de behandeling ter terechtzitting kon voorkomen door voor 11 maart 2002 een transactie aan te gaan. Verzoeker heeft bij brief van 18 februari 2002 de officier van justitie verzocht om toezending van het proces-verbaal en de overige op zijn strafzaak betrekking hebbende stukken. Op dat moment was het proces-verbaal als gevolg van de zogenaamde estafetteprocedure nog niet door de politie afgerond en ingestuurd naar het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch. De officier van justitie heeft daarop bij brief van 26 februari 2002 meegedeeld dat het proces-verbaal het parket nog niet had bereikt, zonder daarbij de informatie over de estafetteprocedure te verstrekken. Verzoeker heeft vervolgens op 27 februari 2002 telefonisch contact opgenomen met een medewerker van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch en gevraagd om hem op zijn minst alvast de gegevens te sturen waarop de dagvaarding is gebaseerd. Volgens verzoeker heeft de parketmedewerker tijdens dat telefoongesprek geen informatie verstrekt over de estafetteprocedure. Verzoeker heeft daarna bij brief van 21 maart 2002 de officier van justitie herinnerd aan het telefonische verzoek van 27 februari 2002. De officier van justitie heeft tenslotte bij brief van 29 april 2002 het proces-verbaal naar verzoeker gestuurd, zonder daarbij in te gaan op het telefonische en bij brief van 21 maart 2002 herhaalde verzoek.

5. Uit het voorgaande volgt dat de officier van justitie in zijn brief van 26 februari 2002 niet de volledige reden heeft vermeld voor het niet voldoen aan het door verzoeker bij brief van 18 februari 2002 gedane verzoek om toezending van stukken. Dat het proces-verbaal niet kon worden toegestuurd, was immers niet alleen gelegen in het feit dat het nog niet door het parket was ontvangen, maar ook in het feit dat de politie het als gevolg van de estafetteprocedure nog niet had afgerond. Daar het op zich in de lijn der verwachting ligt dat het parket over het proces-verbaal beschikt op het moment dat de officier van justitie besluit de verdachte te dagvaarden, had de officier van justitie in zijn brief van 26 februari 2002 niet mogen volstaan met de mededeling dat het proces-verbaal het parket nog niet had bereikt. In die brief had de officier van justitie ook de betreffende informatie over de estafetteprocedure moeten vermelden en daarbij een indicatie moeten geven van de termijn waarbinnen het proces-verbaal alsnog zou worden toegestuurd. De officier van justitie heeft dan ook onvoldoende schriftelijk gereageerd op het in verzoekers brief van 18 februari 2002 vervatte verzoek. De vraag of een parketmedewerker op een later tijdstip alsnog telefonisch informatie over de estafetteprocedure aan verzoeker heeft verstrekt, doet daaraan niet af.

Uit het voorgaande volgt ook dat de officier van justitie in zijn brief van 29 april 2002 noch anderszins heeft geantwoord op het door verzoeker op 27 februari 2002 telefonisch gedane en bij brief van 21 maart 2002 herhaalde verzoek om hem in afwachting van het proces-verbaal alvast de stukken te sturen waarop de dagvaarding is gebaseerd. Daarmee heeft de officier van justitie ook onvoldoende schriftelijk gereageerd op dat in verzoekers brief van 21 maart 2002 vervatte verzoek.

De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van het niet tijdig toesturen van het proces-verbaal

1. Verzoeker klaagt er ook over dat de officier van justitie te 's-Hertogenbosch hem pas op 29 april 2002 - zijnde minder dan vier weken voor de terechtzitting van de politierechter - een afschrift van het gevraagde proces-verbaal heeft toegestuurd.

2. De minister van Justitie deelde in reactie op de klacht mee dat het proces-verbaal onmiddellijk nadat het parket daarover beschikte in afschrift aan verzoeker is verstrekt. Dat het proces-verbaal eerst op 26 april 2002 op het parket was ontvangen was een gevolg van de zogenoemde estafetteprocedure, welke procedure inhoudt dat de politie het proces-verbaal pas opmaakt en instuurt naar het parket nadat gebleken is dat verdachte het transactieaanbod niet heeft geaccepteerd. Volgens de minister van Justitie betekende dit in de praktijk dat de parketsecretaris na afloop van de betalingstermijn nog een week afwacht en vervolgens - indien geen betaling heeft plaatsgevonden - de politie verzoekt alsnog het proces-verbaal op te maken en in te sturen naar het parket. De minister van Justitie merkte daarbij op dat het verzoek in de regel wordt gedaan bij het wekelijkse of tweewekelijkse bezoek van de parketsecretaris aan het politiebureau en dat het proces-verbaal in principe binnen twee weken na dat verzoek bij het parket behoort te worden ingediend. Voorts deelde de minister van Justitie mee dat hij verstrekking van het proces-verbaal zo'n drie tot vier weken voor de zitting een zonder meer acceptabele termijn vindt. Mocht het zo zijn geweest dat verzoeker de voorbereidingstijd voor de terechtzitting onvoldoende vond, dan had hij de politierechter om aanhouding van de zaak kunnen verzoeken. De minister van Justitie acht de klacht dan ook ongegrond.

