Verzoeker klaagt erover dat de regiopolitie te Rotterdam-Rijnmond de aansprakelijkheid voor de schade aan zijn serre, die is ingestort nadat politieambtenaren in verband met een aanhouding erop hadden gestaan, op 17 september 2002 heeft afgewezen.
Beoordeling
1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond de aansprakelijkheid voor de schade aan zijn serre, die is ingestort nadat politieambtenaren in verband met een aanhouding op 28 februari 2000 erop hadden gestaan, op 17 september 2002 heeft afgewezen.
2. Allereerst merkt de Nationale ombudsman het volgende op.
Nadat verzoeker het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond om schadevergoeding had verzocht, stuurde de politie dit verzoek door naar verzekeringsmakelaar M5. Vervolgens heeft M5 verzoeker op 17 september 2002 bericht dat niet, dan wel niet voldoende vast staat dat de schade aan de serre van verzoeker is ontstaan als gevolg van het handelen van de politie. M5 schreef aan dat er voor de politie geen schadevergoedingsverplichting jegens verzoeker bestaat. Wanneer verzoeker het hiermee niet eens was, diende hij zich nogmaals tot M5 te wenden met bewijzen die de aansprakelijkheid aantonen.
De korpsbeheerder heeft bij de overdracht van de schadeclaim aan M5 niet laten weten of het door M5 in te nemen standpunt zou hebben te gelden als zijn beslissing. Tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman gaf de korpsbeheerder in zijn reactie aan geen reden te zien om van het standpunt van M5 af te wijken. De Nationale ombudsman kan er begrip voor opbrengen dat de politie de beoordeling van een schadevergoedingsverzoek overlaat aan haar verzekeraar. Meestal zal de politie op grond van de overeenkomst met de verzekeraar ook verplicht zijn de claim door deze verzekeraar te laten beoordelen alvorens daarover een standpunt in te nemen. Dat ontslaat het politiekorps echter niet van zijn verantwoordelijkheid voor correcte afhandeling van het verzoek om schadevergoeding. Zo zal van de zijde van het korps aan verzoeker duidelijk moeten worden gemaakt in hoeverre het standpunt van de verzekeraar als beslissing van het korps heeft te gelden. Ook zullen de binnen het korps voor afhandeling verantwoordelijke functionarissen erop moeten toezien dat dit binnen redelijke termijn gebeurt en dat verzoeker zonodig wordt geïnformeerd over de voortgang.
3. De politie is tot schadevergoeding verplicht, wanneer de schade het gevolg is van onrechtmatig optreden van de politie (art. 6:162 BW, zie Achtergrond, onder 1.). Wanneer de politie rechtmatig heeft gehandeld, maar de gevolgen van deze handeling onevenredig nadelig zijn - dat wil zeggen: buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico vallende - dient dit nadeel niet ten laste van degene te komen die dit heeft ondervonden, maar op grond van het evenredigheidsbeginsel gelijkelijk over de gemeenschap te worden verdeeld (art. 3:4 lid 2 Awb, zie Achtergrond, onder 3.). Het toebrengen van dergelijk onevenredig nadeel bij een op zichzelf rechtmatige overheidshandeling is onrechtmatig jegens de benadeelde.
4.1. Op 28 februari 2000 vielen vijf politieambtenaren het pand naast verzoekers woning binnen nadat een machtiging op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet was verleend door inspecteur van politie B., in diens hoedanigheid van hulpofficier van justitie. Op grond van het feit dat er in het desbetreffende pand binnen korte tijd tweemaal Duitse drugstoeristen waren gebracht, had de politie het redelijke vermoeden dat er in de woning naast verzoeker overtredingen van de Opiumwet waren gepleegd. (Zie Bevindingen, onder A.3.) De betrokken politieambtenaren vielen het pand binnen zonder toestemming van de bewoner.
4.2. Tijdens de inval sprong één van de verdachten (G.) uit het raam (zie Bevindingen, onder A.2.) en probeerde via de daken te vluchten (zie Bevindingen, onder A.3.).
Op zijn vlucht liep de verdachte ook over de serre van verzoeker. Hier zakte hij doorheen. De betrokken politieambtenaren hebben de verdachte G. in de serre van verzoeker aangehouden, en zijn via het balkon van de buren van verzoeker weggegaan.
5.1. Verzoeker is van mening dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond aansprakelijk is voor het instorten van zijn serre. (Zie Bevindingen, onder A.4., A.9.1., A.9.2., A.9.3., B.3.)
5.2. Verzekeringsmakelaar M5 van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond is van mening (zie Bevindingen, onder A.15.) dat de politie het dak van de serre van verzoeker moest betreden om de verdachte aan te houden en hiermee overeenkomstig haar taken heeft gehandeld. Voorts is M5 van oordeel dat niet voldoende vaststaat dat de schade aan de serre van verzoeker als gevolg van het handelen van de politie is ontstaan. M5 vraagt aan verzoeker om aan te tonen dat de politie de schade aan zijn serre heeft veroorzaakt.
