Verzoekers klagen er over dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser zich in zijn reactie van 3 juni 2003 op de brief van verzoekers van 16 maart 2002 - waarin de gemeente Losser is gevraagd stappen te ondernemen tot het oplossen van de hoge grondwaterstand in de kruipruimte van hun woning - beperken tot het weergeven van de formele verantwoordelijkheid van de gemeente, de particuliere grondeigenaar, het waterschap en de provincie en verwijzen naar een in mei 2003 gestart onderzoek naar de gevolgen van het beëindigen van grondwaterwinning, welk onderzoek zal duren tot 2008.
Beoordeling
1. Bij brief van 16 maart 2002 wendden verzoekers zich tot het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser met de mededeling dat zij dat jaar, meer dan in voorgaande jaren, geconfronteerd werden met water in de kruipruimte van hun woning. Verzoekers namen aan dat deze overlast een gevolg was van een hoge grondwaterstand die samenhing met het beëindigen van grondwateronttrekking via een pompput in Losser. Het college werd gevraagd stappen te ondernemen om tot een oplossing van het probleem te komen.
2. Bij brief van 4 oktober 2002 informeerde het college van burgemeester en wethouders verzoekers over de stand van zaken. In zijn brief schreef het college onder meer dat er in het stedelijk gebied formeel geen grondwaterbeheerder is, die verantwoordelijk is voor een goede grondwaterstand en dat de particuliere grondeigenaar verantwoordelijk is voor de ontwatering op eigen terrein en de vochtdichtheid van de woning. Het college gaf daarbij aan niet uitsluitend te willen volstaan met de mededeling dat de gemeente bij het beheer van de grondwaterstand geen actieve rol speelt, zodat zowel het waterbedrijf Vitens N.V., de provincie Overijssel, als het waterschap Regge en Dinkel was gevraagd om een reactie op de klacht over de hoge grondwaterstand te geven.
3. Op 16 december 2002 reageerde de teamleider eenheid Water en Bodem, namens het college van gedeputeerde staten van Overijssel, welke reactie tevens namens het waterschap Regge en Dinkel en het waterbedrijf Vitens N.V. werd uitgebracht.
In deze reactie werd verwezen naar het provinciaal Waterhuishoudingsplan 2000+, waarin aangegeven wordt dat het college van gedeputeerde staten, inzake de problematiek van de grondwateroverlast, een taakverdeling voorstaat waarbij de grondeigenaar verantwoordelijk is voor de ontwatering van zijn eigen terrein, de gemeente zorg draagt voor de ontwatering van het openbaar terrein en voor de aanleg en het onderhoud van aansluitpunten en verzamelleidingen ten behoeve van de ontwatering van het particulier terrein en het waterschap zorg draagt voor de afwatering. In het waterhuishoudingsplan wordt tevens aangegeven dat de gemeente de aangewezen partij is om als aanspreekpunt te fungeren voor particulieren en om het initiatief te nemen in het oplossen van de problematiek.
4. Bij brief van 3 juni 2003 gaf het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser een inhoudelijke reactie op hetgeen verzoeker in zijn brief van 16 maart 2002 aan de orde had gesteld. In zijn reactie herhaalde het college onder meer zijn eerder ingenomen standpunt dat er in het stedelijk gebied formeel geen actieve grondwaterbeheerder verantwoordelijk is voor een goede grondwaterstand. Daarbij gaf het college aan dat, op basis van de in de praktijk gevormde situatie, ideeën zijn geopperd voor het toekomstig beleid inzake de taakverdeling tussen betrokken partijen bij het voorkomen of verhelpen van overlast door grondwater. Bij deze taakverdeling is de particuliere grondeigenaar verantwoordelijk voor de ontwatering van zijn eigen terrein, de gemeente zorg draagt voor de ontwatering van het openbaar terrein en de voor de ontwatering van het particuliere terrein noodzakelijk aansluitpunten en verzamelleidingen moet aanleggen en onderhouden en het waterschap zorg draagt voor de afwatering.
Daarnaast verwees het college naar een inmiddels opgestart onderzoek, welk onderzoek tot 2008 zou duren en waaruit zou moeten blijken wat de effecten zijn van de ondiepe winning van grondwater in Losser.
5. Naar aanleiding van de reactie van het college merkten verzoekers op dat hiermee nog geen oplossing van de door hen ondervonden overlast was gegeven.
6. In reactie op de klacht liet het college van burgemeester en wethouders de Nationale ombudsman onder meer weten dat bekend is dat er op verschillende plaatsen in de kern Losser sprake is van hoge grondwaterstanden. Op dit moment zijn er echter onvoldoende financiële middelen beschikbaar om een gedetailleerd onderzoek, laat staan een grootschalig onderzoek naar de aard, omvang en oorzaken van de hoge grondwaterstanden te doen. De problematiek van de hoge grondwaterstanden zal aan de orde gesteld worden bij het opstellen van het Gemeentelijk Waterplan, waarbij een samenhangend beleid inzake de aanpak van de problematiek en de handelwijze van de gemeente, inclusief de financiële consequenties van het beleid, kan worden vastgesteld. In de loop van 2004 zal met het opstellen van het Gemeentelijk Waterplan worden begonnen.
Alhoewel de klacht van verzoekers serieus genomen wordt, acht het college deze ongegrond, omdat op korte termijn geen middelen beschikbaar staan om concreet iets aan de hoge grondwaterstanden te doen.
7. In de afgelopen jaren is de aandacht voor de (grond)waterhuishouding in Nederland in het algemeen sterk toegenomen. De aanpak van de problematiek van de hoge, of in sommige gevallen te lage, grondwaterstand maakt hier onderdeel van uit.
8. In de uit februari 2001 daterende nota `Grondwateroverlast in stedelijk gebied' (zie Achtergrond, onder 1.) wordt aangegeven dat rijk, provincie, waterschap en gemeente weliswaar een zekere bemoeienis hebben met de beheersing van de grondwaterstand, maar dat deze taak feitelijk niet aan één der partijen is opgedragen. Gelet hierop is het wenselijk om te komen tot het wettelijk vastleggen van de verantwoordelijkheden met betrekking tot ont- en afwateringsmiddelen. De voorgestelde taakverdeling luidt als volgt:
De grondeigenaar is verantwoordelijk voor de ontwatering van het particuliere terrein;
De gemeente draagt zorg voor aanleg en onderhoud van verzamel- en transportleidingen en aansluitpunten voor de ontwatering van particulier terrein;
De gemeente draagt zorg voor de ontwatering van het openbaar terrein;
Het waterschap draagt zorg voor de afwatering;
In nieuw te bouwen wijken draagt de gemeente zorg voor de aanleg van de ontwateringsmiddelen op de particuliere terreinen en het beheer en onderhoud ervan.
