2004/236

Rapport

Verzoekster klaagt over de wijze waarop een met naam genoemde medewerker van de sociale dienst van de gemeente Vlagtwedde haar heeft bejegend. Verzoekster klaagt er met name over dat deze medewerker tegen haar heeft gezegd dat zij een relatie heeft met de heer S., wat volgens verzoekster niet het geval is; zij woont slechts tijdelijk bij hem in.

Beoordeling

I. Inleiding

Naar aanleiding van een door verzoekster bij de gemeente Vlagtwedde ingediende bijstandsaanvraag vond een intakegesprek met mevrouw Y, medewerkster van de gemeente plaats. Tijdens dit gesprek gaf verzoekster onder meer aan dat zij inwoonde bij de heer S, dat zij geen kostgeld betaalde, zij het huis schoonmaakte en voor de dieren zorgde. Verder verklaarde zij dat zij gebruik maakte van zijn auto en dat zij een wasmachine had gekocht, omdat de heer S. er geen had. Op basis van deze informatie besloot mevrouw Y aansluitend een huisbezoek af te leggen samen met de heer X, medewerker van de gemeente om te kunnen vaststellen of er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Op grond van de bevindingen tijdens het huisbezoek werd geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding met de heer S. en werd geadviseerd de bijstandsaanvraag af te wijzen.

II. Ten aanzien van de bejegening door de heer X

1. Verzoekster klaagt erover dat de heer X tijdens het huisbezoek tegen haar heeft gezegd dat zij een relatie heeft met de heer S. Dit is volgens verzoekster niet het geval, omdat zij slechts tijdelijk bij hem inwoont. Verzoekster gaf aan dat zij geen seksuele relatie met de heer S. had.

2. Volgens mevrouw Y is het woord relatie gebruikt om daarmee een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3, derde lid van de Algemene bijstandswet (Abw) (zie Achtergrond) aan te duiden. Niet was bedoeld dat verzoekster met de heer S. een seksuele relatie had.

3. Voor het bestaan van een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3, derde lid van de Abw is de aanwezigheid van een seksuele of anderszins affectieve relatie niet vereist. De heer X heeft het woord relatie weliswaar gebruikt tijdens het gesprek met verzoekster, maar heeft dit gedaan om een gezamenlijke huishouding mee aan te duiden, niet de door verzoekster veronderstelde seksuele relatie.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

Overigens verdient opmerking dat de heer X er goed aan had gedaan het gebruik van het woord relatie te vermijden, aangezien het woord snel tot het misverstand kan leiden dat daarmee een seksuele of anderszins affectieve relatie wordt bedoeld.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de medewerker van de gemeente Vlagtwedde, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 23 oktober 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw Sw. te Bellingwolde, met een klacht over een gedraging van een medewerker van de gemeente Vlagtwedde.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlagtwedde, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de gemeente verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd een tweetal betrokken medewerkers de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Het college en de heer X deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Noch verzoekster noch mevrouw Y gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 12 augustus 2003 diende verzoekster bij de gemeente Vlagtwedde een aanvraag in om een bijstandsuitkering. Op 3 september 2003 rapporteerden de heer X en mevrouw Y, beiden destijds medewerkers van de gemeente Vlagtwedde het volgende:

“…Intakegesprek:

Betrokkene is op 28 augustus 2003 bij de afdeling Sociale Zaken langs geweest voor een intakegesprek. Tijdens dit gesprek heeft zij aangegeven dat zij tijdelijk inwoont bij de heer S. (…) Zij heeft aangegeven dat ze geen kostgeld aan de heer S. betaalt. Ze heeft verteld dat ze vroeger elke zaterdag bij de heer S. schoonmaakte, toen ze nog bij haar man was. Zij is naar de heer S. toegegaan, omdat ze het niet meer uit kon houden thuis. Haar man drinkt volgens haar heel veel en wordt dan verbaal agressief. Ook zou ze nooit naar buiten mogen van hem.

