2004/216

Rapport

Verzoekster klaagt over het optreden van een politieambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid op 1 september 2001 bij een geschil over een lease-auto tussen verzoekster en de bestuurder van de besloten vennootschap W. Verzoekster klaagt er met name over dat de betrokken ambtenaar:

- de bestuurder zonder haar toestemming haar woning heeft laten binnentreden;

- zich zodanig partijdig en intimiderend heeft opgesteld dat verzoekster zich gedwongen voelde de autosleutels af te geven;

- heeft gedreigd haar te "arresteren" toen zij met de auto wilde wegrijden.

Beoordeling

Algemeen

1. Op zaterdag 1 september 2001 is de heer M., bestuurder van b.v. W. (destijds werkgever van verzoekster), vergezeld van de heer V., medewerker van b.v. W., bij verzoekster aan de deur gekomen. V. verzocht verzoekster om teruggave van haar lease-auto waarover zij uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst de beschikking had. Verzoekster weigerde de auto aan V. mee te geven. M. stelde zich op het standpunt dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 31 augustus 2001, en dat deze van rechtswege was geëindigd. Verzoekster stelde zich daarentegen op het standpunt dat zij recht had op de lease-auto uit hoofde van haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

Op 1 september 2001 zat verzoekster al enkele weken ziek thuis in verband met een arbeidsconflict. Ook liepen er op dat moment al twee civielrechtelijke procedures met betrekking tot de arbeidsovereenkomst van verzoekster met b.v. W.: een procedure tot doorbetaling van loon, aangespannen door verzoekster, en een ontbindingsprocedure, aangespannen door b.v. W. Op 9 november 2001 en 7 december 2001 deed de rechter uitspraak in deze zaken. Verzoekster heeft beide procedures - kort weergegeven -gewonnen.

Nadat verzoekster had geweigerd de auto af te geven, begaven M. en V. zich naar het politiebureau. Aldaar spraken zij met politieambtenaar H. Vervolgens gingen M. en V. opnieuw naar verzoekster. V. vroeg verzoekster nogmaals om de auto af te geven. Verzoekster weigerde dat wederom. Vervolgens nam M. contact op met de heer C. van een particulier wegsleepbedrijf. C. verscheen kort daarna met een sleepauto bij verzoeksters woning. Nadat C. met verzoekster had gesproken, verzocht hij politieambtenaar H. om ter plaatse te komen. Verzoekster had C. verzocht de politie te bellen. Vervolgens hebben H. en M. met verzoekster in haar woning gesproken over de lease-auto. In de woning sprak H. ook nog telefonisch met verzoeksters broer, Ro. Intussen was ook de heer E., een oud-collega van verzoekster, op verzoek van verzoekster bij haar woning gearriveerd. Op enig moment gaf verzoekster de autosleutel aan V. en M. waarna deze met de lease-auto vertrokken.

2.1. Tijdens de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Gelderland-Zuid klaagde verzoekster over de punten als hiervoor opgenomen onder Klacht, alsmede over de partijdige bemoeienis van politieambtenaar H. met een civiele kwestie en over zijn opmerking dat verzoekster geen retentierecht kon uitoefenen ten aanzien van de lease-auto.

2.2. De klachtencommissie van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid overwoog onder meer het volgende:

"Gehoord de verklaringen van R. (verzoekster; N.o.) en H. en gezien de overige stukken, overweegt de klachtencommissie het volgende.

Vast staat dat H. getracht heeft te bemiddelen in het conflict tussen R. en haar werkgever. Ook staat vast dat tijdens dit optreden H. zich spontaan is gaan bemoeien met de civielrechtelijke aanspraken die partijen op de lease-auto meenden te hebben, waarmee hij zich op een terrein begaf waar, zoals hij aanvankelijk zelf ook had gesteld, geen taak voor hem was weggelegd. Overigens was hij, zoals hij zelf ter zitting ook erkend heeft, er ook niet van op de hoogte hoe de rechten ten aanzien van de lease-auto lagen. Desalniettemin heeft hij aan R. gezegd dat zij geen retentierecht kon uitoefenen. Het is voor de klachtencommissie aannemelijk geworden dat H. door aldus op te treden op R. een intimiderende invloed heeft gehad. Zij heeft zich als vrouw alleen tegenover de politie en haar werkgever, terwijl de politie kennelijk partij voor haar werkgever koos, met wie zij een nog niet door de rechter beslist conflict had, zodanig in het nauw gedrongen gevoeld, dat zij zich heeft laten overhalen tot het afgeven van sleutels, hetgeen zij onder rustige omstandigheden zeker niet zou hebben gedaan en ook niet had hoeven doen.