3. Ingevolge artikel 33 van het Wetboek van Strafvordering is een verdachte bevoegd kennis te nemen van alle processtukken zodra de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg aan hem is betekend (zie Achtergrond onder 1.). Op grond van artikel 22 van het Besluit orde van dienst gerechten moet hem daartoe gelegenheid geboden worden ter griffie of elders (zie Achtergrond onder 2.). Daaruit valt op te maken dat de verdachte de processtukken kan inzien zodra ze zijn opgemaakt, ook indien die stukken zich nog op het politiebureau bevinden. Ingevolge artikel 34 van het Wetboek van Strafvordering kan de verdachte van die stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan ter griffie een afschrift krijgen (zie Achtergrond onder 1.). Op grond van artikel 25 van het Besluit orde van dienst gerechten moeten afschriften van de processtukken zo spoedig als mogelijk op verzoek daartoe aan de verdachte worden verstrekt (zie Achtergrond onder 2.). Daaruit valt op te maken dat de verdachte een afschrift van de processtukken kan krijgen zodra die stukken door de griffie zijn ontvangen. Dit betekent echter ook dat de verdachte geen afschrift kan krijgen indien en zolang die stukken zich nog ter afronding op het politiebureau bevinden. Uit oogpunt van dienstbetoon mag dan evenwel worden verwacht dat het openbaar ministerie er zorg voor draagt dat die stukken met de nodige voortvarendheid worden afgerond en ingestuurd naar het parket, opdat ze alsnog zo spoedig mogelijk via de griffie aan de verdachte kunnen worden verstrekt.

4. In deze zaak heeft de officier van justitie op 11 februari 2002 besloten verzoeker te dagvaarden om op 24 mei 2002 als verdachte te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in het arrondissement 's-Hertogenbosch. De officier van justitie heeft daarbij bepaald dat verzoeker de behandeling ter terechtzitting kon voorkomen door voor 11 maart 2002 een transactie aan te gaan. Het transactievoorstel is op 18 februari 2002 door verzoeker per post ontvangen en de dagvaarding is op 19 februari 2002 in persoon aan hem betekend. Verzoeker heeft bij brief van 18 februari 2002 verzocht om toezending van het proces-verbaal en de overige op de zaak betrekking hebbende stukken. Op dat moment had de politie als gevolg van de estafetteprocedure het proces-verbaal nog niet afgerond en ingestuurd naar het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch. De minister van Justitie stelt dat niet meer te achterhalen is wanneer de parketsecretaris de politie opdracht heeft gegeven het proces-verbaal af te ronden en in te sturen, maar gaat er vanuit dat dit begin april 2002 is geweest. De politie heeft het proces-verbaal vervolgens op 22 april 2002 gesloten en getekend. Nadat het op 26 april 2002 op het parket was ontvangen, is bij brief van de officier van justitie van 29 april 2002 een afschrift van dat proces-verbaal aan verzoeker verstrekt.

5. Uit het voorgaande volgt dat het eenmaal (afgeronde) proces-verbaal met de nodige voortvarendheid is ingestuurd naar het parket en vervolgens zo spoedig mogelijk in afschrift aan verzoeker is verstrekt. Dat verzoeker het afschrift uiteindelijk eerst zo'n drie weken voor de terechtzitting heeft ontvangen, is naar het oordeel van de Nationale ombudsman - vanuit een oogpunt van voorbereidingstijd voor de strafzitting - niet onredelijk kort.

Verzoeker was echter vanaf het moment dat de dagvaarding aan hem werd betekend bevoegd kennis te nemen van de processtukken en had naar aanleiding van zijn verzoek daartoe dus zo spoedig mogelijk - via de griffie - een afschrift moeten krijgen van het proces-verbaal. Dat brengt met zich dat het openbaar ministerie er zorg voor had moeten dragen dat het proces-verbaal met de nodige voortvarendheid werd afgerond en ingestuurd naar het parket en doorgestuurd naar de griffie. Het is in het licht van een efficiënte strafrechtspleging te billijken dat het parket eerst heeft afgewacht of verzoeker het transactieaanbod zou accepteren alvorens de politie op te dragen het proces-verbaal af te ronden en in te sturen. Dat de parketsecretaris vervolgens pas zo'n drie weken na het verstrijken van de transactietermijn (11 maart 2002) die opdracht aan de politie heeft gegeven, is echter niet juist. De parketsecretaris had die opdracht, zoals ook omschreven in de zogenaamde estafetteprocedure, één week na het verstrijken van de transactietermijn (telefonisch) kunnen en moeten geven. Nu evenwel de parketsecretaris na deze termijn van één week nog eens ongeveer twee weken heeft gewacht met het geven van de opdracht, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het openbaar ministerie in deze zaak dan ook niet met de op dit punt vereiste voortvarendheid en dienstbetoon heeft gehandeld.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het niet volledig toesturen van het proces-verbaal