Dit werd haar allemaal te veel en hierdoor is ze vertrokken. De heer S. was de enige persoon waar ze op dat moment naar toe kon. Ze heeft haar auto later opgehaald onder begeleiding van de politie. Mevrouw geeft aan dat ze nog best in war is van het hele gebeuren en dat ze blij is met de rust die ze nu heeft, want de heer S. is veel weg in verband met zijn baan als vrachtwagenchauffeur.

De kamer waar ze beschikking over heeft, kan op slot volgens mevrouw. Ze doet de boodschappen voor haar zelf en voor hem, maar ze heeft geen beschikking over het pasje van de heer S.

Daarnaast maakt ze schoon in huis en zorgt ze voor de hond en de katten als hij er niet is. Voor het schoonmaken ontvangt ze geen geld van de heer S. Ook maakt ze gebruik van zijn auto, want deze rijdt op diesel en dat is goedkoper. Betrokkene ontvangt elke maand alimentatie van haar man en belastinggeld. Dit haalt ze van de gezamenlijke rekening. Ik heb haar uitgelegd dat voor het in aanmerking komen van de Abw-uitkering, zij de gezamenlijke rekening dient te wijzigen. Anders kan zij immers ook beschikken over het inkomen van haar man en zou ze niet bijstandsafhankelijk zijn.

Ze heeft contact (ze heeft wekelijks een gesprek) met maatschappelijk werkster (...), deze heeft voor haar een formulier aangevraagd waarmee ze haar naam van de gezamenlijke rekening kan halen.

Betrokkene heeft aangegeven dat zij nog lang niet op haar zelf kan wonen. Volgens betrokkene is de reden hiervan dat ze eerst de gevolgen van haar scheiding psychisch zal moeten verwerken.

Daarnaast heeft ze verteld dat ze haar spaargeld heeft opgenomen en hier een nieuwe wasmachine voor heeft gekocht, omdat de heer S. er geen heeft. Ook heeft ze een nieuwe televisie gekocht. De heer S. heeft er een schotel bij gekocht. Aan betrokkene is uitgelegd dat nu zij een uitkering aanvraagt voor een alleenstaande maar bij iemand anders inwoont, wij een onderzoek doen of er sprake is van gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning.

Zij heeft aangegeven dat ze niet met hem samenwoont, maar daar in huis woont. Daarnaast gaf ze nog een keer aan dat ze nog niet snel alleen zou kunnen wonen. Aan haar is uitgelegd dat er een huisbezoek zal plaatsvinden, waarin wij zullen beoordelen of er al dan niet sprake is van samenwoning. Dit vond ze goed, we waren welkom. Ze gaf aan dat we dan zelf wel zouden zien dat ze niet met hem samenwoont.

Huisbezoek

Samen met collega X ben ik naar (het adres van verzoekster N.o.) gereden. Betrokkene heeft ons binnen gelaten en een rondleiding in het huis gegeven. Ze heeft laten zien waar de heer S. slaapt en waar zijn kantoor is. Zij weet waar de sleutel van dit kantoor ligt en kan er naar binnen om bijvoorbeeld post neer te leggen. Ook haar belangrijke papieren bewaart ze ook in dat kantoor. Ze kan vrij in het hele huis rondlopen en heeft toegang tot alle kamers. Zij kan in principe inzage hebben in zijn persoonlijke spullen en andersom.

In de slaapkamer van de heer S. staat een tweepersoonsbed. De douche is bereikbaar via de slaapkamer van de heer S. De slaapkamer van de heer S. is niet alleen voor hem toegankelijk (in gebruik), betrokkene komt door deze kamer als zij naar de douche gaat.

De nieuwe wasmachine en televisie heeft ze laten zien en hierbij nogmaals verteld dat ze deze heeft gekocht, omdat de heer S. geen wasmachine en tv meer had. Deze heeft zijn ex-vrouw meegenomen.

Op de bovenverdieping heeft ze beschikking over een kamer waar ze een bed heeft staan en haar eigen spulletjes. Deze kamer kan van de binnenkant op slot, met een schuifslot. In de kamer die zij gebruikt als haar slaapkamer, stond was te drogen. Op de vraag waarom de was op de kamer droogt waar zij slaapt, gaf ze aan dat er geen andere plek was om de was te drogen.