5.3. De korpsbeheerder geeft in zijn reactie (zie Bevindingen, onder C.) weer dat er inderdaad een inval was in het pand naast dat van verzoeker en dat er een verdachte op zijn vlucht door de serre van verzoeker is gezakt. De korpsbeheerder is van mening dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond niet aansprakelijk is voor het instorten van de serre van verzoeker, omdat verzoeker niet heeft aangegeven waarom er sprake zou zijn van aansprakelijkheid. Bovendien geeft de korpsbeheerder aan dat verzoeker niet heeft gereageerd op het verzoek om zijn claim die hij bij de politie heeft ingediend, toe te lichten.
Ten slotte schrijft de korpsbeheerder dat volgens de verzekeraar van het korps over de hoogte van de claim van verzoeker gediscussieerd zou kunnen worden wanneer aansprakelijkheid kon worden aangetoond, omdat diverse betrokken politieambtenaren hebben verklaard dat de serre van verzoeker een "bouwval" was.
5.4. V2 heeft verklaard dat een van de verdachten via de achterkant van het huis waar de inval werd gedaan, naar buiten vluchtte en via de daken op de serre van verzoeker sprong. Hier zakte hij meteen doorheen. De politie heeft hem vervolgens aangehouden in de serre. Zij stonden hierbij zelf niet op de serre, aldus V2. (Zie Bevindingen, onder D.)
6. De stelling van de betrokken politieambtenaren B. en L2 dat de serre van verzoeker niet in goede staat verkeerde op het moment dat de inval in het pand naast verzoeker werd gedaan en een van de verdachten vervolgens door de serre heen zakte (zie Bevindingen, onder A.7. en A.8.), wordt door de korpsbeheerder in zijn nadere reactie (zie Bevindingen, onder E.3.) bevestigd met de mededeling dat volgens V., die op de datum van het voorval klusjesman was bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, het dak van de serre van verzoeker volkomen verrot was en de serre op instorten stond. V2 heeft bij het onderzoek door de Nationale ombudsman verklaard dat de serre van verzoeker geen luxe serre was, maar hij heeft de serre nooit van binnen gezien.
7. De Nationale ombudsman stelt zich terughoudend op bij klachten over een besluit van een bestuursorgaan tot (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om schadevergoeding. In het geval van de onderhavige klacht is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.
Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging (zie Achtergrond, onder 2.).
8. De Nationale ombudsman is van oordeel dat in het onderhavige geval de aanspraak van verzoeker op schadevergoeding niet zo evident juist is, dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond niet in redelijkheid tot het afwijzende besluit heeft kunnen komen.
Hierbij is ten eerste van belang dat niet zonder meer gezegd kan worden dat de inval en de aanhoudingen die de politie in de nacht van 28 februari 2000 in het pand naast dat van verzoeker heeft verricht, onrechtmatig zijn, evenmin als de achtervolging en aanhouding van verdachte G. die trachtte te ontvluchten.
Voorts is van belang dat weliswaar is komen vast te staan dat de politie een inval deed in een pand naast de woning van verzoeker, maar dat op grond van hetgeen uit de processen-verbaal en mutaties en hetgeen uit de verklaring van getuige V2 naar voren is gekomen, verdachte G. degene is die op zijn vlucht voor de politie door de serre van verzoeker is gezakt en de betrokken politieambtenaren - ook bij de aanhouding van G. - niet op de serre van verzoeker hebben gestaan. De Nationale ombudsman is dan ook van mening dat naast de vraag naar de onrechtmatigheid, ook de vraag of er sprake is van het vereiste causaal verband tussen de handelwijze van de politie en de schade aan de serre van verzoeker niet zonder meer bevestigend kan worden beantwoord.
Ten slotte acht de Nationale ombudsman voor discussie vatbaar of de schade die is ontstaan aan de serre van verzoeker moet worden aangemerkt als onevenredig nadeel, dat niet tot het normale maatschappelijke risico behoort.
Hierbij merkt de Nationale ombudsman op dat de schadeclaim à € 15.265,41 die verzoeker heeft ingediend (zie Bevindingen, onder A.9.1.) vanwege het verwijderen van (de resten van) zijn serre en het laten bouwen van een nieuwe serre in geen verhouding staat tot de beschrijving die betrokken politieambtenaren B. en L2 en getuige V2 van de serre van verzoeker hebben gegeven (zie hiervoor onder 6.).
Op grond van het bovenstaande komt de Nationale ombudsman tot de conclusie dat het aan het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond vrijstond om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en is er voor de Nationale ombudsman geen reden om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.
De Nationale ombudsman acht de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk.
9.1. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman het volgende op.
Nu er schade aan de woning van verzoeker was ontstaan en de betrokken politieambtenaren hiervan op de hoogte waren, had het volgens de Nationale ombudsman in de rede gelegen dat de politie had getracht contact op te nemen met de eigenaar of rechthebbende van de woning. Wanneer dit na redelijke inspanning niet was gelukt, had van de politie mogen worden verwacht dat zij bericht had achtergelaten bij de woning van verzoeker, met daarin een korte mededeling van wat er was voorgevallen en met wie verzoeker contact kon opnemen.