1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat de officier van justitie te 's-Hertogenbosch hem op 29 april 2002 niet een volledig afschrift van het gevraagde proces-verbaal heeft toegestuurd.

2. De minister van Justitie deelde in reactie op de klacht mee dat uit de hem ter beschikking staande stukken was gebleken dat op 1 mei 2002 een ontbrekende pagina van het strafdossier aan verzoeker was nagezonden. Hoewel hij vond dat het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch de omissie tijdig had hersteld, acht de minister van Justitie de klacht, dat verzoeker op 29 april 2002 geen volledig afschrift van het proces-verbaal was toegestuurd, gegrond.

3. Het is een vereiste van administratieve nauwkeurigheid dat een bestuursorgaan stukken die op verzoek worden toegestuurd volledig verstuurd, in die zin dat daarin geen pagina's ontbreken.

4. In deze zaak heeft de officier van justitie te 's-Hertogenbosch op 29 april 2002 een afschrift van een proces-verbaal naar verzoeker toegestuurd waarin een pagina ontbrak. Daaruit volgt dat de officier van justitie bij toezending van het door verzoek gevraagde proces-verbaal niet de vereiste administratieve nauwkeurigheid in acht heeft genomen.

De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond.

Onderzoek

Op 11 april 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Weert, met een klacht over een gedraging van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch. Nadat verzoeker op 12 juni 2003 nadere informatie over de klacht had toegestuurd, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de minister van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van de minister van Justitie gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. Feiten

1. Op 11 februari 2002 besloot de officier van justitie te 's-Hertogenbosch verzoeker te dagvaarden om op 24 mei 2002 als verdachte te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in het arrondissement 's-Hertogenbosch. De officier van justitie bepaalde daarbij dat verzoeker de behandeling ter terechtzitting kon voorkomen door uiterlijk op 11 maart 2002 een transactie aan te gaan. Het transactievoorstel werd op 18 februari 2002 door verzoeker per post ontvangen en de dagvaarding werd op 19 februari 2002 in persoon aan hem betekend.

2. Naar aanleiding van het ontvangen transactievoorstel stuurde verzoeker op 18 februari 2002 een brief naar de officier van justitie te 's-Hertogenbosch met daarin het verzoek om toezending van het proces-verbaal en alle overige op de zaak betrekking hebbende stukken. In reactie op dat verzoek stuurde de officier van justitie te 's-Hertogenbosch op 26 februari 2002 een brief naar verzoeker. In die brief deelde de officier van justitie onder andere mee:

"Naar aanleiding van uw brief deel ik u mede dat het proces-verbaal waarop de inhoud van uw brief betrekking heeft, het parket nog niet heeft bereikt. Na ontvangst daarvan zal ik uw brief zo spoedig mogelijk beantwoorden."

3. Omdat toezending van de gevraagde stukken uitbleef, stuurde verzoeker op 21 maart 2002 opnieuw een brief naar de officier van justitie te 's-Hertogenbosch met het verzoek om toezending van stukken. In die brief schreef verzoeker onder andere:

"Op 26 februari 2002 ontving ik als antwoord van mevrouw N. dat gegevens waarom werd verzocht, het parket nog niet hadden bereikt. Telefonisch is haar op 27 februari 2002 verzocht om dan op zijn minst alvast de gegevens te sturen waarop de dagvaarding is gestoeld. Hierover zou zij contact opnemen met de heer S. Inmiddels zijn er weer vier weken verstreken en is er nog steeds NIETS ontvangen."

4. Verzoeker stuurde op 1 mei 2002 nogmaals een brief naar de officier van justitie

's-Hertogenbosch met het verzoek om toezending van de zaak betrekking hebbende stukken. In die brief merkte verzoeker onder andere op:

"Deze gegevens zijn reeds gevraagd op:

- 18 februari 2002 per post en per fax

- 27 februari 2002 telefonisch aan mevrouw N. en verzoek doorgeven aan de heer S.

- 21 maart 2002 per post en per fax

- 9 april 2002 telefonisch aan mevrouw V."