Ze heeft laten zien dat er in een andere kamer op de bovenverdieping geen ruimte is. Dit is inderdaad een vrij smalle kamer. In deze kamer staan nog spullen van de dochter van de heer S.

In het gangetje waar de wasmachine staat, is geen ruimte voor het wasdroogrek.

Door collega X is aan haar uitgelegd dat er een aantal criteria zijn om tot de conclusie te komen dat er sprake is van gezamenlijke huishouding. Het moet gaan om 2 personen, die op hetzelfde adres ingeschreven staan en zorg dragen voor elkaar. Betrokkene gaf aan dat zij nergens aan mee betaalt, dus hij zorgt voor haar. Gezien het feit dat zij het huishouden voor hem doet (boodschappen doen, koken, de was doen, voor de dieren zorgen), een wasmachine en televisie koopt voor het huis, in zijn auto rijdt (omdat het goedkoper is), kan dit gezien worden als financiële verstrengeling. Wij hebben haar de mededeling gedaan dat de aanvraag zal worden afgewezen, omdat er volgens de regels van de Algemene bijstandswet sprake is van een gezamenlijk huishouden. Betrokkene is medegedeeld dat er een mogelijkheid is om voor de Abw-uitkering in aanmerking te komen, als ze alleen in een zelfstandige woonruimte woont.

Telefoonnotitie d.d. 3 september 2003:

De heer (…) (ex-partner betrokkene) heeft telefonisch contact opgenomen met (…) in verband met het verhaalsformulier dat naar hem is toegestuurd. Hij deelde mede dat mevrouw (…) (is (verzoekster; N.o.)) d.d. 14 juli 2003 is vertrokken en is gaan samenwonen met de heer S. aan (het adres van verzoekster). (…)

Samenvatting/conclusie:

De algemene definitie van artikel 3, lid 3, Abw bevat 3 eisen waaraan voldaan moet worden om te kunnen spreken van een gezamenlijke huishouding.

1. Het moet gaan om 2 personen;

2. Men moet het hoofdverblijf hebben in dezelfde woning;

3. Men moet blijk geven zorg te dragen voor elkaar.

Aan het eerste punt wordt voldaan in de onderhavige situatie.

Wat moet worden beoordeeld zijn de punten 2 en 3. Het hoofdverblijf in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

Het hoofdverblijf in dezelfde woning kan mijns inziens worden vastgesteld door de inschrijving in de GBA. Daarnaast blijkt dat de spullen van betrokkene in het huis aanwezig zijn. Zij heeft ook verklaard dat haar post op dit adres komt.

Uit de volgende punten kan het blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins worden vastgesteld.

1) Gezamenlijk wordt, zonder restricties, gebruik gemaakt van alle in de woning zijnde voorzieningen. (Verzoekster; N.o.) heeft aangegeven in de woning te wonen. Zij maakt dus gebruik van alles wat je nodig hebt in huis in het dagelijks leven.

2) Er is geen sprake van een commerciële relatie, omdat er geen schriftelijk kostgangersovereenkomst is opgesteld en ook feitelijk niet wordt betaald. Betrokkene heeft aangegeven dat zij niet meebetaalt in de kosten. Zij verklaart dat ze de extra kosten van energie, welke met de jaarafrekening bekend zullen worden, zal gaan betalen. Dit betekent mijns inziens dat de heer S. geheel zorgdraagt voor betrokkene.

3) (Verzoekster; N.o.) heeft een wasmachine en een televisie gekocht en de heer S. een schotel. Dit zijn gebruiksgoederen voor gezamenlijk gebruik. Ze heeft dit gekocht, omdat hij geen wasmachine en televisie meer had. Mijns inziens koopt iemand die tijdelijk inwonend is, geen spullen voor gezamenlijk gebruik.

4) (Verzoekster; N.o.) rijdt in de auto van de heer S., omdat dit goedkoper is in gebruik.

5) (Verzoekster; N.o.) verzorgt het gehele huishouden, zij maakt schoon, doet de boodschappen, kookt (en eet met de heer S. samen), doet de was, zorgt voor de dieren van de heer S., terwijl zij hier niet voor betaald wordt.