9. In het, op 2 juli 2003 tot stand gekomen, Nationaal Bestuursakkoord Water (zie Achtergrond, onder 2.) zijn door het rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen nadere afspraken gemaakt over onder andere de beheersing van overlast door grondwater. Daarbij is aangegeven dat gemeenten en waterschappen vóór de eerste helft van 2006 gemeentelijke waterplannen opstellen, voor zover dit uit een oogpunt van tenminste de wateroverlastproblematiek door partijen noodzakelijk wordt gevonden.
10. In het Nationaal Bestuursakkoord Water wordt tevens verwezen naar het door de Commissie Integraal Waterbeheer uit te brengen advies voor de verdeling van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden met betrekking tot grondwater. In dit, uit februari 2004 daterende, advies worden zeven aanbevelingen gedaan die verkort als volgt luiden:
1. Iedereen is verantwoordelijk op het eigen terrein. De verantwoordelijkheid van de burger beperkt zich tot eigen bouwwerken en eigen grond.
2. De overheid is er verantwoordelijk voor dat de burger zijn eigen verantwoordelijkheid ook waar kan maken, waarbij de `zorgplicht' voor de inzameling en afvoer van overtollig grondwater wettelijk dient te worden vastgelegd.
3. De gemeente draagt zorg voor een loket waar klachten en vragen van burgers over grondwater en funderingen worden afgehandeld.
4. Het rijk is verantwoordelijk voor het wettelijk vastleggen van de zorgplicht voor gemeenten en voor een aanvullend gemeentelijk financieringsmiddel om de invulling en uitvoering van de zorgplicht en loketfunctie te bekostigen.
5. Het waterschap coördineert de inbreng van (grond)waterkennis in het watertoetsproces en bij de aanpak van bestaande problemen.
6. De provincie is verantwoordelijk voor het actualiseren van de vergunningen in het kader van de Grondwaterwet.
7. Drinkwaterbedrijven dienen het eventueel stopzetten van een onttrekking zo vroeg mogelijk te melden.
11. Gelet op het ontbreken van een verantwoordelijke partij voor het beheersen van grondwater in het algemeen en de - blijkens de verschillende rapportages - inmiddels voor de toekomst geformuleerde verantwoordelijkheid van enerzijds de particuliere eigenaar en anderzijds de gemeente bij de beheersing van de grondwaterproblematiek kan niet gesteld worden dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser niet behoorlijk heeft gehandeld door, in reactie op de brief van verzoekers van 16 maart 2002, in algemene termen aan te geven waar de taken en verantwoordelijkheden voor de gemeente liggen.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
12. In zijn advies van februari 2004 wijst de Commissie Integraal Waterbeheer er op dat naast de fysieke klachten van grondwateroverlast een belangrijke rol speelt dat burgers niet weten waar ze met hun problemen terechtkunnen. Opgemerkt wordt daarbij dat overheden burgers met problemen `van het vochtige kastje naar de beschimmelde muur' sturen en zowel overheidsorganisaties als burgers zich onvoldoende bewust zijn van het belang om rekening te houden met grondwater.
In aansluiting hierop wenst de Nationale ombudsman op te merken dat in de afgelopen jaren steeds meer klachten worden ontvangen van burgers over overlast die wordt ondervonden van hoge grondwaterstanden en onduidelijkheid omtrent de vraag welk bestuursorgaan hiervoor kan worden aangesproken.
In dat verband wil de Nationale ombudsman het advies onderschrijven van de Commissie Integraal Waterbeheer om de gemeente zorg te laten dragen voor een loket waar klachten en vragen over grondwater en funderingen worden afgehandeld en daarbij de betrokkenheid van andere partijen te organiseren. Een tijdige communicatie over de afhandeling van vragen en klachten en vaststelling van de verantwoordelijkheid voor het probleem, zoals door de commissie geadviseerd, kan een waardevolle bijdrage leveren aan het verhelderen van de verschillende verantwoordelijkheden van zowel burger als overheidsorganen inzake dit probleem.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser is niet gegrond.
Onderzoek
Op 10 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw H. te Losser, met een klacht over een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser.
Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd het college verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Betrokkenen deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Bij brief van 16 maart 2002 wendden verzoekers zich, mede namens drie buurfamilies, tot het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser met de mededeling dat zij dat jaar veel overlast ondervonden van een hoge grondwaterstand, tengevolge waarvan water in de kruipruimte van de in 1995 gebouwde woning bleef staan. Uit de notulen van de gemeenteraad hadden verzoekers opgemaakt dat sinds enige tijd geen grondwater meer onttrokken werd via een specifiek aangeduide pompput. Verzoekers stelden dat zij goede grond hadden om aan te nemen dat daar de oorzaak van de problemen lag en er door hen van uitgegaan werd dat het college stappen zou ondernemen om tot een oplossing van het probleem te komen.
2. Bij brief van 8 april 2002 stelden verzoekers het college formeel aansprakelijk voor de eventuele schade die uit de hogere grondwaterstand zou kunnen voortvloeien. Daarnaast wezen verzoeker er op dat zij nog geen reactie hadden ontvangen op hun brief van 16 maart 2002.
3. Omdat, behoudens een bevestiging van ontvangst, een inhoudelijke reactie van het college van burgemeester en wethouders uitbleef wendden verzoekers zich op 27 mei 2002 tot de Nationale ombudsman. In hun verzoekschrift schreven verzoekers dat op het moment dat zij de grond aankochten er nog geen sprake was van een hoge grondwaterstand. In de afgelopen jaren was men echter steeds vaker en langduriger geconfronteerd met water in de kruipruimte, wat gevolgen had voor zowel de bruikbaarheid van deze ruimte, bijvoorbeeld bij het aanleggen van leidingen, als voor de kwaliteit van de fundering, de waarde van de woning en - mogelijk - de gezondheid van de bewoners.
Op 30 mei 2002 werd door de Nationale ombudsman, naar aanleiding van het ontvangen verzoekschrift, bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser navraag gedaan omtrent het behandelingsstadium van de brieven van 16 maart en 8 april 2002. Op 14 juni 2002 deelde het college de Nationale ombudsman mee dat de brief van 16 maart 2002, inzake het oplossen van de hoge grondwaterstand, in behandeling was genomen door de afdeling Civiel techniek, verkeer en vastgoed van de gemeente en dat bij de inhoudelijke beantwoording zowel het waterbedrijf Vitens N.V., als de provincie Overijssel en het waterschap Regge en Dinkel zouden worden betrokken.