5. De officier van justitie te 's-Hertogenbosch stuurde net voor dat verzoek, op 29 april 2002, een brief naar verzoeker. In die brief deelde de officier van justitie onder andere mee:

"Naar aanleiding van uw brief d.d. 21 maart jl. doe ik u hierbij toekomen een kopie van het proces-verbaal."

6. Daar verzoeker niet tevreden was over de gang van zaken rond het toesturen van de door hem gevraagde stukken, stuurde hij op 26 mei 2002 een brief naar de officier van justitie te 's-Hertogenbosch. In die brief schreef verzoeker onder andere:

"Bij deze dien ik een klacht in naar aanleiding van de behandeling van bovengenoemde zaak.

(…)

Zoals uit de stukken, op het parket aanwezig, blijkt is er diverse malen vriendelijk verzocht alle relevante stukken op te sturen. Dit is NIET gebeurd. Tijdens de zitting op 24 mei 2002 te Eindhoven bleek dat de officier van justitie en de rechter over documenten en stukken beschikten die ondanks herhaalde verzoeken niet waren geleverd. Boven op het feit dat niet aan de verplichting is voldaan om stukken ter beschikking te stellen is óók niet voldaan aan de wettelijke termijnen, bijvoorbeeld het proces-verbaal was pas 29 april 2002, drie weken voor de zitting, beschikbaar. Het getuigt van minachting voor wet en burger om zoveel moeite en inspanning van de verdachte in deze simpelweg weg te negeren."

7. In reactie op de klacht stuurde de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch uiteindelijk op 11 februari 2003 een brief naar verzoeker. In die brief deelde de hoofdofficier van justitie onder andere mee:

"Omschrijving klacht

Uit uw klaagschrift heb ik de volgende klachten gedestilleerd:

1. Herhaaldelijk is in het geheel niet gereageerd op uw brieven.

2. De processtukken zijn pas 3 weken voor de zitting van 24 mei 2002 opgestuurd.

3. Het openbaar ministerie heeft er niet voor gezorgd dat de stukken kloppen en correct zijn.

Deze punten zijn op 16 oktober 2002 met de klachtonderzoeker telefonisch besproken. In dit telefoongesprek heeft u aangegeven dat niet alleen het feit dat er niet op uw brieven is gereageerd de reden voor het indienen van de klacht is, maar eveneens het gevoel dat u door medewerkers van het parket steeds `met een kluitje in het riet' bent gestuurd. U heeft tevens verwezen naar een wettelijke regeling waarin bepaald is dat verdachte recht heeft op kopieën van processtukken zes weken voor de zittingsdag. Ten aanzien van de correctheid van stukken heeft u tijdens het telefoongesprek de opzet van het rechtssysteem besproken en is aan u duidelijk gemaakt dat het de rechter is die uiteindelijk oordeelt of een zaak bewezen is en of de bewijsmiddelen `kloppen'. Gesproken is over de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep. U had er begrip voor dat dit onderwerp niet in de klachtbehandeling betrokken kon worden.

Het klachtonderzoek

Ten aanzien van het niet reageren op uw brieven is mij het volgende gebleken.

In het strafdossier trof ik uw brieven van 18 februari 2002, 21 maart 2002, 1 mei 2002. Deze zijn ontvangen op 19 februari 2002, 25 maart 2002 en 2 mei 2002. Tevens trof ik kopieën aan van brieven die over dit onderwerp aan u zijn gezonden. Op 26 februari 2002 is in reactie op uw brief LE.001.JK.Doc (de brief ontvangen op 19 februari 2002) een ontvangstbericht gezonden met de mededeling dat het betreffende proces-verbaal het parket nog niet had bereikt en dat uw brief zo spoedig mogelijk na ontvangst van het proces-verbaal zou worden beantwoord. Naar aanleiding van dit schrijven heeft u telefonisch contact gehad met mevrouw N. Zij heeft toegezegd contact op te nemen met de behandelend parketsecretaris over de mogelijkheid andere informatie te verstrekken dan het proces-verbaal. U geeft aan dat u daarna geen reactie meer hebt gekregen op dit verzoek. Op vrijdag 26 april 2002 is op het parket het proces-verbaal van de betreffende zaak ontvangen. Een kopie hiervan is op maandag 29 april 2002 aan u gezonden. Op 1 mei 2002 zijn er op verzoek tevens stukken uit het proces-verbaal naar uw rechtsbijstandverzekering DAS gezonden. Door diverse medewerkers van het parket bent u telefonisch geïnformeerd over de zogenaamde 'estafetteprocedure'. Deze procedure is eveneens door de officier van justitie op de politierechterzitting van 24 mei 2002 toegelicht.