9.2. Ten slotte merkt de Nationale ombudsman het volgende op.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat verzoeker op 9 maart 2000 naar het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond is gegaan om te vragen waar en hoe hij zijn schade kon verhalen. Tevens is uit het onderzoek naar voren gekomen dat verzoeker zich per brief van 8 augustus 2001 tot het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond heeft gericht met betrekking tot zijn schadevergoedingsvraag. Voorts heeft verzoeker tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman ondanks herhaalde pogingen daartoe pas op 28 januari 2004 gereageerd op een brief van de Nationale ombudsman van 20 maart 2003. Nu niet duidelijk is geworden welke actie verzoeker tussen 9 maart 2000 en 8 augustus 2001 heeft ondernomen om de schade die aan zijn serre is ontstaan vergoed te krijgen, en hij bovendien pas na tien maanden reageerde op enkele vragen van de Nationale ombudsman, is de Nationale ombudsman van mening dat het mede aan verzoeker zelf is te wijten dat de politie moeite had met het achterhalen van de oorzaak van zijn schade.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond.
Onderzoek
Op 1 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer TT te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werden verzoeker en de korpsbeheerder enkele specifieke vragen gesteld en werden getuigen V2 en V. telefonisch verhoord.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Tijdens een inval in een dealerspand in de straat van verzoeker in de nacht van 28 op 29 februari 2000, vluchtte één van de verdachten uit het raam en rende het dak van de serre van verzoeker op, waarna de serre instortte. De betrokken politieambtenaren liepen achter de verdachte aan en hebben hem vervolgens aangehouden.
2.1. Uit het proces-verbaal van het binnentreden van de woning dat op 28 februari 2000 is opgemaakt, blijkt onder meer het volgende:
"Op maandag 28 februari 2000, omstreeks 23.00 uur, ben ik (…) brigadier van politie Rotterdam-Rijnmond, vergezeld van vijf opsporingsambtenaren krachtens een machtiging van B., inspecteur van politie Rotterdam-Rijnmond welke machtiging op 28/02/00 is gegeven op grond van artikel 9 lid 1 onder b van de Opiumwet, binnengetreden in woning: M. 17b bij afwezigheid van een bewoner en derhalve zonder toestemming, zulks ter opsporing van strafbare feiten ingevolge de Opiumwet."
2.2. In het proces-verbaal van aanhouding wat op 29 februari 2000 is opgemaakt door betrokken politieambtenaren S. en O., staat - voorzover voor het onderzoek van belang - onder meer het volgende:
"Op maandag 28 februari 2000 te 23.05 uur, hebben wij S., hoofdagent van politie Rotterdam-Rijnmond, O., hoofdagent van politie Rotterdam-Rijnmond, in perceel M. 17b te Rotterdam (gemeente Rotterdam), aangehouden:
(…)
De aanhouding werd verricht op grond van artikel 2 juncto 10 van de Opiumwet.
Op maandag 28 februari 2000 te 23.00 uur hebben wij, verbalisanten, ons vervoegd bij het personeel van de districtsondersteuningsgroep van de politie Rotterdam-Rijnmond, district West, die aanwezig was in de woning van de M. 17b te Rotterdam.
Wij, verbalisanten, zagen dat in de woning zich een tiental personen bevonden, waarvan een achttal, behoudens degenen die later A. en G. bleken te zijn, er verslaafd uitzagen. Op de tafel in de woonkamer zagen wij, verbalisanten, een plastic zakje met daarin een op heroïne gelijkend poeder. Verder zagen wij, verbalisanten, dat de tafel bedekt was met zilverpapiertjes met daarop een zwart residu, basepijpen en andere gebruikersartikelen.
Wij, verbalisanten, vernamen van de collega's van de districtsondersteuningsgroep dat de man die later verdachte G. bleek te zijn, uit het raam was gesprongen toen de collega's het pand binnengingen. Toen G. werd staande gehouden, bleek hij een bedrag van 1750 Duitse Marken, 6000 Italiaanse Lires, 50 Surinaamse guldens, 25 Spaanse Pesetas en ƒ 60,30 bij zich te hebben.
(…)
Ter plaatse werd de verdachte G. op maandag 28 februari te 23.10 uur en de verdachte A. te 23.11 uur geleid voor B., inspecteur van politie Rotterdam-Rijnmond, in diens hoedanigheid van hulpofficier van justitie."
3. Uit het mutatierapport dat op 29 februari 2000 door betrokken politieambtenaren O. en S. is opgemaakt, blijkt onder meer - voorzover voor het onderzoek van belang - het volgende:
"Naar aanleiding van het twee keer binnen korte tijd wegbrengen van Duitse drugstoeristen naar het pand M. 17b werd door de districtsondersteuningsgroep, middels een machtiging van inspecteur van politie B. binnengetreden in genoemd pand op de eerste, tweede en derde etage. De tweede en derde etage bleken onbewoond te zijn. Verdachte G. probeerde via de daken te ontvluchten, maar is alsnog achterhaald. In het pand werd een hoeveelheid van ongeveer 1 ons heroïne en cocaïne alsook een weegschaal aangetroffen. (…)
In overleg met Commissaris van Dienst W2 is besloten geen verder onderzoek in te stellen en aangehouden verdachten over te dragen aan de vreemdelingendienst."
4. Op 8 augustus 2001 stuurde verzoeker een brief naar het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, waarin hij het korps aansprakelijk stelt voor de schade aan zijn serre. In de brief van verzoeker staat onder meer het volgende:
"Hierbij vraag ik uw aandacht voor de nog steeds onvergoede schade die ik leed door toedoen van de politie.