De brief van 8 april 2002, inzake de aansprakelijkheidstelling, was in handen gegeven van de verzekeringsmaatschappij van de gemeente.
4. Omdat het aan de Nationale ombudsman gerichte verzoekschrift niet voldeed aan het kenbaarheidsvereiste, zoals bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, werd het verzoekschrift op 2 juli 2002 aan het college van burgemeester en wethouders toegestuurd met het verzoek dit, overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht, als klacht te behandelen.
5. Bij brief van 4 oktober 2002 informeerde het college van burgemeester en wethouders verzoekers over de stand van zaken. In zijn brief schreef het college onder meer het volgende:
“Grondwaterstand is een complex vraagstuk zowel technisch als bestuurlijk. Formeel is er in het stedelijk gebied geen actieve grondwaterbeheerder die verantwoordelijk is voor een goede grondwaterstand. De particuliere grondeigenaar is verantwoordelijk voor de ontwatering op eigen terrein en de vochtdichtheid van de woning (op basis van het Bouwbesluit). Primair dient de eigenaar van een gebouw zorg te dragen voor zodanige bouwtechnische voorzieningen dat er geen schade optreedt door grondwateroverlast en -onderlast.
Hoewel de gemeente in deze geen actieve rol heeft, willen wij echter niet volstaan met simpelweg deze mededeling maar willen wij trachten wat dieper op de materie in te gaan. Mede daarom hebben we Vitens (i.v.m. grondwaterwinning Losser), de provincie Overijssel en het waterschap Regge en Dinkel betrokken bij uw klacht en schadeclaim. Hiervan hebben we u reeds op de hoogte gebracht.
Op 22 april jl. was er over een andere aangelegenheid een bijeenkomst in het gemeentehuis te Losser waarbij zowel Vitens als de provincie aanwezig waren. Bij deze gelegenheid is uw klacht informeel besproken. Door Vitens werd verzocht om de klacht formeel bij Vitens bekend te maken. Naast Vitens hebben wij dus ook provincie en waterschap formeel om een reactie verzocht.
Eind juli is afgesproken dat op 25 september jl. een ambtelijk overleg zou plaatsvinden over de grondwaterwinning Losser (in zijn algemeenheid). Aangezien alle genoemde instanties hierbij aanwezig zouden zijn was dit dé gelegenheid om uw klacht op de agenda te zetten. Uw klacht is op ambtelijk niveau besproken. Wij zullen de formele, schriftelijke reactie van zowel Vitens, het waterschap als de provincie afwachten en u daarna verder informeren."
6. Op 3 december 2002 deelde het college verzoekers en de Nationale ombudsman mee dat de problematiek waarover geklaagd werd, zodanig complex is dat niet verwacht werd dat op korte termijn een inhoudelijke reactie zou worden gegeven, aangezien de reactie van zowel de waterleidingmaatschappij, de provincie en het waterschap nog niet was ontvangen.
7. Bij brief van 3 juni 2003 reageerde het college op de door verzoeker ingediende klacht over de hoge grondwaterstand. In zijn reactie schreef het college onder meer het volgende:
“Formeel is er in het stedelijk gebied geen actieve grondwaterbeheerder die verantwoordelijk is voor een goede grondwaterstand. De particuliere grondeigenaar is verantwoordelijk voor de ontwatering op eigen terrein en de vochtdichtheid van de woning (op basis van het Bouwbesluit). Primair dient de eigenaar van een gebouw zorg te dragen voor zodanige bouwtechnische voorzieningen dat er geen schade optreedt door grondwateroverlast.
Op basis van de praktijk gevormde situatie zijn de volgende ideeën voor toekomstig beleid inzake taakverdeling tussen betrokken partijen geopperd:
- de grondeigenaar is verantwoordelijk voor de ontwatering van zijn eigen terrein;
- de gemeente moet de voor de ontwatering van particulier terreinen benodigde
verzamel- en transportleidingen en aansluitingspunten aanleggen en onderhouden;
- de gemeente draagt zorg voor de ontwatering van het openbaar terrein;
- het waterschap draagt zorg voor de afwatering.
Uit jurisprudentie blijkt dat er geen juridische basis is voor het verantwoordelijk houden van één of meerdere partijen voor het ontstaan van grondwateroverlast die een gevolg is van natuurlijke omstandigheden.
Hoewel de gemeente in deze geen actieve rol heeft, willen wij echter niet volstaan met simpelweg deze mededeling maar hebben ook Vitens, de provincie Overijssel en het waterschap Regge en Dinkel betrokken. Inmiddels hebben we in algemene zin een formele reactie van Vitens, waterschap en de provincie ontvangen. De strekking van het gezamenlijk antwoord hebben wij hierboven verwoord.
Begin mei 2003 is er een proefopzet vastgesteld welke moet leiden tot een duurzame situatie voor grondwaterwinning. In overleg met Vitens, provincie en gemeente zijn er onderzoeksvragen geformuleerd, waaronder de vraag wat de effecten zijn van het stopzetten van de ondiepe winning met speciale aandacht voor de effecten op de bebouwing (natschade in de west-noord-westzijde van Losser). Hiertoe worden 3 peilbuizen geplaatst in stedelijk gebied waarbij 1 peilbuis in de (straat waar verzoeker woont; N.o.) geplaatst zal worden. Dit onderzoek zal duren tot 2008.
Daarnaast zal door de afdeling Beheer en Onderhoud van de gemeente Losser de drainage in de openbare weg doorgespoten worden om zo te zorgen voor een mogelijk snellere afvoer van het grondwater.”
B. Standpunt verzoeker
1. Verzoekers konden zich niet verenigen met de reactie van het college van burgemeester en wethouders van 3 juni 2003, zodat zij zich opnieuw tot de Nationale ombudsman wendden met het verzoek om een onderzoek in te stellen.
In hun verzoekschrift, dat op 10 juni 2003 werd ontvangen, schreven verzoekers dat met de reactie van het college hun klacht over de hoge grondwaterstand niet was opgelost en dat zij in afwachting van de resultaten van het onderzoek, welk onderzoek tot 2008 zal duren, niet verlost zouden zijn van deze klachten.