Oordeel

Voorafgaand aan het oordeel van de inhoudelijke klacht merk ik op dat de procedure met betrekking tot de behandeling van uw klacht niet naar behoren is verlopen. Het parket heeft nagelaten u te informeren over de vertraging die de behandeling van uw klacht heeft opgelopen in verband met personele wisselingen en prioriteitstellingen. Dit geldt eveneens voor de toezegging om u voor het einde van de maand januari te berichten. Ik betreur dit en bied hiervoor mijn excuses aan.

Ten aanzien van de klacht dat het parket herhaaldelijk niet inhoudelijk op uw brieven heeft gereageerd, ben ik van mening dat het parket voldoende op uw schriftelijk verzoek heeft gereageerd. Op 26 februari 2002, binnen een week na het indienen van uw verzoek, bent u geïnformeerd over het feit dat het proces-verbaal pas kan worden verstrekt nadat het door het parket van de politie is ontvangen. De feitelijke verstrekking van het proces-verbaal is naar mijn mening met de grootste spoed geschied (vrijdag ontvangen, maandag verzonden). Het gevoel dat u `van het kastje naar de muur' bent gestuurd, is mogelijk een gevolg van de diverse telefoongesprekken met verschillende medewerkers van het parket. Mij is duidelijk geworden dat u op verschillende momenten bent geïnformeerd over de `estafetteprocedure' (Hierbij wordt in eerste instantie door de officier van justitie een transactie aan verdachten aangeboden. Indien niet wordt ingegaan op het transactievoorstel van de officier wordt een zaak op zitting gebracht. Pas nadat bekend is dat de transactie niet wordt geaccepteerd, gaat de politie over tot het opmaken van een proces-verbaal). Of er mondelinge toezeggingen zijn gedaan en deze wel/niet zijn nagekomen inzake de verstrekking van andere stukken dan het proces-verbaal, is mij niet duidelijk geworden. Het is in ieder geval niet gebruikelijk om deze stukken te verstrekken. Ik acht dit deel van de klacht dan ook ongegrond.

Het proces-verbaal is 4 weken voor de zittingsdatum aan u opgestuurd. In het kader van de `estafetteprocedure' ben ik van mening dat dit een acceptabele termijn is. Ik ben van oordeel dat dit gedeelte van de klacht ongegrond is.

Ten aanzien van het kloppen van en de correctheid van de stukken verwijs ik naar de uitspraak van de politierechter in deze zaak. Aangezien de rechter een oordeel heeft gegeven in deze zaak ben ik niet bevoegd om hierover te oordelen en valt dit gedeelte van de klacht buiten de klachtenprocedure."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt minister van Justitie

1. Namens de minister van Justitie deelde de secretaris-generaal bij brief van 9 oktober 2003 aan de Nationale ombudsman onder andere mee:

"U verzoekt mij in mijn reactie aan te geven waarom de officier van justitie in zijn brieven van 26 februari 2002 en 29 april 2002 verzoeker niet heeft geïnformeerd over de gang van zaken bij een zogenoemde 'estafetteprocedure'. (…) Verder verzoekt u mij mee te delen of de officier van justitie - naar aanleiding van verzoekers brieven - contact heeft opgenomen met het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost ter zake het nog niet ontvangen proces-verbaal.

Naar aanleiding van uw brief heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. Het College heeft zich vervolgens gewend tot de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch.

A. De Estafetteprocedure

In het kader van Aanhouden en Uitreiken (AU) wordt er binnen het arrondissement Den Bosch gewerkt volgens de zogenaamde Estafetteprocedure. Deze snelrechtprocedure laat zich als volgt omschrijven:

• Bij een strafbaar feit waarbij de zaak bewijstechnisch rond is en de verdachte meerderjarig is (en vaak ook in gevallen waarbij de verdachte op het politiebureau is) doet de politie een zogenaamde `estafettemelding'. Dit is een melding die opgemaakt wordt in het Bedrijfsprocessensysteem van de politie en die gefaxt wordt naar het arrondissementsparket.

• Op basis van de estafettemelding neemt de Officier van Justitie een vervolgbeslissing. Bijvoorbeeld een transactieaanbod en dagvaarden. In geval van dagvaarden is de zittingsdatum reeds bekend.

• De beslissing wordt aan de politie medegedeeld en dagvaardingen worden op het politiebureau uitgeprint en, indien de verdachte op het politiebureau aanwezig is, tevens uitgereikt. Bij een transactieaanbod krijgt de verdachte een acceptgiro thuisgestuurd.

• Na betaling van de transactie wordt de dagvaarding ingetrokken.