H. heeft zijn taak om te sussen onjuist en onzorgvuldig uitgevoerd. Het was verstandiger geweest als hij het, zoals R. ook voorstelde, aan had gestuurd op uitstel tot de daarop volgende maandag. Raadslieden, van wier betrokkenheid bij deze kwestie H. op de hoogte gebracht was, zouden dan geraadpleegd kunnen worden.

De klachtencommissie is dan ook van oordeel dat H. onbehoorlijk jegens R. gehandeld heeft door zich in zijn optreden als conflictbemiddelaar partijdig over civielrechtelijke zaken uit te laten en met name uitspraken over het retentierecht te doen. Het was onbehoorlijk van hem om zich zo tegenover R. te gedragen, die dit gedrag als intimiderend heeft kunnen ervaren."

De klachtencommissie adviseerde de korpsbeheerder om verzoeksters klacht gegrond te verklaren ten aanzien van de partijdige bemoeienis van politieambtenaar H. met een civiele kwestie, zijn opmerking dat verzoekster geen retentierecht kon uitoefenen en ten aanzien van de intimiderende houding.

De klachtencommissie adviseerde de klacht niet gegrond te verklaren ten aanzien van het zonder toestemming laten binnentreden van M. en het dreigen met "arresteren".

2.3. De korpsbeheerder volgde het advies van de klachtencommissie slechts ten dele. Zij verklaarde de klacht alleen gegrond ten aanzien van de schijn van partijdigheid en de uitlatingen over het retentierecht. Voor het overige verklaarde zij de klacht niet gegrond. De korpsbeheerder overwoog in dit verband het volgende:

"Het gedrag van de politieambtenaar is door klaagster kennelijk als intimiderend ervaren. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht heeft de klachtencommissie geconcludeerd dat klaagster het gedrag van de politieambtenaar als zodanig heeft kunnen ervaren. Op zich is dit reden te concluderen tot gegrondheid van de klacht op dit onderdeel. Klaagster heeft echter niet weersproken dat zij de autosleutels pas heeft afgegeven nadat de politieambtenaar weer vertrokken was en de autosleper haar had gezegd de auto desnoods zonder sleutels af te slepen. Dientengevolge gaat het te ver het afgeven van de sleutels uitsluitend en alleen aan het gedrag van de politieambtenaar te wijten. Bovendien is het uiteindelijk niet relevant geweest dat klaagster de sleutel heeft afgegeven, omdat de auto in elk geval zou zijn meegenomen door de werkgever."

I. Ten aanzien van het laten binnentreden

Bevindingen

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat betrokken ambtenaar H. de heer M. zonder haar toestemming haar woning heeft laten binnentreden. Volgens verzoekster deelde H. haar mee dat M. ook binnen mocht komen.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Zij verwees naar haar standpunt uit de interne klachtprocedure dat was gebaseerd op de volgende overwegingen van de klachtencommissie:

"Nu tegenover het verwijt van R. dat H. tegen haar wil M. toegang tot haar huis verschaft heeft, de stellige mededeling van H. staat dat hij M. met toestemming van R. uitgenodigd heeft binnen te komen, kan de klachtencommissie niet vaststellen wat er gebeurd is en dus ook niet of er sprake is geweest van onbehoorlijk optreden. Ook de verschillende schriftelijke getuigenverklaringen bieden op dit punt geen uitkomst. De klachtencommissie zal dan ook ten aanzien van dit onderdeel adviseren de klacht ongegrond te verklaren."