C. Standpunt COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS
1. Bij de opening van het onderzoek op 3 september 2003 werd het college van burgemeester en wethouders gewezen op de, in opdracht van het Ministerie van Verkeer & Waterstaat, Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, in februari 2001 verschenen rapportage `Grondwateroverlast in stedelijk gebied'. In deze rapportage wordt vastgesteld dat een integrale visie op het beheer van het grondwater dient te worden vastgesteld, waarbij uitgegaan wordt van de volgende taakverdeling:
De grondeigenaar is verantwoordelijk voor de ontwatering van het particulier terrein;
De gemeente draagt zorg voor aanleg en onderhoud van verzamel- en transportleidingen en aansluitpunten voor de ontwatering van particulier terrein;
De gemeente draagt zorg voor de ontwatering van het openbaar terrein;
Het waterschap draagt zorg voor de afwatering;
In nieuw te bouwen wijken draagt de gemeente zorg voor de aanleg van de ontwateringsmiddelen op de particuliere terreinen en het beheer en onderhoud daarvan.
2. Onder verwijzing naar deze taakverdeling voor de toekomst werd het college gevraagd of binnen de gemeente Losser thans reeds is voorzien in een stelsel van verzamel- en transportleidingen en aansluitpunten voor de ontwateringen van particulier terrein. En, voor zover dit niet het geval is, hoe ontwatering van particulier terrein thans plaatsvindt. Tevens werd het college gevraagd in hoeverre, naar aanleiding van de brief van verzoekers van 16 maart 2002, onderzoek was verricht naar de capaciteit van de huidige voorziening.
3. In zijn reactie van 13 november 2003 liet het college van burgemeester en wethouders de Nationale ombudsman onder meer het volgende weten:
“Allereerst vraagt u ons nader te motiveren waarom een andere, meer inhoudelijke reactie van de gemeente niet gegeven had kunnen worden.
Dit heeft alles te maken met de complexe materie welke grondwateroverlast in zijn algemeenheid reeds is, gevoegd bij de locale situatie inzake woonomgeving, grondwaterwinning en geologische gesteldheid van de bodem.
(Verzoekers; N.o.) refereert vanaf haar eerste schrijven aan (het gedeeltelijk stopzetten van) de drinkwaterwinning Losser van Vitens. Men geeft aan “goede gronden te hebben om aan te nemen dat daar de oorzaak van de problemen ligt”. Hoewel de gemeente formeel geen taak heeft op het gebied van grondwateroverlast hebben we ons toch bereid verklaard om dieper op de materie in te gaan en contact te zoeken met de provincie Overijssel, het waterschap Regge en Dinkel en Vitens.
Overigens is het zo dat omstreeks de periode van de klacht van (verzoekers; N.o.), op initiatief van Vitens, een min of meer geregeld contact tussen deze partijen op gang is gekomen om nader overleg te voeren en besluiten te nemen over het “duurzaam maken van de waterwinning Losser”. In dit kader hebben wij steeds de natschadeclaim van (verzoekers; N.o.) en hoge grondwaterstanden in delen van de kern Losser op de agenda gezet.
Dat er sprake is van een complexe geologische situatie blijkt wel uit het onderzoek dat door Witteveen+Bos in 1999/2000 is uitgevoerd en het feit dat een diepboring, uitgevoerd door Vitens in september 2000, niet is gelukt (…). Juist vanwege die complexe geologische situatie is aanvullend onderzoek noodzakelijk om uitspraken te kunnen doen over het duurzaam maken van de waterwinning Losser.
Door provincie, waterschap, Vitens en gemeente Losser is besloten tot een gedegen meetproef welke antwoord moet geven op vijf onderzoeksvragen. Deze vijf vragen zijn in gezamenlijk overleg bepaald waarbij de gemeente, bij het onderzoeken van de effecten van stopzetting van de ondiepe winning, met name aandacht heeft gevraagd voor de effecten op de bebouwing (natschade in de woonwijken aan de westnoordwest zijde van Losser) en het gebied tussen het pompstation en de bebouwde kom. Ook de vraag welk gebied beschermd dient te worden nadat de winning duurzaam gemaakt is, is ingebracht door de gemeente (…). De rapportage over de meetopzet met beleidsaanbevelingen wordt in 2008 opgeleverd. (…)
Wij hebben dus de volgende acties ondernomen om meer inhoudelijke informatie te verkrijgen:
- verzoek aan provincie, waterschap en Vitens om formeel te reageren op de natschadeclaim,
- actieve inbreng in de formulering van de onderzoeksvragen voor “meetopzet drinkwaterwinning Losser”,
- voornemen om financieel bij te dragen aan de kosten van genoemd onderzoek (onder voorbehoud van nog te nemen collegebesluit).
Separaat van dit traject hebben we ambtelijk, met een positieve insteek, in overweging om samen met de genoemde partijen een separaat bodemkundig/hydrologisch onderzoek te laten verrichten, specifiek gericht op (de woonomgeving van verzoekers; N.o.). Dit mogelijke traject is losgekoppeld van het meerjarige onderzoek “meetopzet drinkwaterwinning Losser” in verband met de lange looptijd.
Er liggen meerdere redenen aan ten grondslag waarom tot op heden hieraan nog geen concreet gevolg is gegeven.
Uit een overzicht van praktijkmeldingen weten we dat er op meerdere plaatsen in de kern Losser sprake is van hoge grondwaterstanden. In het geval wordt besloten om bij één specifiek geval nader onderzoek te doen, bestaat de kans op precedentwerking. Bovendien zijn er op dit moment geen financiële middelen beschikbaar om een gedetailleerd onderzoek te doen naar aard, omvang en oorzaken van grondwateroverlast laat staan voor een grootschalig onderzoek naar hoge grondwaterstanden in delen van de kern Losser.
Om deze redenen is er ambtelijk over gesproken om de problematiek aan de orde te stellen bij het opstellen van het Gemeentelijk Waterplan. Deze nota is hét instrument om samenhangend beleid vast te stellen inzake de aanpak van de problematiek en de handelwijze van de gemeente. Bovendien kunnen hierbij dan ook de financiële consequenties van het beleid door de raad worden vastgesteld. Het is de bedoeling te starten met het gemeentelijk waterplan in 2004 (na vaststelling van het Gemeentelijk Rioleringsplan in de raad van februari 2004).
Een andere reden voor de vertraging in de interne besluitvorming is het feit dat zich het afgelopen halve jaar meerdere wisselingen hebben voorgedaan in de personele bezetting van de verantwoordelijk bestuurder en de formele klachtenbehandelaar (sectordirecteur).