• Indien een transactie is aangeboden en een dagvaarding is uitgereikt en de verdachte accepteert het transactieaanbod niet (betaalt niet) wordt de politie verzocht alsnog een proces-verbaal op te maken t.b.v. de zitting. Dit betekent in de praktijk dat de betalingstermijn van 4 weken wordt afgewacht, vervolgens de betreffende parketsecretaris wordt ingelicht dat de betalingstermijn is verlopen. Deze wacht vervolgens nog een week af, waarna, indien geen betaling heeft plaatsgevonden, de politie wordt verzocht om alsnog een proces-verbaal op te maken en in te zenden aan het parket. In de regel wordt dit verzoek gedaan bij bezoek van de parketsecretaris aan het politiebureau (wekelijks of tweewekelijks). Deze termijnen maken dat verdachten ruimschoots in de gelegenheid worden gesteld om te betalen.

• In principe dient dit proces-verbaal, na het verzoek van de parketsecretaris, binnen 2 weken te worden ingediend bij het parket. In de praktijk wordt deze termijn niet altijd gehaald.

• Indien een proces-verbaal 3 weken voor de zittingsdatum niet is ontvangen, wordt de betreffende zaak niet op zitting gebracht (interne afspraak met de griffie van de rechtbank).

• Jaarlijks doet het arrondissementsparket zo'n 9500 zaken via de estafetteprocedure af.

(…)

Ten aanzien van het strafdossier K. heeft de hoofdofficier van justitie het volgende geconstateerd:

• Op 11 februari 2002 doet politieafdeling De Kempen een estafettemelding inzake het doorrijden na een aanrijding (WVW art. 7).

• Deze melding wordt (op 11/2/2002) op het parket per fax ontvangen en beoordeeld: een transactie van € 220 + dagvaarden politierechterzitting 24 mei 2002.

• De dagvaarding is in persoon betekend op 19 februari 2002 te Weert.

• Vervolgens is de betaling afgewacht (4 weken).

• De behandelend parketsecretaris is op de hoogte gesteld van het feit dat de betaling niet is ontvangen.

• Als gevolg van het niet accepteren van de transactie is de politie vervolgens verzocht proces-verbaal op te maken. Het is niet meer te achterhalen wanneer deze opdracht door de parketsecretaris feitelijk is gegeven. Gelet op de procedure zal dit zijn 6 à 7 weken na 11 februari 2002, dus begin april 2002.

• Het proces-verbaal is op 26 april 2002 op het parket ontvangen en 3 en een halve week voor de zittingsdatum verstrekt.

• Op 24 mei 2002 is de heer K. door de politierechter veroordeeld. Tijdens de zitting is door de officier van justitie toegelicht dat de (in de ogen van de heer K.) late verstrekking van het proces-verbaal samenhangt met de estafetteprocedure en dat een proces-verbaal pas door het parket kan worden verstrekt op het moment dat het parket daarover beschikt.

De hoofdofficier van justitie kan niet anders concluderen dan dat in de zaak K. de gangbare procedure is gevolgd. Op het moment dat het parket beschikte over het proces-verbaal, is dat onmiddellijk aan de heer K. verstrekt (29 april 2002). Uit aantekeningen in het dossier blijkt dat op 1 mei 2002 een ontbrekende pagina (nr. 16) per fax is nagezonden. Als bijlage is een kopie van het betreffende proces-verbaal bijgevoegd.

De hoofdofficier van justitie is van mening dat de heer K., door de, in zijn ogen, late verstrekking van het proces-verbaal, op geen enkele wijze in zijn belangen is geschaad. Los van bovengenoemde estafetteprocedure acht hij verstrekking van het proces-verbaal ter zake het betreffende feit, drie tot vier weken voor de zitting een zonder meer acceptabele termijn. Indien de verdediging de voorbereidingstijd te kort acht, kan om aanhouding van de zaak verzocht worden.

Het College merkt op dat de wettelijke termijn voor dagvaarding bij de politierechter minimaal drie dagen is (zie artikel 370a Sv). Daaruit blijkt dat de wetgever een voorbereidingstijd van drie dagen in beginsel voldoende acht. In veel snelrecht- en AU-zaken is de termijn tussen de ontvangst van het proces-verbaal en/of de dagvaarding en de zitting zelfs nog veel korter dan in de onderhavige zaak het geval was. Een wettelijke termijn van zes weken waarnaar de heer K. in zijn klachtschrijven verwijst, bestaat niet.