Tijdens een inval in een dealerspand aan de M. 17a, vluchtte een verdachte uit het raam en rende mijn serre op. Daar zakte hij doorheen. Vervolgens zijn een aantal agenten op het dak van mijn serre gaan staan en hebben de verdachte aangehouden.
Nadat zij vertrokken waren, is het dak verder blijven afbrokkelen en vervolgens ingestort.
Na het voorval nam ik op 9 maart 2000 contact op met agent B. op het politiebureau West-Marconiplein. Kort gezegd, ontkende hij het hele gebeuren en beweerde dat er voor wat dit voorval betreft geen klachtenprocedure bestond. Hierna heb ik de politieambtenaren N., J2, D3, B., K3 en L. (de wijkagent) gesproken waarna ik uiteindelijk werd doorverwezen naar u.
Het vervelende van de zaak is, dat de agent die aanwezig was tijdens de inval wel aangaf dat er op de serre is gelopen, maar er geen aansprakelijkheid lijkt te bestaan voor de aangerichte schade.
Er zijn foto's gemaakt van de ingestorte serre. De aansprakelijkheid werd door de politie ontkend, hoewel een bij het voorval aanwezige teamleider bevestigde dat er op de serre is gelopen. Ook de buren (M. 19b) bevestigen dat er een achtervolging op mijn dak plaatsvond."
5. Op 3 september 2001 stuurde de Afdeling verzekeringen en schade van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een ontvangstbevestiging naar verzoeker.
6. Per brief van 4 oktober 2001 deelde schaderegelaar W. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond vervolgens het volgende aan verzoeker mee:
"…Tot mijn spijt moet ik u zeggen dat ik er tot nu toe niet in ben geslaagd de juiste toedracht te achterhalen. Ik verzoek u daarom mij nader te informeren over de exacte datum van de door u bedoelde inval. Ook een schriftelijke getuigenverklaring van de buren en een kopie van de foto's die van de schade zijn gemaakt wil ik graag van u ontvangen.
Omdat u mij pas op 8 augustus 2001 schriftelijk in kennis stelt van deze zaak verzoek ik u zo uitgebreid als mogelijk aan te geven welke stappen u heeft ondernomen om deze zaak op te lossen.
Ik zal in ieder geval de reeds door u genoemde politiemedewerkers nog benaderen en om uitleg vragen..."
7. Uit een telefoonnotitie van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond van 4 oktober 2001 blijkt onder meer het volgende uit een gesprek met betrokken politieambtenaar B.:
"Betreft: Vragen wat hij weet van deze zaak/inval want bij de deelgemeente is er niets bekend.
Hij kan zich nog goed herinneren hoe het zat. Een verdachte vluchtte over de serre weg en zakte daar doorheen. De serre was behoorlijk krakkemikkig. V. van de deelgemeente is gaan kijken en heeft foto's gemaakt. Hij is de klusjesman en zou het oplossen."
8. Uit een telefoonnotitie van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond van eveneens 4 oktober 2001 blijkt onder meer het volgende uit een gesprek met betrokken politieambtenaar L2:
"L2 vertelde dat verdachte via dak gevlucht was en dat collega's hem eraf hebben gehaald met behulp van een ladder.
V. heeft op verzoek van B. de zaak opgenomen en zegt dat het dak volkomen verrot was en heeft foto's gemaakt en deze aan B. gegeven en verder niets gedaan. Eigenaar wilde reparatie maar volgens L2 kon dat niet, omdat het als er een steen op zou vallen al ingestort was. B. heeft de foto's gezien, maar heeft ze niet. Misschien bij M2."
9.1. Verzoeker diende per brief van 11 juni 2002 bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een schadeclaim in voor het verwijderen van de overblijfselen van zijn oude serre en de bouw van een nieuwe serre met een totaalbedrag van € 15.265, 41.
9.2. Bij zijn brief van 11 juni 2002 heeft verzoeker onder meer een offerte van I. van 7 mei 2002 voor een serre gevoegd.
9.3. Tevens heeft verzoeker bij zijn brief van 11 juni 2002 een drietal bonnetjes gevoegd van tankstations, gedateerd 4 augustus 2000. Het laatste betalingsbewijs dat verzoeker bij zijn brief van 11 juni 2002 heeft gevoegd is een rekening van 2 augustus 2000 van een milieuservice, inhoudende het plaatsen van een container voor het laden van zand en steen, kosten ƒ 550,- (€ 245,85).
10. Op 25 juni 2002 stuurde het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een brief naar verzoeker waarin onder meer het volgende vermeld staat:
"Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw schrijven de datum 11 juni 2002.
Graag breng ik u tevens het schrijven van 4 oktober 2001 (zie Bevindingen, onder A.6.; N.o.) onder de aandacht, waarin een van mijn collega's u vraagt om een schriftelijke getuigenverklaring van uw buren, alsmede een kopie van de door u gemaakte foto's van deze schade. De eerder genoemde stukken hebben wij tot op heden niet van u mogen ontvangen."