Urgentie is ons inziens overigens niet aan de orde omdat (verzoekers; N.o.) geen schade heeft en niet duidelijk maakt wat nu exact de problemen zijn. Men volstaat met het wijzen op eventuele schade (materieel en immaterieel) die uit de hogere grondwaterstand zou kunnen voortvloeien (…). Daarbij komt het feit dat hoge grondwaterstanden, ingevolge het bouwbesluit van 1992, niet mogen leiden tot schade. De particuliere grondeigenaar is verantwoordelijk voor de ontwatering op eigen terrein en de vochtdichtheid van de woning. De eigenaar van een woning dient te zorgen voor zodanige bouwtechnische voorzieningen dat er geen schade optreedt door grondwateroverlast en -onderlast. Dit is op de feitelijke situatie van (verzoekers; N.o.) van toepassing. (De woonstraat van verzoekers; N.o.) werd in maart 1994 bouwrijp gemaakt, de woningen zijn gebouwd in de periode 1994-1995, waarna de straat in november 1995 woonrijp is gemaakt.
De wijk is dus relatief nieuw en er is geen open water aangelegd in de wijk. Er is dus geen sprake van een mogelijk op handen zijnde reconstructie of rioolvervanging o.i.d. welke aanleiding zou kunnen zijn om “meeliftend met andere uitvoeringswerkzaamheden” iets te doen aan hoge grondwaterstanden.
Het enige dat op korte termijn in onze mogelijkheden ligt en dat ook met relatief geringe inspanning kan plaatsvinden is het controleren en doorspuiten van de cunetdrainage in de rijbaan. Dit hebben we dan ook toegezegd (…).
Mocht het doorspuiten van de cunetdrainage niet baten dan zou een volgende stap nog kunnen zijn het aanleggen van een aansluitpunt op deze cunetdrainage. (Verzoekers: N.o.) zouden vervolgens woningdrainage op eigen terrein kunnen aanleggen en deze aansluiten op het door ons aangelegde aansluitpunt op de erfgrens.
Ten aanzien van de door u aangehaalde rapportage “Grondwateroverlast in het stedelijk gebied” kunnen wij u melden dat vanaf 1998, in wijken met kans op hoge grondwaterstanden, alle bouwkavels een aansluitmogelijkheid krijgen om grondwater afkomstig van het particuliere terrein af te voeren.
Wij achten de klacht van (verzoekers; N.o.) niet gegrond. Zoals hierboven reeds is aangegeven is niet duidelijk wat nu exact de problemen zijn en is er geen sprake van schade. Bovendien dient de woning zodanig gebouwd te zijn dat er geen schade màg ontstaan ten gevolge van hoge grondwaterstanden. Met andere woorden: water in de kruipruimte is niet relevant.
(…)
Samenvattend kunnen wij u melden dat wij de klacht van (verzoekers; N.o.) niet urgent achten, doch deze serieus opvatten en er ook voldoende aandacht aan schenken. Op korte termijn staan ons niet meer middelen ter beschikking om concreet iets aan de hoge grondwaterstanden te doen. Wel had er richting de bewoners wat voortvarender gecommuniceerd kunnen worden.”
4. Bij zijn reactie stuurde het college van burgemeester en wethouders de Nationale ombudsman diverse stukken toe, waaronder uitnodigingen en verslagen van de bijeenkomsten tussen de gemeente Losser, de provincie Overijssel, het waterschap Regge en Dinkel en waterbedrijf Vitens. Blijkens deze stukken werd gedurende de periode juli 2002 - mei 2003 door betrokken partijen gesproken over de wijze waarop de grondwaterwinning in Losser op een duurzame wijze kan worden ingericht. Een en ander heeft geleid tot een Plan van Aanpak Meetopzet Drinkwaterwinning Losser dat op 7 mei 2003 aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser werd aangeboden.
5. Blijkens de van het college ontvangen afschriften werd op 16 september 2002, zowel de provincie Overijssel, als het waterschap Regge en Dinkel en het waterbedrijf Vitens verzocht een schriftelijke reactie te geven op de door verzoekers geuite klacht over de hoge grondwaterstanden.
6. Bij brief van 16 december 2002 reageerde de teamleider eenheid Water en Bodem, namens het college van gedeputeerde staten van Overijssel op het verzoek. De reactie werd mede namens het waterschap Regge en Dinkel en het waterbedrijf Vitens N.V. uitgebracht.
Allereerst werd verwezen naar de tekst van het provinciaal Waterhuishoudingsplan 2000+, waarin wordt op pagina 55-56 onder meer het volgende wordt opgemerkt:
“Grondwateroverlast is een item dat lange tijd niet opgepakt is. De indruk bestaat dat op diverse plaatsen in Overijssel gedurende korte of langere tijd grondwater in de kruipruimte staat. Bekende situaties zijn Enschede, Goor, Almelo, Dalfsen, Zwartsluis en Brederwiede. Als gevolg daarvan vormt zich vocht en schimmel in de woning, met eventuele negatieve gevolgen ten aanzien van de volksgezondheid en het energieverbruik.
De oorzaak is divers en kan zijn gelegen in het bouwen op een verkeerde locatie, een onvoldoende ontwatering, het beëindigen van grondwaterwinningen of het opzetten van grondwaterstanden in de omgeving. Het is denkbaar dat het probleem verder zal toenemen als gevolg van onder meer anti-verdrogingsprojecten, een verdere reductie van grondwaterwinningen, afkoppeling van verhard oppervlak en het infiltreren van schoon regenwater in de bodem.
Het grote struikelblok is het vaststellen van de verschillende verantwoordelijkheden, mede in relatie tot de diversiteit in oorzaken. In het verlengde daarvan ligt de verantwoordelijkheid om de bij een oplossing behorende kosten te dragen.
Op basis van de hiervoor aangegeven verdeling van verantwoordelijkheden heeft de gemeente de primaire verantwoordelijkheid met betrekking tot de ontwatering van het gebied. Echter ook de grondeigenaar heeft bepaalde verantwoordelijkheden.
Wij staan de volgende taakverdeling voor:
1. De grondeigenaar is verantwoordelijk voor de ontwatering van zijn eigen terrein.
2. De gemeente moet de voor de ontwatering van particuliere terreinen benodigde verzamel- en transportleidingen en aansluitpunten aanleggen en onderhouden.
3. De gemeente draagt zorg voor de ontwatering van het openbaar terrein.
4. Het waterschap draagt zorg voor de afwatering.
Deze verdeling sluit aan bij de in de praktijk gevormde situatie. Aan een wettelijke verankering wordt door het Rijk gewerkt.