3. Inzake deze klacht zijn de volgende verklaringen afgelegd.

H. stelde dat hij verzoekster vroeg of M. ook binnen mocht komen, waarop verzoekster toestemming gaf.

M. stelde dat verzoekster vroeg of hij en H. binnen wilden komen. Aanvankelijk wilde M. niet op de uitnodiging van verzoekster ingaan, maar vervolgens vroeg H. of hij dat wel wilde doen.

V. verklaarde dat hij M., H. en verzoekster de woning zag betreden. Dit leek geen probleem te zijn. M. bleef aanvankelijk buiten maar ging uiteindelijk toch ook naar binnen. Of dit op verzoek van verzoekster was of op verzoek van H. wist V. niet.

Beoordeling

4.1. De Nationale ombudsman volgt de door de korpsbeheerder overgenomen overwegingen van de klachtencommissie, maar verbindt daaraan een andere conclusie. Immers, nu de feitelijke gang van zaken op dit punt niet voldoende is komen vast te staan, kan geen oordeel over de onderzochte gedraging worden gegeven.

4.2. Ten overvloede overweegt de Nationale ombudsman dat indien de feitelijke gang van zaken omtrent een ingediende klacht niet voldoende kan worden vastgesteld, ook geen oordeel kan worden gegeven over de gegrondheid van de klacht. Het is dan ook niet juist dat de korpsbeheerder deze klacht tijdens de interne klachtprocedure (in navolging van de klachtencommissie) niet gegrond heeft verklaard.

II. Ten aanzien van het partijdig en intimiderend opstellen

Bevindingen

1.1. Verzoekster klaagt er voorts over dat betrokken ambtenaar H. zich zodanig partijdig en intimiderend heeft opgesteld dat zij zich gedwongen voelde de autosleutels af te geven.

1.2. Deze klacht wordt door verzoeksters gemachtigde onder meer als volgt toegelicht in het verzoekschrift:

"De heer H. heeft cliënte (…) medegedeeld dat W. eigenaar is van de auto. Cliënte heeft de heer H. vervolgens medegedeeld dat zij recht heeft op de auto op grond van haar arbeidsovereenkomst en dat gewacht zou moeten worden tot maandag 3 september 2001 zodat cliënte in de gelegenheid zou worden gesteld met haar advocaat te overleggen. De heer H. heeft echter geweigerd in het dossier van cliënte te kijken en de correspondentie van de advocaten van partijen te lezen. De heer H. heeft in de woning van cliënte nog telefonisch contact gehad met de broer van mijn cliënte die geprobeerd heeft de situatie aan de heer H. uit te leggen. De broer van cliënte heeft vervolgens via de telefoon de daaropvolgende conversatie tussen de aanwezigen gevolgd. De heer H. heeft cliënte gevraagd of zij geld tegoed had van W. en of zij daarom de auto achterhield. De heer H. heeft cliënte medegedeeld dat zij zich niet op een retentierecht zou kunnen beroepen op grond van een loonvordering op de werkgever. De heer H. heeft vervolgens gevraagd naar de eigendomspapieren van de auto die cliënte uiteraard niet heeft kunnen produceren. Cliënte heeft de heer H. medegedeeld dat zij wilde wegrijden met de auto. De heer H. heeft cliënte medegedeeld dat als zij weg zou rijden, zij zou worden gearresteerd. De heer H. heeft cliënte medegedeeld dat zij de sleutels van de auto moest afgeven aan de heer M. Onder druk van de heer H. heeft cliënte de autosleutels afgegeven. (…)

Door het optreden van de heer H. is voor cliënte, die overspannen is, een zeer bedreigende situatie ontstaan. Immers, als gevolg van een arbeidsconflict zijn tussen partijen twee procedures aanhangig gemaakt. Door de heer M. zonder toestemming van cliënte de woning van cliënte te laten betreden heeft cliënte zich geïntimideerd en bedreigd gevoeld."

2. Verzoeksters lezing vindt in grote lijnen steun in getuigenverklaringen van Ro. (die via de telefoon meeluisterde) en E.

3. De korpsbeheerder herhaalde in reactie op de klacht - kort gezegd - haar standpunt uit de interne klachtprocedure dat hiervoor onder Algemeen, 2.3. staat opgenomen.