11. Op 22 juni 2002 stuurde de Afdeling verzekeringen en schade van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een e-mail naar B. met de vraag of zij de foto's van de serre zouden kunnen bekijken. Op de e-mail van 22 juni 2002 staat geschreven dat B. op 3 juli 2002 telefonisch het volgende antwoordde:
"…Foto's niet in bezit (zijn ooit naar de districtsondersteuningsgroep gegaan, deze is weer ontmanteld). Is een bouwval, niet meer dan ƒ 25,- schade volgens hem. Stond al op instorten!…"
12. Uit een telefoonnotitie van 27 juni 2002 blijkt dat de afdeling Verzekeringen en schade van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond nogmaals aan B. heeft gevraagd naar de foto's van de serre van verzoeker. Uit de telefoonnotitie blijkt voorts dat betrokken politieambtenaren L. en V. van mening zijn dat de serre van verzoeker een bouwval was. Tenslotte is in de telefoonnotitie vermeld dat de afdeling Verzekeringen en schade nogmaals heeft gevraagd of verzoeker een getuigenverklaring wil opsturen.
13. Op 5 juli 2002 stuurde de Afdeling verzekeringen en schade van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een brief naar verzoeker met de mededeling dat zijn schadeverzoek is doorgestuurd naar de aansprakelijkheidsverzekeraar M5 van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, vanwege de hoogte van de schade.
14. Verzoeker stuurde een getuigenverklaring op van zijn buurvrouw, mevrouw K4. Deze verklaring werd op 11 september 2002 doorgestuurd naar M5. In deze verklaring staat het volgende vermeld:
"Op de dag van de inval is de politie op het dak van mijn buurman beneden mij gestapt om de man te pakken die zij achterna zaten. Ze zijn ook bij mij op het balkon geklommen via het dak van de buurman om mij en mijn zoon te ondervragen.
Dit gebeurde op de avond van de inval."
15. Op 17 september 2002 stuurde verzekeringsmakelaar M5 een brief naar verzoeker waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"Uit de door u gevoerde correspondentie maken wij op, dat u de regiopolitie aansprakelijk acht voor de schade aan uw serre. Na de stukken te hebben doorgenomen, en een zorgvuldige afweging te hebben gemaakt van de daarin genoemde feiten, komen wij tot de volgende uiteenzetting.
Vast staat dat één van de personen, die zich tijdens de inval van de politie in het betreffende pand bevond, een vluchtpoging heeft ondernomen door uit het raam te klimmen en via uw serre zijn weg te vervolgen. Op een gegeven moment zou hij door deze serre zijn gezakt. Teneinde deze persoon te kunnen aanhouden was het voor de politie noodzakelijk om eveneens het dak te betreden. Wij zijn van mening dat de politie, door te handelen op de wijze waarop zij dit heeft gedaan, overeenkomstig haar taken heeft gehandeld en ten aanzien hiervan dan ook geen verwijt kan worden gemaakt.
Voorts zijn wij van mening, dat op basis van de thans beschikbare informatie niet dan wel niet voldoende vaststaat, dat als gevolg van het handelen van de politie, ook daadwerkelijk schade is ontstaan. Uit uw verklaring maken wij namelijk op, nadat de politie was vertrokken, het dak verder is blijven afbrokkelen en uiteindelijk is ingestort. Op grond van dit gegeven mag naar onze mening dan ook worden aangenomen dat bij het lopen over het dak door de politie niet direct schade is ontstaan. Het is naar onze mening dan ook niet uitgesloten dat het afbrokkelen en uiteindelijk instorten van de serre het directe gevolg is geweest van het door het dak zakken van de aan te houden persoon.
Mocht het onrechtmatig handelen, alsmede het verband tussen dit handelen en de schade, door u achteraf kunnen worden aangetoond - u, als eisende partij, bent immers degene die deze omstandigheden dient aan te tonen middels bewijs - dan menen wij dat er nog een discussie kan ontstaan omtrent de hoogte van de door u geclaimde schade. Diverse politiebeambten verklaren afzonderlijk van elkaar dat de betreffende serre in een dusdanige slechte staat verkeerde, dat de thans geclaimde schade de toets der kritiek niet kan doorstaan. Naast eerder genoemde omstandigheden, zoals het onrechtmatig handelen alsmede het causaal verband, bestaat er voor u dan ook tevens een bewijsplicht met betrekking tot redelijkheid van de door u geclaimde schade.
Op basis van de thans beschikbare informatie menen wij, dat de door u vermeende aansprakelijkheid van de regiopolitie niet dan wel niet voldoende vaststaat. Wij nodigen u dan ook uit, deze aansprakelijkheid op wettige en overtuigende wijze aan te tonen."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat weergegeven onder Klacht.
2. Tevens wordt het standpunt van verzoeker toegelicht onder de punten A.4., A.9.1., A.9.2. en A.9.3.
3. Tijdens een telefoongesprek dat een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman op 18 december 2002 had met verzoeker, vertelde verzoeker dat hij in de nacht van de inval niet thuis was. De heer V2, één van de buren van verzoeker, vertelde hem als eerste wat er die nacht was gebeurd.
4. In een telefoongesprek dat een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman op 28 januari 2004 had met verzoeker, gaf verzoeker aan dat hij pas weken nadat de serre was ingestort thuiskwam van vakantie.
C. Standpunt korpsbeheerder
De korpsbeheerder reageerde per brief van 7 januari 2003 onder meer als volgt op de klacht van verzoeker:
"Over het feitelijk verloop van wat er in de nacht van 28 op 29 februari 2000 is voorgevallen, bestaat er weinig verschil van inzicht tussen het korps en de heer TT. Er werd een inval gedaan in een aanpalend drugspand. Op het moment dat de deur werd geforceerd is er vanuit dit pand iemand gevlucht en is, ergens op zijn vlucht, door de serre van de klager heen gezakt. Daarmee is naar mijn oordeel de vluchtende verdachte, en niet de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond, aansprakelijk voor de daarbij ontstane schade en de eventuele gevolgschade.