(…)
Gelet op de vorenstaande verdeling van verantwoordelijkheden is de gemeente de aangewezen partij om als aanspreekpunt te fungeren voor particulieren en om het initiatief te nemen in het oplossen van de problematiek. Omdat er ook relaties zijn met grond- en oppervlaktewater, zowel kwalitatief als kwantitatief, zal in elk geval het waterschap en wellicht soms ook de provincie hierbij betrokken zijn.”
Daarnaast werd in de reactie verwezen naar de uitspraak van het Hof Arnhem van 3 juni 1997, waarin uitgesproken zou zijn dat er geen juridische basis is voor het verantwoordelijk houden van één of meerdere partijen voor het ontstaan van grondwateroverlast die het gevolg is van natuurlijke omstandigheden.
Ten slotte werd in de reactie onder meer het volgende opgemerkt:
“Totdat via een wettelijke regeling de verantwoordelijkheden zijn vastgelegd, wordt binnen de provincie getracht via maatwerk oplossingen te vinden en te realiseren voor gevallen van grondwateroverlast. Daar waar Vitens Overijssel N.V. betrokken is, omdat zij een wijziging heeft of wil doorvoeren bij een van haar drinkwaterwinningen, heeft zij steeds duidelijk aangegeven dat zij vanuit een breed gevoelde maatschappelijke verantwoordelijkheid mee wil denken en mee wil werken aan oplossingen voor problemen die mogelijk zijn ontstaan bij het sluiten of verminderen van de door haar gebruikte grondwaterwinningen. Vitens acht zich niet aansprakelijk voor eventuele schade temeer daar zij zich ingespannen heeft, zich inspant en blijft inspannen om de betrokkenen de gelegenheid te bieden op de nieuwe situatie te anticiperen.
Vanuit het waterschap, Vitens Overijssel N.V. en de provincie zal steeds oplossinggericht worden meegedacht en gewerkt om acceptabele oplossingen te realiseren.”
D. Reactie verzoeker
In reactie op het standpunt van het college van burgemeester en wethouders schreven verzoekers de Nationale ombudsman dat door hen in de correspondentie duidelijk is aangegeven dat de hoge grondwaterstand in de kruipruimte problemen oplevert bij, bijvoorbeeld vervangen van leidingen.
Daarnaast wijzen verzoekers er op dat als belangrijkste punt voor hen blijft dat bij aankoop van de grond en de eerste jaren na de bouw van de woning nimmer problemen hebben ervaren en, indien zij hadden geweten van het ontstaan van de hoge grondwaterstanden, nimmer tot aankoop waren overgegaan.
Verzoekers merken tenslotte op dat voor hen onduidelijk blijft waar nu de aansprakelijkheid ligt.
Achtergrond
1. Grondwateroverlast in stedelijk gebied. Een bestuurlijk-juridische en technische analyse als basis voor een structurele aanpak van een al jaren spelend vraagstuk. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat, Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA), februari 2001.
p. 8 - 14
“Stedelijk grondwater is als zodanig wettelijk niet geregeld. Het rijk, de provincie, het waterschap en de gemeente hebben weliswaar een zekere bemoeienis met de beheersing van de grondwaterstand, maar deze taak is niet feitelijk aan één der partijen opgedragen. Geen van de partijen kan dan ook juridisch gehouden worden om maatregelen te nemen of schade te vergoeden aan eigenaren van bouwwerken (onroerende zaken, inclusief tuinen) die hinder ondervinden van een te hoge (of te lage) grondwaterstand. Gevolg hiervan is dat de burger in geval van grondwateroverlast met lege handen blijft staan.
(…)
Elke vier jaar wordt er door de Ministers van V&W, VROM en LNV een nota voor de waterhuishouding vastgesteld (…). De nota is, voor zover het beleid en beheer van waterhuishoudkundige systemen betreft, richtinggevend voor het rijk, de provincies en de waterschappen. Het plan is dan ook strategisch van aard: de hoofdlijnen van het landelijk waterhuishoudkundig beleid zijn erin aangegeven.
(…)
De provincie is verantwoordelijk voor het strategisch grondwaterkwantiteitsbeleid. Dit beleid is verankerd in het Provinciaal Waterhuishoudingsplan (…). De provincie is, dit is geregeld in de Grondwaterwet (…), `slechts' passief grondwaterbeheerder, waaronder met name vergunningverlening voor en registratie van onttrekkingen en infiltraties moeten worden begrepen. Nergens is geregeld dat de provincie de zorg heeft voor het realiseren en bewaken van een grondwaterpeil dat overlast zoveel mogelijk voorkomt (actief grondwaterbeheer).
(…)
Verder kijkend naar de rol van de provincie is de Gww de meest in het oog springende wet. De Gww heeft echter een wat beperkte werking. Zij heeft geen betrekking op handelingen die de grondwaterstand beïnvloeden op andere wijze dan door onttrekkingen of infiltraties ter vergroting of aanvulling van de onttrekkingsmogelijkheden door middel van een inrichting. De Gww is dan ook niet van toepassing op het onttrekken van grondwater bij de ontwatering of afwatering van gronden.
(…)
Wat betreft de positie van het waterschap geldt dat ook deze instantie geen actieve grondwaterbeheerstaken heeft in het stedelijk gebied. In de praktijk hebben waterschappen hier natuurlijk wel een belangrijke rol, doordat zij “het peil van het onder hun beheer staande waterstelsel zodanig bewaken dat niet alleen het oppervlaktewater, maar met name ook het grondwaterpeil is toegesneden op de functie (bestemming) van de omgeving”. Maar formeel is het waterschap geen grondwaterbeheerder. Het instrumentarium van de Wet op de waterhuishouding (Wwh) ziet alleen op het kwantiteitsbeheer van oppervlaktewater.
(…)
De gemeente, ten slotte, is op grond van de Gemeentewet belast met de gemeentelijke huishouding. Een algemene taakopdracht derhalve, waaruit geen specifieke taken zijn af te leiden met betrekking tot de actieve beheersing van de grondwaterstand. Ontwatering is voor het stedelijk gebied niet wettelijk geregeld en de gemeente kan hiertoe dan ook niet verplicht worden. Nergens is geregeld dat de gemeente zorg draagt voor aanleg, beheer en onderhoud van het stedelijk ontwateringsstelsel. Dit is diverse malen in jurisprudentie gebleken.
(…)
Voor wat betreft het Bouwbesluit (…) is het wel zo dat dit besluit de gemeente verplicht om in nieuwbouwwijken een adequaat ontwateringsstelsel te realiseren. Het Bouwbesluit is echter niet van invloed op de grondwaterstand, het besluit stelt simpel gezegd alleen eisen aan de kwaliteit van het bouwwerk.