6) De woning is voor beiden geheel toegankelijk. In het huis zijn bezittingen van betrokkene aanwezig. (Verzoekster; N.o.) kan inzage hebben in de persoonlijke papieren van de heer S. en andersom.

Conclusie:

Op grond van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er voldaan wordt aan de criteria voor een gezamenlijke huishouden.

Omdat er sprake is van een gezamenlijke huishouden dient de aanvraag Abw-uitkering te worden afgewezen…”

2. In haar klachtbrief van 12 september 2003 schreef verzoekster onder meer het volgende:

“Hierbij dien ik een klacht in over de behandeling van uw sociale dienst. Na het indienen van de aanvraag voor bijstand zeiden mevrouw Y en de heer X dat ze direct met me mee wilden kijken op mijn woonadres. Ik voelde me overrompeld en ging akkoord. Nadat ze binnen waren, wilden ze het hele huis zien. Ik ben meegelopen. De heer X heeft herhaaldelijk gezegd dat, wij de heer S. en ik, wel een relatie hebben. Dit is beslist niet het geval.

Ik ben in een vreselijk overspannen toestand bij mijn man weggegaan. Hij is al jaren alcoholist. De heer S. bood me een plek om te zijn. Na al die jaren was er eindelijk iemand die me hielp, waardoor ik weg durfde. Nu probeer ik mijn leven weer zelfstandig op te bouwen vanuit dit adres. Hier heb ik voldoende afleiding en bezigheden om de dag door te komen. Geestelijk ben ik er niet toe in staat om volledig alleen te wonen.

Door de houding van de heer X voelde ik me geïntimideerd en niet geloofd. Ik heb alle medewerking verleend en dan word je zo arrogant afgebekt. Ik doe een aantal zaken, eten, koken en wassen met de heer S. samen, omdat ik nauwelijks geld heb.

Na de uitleg van mijn advocaat, politie en algemeen maatschappelijk werk snap ik dat de sociale dienst mij en de heer S. als economische eenheid ziet. Alleen vind ik dat de sociale dienst ons dat samen had moeten vertellen. Ik ben het niet eens met de redenering, maar ik begrijp dat ik daar bezwaar voor moet indienen na het ontvangen van de schriftelijke afwijzing.

Het gaat me in deze klacht om het feit dat uw ambtenaar een 61-jarige labiele vrouw heeft overrompeld en geïntimideerd. Dit klopt van geen kant.”

3. In een e-mailbericht van 15 september 2003 schreef het hoofd Sociale Zaken aan de klachtencoördinator van de gemeente het volgende:

“…Met de heer X heb ik nog even gesproken over de klacht van (verzoekster; N.o.). Hij herkent zich niet in het gestelde. Uit onze werkwijze vloeit voort dat wij bij bijzondere woonsituaties aansluitend op het gesprek op de dienst ter plaatse de situatie ook bekijken. (Verzoekster; N.o.) is niet anders behandeld dan anderen. De heer X heeft niet gezegd dat er sprake zou zijn van een relatie, wel van een gezamenlijke huishouding (in juridische zin). Van intimidatie of afbekken is volgens de heer X ook geen sprake geweest. Mevrouw onderbouwt dit ook niet met voorbeelden…”

4. In reactie op haar klacht deelde de gemeente verzoekster bij brief van 1 oktober 2003 onder meer het volgende mede.

“U geeft aan in uw brief van 12 september 2003 dat u zich overrompeld en geïntimideerd voelde door de heer X.

(…)

Wij hebben de heer X gesproken en hij geeft aan dat hij niet anders heeft gehandeld dan in andere gevallen. Hij geeft aan dat het huisbezoek overeenkomstig de interne richtlijnen heeft plaatsgevonden. Verder zegt hij niet te hebben gesproken over een relatie maar over een gezamenlijke huishouding. Uit uw brief blijkt dat u dat onderscheid nu ook kent.

Wij vinden het erg vervelend dat het handelen van de heer X bij u anders is overgekomen dan bedoeld is.”