De verdachte is daarop door de politie aangehouden. Volgens de klager heeft daarbij ook de politie op het dak van de serre gestaan. De klager geeft echter niet aan dat de politiemensen extra schade hebben veroorzaakt, bijvoorbeeld doordat ook zij door het dak gezakt zouden zijn.
Hij schrijft slechts dat het dak van zijn serre, ook na het vertrek van de politie, is blijven afbrokkelen en instorten, zonder op enigerlei wijze aannemelijk te maken dat deze progressie in de schade, verband houdt met de aanwezigheid van de politie op het dak in plaats van dat dit is toe te schrijven aan de door verdachte veroorzaakte schade.
Verder geeft klager op geen enkele wijze aan wat hij aan maatregelen heeft getroffen om die verdere schade in te perken dan wel te voorkomen, maar begint - blijkens zijn declaraties - begin augustus 2000 met de sloop en afvoer van (de restanten van) de serre.
Eerst bijna een jaar daarna, op 8 augustus 2001, stelt de klager het korps formeel aansprakelijk voor de aangerichte schade. Op 4 oktober van dat jaar vraagt het korps klager om een nadere toelichting op zijn eis, liefst vergezeld van foto's welke door de deelgemeente zijn genomen en getuigenverklaringen.
In juni 2002 volgt een claim van meer dan 15.000 EURO, waarin wederom op geen enkele wijze de aansprakelijkheid van het korps wordt aangetoond of zelfs maar aannemelijk wordt gemaakt. Gegeven de hoogte van de claim draagt het korps de zaak over aan haar verzekeraar, de firma M5. Deze antwoordt op 9 september 2002 (dit moet zijn 17 september 2002; N.o.) aan klager dat wat haar betreft de aansprakelijkheid van het korps onvoldoende is aangetoond en nodigt klager, als eisende partij, uit deze aansprakelijkheid van het korps op wettige en overtuigende wijze aan te tonen, hetgeen - voor zover nu valt na te gaan - niet heeft geleid tot een reactie van klager. Het moge duidelijk zijn, dat als klager deze aansprakelijkheid alsnog afdoend kan aantonen, ook een schadevergoeding in de rede ligt.
De verzekeraar van het korps heeft echter wel aangegeven dat in een dergelijk geval, de hoogte van de claim nog een punt van discussie en onderhandeling kan worden. Immers, een belangrijk deel van de schade, circa 13.000 EURO, is bestemd voor de aanschaf en montage van een geheel nieuwe serre, waar de oorspronkelijke serre volgens de bij de aanhouding betrokken collega's reeds behoorlijk krakkemikkig dan wel `een bouwval' was. Ook een vertegenwoordiger van de deelgemeente Delfshaven heeft verklaard dat `het dak volkomen verrot was'."
D. Verklaring getuige V2
1. Op 4 juni 2003 verklaarde getuige V2 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:
"Ik zat thuis in de nacht van 28 op 29 februari 2000, toen ik opeens een hoop herrie hoorde, gevolgd door een knal. Ik ging naar mijn balkon en zag dat er een inval van de politie plaatsvond in het pand aan de M. 17a. Dit huis heeft aan de achterkant een platje, daar vluchtten twee mensen op. Eén ervan rende naar de binnenplaats aan de andere kant, de ander rende over de daken heen en sprong op de serre van de heer TT. De serre stortte meteen in. De politie liep achter deze verdachte aan, maar gingen niet op de serre staan. De verdachte zat beneden tussen de ingestorte serre te wachten. De politieambtenaren hebben vervolgens een ladder gepakt en zijn daarmee de serre ingeklommen, waar ze de verdachte vervolgens hebben aangehouden. Ze zijn via het balkon van de buren weggegaan.
De politie heeft volgens mij geen schuld aan dit geheel, omdat zij immers niet op de serre zijn gaan staan. Ik heb foto's van de ingestorte serre en zal deze toesturen.
De serre bestond uit een drietal balken met golfplaten er overheen. Bovendien was het geheel begroeid met planten. Het woord `serre' is eigenlijk een groot woord. De staat waarin de serre verkeerde, was volgens mij prima, maar het was wel krakkemikkig in elkaar gezet.
Als de betrokken politieambtenaren hebben gezegd dat de serre verrot was, geloof ik dat meteen. Ik heb de serre niet van de binnenkant gezien, dus ik kan dit niet bevestigen.
Ik heb tegen verzoeker gezegd dat hij deze zaak niet moet doorzetten, omdat hij geen poot heeft om op te staan. Ik vind het opvallend dat hij mij als getuige aanwijst."
2. Per e-mailbericht van 23 juni 2003 liet de heer V2 het volgende weten:
"Tot mijn spijt moet ik u meedelen dat ik de foto's niet meer kan vinden. Ik heb gisteren uitvoerig gezocht. Het waren foto's van de `serre' van mijn buurman. Eigenlijk was hier niet veel aan te zien, omdat het een stel balken waren met daar overheen golfplaat. Dit geheel was overwoekerd met klimop. Niet echt een luxe serre dus."