4. Betrokken ambtenaar H. verklaarde over de klacht onder meer het volgende:

"Tijdens deze dienst kwamen er twee heren (M. en V.; N.o.) aan het bureau. (…) M. wilde graag aangifte doen van diefstal of verduistering van de personenauto. Ik heb de heren toen uitgelegd dat het hier een civiele zaak betrof. Hierop vroegen zij mij of zij, als eigenaar van de auto, de auto zo konden ophalen. Ik heb hun toen medegedeeld dat zij dan aantoonbaar eigenaar van de auto moesten zijn. Een uurtje later werd ik door de mij bekende C. (…) gebeld met de vraag of hij de auto kon afslepen, want mevr. R. die op dat moment de auto onder zich had, maakte nogal wat ophef hierover. Ik heb C. toen gezegd dat ik ter plaatse zou komen om te bemiddelen. Ter plaatse gekomen (…) heb ik eerst het leasecontract van de auto ingezien. In dit contract stond dat W. de huurder van de auto was. (…) samen met mevr. R. en dhr. M. hebben wij de zaak besproken. Ik heb mevrouw R. tijdens het gesprek meerdere malen verteld dat ik aanwezig was om te bemiddelen en niet om een beslissing te nemen. (…) Ik heb mevrouw R. (…) verteld dat zij geen retentierecht mocht toepassen op de auto en dat de eigenaar het recht heeft om de auto mee te nemen. Ik heb haar toen nogmaals gezegd dat de beslissing of de auto wordt meegenomen dan wel wordt afgesleept niet bij mij ligt maar bij de eigenaar van de auto. (…)

Ik heb niet aan mevr. R. om de eigendomspapieren van de auto gevraagd omdat ik kort hiervoor het leasecontract had ingezien.

Ik heb niet aan mevr. R. gevraagd of zij nog geld tegoed had van W. maar mevr. R. heeft mij dit zelf verteld. (…)

Ik heb niet tegen mevr. R. gezegd dat zij de autosleutels moest afgeven aan M. Op het moment dat deze sleutel werd afgegeven was ik niet meer ter plaatse. (…)

Ik heb beslist geen intimiderende houding aangenomen en ben ook niet partijdig geweest. Ik heb duidelijk van tevoren gezegd dat ik geen beslissingsbevoegdheid heb en enkel bemiddelend zou optreden."

5. De lezing van betrokken ambtenaar H. vindt in grote lijnen steun in de getuigenverklaringen van M., V. en C.

6. Verzoekster deelde in reactie op de verklaring van betrokken ambtenaar H. mee dat zij de sleutels in het bijzijn van H. had overhandigd en uitdrukkelijk niet na zijn vertrek.

Beoordeling

7.1. De Nationale ombudsman acht het op grond van de tijdens het onderzoek verkregen informatie voldoende aannemelijk dat betrokken ambtenaar H. zich partijdig heeft opgesteld en dat zulks heeft bijgedragen aan verzoeksters beslissing om de sleutels uiteindelijk aan V. en M. af te geven. In dit verband is met name redengevend dat H. zich nadrukkelijk heeft gemengd in een civiele kwestie en zich daarbij heeft uitsproken over verzoeksters onbevoegdheid om retentierecht uit te oefenen en het recht van de eigenaar om de auto mee te nemen. Al met al moet worden geconcludeerd dat het optreden van H. bij dit civielrechtelijke conflict, waarbij over en weer advocaten waren betrokken en ook al procedures waren aangespannen, niet getuigt van de daarbij noodzakelijke onpartijdige opstelling. Dit is niet juist.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook in zoverre niet behoorlijk.

7.2. De Nationale ombudsman heeft met de klachtencommissie geen reden om te twijfelen aan verzoeksters beleving dat zij zich door het optreden van H. geïntimideerd voelde. Hierbij dient evenwel te worden benadrukt dat de wijze waarop iemand het optreden van een ander ervaart, bij uitstek subjectief is, en derhalve ook moeilijk toetsbaar. Aangezien verzoekster de intimiderende opstelling van H. in belangrijke mate heeft onderbouwd door te wijzen op het zonder toestemming laten binnentreden van M. en het dreigen met "arrestatie", en juist ten aanzien van deze punten de feitelijke gang van zaken niet voldoende kan worden vastgesteld (zie onder I., respectievelijk III.), ziet de Nationale ombudsman geen ruimte om over dit aspect van de klacht een oordeel te geven.