5. Op 23 oktober 2003 diende verzoekster bij de Nationale ombudsman een klacht in. Zij liet onder meer het volgende weten:

“Wat me boos maakt is dat de heer X ontkent dat hij gezegd heeft tot drie keer toe, dat ik wel een relatie heb met dhr. S. Dit heb ik niet met dhr. S.

Ik snap dat het zijn woord tegen het mijne is, maar mevrouw Y (collega van de heer X) was er ook bij aanwezig. Ze zei niks.”

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

C. Standpunt het college van burgemeester en wethouders

In reactie op de klacht deelde het college in een brief van 19 december 2003 aan de Nationale ombudsman onder meer mee:

“Uit onderzoek blijkt dat mevrouw Y de intake heeft gedaan. De heer X ging mee ter ondersteuning van mevrouw Y. Mevrouw Y is niet meer werkzaam bij deze gemeente en vandaar dat wij haar in eerste instantie niet formeel hebben gehoord.

Naar aanleiding van uw verzoek heb ik contact met haar gezocht om het een en ander helder te krijgen Zij gaf in hoofdlijnen aan dat zij en de heer X inderdaad op bezoek bij (verzoekster; N.o.) zijn geweest. Zij hebben met (verzoekster; N.o.) niet anders gepraat dan gebruikelijk voor dit soort procedures. Er is gekeken of er sprake was van een gezamenlijke huishouding. Mevrouw Y geeft aan dat zij heeft geprobeerd uit te leggen dat het voor het verkrijgen van een uitkering niet van belang is dat (verzoekster; N.o.) een seksuele relatie heeft met meneer S., maar dat het van belang is dat ze gezamenlijk dingen doen. Mevrouw Y gaf aan dat (verzoekster; N.o.) dat niet goed begreep en ze erg emotioneel reageerde. Mevrouw Y geeft aan dat de heer X toen geprobeerd heeft aan de hand van voorbeelden duidelijk te maken waarom er in haar situatie sprake is van een relatie, zijnde gezamenlijke huishouding. Hierbij zijn de voorbeelden genoemd als: boodschappen doen, samen eten, de auto delen, het feit dat (verzoekster; N.o.) een wasmachine heeft gekocht. Verder is nog ter sprake gekomen dat (verzoekster; N.o.) toegang had tot alle ruimtes van het huis en dat zij bij de financiële boekhouding van de heer S. kon komen.

Mevrouw Y gaf aan dat na deze opsomming van feiten (verzoekster; N.o.) erg boos en verdrietig was. Op de vraag of meneer X van een relatie met meneer S. heeft gesproken gaf mevrouw Y aan dat in die bewoordingen dat niet is gezegd. Het woord relatie is gebruikt in de zin van gezamenlijke huishouding. Mevrouw Y geeft aan dat het er ook helemaal niet toe doet, of iemand een seksuele relatie met iemand anders heeft, ook een broer en een zus die samen in een huis wonen, hebben een relatie in de zin van een gezamenlijke huishouding. Mevrouw Y geeft verder nog aan dat de heer S. niet bij het gesprek aanwezig was.

De heer X is wel gehoord en geeft aan dat hij verder niks heeft toe te voegen aan hetgeen al gezegd is.

(…)

Concluderend denk ik, dat er een verschil in beleving van de term gezamenlijke huishouding is. Toen (verzoekster; N.o.) doorkreeg dat zij geen recht op een uitkering had werd ze erg emotioneel en heeft ze deze juridische benaming niet los kunnen zien van het hebben van een (seksuele) relatie.”

D. Reactie verzoekster

Verzoekster deelde in haar brief van 26 januari 2004 aan de Nationale ombudsman onder meer mee:

“Ik had geen seksuele relatie met heer S. Mijn ex-man heeft dat wel gezegd, maar het was niet waar. Later heeft mijn ex-man hem een briefje gestuurd met zijn excuus daarvoor.”

Achtergrond

Algemene bijstandswet (wet van 12 april 1995, Stb. 199)

Artikel 3, derde lid

“Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.”

Instantie: Gemeente Vlagtwedde

Klacht:

Wijze van bejegenen van verzoekster: gezegd dat zij een relatie heeft met de heer S., terwijl ze slechts tijdelijk bij hem woont.

Oordeel:

Niet gegrond