Mocht het zo zijn geweest dat de heer K. en zijn raadsman de voorbereidingstijd (drie en een halve week voor zitting) onvoldoende vonden, dan had de raadsman om aanhouding van de zaak kunnen verzoeken. De hoofdofficier van justitie constateert dat een dergelijk verzoek niet is gedaan. Het College maakt de hiervoor geschetste conclusies en mening van de hoofdofficier van justitie tot de zijne en hecht eraan hierop in aanvulling op te merken dat ook de strafrechter kennelijk niet van oordeel is dat de heer K. onvoldoende gelegenheid heeft gehad zijn verdediging voor te bereiden. Immers, de strafrechter heeft geen (procedurele) beletselen gezien de heer K. te veroordelen. Overigens heeft het College van de zijde van het arrondissementsparket te Den Bosch vernomen dat de heer K. de klacht dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad zijn zaak voor te bereiden, omdat hij het proces-verbaal niet tijdig zou hebben ontvangen, ook bediscussieerd is ter terechtzitting. Een en ander blijkt uit de griffieraantekeningen.

Ten slotte wijst het College er met de hoofdofficier van justitie op dat heer K. na zijn veroordeling niet in hoger beroep is gegaan.

B. Onduidelijkheid estafetteprocedure en de brieven van 26 februari en 29 april 2002

U heeft gevraagd waarom verzoeker niet in de brieven van 26 februari en 29 april 2002 is geïnformeerd over de estafetteprocedure.

In het klachtonderzoek is de hoofdofficier van justitie gebleken dat de heer K. van verschillende parketmedewerkers telefonisch uitleg heeft gekregen over de estafetteprocedure (dat de politie pas proces-verbaal opmaakt nadat gebleken is dat verdachte het transactieaanbod niet heeft geaccepteerd). De heer K. is derhalve wel degelijk geïnformeerd over de estafetteprocedure, zij het telefonisch.

De brief van 26 februari 2002 van het parket aan de heer K. is een standaard schriftelijke reactie op verzoeken om een proces-verbaal te verstrekken (het parket krijgt veel van deze verzoeken, zowel m.b.t. zaken die via de estafetteprocedure zijn ingestroomd, alsook zaken die via de reguliere instroom binnenkomen). Naar aanleiding van deze brief heeft de heer K. van parketmedewerker mevrouw N. telefonisch een toelichting gekregen op de estafetteprocedure en de reden waarom het proces-verbaal op dat moment nog niet verstrekt kon worden (vanwege het feit dat het proces-verbaal nog niet op het parket was ontvangen).

De brief van 29 april 2002 is de aanbiedingsbrief van het kopie proces-verbaal. Het is bij het parket te Den Bosch niet gebruikelijk om in een dergelijke aanbiedingsbrief iets te melden over de termijn die is verstreken tussen het plegen van het strafbaar feit en het ontvangen van het proces-verbaal op het parket. Relevant is immers de termijn tussen verstrekken van het proces-verbaal aan verdachte en de zittingsdatum. Die termijn was in het geval van de heer K. acceptabel.

Het College is dan ook met de hoofdofficier van justitie van oordeel dat in beide brieven een toelichting op de estafetteprocedure niet had hoeven te worden opgenomen.

C. Contact met de politie

U heeft gevraagd of naar aanleiding van de brieven van de heer K. nog contact is opgenomen met de politie Brabant Zuid-Oost.

Het is de hoofdofficier van justitie niet duidelijk geworden of er naar aanleiding van de brieven en telefoontjes van de heer K., naast de reguliere politiecontacten in bovengenoemde procedure, contact met de politie is gelegd over het met voorrang opmaken en inzenden van het proces-verbaal.

D. Conclusie

Het College van procureurs-generaal acht de klachten van verzoeker ongegrond, behoudens voor zover verzoeker klaagt over het feit dat hem op 29 april 2002 geen volledig afschrift is gestuurd van het proces-verbaal. Het College merkt daarbij wel op dat deze omissie van het parket te Den Bosch tijdig is hersteld.

Overigens heeft de hoofdofficier van justitie te Den Bosch aan het College expliciet kenbaar gemaakt het te betreuren dat, ondanks de telefonische contacten met verschillende parketmedewerkers, voor de heer K. niet duidelijk is geworden dat het proces-verbaal niet verstrekt kon worden op het moment dat hij dit verzocht.

Ik deel het oordeel van het College."

2. De secretaris-generaal stuurde bij de brief van 9 oktober 2003 aan de Nationale ombudsman een afschrift van het door ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost tegen verzoeker opgemaakte proces-verbaal. Dat proces-verbaal is op 22 april 2002 gesloten en getekend en op 26 april 2002 door het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch ontvangen.

D. Reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 7 november 2003 op het door de minister van Justitie ingenomen standpunt en de daarbij verstrekte informatie. In die brief schreef verzoeker onder andere:

"De hoofdofficier van justitie (…) schrijft op 11 februari 2003: `Mij is duidelijk geworden...' (de hoofdofficier zeker moet weten dat een dergelijk zwakke opmerking, zonder onderbouwing, met name door hemzelf, in een zaak gelijk wordt weggeveegd). De secretaris-generaal schrijft: `In het klachtenonderzoek is de hoofdofficier...'. Dit is geen onderzoek dit is klakkeloos overnemen.