III. Ten aanzien van het dreigen met "arresteren"

Bevindingen

1. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat betrokken ambtenaar H. heeft gedreigd haar te "arresteren" toen zij met de auto wilde wegrijden.

2. De korpsbeheerder acht ook op dit punt de klacht niet gegrond. Zij verwees naar haar standpunt uit de interne klachtprocedure dat was gebaseerd op de volgende overwegingen van de klachtencommissie:

"Niet aannemelijk is voor de klachtencommissie geworden dat H. ermee gedreigd heeft R. te zullen arresteren, zodra zij met de autosleutels haar huis zou verlaten. Ook hier geldt dat de verklaring van H. tegenover die van R. staat, maar bovendien is 'arresteren' een woord dat niet tot de terminologie behoort die door de politie gebruikt wordt, wanneer zij van plan is iemand aan te houden, zoals ook ter verdediging door H. is aangevoerd. Ten aanzien van dit onderdeel van de klacht zal de commissie dan ook adviseren de klacht ongegrond te verklaren."

3. Inzake deze klacht zijn de volgende verklaringen afgelegd.

Ro. (die via de telefoon meeluisterde) stelde dat hij H. hoorde zeggen "dan wordt je gearresteerd" toen verzoekster meedeelde dat zij met de auto wilde wegrijden.

E. verklaarde eveneens dat H. had gedreigd verzoekster te "arresteren".

H. stelde dat hij niet tegen verzoekster had gezegd dat hij haar zou arresteren toen zij meedeelde dat zij met de auto wilde wegrijden. Wel had hij het volgende gezegd: "wilt u dat deze zaak gaat escaleren".

M. en V. verklaarden overeenkomstig de lezing van H.

C. stelde slechts dat hij H. hoorde zeggen: "u wilt het expres laten escaleren".

Beoordeling

4. Ook op dit punt staat verzoeksters lezing tegenover de lezing van betrokken ambtenaar H. De Nationale ombudsman ziet in de gegeven situatie onvoldoende aanknopingspunten om de ene lezing meer aannemelijk te achten dan de andere. Nu beide lezingen steun vinden in de getuigenverklaringen acht de Nationale ombudsman het enkele feit dat politieambtenaren het woord "aanhouden" plegen te gebruiken in plaats van "arresteren" onvoldoende om aannemelijk te achten dat de gewraakte opmerking niet is gemaakt. Om die reden onthoudt de Nationale ombudsman zich dan ook van een oordeel.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is gegrond ten aanzien van de partijdige opstelling van H., welke opstelling heeft bijgedragen aan verzoeksters beslissing om de autosleutels af te geven, terwijl voor het overige geen oordeel wordt gegeven.

Onderzoek

Op 28 februari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw R. te Hoofddorp, ingediend door mevrouw mr. S. Kropman, advocaat te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De betrokken ambtenaar werd tevens in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Hij maakte hiervan geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Verzoekschrift van 27 februari 2003, met bijlagen over de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Gelderland-Zuid.

2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 6 juni 2003.

3. Standpunt van de korpsbeheerder van 4 juli 2003, met bijlagen, waaronder afschriften van op deze zaak betrekking hebbende rapportages.

4. Reactie van verzoekster van 27 augustus 2003.

Bevindingen

"zie onder Beoordeling"

Achtergrond

Instantie: Regiopolitie Gelderland Zuid

Klacht:

Optreden bij geschil over lease-auto tussen verzoekster en bestuurder van b.v.: bestuurder zonder haar toestemming haar woning laten binnentreden, gedreigd haar te 'arresteren' toen ze met de auto wilde wegrijden;.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Regiopolitie Gelderland Zuid

Klacht:

Zich zodanig partijdig opgesteld dat verzoekster zich gedwongen voelde de autosleutels af te geven.

Oordeel:

Gegrond