(…)
De particulier - wij rekenen hiertoe de eigenaar van een onroerende zaak, niet de huurder of pachter - is verantwoordelijk voor het aanleveren van zijn eigen water op het ontwaterings- of afwateringsstelsel. Verder is de particulier gehouden kelders en kruipruimten aan te leggen c.q. vochtdicht te maken zoals de bouwverordening dat voorschrijft. Ook is in jurisprudentie bevestigd dat de perceelseigenaar zelf verantwoordelijk is voor de wering van grondwater in, onder en om zijn woning.”
p. 37
“5.4.3 Wettelijke verankering van de overeengekomen taakverdeling?
Hierbij gaat het erom dat de verantwoordelijkheden met betrekking tot ont- en afwateringsmiddelen wettelijk worden vastgelegd. Naar aanleiding van het proefproject Roosendaal is er in de Evaluatienota Water een taakverdeling voorgesteld, die aan alle onduidelijkheid een einde zou moeten maken. De voorgestelde taakverdeling luidt samengevat:
De grondeigenaar is verantwoordelijk voor de ontwatering van het particuliere terrein;
De gemeente draagt zorg voor aanleg en onderhoud van verzamel- en transportleidingen en aansluitpunten voor de ontwatering van particulier terrein;
De gemeente draagt zorg voor de ontwatering van het openbaar terrein;
Het waterschap draagt zorg voor de afwatering;
In nieuw te bouwen wijken draagt de gemeente zorg voor de aanleg van de ontwateringsmiddelen op de particuliere terreinen en het beheer en onderhoud ervan.”
2. Het Nationaal Bestuursakkoord Water, aldus overeengekomen en getekend te Den Haag op 2 juli 2003 door de Minister-President, de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, de voorzitter en de secretaris van het Interprovinciaal Overleg, de voorzitter van het Samenwerkingsverband Interprovinciaal Overleg, de voorzitter van de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de voorzitter en de secretaris van de Unie van Waterschappen.
“Artikel 4 Stedelijke wateropgave
13. Wateroverlast kan ontstaan vanuit oppervlaktewater dat buiten de oevers treedt, alsook door een te beperkte afvoer van regenwater van verharde oppervlakten en vanuit het grondwater. Partijen onderkennen de noodzaak om dit in beeld te brengen:
Gemeenten en waterschappen stellen vóór de eerste helft van 2006 gemeentelijke waterplannen op (incl. de basisinspanning riolering, mogelijke optimalisaties en de grondwaterproblematiek), voorzover dit uit oogpunt van tenminste de wateroverlastproblematiek door partijen noodzakelijk wordt gevonden. Bij het opstellen van de plannen zal overleg met de provincie worden gevoerd. Partijen houden daarbij rekening met de ruimteclaim voortvloeiend uit de toepassing van de (werk)normen en geven de samenhang met de deelstroomgebiedsvisie aan. UvW en VNG stellen hiervoor een format op.
Door de Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) wordt in 2003 een advies voorbereid voor de verdeling van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden met betrekking tot grondwater. Het Rijk zal dit advies betrekken bij de opstelling van betreffende wet- en regelgeving. VNG en UvW stellen uiterlijk in 2005 bestuurlijke spelregels vast met betrekking tot de aanpak van de stedelijke grondwaterproblematiek.”
3. Samen leven met grondwater. Visie op het voorkomen en oplossen van stedelijke grondwaterproblemen. Commissie Integraal Waterbeheer, februari 2004.
p. 3
“Een belangrijke constatering is dat de oorzaken en oplossingen van grondwaterproblemen liggen op het grensvlak van waterbeheer, ruimtelijke ordening en stedelijke inrichting. Het succesvol oplossen en voorkomen van stedelijk grondwaterproblemen vraagt daarom om een intensieve samenwerking tussen vooral gemeente en waterschap - als actieve beheerders van respectievelijk de stedelijke leefomgeving en het regionale watersysteem. Op eigen terrein heeft de burger ook zelf een verantwoordelijkheid om grondwaterproblemen op te lossen en te voorkomen. De overheden moeten het echter wel mogelijk maken dat de burger deze verantwoordelijkheid kan nemen.
Naast burger, gemeente en waterschap hebben ook provincies, drinkwaterbedrijven, de bouwwereld en de ruimtelijke ordening hun eigen taak.
In het advies worden aanbevelingen gedaan voor alle betrokken partijen. Speciale aandacht verdienen de volgende twee aanbevelingen:
om stedelijk grondwater voortvarend op te pakken raadt de CIW aan een gemeentelijke zorgplicht wettelijk te verankeren en ervoor te zorgen dat de gemeente de benodigde financiële middelen voor de invulling van die zorgplicht kan genereren.”
p. 7 - 11
“Samen leven met grondwater
Grondwater in de stedelijke omgeving veroorzaakt problemen. De oorzaken en de oplossing van deze problemen liggen op het grensvlak van waterbeheer, ruimtelijk ordening, stedelijke inrichting en aanleg en onderhoud van bebouwing en percelen. Voor het voorkomen en oplossen van problemen zijn zowel overheden als burgers aan zet. Een belangrijk uitgangspunt van dit advies is "iedereen is verantwoordelijk op het eigen terrein". Ook de eigenaar van het gebouw of perceel heeft een taak. De gezamenlijke overheden moeten hem daarbij echter wel ondersteunen. Het rapport gaat in op de vraag hoe deze ondersteuning kan en moet worden geboden.
De gemeente heeft een centrale rol bij zowel het voorkomen als het oplossen van grondwaterproblemen: als aanspreekpunt, inrichter en beheerder van de (openbare) ruimte en als toezichthouder/vergunningverlener bij (bouw)activiteiten van derden. Het waterschap (of andere waterbeheerders) en provincie zijn onontbeerlijk voor een integrale waterhuishoudkundige inbreng en dienen in hun beleid en beheer bij te dragen aan het voorkomen en oplossen van grondwaterproblemen.
(…)
Probleemanalyse
In veel gemeenten klagen burgers over water of vocht in kelders, kruipruimtes en souterrains, optrekkend vocht in muren en te natte tuinen. Deze klachten kunnen worden veroorzaakt door hoge grondwaterstanden, bouwkundige gebreken, de inrichting van percelen, slechte ventilatie, maar ook door kapotte regenpijpen, waterleidingen of rioolaansluitingen van gebouwen. Kortom, een klacht over water- of vochtoverlast hoeft niet altijd te wijten te zijn aan de (veranderde) grondwaterstand of ontwateringsdiepte. Verder klagen eigenaren en bewoners van op houten palen gefundeerde panden over funderingsproblemen. Deze problemen kunnen het gevolg zijn van te lage grondwaterstanden: in dat geval spreken we in deze visie gemakshalve over `grondwateronderlast'.