E. Reactie korpsbeheerder
1. Per brief van 19 juni 2003 stelde de Nationale ombudsman de volgende nadere vragen aan de korpsbeheerder:
- Uit diverse telefoonnotities die zich in het politiedossier bevinden (bijvoorbeeld de notitie van 4 oktober 2001) blijkt dat de heer V. foto's heeft genomen van de kapotte serre van verzoeker. Hij heeft deze foto's vervolgens aan inspecteur B. gegeven. Ik verzoek u om kopieën van deze foto's toe te sturen. Wanneer deze foto's niet meer te vinden zijn, verzoek ik u de reden hiervan aan te geven.
- Uit het mutatierapport van 29 februari 2000 blijkt dat een van de verdachten uit het raam sprong op het moment dat de betrokken ambtenaren het pand aan de M. 17b binnenkwamen. Uit het mutatierapport blijkt vervolgens niet hoe het komt dat een van de verdachten daarna door de serre van verzoeker is gezakt. Ik verzoek u toe te lichten hoeveel personen (verdachten en betrokken politieambtenaren) op de serre van verzoeker hebben gestaan en wie er doorheen zijn gezakt.
- Uit telefoonnotities die zich in het politiedossier bevinden (bijvoorbeeld de notitie van 4 oktober 2001), geven de heer L. en de heer V. aan dat de serre van verzoeker niet in een goede staat van onderhoud verkeerde. Waarop baseren de heren L. en V. zich hierbij?
2. Per e-mailbericht van 18 juli 2003 deelde een medewerker van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond onder meer het volgende mee aan de Nationale ombudsman:
"In de afgelopen weken is - met name door district West - serieus getracht een antwoord te vinden op uw aanvullende vragen. Door het tijdsverloop tussen het moment van ontstaan van de klacht en nu, in combinatie met verloop onder het personeel, bleek het een moeizame aangelegenheid mensen te vinden die zich dit incident nog (precies) konden herinneren.
Men is thans nog bezig na te gaan of er onder de collega's die het korps inmiddels hebben verlaten, mensen zijn die een nader licht op de zaak kunnen werpen."
3. Per brief van 30 december 2003 reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt op de hem door de Nationale ombudsman bij brief van 19 juni 2003 gestelde vragen:
"Vooraf dient gesteld te worden dat de inspanningen om antwoorden op de door u gestelde vragen te vinden, niet tot bevredigende resultaten hebben geleid. Dit is zoals ik reeds stelde in mijn eerder aan u gericht schrijven d.d. 7 januari 2003 (zie Bevindingen, onder C.; N.o.) in deze kwestie, te wijten aan tenminste twee factoren:
1) het feit dat het betreffende incident reeds geruime tijd verstreken is (februari 2000) waardoor medewerkers zich de kwestie niet meer (precies) herinneren en
2) het feit dat klager geruime tijd gewacht heeft voordat hij een schadeclaim bij het korps indiende (augustus 2001). Het korps had en heeft niet de overtuiging aansprakelijk te zijn voor een door een wegvluchtende verdachte aangerichte schade. Tegen die achtergrond zijn mogelijk notities, foto's en ander materiaal niet bewaard, waar zulks welk het geval zou zijn geweest indien er sprake zou zijn geweest van een vroegtijdige aansprakelijkheidsstelling.
In de aanloop naar uw eerste vraag stelt u dat de heer V. foto's heeft genomen van de kapotte serre van de heer TT. Voorop dient gesteld te worden dat de heer V. geen deel uitmaakt(e) van het korps, maar als klusjesman verbonden was aan de deelgemeente. Hij heeft toentertijd ook aan de politie gemeld ('verklaard' is in dit kader een te sterk woord, want er is nimmer enige formele verklaring op dit punt afgelegd of opgenomen) dat de serre van klager in een slechte staat van onderhoud verkeerde. De heer V. heeft op verzoek van klager bezien of de serre gerepareerd kon worden, maar kwam tot de conclusie dat het dak 'volkomen verrot was' en de rest van de serre op instorten stond c.q. reeds ingestort was. Het is niet bekend waarom (en eventueel op wiens verzoek) hij foto's van de betreffende serre heeft gemaakt.
Volgens de door u aangehaalde telefoonnotitie van 4 oktober 2001 zou de heer L2 van de Districtsondersteuningsgroep (DOG), hebben aangegeven dat de door V. genomen foto's zijn overgedragen aan inspecteur B. B. heeft - blijkens diezelfde telefoonnotitie - op die datum aangegeven de foto's wel gezien te hebben, maar deze niet in ontvangst te hebben genomen. Hij weet evenmin waar de foto's gebleven zijn. Uit een andere telefoonnotitie blijkt dat een collega heeft gesuggereerd dat de foto's eventueel in het archief van de DOG zouden kunnen zijn opgeslagen. Niemand wist dit echter op dat moment (we schrijven tweede helft 2001) meer zeker.
Waar (Daar; N.o.) de DOG reeds geruime tijd geleden is opgeheven, valt zulks nu al helemaal niet meer na te gaan. Hierbij zij wellicht ten overvloede aangetekend dat de betreffende foto's voor de politie niet relevant waren, daar duidelijk was dat de aan de serre van klager ontstane schade veroorzaakt was door een vluchtende verdachte en niet door de politie.