Verder is opvallend dat de enige naam, mevrouw N., zowel genoemd door de hoofdofficier als de secretaris-generaal, een naam is die onder de enige door het parket beantwoorde brief staat. Voor de rest spreken beiden van `verschillende medewerkers'. Hoe weten zij dit, hoeveel zijn het er, wordt dit vastgelegd, zo ja dan zijn ook de namen van de betrokkenen bekend.

Of er nog contact is geweest met de politie IS NIET DUIDELIJK GEWORDEN. Deze contacten worden niet vastgelegd?

Opmerkelijk is ook dat de hoofdofficier op 11 februari 2003 schrijft: `…mevrouw N. Zij heeft toegezegd contact op te nemen met…' NIETS over estafetteprocedure. De secretaris-generaal meldt: `…K. van parketmedewerker mevrouw N. telefonisch toelichting gekregen op de estafetteprocedure…'. Citeert hij noodgedwongen het antwoord van de hoofdofficier aan het College van Procureurs? In dat geval staat de uitspraak van de hoofdofficier haaks op zijn uitspraak van 11 februari 2002. Mevrouw N. schrijft in haar brief van 26 februari 2002 HELEMAAL NIETS over een estafetteprocedure en kondigt alleen aan na ontvangst van het proces-verbaal zo spoedig mogelijk te antwoorden. Indien er werkelijk een estafetteprocedure was, was deze al twee weken bekend in het dossier op het moment dat het antwoord van 26 februari 2002 werd gemaakt.

(…)

Helemaal opmerkelijk is dat er wel diverse anonieme, onbenoemde medewerkers zijn die alle informatie hebben verstrekt, maar dat niet te achterhalen is of er contacten waren met de politie, niet te achterhalen is wanneer de parketsecretaris opdracht tot het maken van het proces-verbaal heeft verstrekt.

(…)

Terwijl het vastleggen van alle contacten en gebeurtenissen op het moment zelf toch essentieel is, gebeurt dit niet. Het achteraf toevoegen van gegevens en dan ook nog zo onnauwkeurig dat het meteen opvalt.

(…)

Samenvattend kan worden gesteld dat het antwoord van de hoofdofficier aan het College van procureurs-generaal rammelt. Daardoor is het antwoord van het College van procureurs-generaal aan de secretaris-generaal vervolgens ook niet je dat. De secretaris-generaal kan het dan ook niet meer redden. Overduidelijk staat nu al vast dat waar de klacht zich ook op richt, dat `ZUID-OOST' er een potje van maakt."

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

"Artikel 30

1. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek staat de rechter-commissaris, en overigens tijdens het voorbereidende onderzoek het openbaar ministerie, aan den verdachte op diens verzoek toe van de processtukken kennis te nemen.

2. Niettemin kan de rechter-commissaris of het openbaar ministerie, indien het belang van het onderzoek dit vordert, den verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden. In dit geval wordt den verdachte schriftelijk medegedeeld dat de hem ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn.

(…)

Artikel 33

De kennisneming van alle processtukken in het oorspronkelijk of in afschrift mag de verdachte niet worden onthouden zodra het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten of geëindigd of, indien een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaatsgehad, zodra de kennisgeving van verdere vervolging of de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg aan hem is betekend.

Artikel 34

1. De wijze waarop de kennisneming van processtukken mag geschieden, wordt geregeld bij algemeenen maatregel van bestuur.

2. De verdachte kan van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ter griffie afschrift krijgen; doch het onderzoek mag daardoor niet worden opgehouden.

3. Omtrent het verstrekken van afschriften en uittreksels worden regelen gesteld bij algemene maatregel van bestuur."

2. Besluit orde van dienst gerechten

"Artikel 22

Indien een verdachte of een raadsman van een verdachte ingevolge de wet bevoegd is kennis te nemen van de processtukken wordt hem daartoe de gelegenheid geboden hetzij ter griffie hetzij, indien de verdachte rechtens van zijn vrijheid is beroofd, daar waar hij zich bevindt hetzij elders.

(…)

Artikel 25

Op hun verzoek worden afschriften van processtukken waarvan de kennisneming wettelijk is toegestaan, zo spoedig als mogelijk is verstrekt aan de verdachte of diens raadsman, zonder dat daardoor het onderzoek vertraging ondervindt."

Instantie: Officier van Justitie

Klacht:

Brieven onvoldoende beantwoord; minder dan vier weken voor terechtzitting een afschrift van het gevraagde proces-verbaal toegestuurd; niet een volledig afschrift van het gevraagde proces-verbaal toegestuurd .

Oordeel:

Gegrond