Verder is van belang (…) dat vele factoren en ingrepen invloed hebben op de grondwaterstand en ontwateringsdiepte in stedelijk gebied. De grondwaterstand is daarom in veel gevallen moeilijk of alleen tegen zeer hoge kosten te beheersen en te beïnvloeden, mits de verschillende partijen die de grondwaterstand beïnvloeden hun activiteiten op elkaar afstemmen. Hierbij wordt aangetekend dat grondwaterstanden in de toekomst onder invloed van bijv. klimaatverandering eerder meer dan minder zullen variëren.
(…)
Naast deze fysieke klachten speelt een belangrijke rol dat burgers niet weten waar ze met hun problemen terecht kunnen en dat overheden burgers met problemen van het `vochtige kastje naar de beschimmelde muur' sturen. Ook zijn zowel overheidsorganisaties als burgers zich onvoldoende bewust van het belang om rekening te houden met grondwater: de burger heeft vaak te hoge verwachtingen van de mogelijkheden om de grondwaterstand te garanderen, is onvoldoende op de hoogte van zijn eigen verantwoordelijkheid en wordt bijvoorbeeld bij de koop of huur van een woon- of bedrijfsruimte niet geïnformeerd over mogelijke grondwaterproblemen.
Ook overheden houden vaak nog te weinig rekening met de grondwaterproblemen die ze door ingrepen kunnen veroorzaken of voorkomen. Daarnaast gaat de fixatie op de financiële aansprakelijkheid voor het probleem ten koste van een daadkrachtige aanpak van problemen. Tot slot ontbreken separate financiële of fiscale instrumenten.
(…)
Aanbevelingen
Hieronder worden de aanbevelingen die aan deze visie zijn gekoppeld beschreven:
1. Iedereen is verantwoordelijk op het eigen terrein: de verantwoordelijkheid van de burger beperkt zich tot eigen bouwwerken en eigen grond: de eigenaar is er zelf voor verantwoordelijk dat hij voldoet aan de waterdichtheidseisen uit het Bouwbesluit. Ook als een kelder niet waterdicht hoeft te zijn conform het bouwbesluit, is de eigenaar zelf aan zet deze al dan niet waterdicht te maken. Daarbij is de eigenaar zelf verantwoordelijk voor de aanleg van ontwateringsvoorzieningen op het eigen terrein, waarbij hij overigens rekening moet houden met de belangen van zijn buren. Tot slot is de eigenaar verantwoordelijk voor het onderhoud van de fundering van zijn bouwwerk.
2. De overheid is er echter verantwoordelijk voor dat de burger de eigen verantwoordelijkheid ook waar kan maken. In een door de gemeente op te stellen beleidskader wordt nut en noodzaak van de afvoer van overtollig grondwater onderbouwd. De gemeente is als eigenaar van het openbaar terrein verantwoordelijk voor ontwatering van het openbaar terrein, wederom binnen het door de gemeente op te stellen beleidskader. De `zorgplicht' voor de inzameling en afvoer van overtollig grondwater dient wettelijk te worden vastgelegd. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de lange termijn die nodig is om (daar waar doelmatig en tegen laagst maatschappelijke kosten) bestaande problemen middels ontwatering op te lossen. De projectgroep adviseert om prioriteit te geven aan grondwaterproblemen die leiden tot gezondheidsklachten. Bij het opstellen van het beleidskader overlegt de gemeente met waterschap, provincie, grote onttrekkers en bewoners. Hierbij dient rekening te worden gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld het stopzetten van grondwaterwinningen. Aanbevolen wordt om te laten uitzoeken, bijvoorbeeld door de CAW, of en zo ja hoe op de gemeentelijk zorgplicht toezicht gehouden moet worden.
3. De gemeente zorgt voor een loket waar klachten en vragen (indien van toepassing) van burgers over grondwater en funderingen worden afgehandeld. Achter dit loket organiseert de gemeente de betrokkenheid van andere partijen (waterschap, provincie, waterleidingbedrijf). De gemeente dient ervoor te zorgen dat binnen 6 weken wordt gecommuniceerd hoe de klacht verder behandeld zal worden (dit is iets anders dan het probleem oplossen!). Nadat is vastgesteld of er inderdaad sprake is van een grondwaterprobleem of funderingsprobleem wordt vastgesteld of de indiener van de klacht zelf verantwoordelijk is voor een oplossing of dat er ook een verantwoordelijkheid voor de gemeente, het waterschap of de provincie ligt.
4 Het rijk is ervoor verantwoordelijk dat de zorgplicht voor gemeenten wettelijk wordt vastgelegd en dat er een aanvullend gemeentelijk financieringsmiddel komt om invulling en uitvoering van de zorgplicht en de loketfunctie mee te bekostigen. Daarnaast is het Rijk mede verantwoordelijk voor communicatie over deze visie naar de bouwwereld, belangenverenigingen van huiseigenaren en woningbouwcoöperaties, makelaars en notarissen.
5. Het waterschap coördineert de inbreng van (grond)waterkennis in het watertoetsproces en bij de aanpak van bestaande problemen. Hierbij is het belang van het benutten van kennis en informatie van gemeente, provincie en onttrekkers vanzelfsprekend. Het waterschap is daarnaast verantwoordelijk voor het in overleg met de gemeente opstellen en actualiseren van peilbesluiten en streefpeilen in stedelijk gebied. Tot slot is het waterschap ook verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen in het watersysteem waar zij samen met gemeente en/of provincie besluit dat deze maatregelen grondwaterproblemen kunnen voorkomen of oplossen.
6. De provincie is verantwoordelijk voor het actualiseren van de vergunningen in het kader van de Grondwaterwet: daar waar dat bij vergunningen voor grote onttrekkingen nog niet gebeurd is, dient de meldplicht te worden opgenomen. Daarnaast dient de provincie de grondwaterstanden die kunnen optreden als gevolg van het stopzetten van onttrekkingen en klimaatsveranderingen te inventariseren. Voor stedelijke gebieden waar grondwateroverlast kan ontstaan moet de provincie het initiatief nemen voor het opstellen van een Plan van Aanpak in overleg met gemeenten, waterbeheerders en onttrekkers.
7. Drinkwaterbedrijven dienen het eventueel stopzetten van een onttrekking zo vroeg mogelijk te melden, ook daar waar nog geen meldplicht in de Grondwaterwet-vergunning is opgenomen.”