Uw tweede vraag luidt hoe het komt dat één van de verdachten door de serre van de heer TT is gezakt. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven is de verdachte weggevlucht door de tuin aan de achterzijde van het woonblok waarvan pand 17-b deel uitmaakt. Daarbij is hij over de schuttingen/tuinschuurtjes geklommen en op het dak van de serre van klager terechtgekomen. Vervolgens is de verdachte hier doorheen gezakt.
Naar aanleiding van uw verzoek is geprobeerd de bij de inval betrokken collega's en ex-collega's alsnog te benaderen. De heren C. en V3 weten zich van het voorval niets meer te herinneren. Mevrouw Y. weet zich te herinneren dat een verdachte is weggevlucht en door het dak van de serre is gezakt, maar heeft het voorval niet zelf gezien. Met de heren V4 en M6 is getracht contact op te nemen, maar dit heeft niet tot nadere helderheid geleid. De heer L3 heeft waargenomen dat verdachte door wat hij omschrijft als 'een schuurtje' is gezakt en daarna werd aangehouden. Volgens hem is niemand van het politieteam dat de inval heeft uitgevoerd, op het dak geweest. De heer L2 heeft aangegeven dat de verdachte door de politie met ladders van het dak van de serre is gehaald.
Voor mij staat op basis van deze verklaringen vast dat het primair de verdachte is die door de serre van klager is gezakt. Met betrekking tot de vraag of er ook politiepersoneel op het dak is geweest bestaat onvoldoende duidelijkheid. Voor het feit dat er mogelijk ook politieambtenaren door het dak zijn gezakt, ontbreekt elke aanwijzing.
Zoals eerder gesteld was de heer V. toentertijd als klusjesman verbonden aan de deelgemeente Delfshaven. De heer L. was de toenmalige wijkagent en in die hoedanigheid heeft klager (naar diens zeggen reeds eerder dan augustus 2001) 'de politie' aansprakelijk gesteld voor de schade. De heer L. was echter niet bij de inval betrokken en heeft klager terecht doorverwezen naar het bureau verzekering en schade. Ook hier wreekt zich de lange termijn tussen het incident en het moment waarop klager het korps formeel aansprakelijk heeft gesteld voor de schade: de meeste betrokkenen hebben thans, meer dan drie jaar na het betreffende incident, daar geen precieze herinnering meer aan."
f. Verklaring getuige V.
Op 3 februari 2004 verklaarde getuige V. telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:
"Ik werk voor de deelgemeente Delfshaven, wanneer de politie invallen doet bij overlastgevende panden, ga ik mee om de panden af te sluiten. Ik ken verzoeker van mijn werkzaamheden in de wijk waar hij woont. Af en toe kom ik hem tegen. Zo ook vorige week. Ik vroeg hem toen hoe het stond met de schadevergoeding van zijn serre.
Ik ben bij de inval op 28 februari 2001 in het buurpand van verzoeker aanwezig geweest. Wat er precies gebeurde heb ik niet gezien, alleen maar achteraf gehoord. Mij is verteld dat er een aantal arrestanten ontvluchtte en dat er één door de serre van verzoeker heen is gezakt.
Dezelfde avond heb ik niet meer gekeken naar de serre van verzoeker. Ik krijg alleen maar opdracht om het desbetreffende overlast gevende pand dicht te maken. De volgende dag heeft verzoeker geklaagd bij de politie en zij hebben mij opdracht gegeven om te gaan kijken. U zegt mij dat verzoeker zegt dat hij op vakantie was toen de inval bij zijn buren was en hij pas weken later thuis kwam en toen zag dat zijn serre was ingestort. Ik kan me niet herinneren dat er zoveel tijd zat tussen de inval en de dag dat ik ben gaan kijken naar de serre van verzoeker.
Ik heb toen foto's gemaakt van de serre. De foto's en de negatieven heb ik aan de politie gegeven, maar ik heb begrepen dat deze niet meer te vinden zijn. Ik heb zelf ook geen exemplaren meer. Toen ik de foto's maakte, zag ik duidelijk dat de serre van verzoeker verrot was. Niet alleen het dak was ingestort, maar ook de palen die aan de zijkant zaten waren weggeslagen. Die waren helemaal verrot. Dit was ook duidelijk te zien op de foto's die ik heb gemaakt.
Tussen de serre en de woning van verzoeker zat een afsluitbare deur. Je kon dus, ondanks het feit dat de serre van verzoeker was ingestort, niet zomaar in de woning inbreken."
G. Reactie Verzoeker
Verzoeker reageerde telefonisch op het aan hem toegezonden verslag van bevindingen. Hij was het niet eens met de wijze waarop de verklaring was opgetekend die getuige V. in het onderzoek had afgelegd. Hij liet weten dat er passages in staan die naar zijn mening niet relevant of onduidelijk zijn, terwijl ook wordt gesuggereerd dat in zijn woning was ingebroken.
Achtergrond
1. Artikel 6:162 Burgerlijk wetboek (BW)
"1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
2. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
3. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of in de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt."
2. Toetsing door de Nationale ombudsman van de klacht over een beslissing van een bestuursorgaan tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag om schadevergoeding.
In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.
Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.
Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.
In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.
3. Artikel 3:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
"De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen."