1998/063

Rapport
Op 20 november 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M., ingediend door de heer mr. R.H.G.M. Kerckhoffs, advocaat en procureur te Maastricht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid. Nadat verzoekers intermediair bij faxbericht van 10 april 1997 een nadere toelichting op de klacht had gegeven werd naar de gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat korps (de burgemeester van Maastricht), een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoekster klaagt over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid is omgegaan met haar klacht van 24 maart 1995 over door haar ondervonden politieoptreden.          Zij klaagt er met name over dat de korpsbeheerder het advies van de Commissie voor politieklachten ten onrechte heeft overgenomen en daarna geen duidelijke beslissing heeft genomen op haar klacht, aangezien de commissie:         - onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot haar klacht;          - ten onrechte ervan is uitgegaan dat zij in het kader van het informele voortraject van de klachtbehandeling op 17 mei 1995 genoegen zou hebben genomen met de uitleg van de betrokken politieambtenaar en de geuite verontschuldigingen zou hebben geaccepteerd; zij heeft daarentegen door middel van brieven van 15 juni en 26 augustus 1995 aan de politie kenbaar gemaakt niet tevreden te zijn over de klachtbehandeling;          - haar niet heeft gehoord in het kader van de formele klacht procedure.         

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Verzoekster diende bij brief van 24 maart 1995 een klacht in bij het regionale politiekorps Limburg-Zuid. De klacht had betrekking op onder meer een gedraging van politieambtenaar J. die betrokken was bij een onderzoek dat was ingesteld in verband met mogelijke mishandeling van de dochter van verzoekster. Op 17 mei 1995 vond een gesprek plaats tussen verzoekster, hoofdinspecteur van politie B. en politieambtenaar J.2. Bij brief van 13 juni 1995 deelde het regionale politiekorps Limburg-Zuid het volgende aan verzoekster mee:         "...Op 24 maart 1995 heeft u een klacht ingediend met betrekking tot een gedraging van een van onze medewerkers.          Vervolgens heeft op 17 mei 1995 een gesprek plaatsgevonden tussen u, J. en ondergetekende (de heer B.; N.o).          Ik heb begrepen dat de kwestie voldoende de aandacht heeft gehad.          Het kan zijn dat u hier thans anders over denkt.          Ik maak u er op attent dat u in dat geval de Korpsbeheerder kan verzoeken de klacht verder te behandelen. Na een door de Commissie voor politieklachten uitgebracht advies ontvangt u dan van de Korpsbeheerder een beslissing op uw klacht..."3. Bij brieven van 15 juni 1995 en 26 augustus 1995 maakte verzoekster aan het regionale politiekorps Limburg-Zuid kenbaar dat zij niet tevreden was met de klachtafhandeling. In de brief van 26 augustus 1995 staat onder meer:

         "Op 15-6-1995 heb ik u een brief geschreven over de werkwijze van uw collega J. Hierover heb ik nog steeds geen bericht ontvangen.          Mij dochtertje (X) en ik zitten met alle emotionele schade, en de wijze waarop J. mijn twee aangiftes heeft behandeld.          (...)          Ik zal nu nog 10 dagen afwachten op een bericht uwerzijds."4. De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid gaf bij brief van 16 november 1995 het volgende antwoord op verzoeksters klacht van 24 maart 1995:         "...Door u werd op 24 maart 1995 een klacht ingediend i.v.m. een optreden van een politieambtenaar van het district Maastricht.          De informele behandeling van Uw klacht door een klachtbehandelaar van voormeld district heeft niet tot een bevredigend resultaat geleid.          Ingevolge het bepaalde in de "Klachtenregeling Politie Limburg-Zuid" (zie

Achtergrond

, onder 1.; N.o.), heb ik uw klacht voorgelegd aan de Commissie voor politieklachten.          Ik heb besloten het advies van deze Commissie van 3 november 1995 over te nemen.          Een copie van het advies gaat als bijlage hierbij..."5. Het advies van de Commissie voor politieklachten Limburg-Zuid van 3 november 1995 houdt onder meer het volgende in:         "In haar vergadering van 3 november 1995 heeft de Commissie zich beraden over de klacht van M. (verzoekster; N.o.).          De klacht heeft betrekking op het optreden van de politie inzake het onderzoek naar de mishandeling van het dochtertje van mevrouw M. Tijdens dit onderzoek naar de vermeende kindermishandeling zou de politieambtenaar J., werkzaam bij de afdeling Jeugd- en Zedenzaken van het district Maastricht, aan een oppas hebben meegedeeld een sterk vermoeden te hebben dat de vader (echtgenoot van M.) de mishandelingen had gepleegd. Zij stelde M. niet van haar verdenking op de hoogte. Wel zou zij klaagster te verstaan hebben gegeven dat het beter was geen contact meer te hebben met de oppas. Na verloop van tijd bleek de vader inderdaad de dader te zijn. Hij legde een bekentenis af na zijn dochtertje nogmaals ernstig te hebben mishandeld.

Volgens klaagster heeft de politieambtenaar haar ten onrechte niet eerder ingelicht omtrent de verdenking waardoor zij hiervan onkundig bleef en geen maatregelen kon treffen. Had zij dit geweten dan had de latere mishandeling naar haar zeggen kunnen worden voorkomen.          (...)          De Commissie heeft op basis van de stukken de indruk gekregen dat de (...) klacht over de handelwijze van de politieambtenaar in het informele voortraject van de klachtbehandeling uitvoerig aan de orde is gesteld waarbij de politieambtenaar uitleg over de gang van zaken heeft gegeven en haar verontschuldigingen heeft aangeboden.          Uit de stukken blijkt tevens dat klaagster zich hiermee tevreden heeft betoond. De Commissie beschouwt dit deel van de klacht derhalve voor afgedaan.          (...)          Voor een beroep tegen de rapportage van de Raad voor Kinderbescherming is de Commissie niet de aangewezen instantie. Hiervoor heeft voor klaagster een andere haar bekende "rechtsgang" opengestaan bij de Raad voor Kinderbescherming te Maastricht.". Standpunt verzoekster Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder

Klacht

. Ter onderbouwing van de klacht deelde verzoeksters intermediair voorts nog het volgende mee:         "...Cli nte is van oordeel dat de korpsbeheerder c.q. de commissie van de politieklachten Limburg-Zuid onzorgvuldig met de klachten van cli nte is omgegaan, doordat haar klachten ten aanzien van het politieoptreden, in de persoon van mevrouw J. niet inhoudelijk beoordeeld zijn.          Cli nte merkt ten aanzien van de feiten op dat de commissie ten onrechte in het kader van de feitenvaststelling niet vastgesteld heeft dat mevrouw J. op enig moment mededeelde aan de oppas dat de vader van de kinderen (...) verdacht was van deze kindermishandeling.          Op datzelfde moment heeft mevrouw J. evenwel aan cli nte en haar huisarts medegedeeld dat zij vermoedde dat nu juist de oppas verdacht was van kindermishandeling, terwijl in datzelfde gesprek met de huisarts de eerder gestelde verdenking van de oppas in het geheel niet aan de orde is gekomen. Deze gang van

zaken is toch uiterst merkwaardig.          Ten onrechte heeft de commissie deze feiten niet meegenomen in haar overwegingen, terwijl de korpsbeheerder van dezelfde (onvolledige) feiten uitgegaan is bij de beoordeling van de klacht van cli nte c.q. nu hij het advies van voornoemde commissie heeft overgenomen.          (...)          Voor cli nte is het (...) volstrekt onbegrijpelijk dat de commissie c.q. de korpsbeheerder (...) vaststelt in het rapport d.d. 3 november 1995 dat cli nte zich tevreden heeft gesteld met de uitleg die haar gegeven is en de verontschuldigingen van de betreffende politiebeambte en mitsdien dit deel der klacht als afgedaan beschouwd wordt.          Nog afgezien van het feit dat cli nte niet begrijpt uit welke stukken haar tevredenheid zou moeten blijken, kan de commissie c.q. de korpsbeheerder toch niet concluderen dat de klacht als afgedaan beschouwd kan worden. Juist vanwege ontevredenheid over de afhandeling van de klacht in het informele circuit, heeft zij zich krachtens de vigerende regeling bij wijze van beroep c.q. bezwaar tot de korpsbeheerder gewend met het verzoek de klacht in behandeling te nemen en mitsdien met het (impliciete) verzoek een uitspraak te doen over de klacht.          (...)          Uit de brief d.d. 16 november 1995 van de korpsbeheerder blijkt dat het advies van de commissie voornoemd is overgenomen. Uit het advies, noch uit de brief (lees: beslissing) van de korpsbeheerder valt niet af te leiden dat een beslissing op de klacht van cli nte genomen is.          De betreffende beslissing c.q. advies lijdt derhalve niet alleen aan een motiveringsgebrek, doch zij gaat uit van onjuiste en/of volledige feiten.          (...)          Daarnaast is het zo dat in het informele traject cli nte meerdere malen is uitgenodigd om gesprekken te voeren met de politie, waarbij cli nte het gevoel heeft gehad: "pappen en nat houden". Vervolgens heeft cli nte zich gewend tot de korpsbeheerder, die op zijn beurt deze kwestie heeft voorgelegd aan de commissie. De commissie heeft terzake wel de politie gehoord,

doch cli nte is terzake niet gehoord door de commissie. Cli nte is dan ook van oordeel, dat het principe hoor/wederhoor is geschonden. Cli nte had in de gelegenheid gesteld dienen te worden door de commissie om, zonodig bijgestaan door een advocaat, haar visie kenbaar te maken. Zonder een beslissing te nemen over de gegrondheid van de klacht, neemt de korpsbeheerder het advies van de commissie over...". Standpunt korpsbeheerder1. Bij brief van 27 juni 1997 gaf de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid de volgende reactie op de klacht:         "...De Commissie voor politieklachten heeft het door haar uitgebrachte advies gebaseerd op de schriftelijke bescheiden betreffende de klacht en heeft het niet nodig geacht de betrokkenen te horen. Het door de advocaat van klaagster, (...) aan u gestelde dat de commissie wel de politie heeft gehoord, maar niet klaagster, is derhalve onjuist.          De commissie heeft zich voor het oordeel over het optreden van de politieambtenaar vooral gebaseerd op haar reactie van 28 september 1995 op het schrijven van klaagster. In dit relaas doet de politieambtenaar verslag van haar contacten met klaagster en van de uitleg die zij over haar handelwijze in het onderzoek naar de vermeende mishandeling van het dochtertje van klaagster heeft gegeven. Kennelijk heeft de commissie in het bijzonder waarde gehecht aan de passage in dit verslag waarin de politieambtenaar stelt haar excuses te hebben aangeboden voor het niet tijdig op de hoogte stellen van klaagster dat zij haar echtgenoot verdacht van de mishandeling. De commissie is er wellicht te voorbarig op basis van dit verslag van uitgegaan dat klaagster tevreden was met de uitleg en de verontschuldiging van de politieambtenaar.          Voor de commissie zijn waarschijnlijk de erkenning van de politieambtenaar dat zij in deze anders had moeten handelen en de mededeling dat zij hier spijt van had doorslaggevend geweest voor haar oordeel dat de klacht op dit onderdeel als afgedaan moest worden beschouwd. Voor de aanname van de acceptatie van de verontschuldiging heeft de commissie zich tevens gebaseerd op de notities van gesprekken tussen klaagster en inspecteur van politie R. de dato 191995 en 5101995, waaruit de commissie blijkbaar heeft opgemaakt dat klaagster nog slechts in haar klacht volhardde voor wat betreft de rapportage van de Raad voor Kinderbescherming.

         De commissie had er echter beter aan gedaan het aangeboden excuus aan te merken als aanwijzing dat het politieoptreden mogelijk onbehoorlijk was en zich hieromtrent een oordeel dienen te vormen.          Nu dit niet is gebeurd, is het politieoptreden in casu niet inhoudelijk op zijn behoorlijkheid getoetst.          Door het advies van de commissie over te nemen is door mij derhalve ook geen duidelijke beslissing op de klacht genomen..."2. Bij de reactie van de korpsbeheerder waren onder meer de volgende stukken gevoegd:rapport van de regiopolitie Limburg-Zuid, opgemaakt door de klachtbehandelaar R.; brief van 13 juni 1995 van hoofdinspecteur B. aan Bureau Interne Zaken van het regionale politiekorps Limburg-Zuid; brief van de chef van het district Maastricht van de regiopolitie Limburg-Zuid van 12 oktober 1995 aan de korpschef van de regio politie Limburg-Zuid; notities van gesprekken op 1 september 1995 en 5 oktober 1995 tussen verzoekster en klachtbehandelaar R.; rapport van politieambtenaar J. van 28 september 1995.2.1. In het rapport van klachtbehandelaar R. staat, voor zover hier van belang, het volgende:         "Naar aanleiding van een aantal brieven (...) d.d. 29 maart en 15 juni 1995, heb ik, R. inspekteur van politie regio Limburg-Zuid, een nader onderzoek ingesteld.          Met haar tweede schrijven had mevrouw M. mijns inziens een ander doel voor ogen dan met haar eerste brief.          In de eerste brief gaf zij haar onvrede aan over het handelen van J. (...)          Een tijdje na dit gesprek kreeg mevrouw M. een rapport onder ogen van de Raad voor Kinderbescherming (...) waarin een zinsnede stond (...).          Dit was erg kwetsend voor haar en zij denkt dat het handelen van J. (...) deze stelling van de Raad heeft veroorzaakt.          Haar standpunt is dat als J. haar verteld had dat zij haar echtgenoot verdacht, zij hem zou hebben verlaten, met andere woorden dan zou de kinderbescherming volgens haar de zinsnede niet hebben opgenomen in haar rapport.          Mevrouw M. ziet hier een duidelijk causaal verband.

         J. heeft haar versie van het gebeurde op papier gezet. Tevens heeft zij in het eerste gesprek naar mevrouw M. toe aangegeven dat zij naar de oppas toe nooit verdenkingen had mogen uitspreken, aangezien er in deze zaak geen echte verdachte was, dus ook niet de echtgenoot. Dit is echter in het eerste gesprek met haar uitgebreid besproken. Ik denk dat ik, -na tweemaal een gesprek met haar gevoerd te hebben over deze materie-, moet concluderen dat wij als politie niet kunnen voldoen aan hetgeen mevrouw M. naar aanleiding van haar tweede brief van ons verwacht. Mevrouw M. is dit overigens geheel met mij eens."2.2. De brief van hoofdinspecteur B. van 13 juni 1995 houdt het volgende in:         "...Op 24 maart 1995 heeft mevrouw M. een brief geschreven, waarin zij haar onvrede uitte over de rol, die collega J. (...) heeft gespeeld tijdens de behandeling van haar aangifte. In haar geestelijke worsteling, om de waarheid boven tafel te krijgen over de oorzaak van ernstige verminkingen van haar 1 jarig dochtertje, heeft mevrouw M. in haar belevingswereld geen steun ondervonden van J., als het ging om een stuk troost. In een gesprek met mevrouw M. kwam, haar grote wens naar voren om met J. van gedachten te wisselen, waarbij zij haar onvrede tegenover J. nog eens kon verklaren.          Dit gesprek heeft in mijn bijzijn op 17 mei 1995 plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft J. nog eens uitleg gegeven over de gang van zaken waarbij J. zich ten opzichte van mevrouw M. heeft uitgesproken dat zij een leerervaring heeft opgedaan en dat zij bij een volgende gelijkwaardige situatie de zaak op een andere manier zal aanpakken.          Dit gesprek verliep tot volle tevredenheid van beiden..."2.3. De brief van de districtschef van 12 oktober 1995 houdt onder meer het volgende in:         "Onder verwijzing naar het rapport van de inspecteur van Politie R. (...) bericht ik u het volgende.          Ik ben de mening toegedaan, dat J., werkzaam bij de afdeling Jeugd en Zedenzaken van het district Maastricht in eerste instantie fout gehandeld heeft vanwege haar mededeling (...) dat zij de indruk had dat (...) (de vader van verzoeksters dochter; N.o.) verantwoordelijk kon zijn voor het letsel van zijn dochter X.

         De gesprekken (...) waar mevr. J. aan mevr. M. haar spijt betuigde voor haar eerder vermelde mededeling, verliepen echter tot volle tevredenheid.          (...)          Mevr. M. betoonde in beide gesprekken dankbaarheid voor de duidelijke uitleg en spijtbetuigingen van mevr. J.          (...)          Gelet op bovenstaande ben ik van mening, dat mevr. J. alles in het werk heeft gesteld haar fout te herstellen."2.4. In de notitie van het gesprek op 1 september 1995 staat het volgende:         "...In dit gesprek vraag ik wat mevr. M. wil bereiken.          Wil zij excuses van J., maar dan uitdrukkelijker dan in het eerste gesprek?          Of heeft dit gesprek relatie met, zoals zij het omschrijft in haar tweede brief "het verwijt van hulpverlenende instanties dat zij is tekortgeschoten in de bescherming van X?"          Mevr. M. schetst nogmaals het verhaal en geeft aan dat zij inderdaad wil bereiken dat uit het dossier, opgemaakt door (...) de Kinderbescherming, geschrapt zou moeten worden de zinsnede "dat zij tekort is geschoten in de bescherming van X".          (...)          Mevr. M. wil dat deze zaak wordt rechtgezet en zegt dat zij tot het uiterste zal gaan, met een advocaat als dat nodig is.          Ik heb gezegd dat ik haar wil helpen, maar niet weet of deze inspanningen resultaat zullen hebben. Ik laat J. alles op papier zetten en neem dit dan met haar door..."2.5. In de notitie van het gesprek van 5 oktober 1995 staat het volgende:         "...Tijdens dit gesprek laat ik mevr. M. het rapport dat is opgemaakt door J. doorlezen. Hier en daar zijn er zinsnedes waar zij het niet mee eens is.          Wij komen samen tot de conclusie dat dit niet de weg is om te bereiken wat mevrouw M. wil: rapport van de kinderbescherming aanpassen.

         Zij geeft aan dat zij inmiddels een advocaat in de arm heeft genomen en er een rechtszaak van wil maken..."2.6. Het rapport van politieambtenaar J. van 28 september 1995 bevat informatie over het onderzoek dat was ingesteld naar aanleiding van de aangifte van verzoekster op 23 juli 1994 van mishandeling van haar dochter. Daarnaast bevat de rapportage een weergave van de zienswijze van J. ten aanzien van de klacht die verzoekster bij brief van 24 maart 1995 bij de politie had ingediend. Ten aanzien van het gesprek op 17 mei 1995 met verzoekster en politieambtenaar J. staat in het rapport van J. het volgende vermeld:         "...Tijdens dat gesprek, waarbij hoofdinspecteur B. als gespreksleider optrad, vertelde Mevr. M. wederom dat zij niet begreep waarom ik w l aan S. en niet aan haar verteld had dat ik de indruk had dat M. verantwoordelijk was voor het letsel van X in 1994. Zij wilde wederom uitleg hierover. Ik heb toen nogmaals uitgelegd waarom ik dit in 1994 w l aan S. maar niet aan haar verteld heb. Ook heb ik haar gezegd dat ik hier, achteraf gezien, spijt van had en dat ik dit in de toekomst, bij een gelijksoortige zaak, ook niet meer zou doen.          Dit gesprek verliep (...) tot volle tevredenheid van ons allen.          Ik had wederom de indruk dat Mevr. M. mijn uitleg volledig begreep...". Reactie verzoekster Verzoekster liet op 22 juli 1997 in reactie op de informatie van de korpsbeheerder het volgende weten:         "...Cli nte blijft erbij dat zij (...) niet is gehoord. Weliswaar heeft cli nte gesprekken gevoerd met een beambte van de politie, maar zij is niet door de klachtencommissie gehoord. Cli nte houdt haar bezwaar dan ook overeind.          Niet juist is dat cli nte kenbaar gemaakt heeft in gesprekken met inspecteur van politie R. op 1 september 1995 en 5 oktober 1995 dat zij van de klacht af wilde zien.          (...)          De commissie heeft haar oordeel gebaseerd op een rapport van een inspecteur van politie R. Cli nte acht nu juist dat niet juist,

omdat deze inspecteur onderdeel uitmaakt van het korps waartegen de klacht zich richt.          Daarom concludeert cli nte dat de commissie zelf haar had dienen te horen.          Cli nte heeft in ieder geval niet de bedoeling gehad noch de indruk willen wekken dat zij afzag van de klacht doordat excuses zijn aangeboden.          Overigens zijn deze excuses nooit en te nimmer formeel bij brief aan cli nte medegedeeld. Het is daarom niet prudent van de commissie om maar te concluderen dat cli nte van de klacht afzag. De korpsbeheerder overweegt terecht dat uiteindelijk geen beslissing op de klacht is genomen door de commissie c.q. de korpsbeheerder..."

Beoordeling

1. De behandeling van een klacht dient op een zorgvuldige wijze plaats te vinden. Dit houdt onder meer in dat de klacht op een onbevooroordeelde wijze moet worden behandeld. Ook moeten betrokkenen in de gelegenheid worden gesteld hun klacht toe te lichten en te reageren op wat over en weer naar voren is gebracht. Verder dient de motivering van de beslissing op de klacht die beslissing te kunnen dragen. Dat betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen moeten worden betrokken, zodat recht wordt gedaan aan de visie van alle betrokkenen.2. In zijn algemeenheid is er voor een korpsbeheerder geen reden om in zijn beslissing op een klacht nader te motiveren waarom hij het advies van een Commissie voor politieklachten volgt, indien hij zich kan verenigen met een aan hem gericht advies van de Commissie, het onderzoek volledig is geweest en de aan het advies ten grondslag liggende motivering duidelijk en volledig is. Dit ligt anders als er sprake is van een onduidelijke of onvolledige motivering van het advies, of indien de aan het advies ten grondslag liggende motivering de beslissing niet kan dragen. Als de korpsbeheerder in dat geval het advies overneemt, dient hij in zijn conclusie het advies te verduidelijken of aan te vullen.3. Verzoekster diende bij brief van 24 maart 1995 een klacht in bij het regionale politiekorps Limburg-Zuid. Deze klacht had betrekking

op het optreden van politieambtenaar J. In eerste instantie werd deze klacht, op grond van de "Klachtenregeling Politie Limburg-Zuid" (zie ACHTERGROND, onder 1.) informeel behandeld. In dat kader vond op 17 mei 1995 een gesprek plaats met onder meer verzoekster en politieambtenaar J. Nadat verzoekster bij brieven van 15 juni 1995 en 26 augustus 1995 had aangegeven dat zij niet tevreden was met die klachtafhandeling, vond een formele behandeling van de klacht plaats.4. De beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid gaf bij brief van 16 november 1995 zijn beslissing op de klacht van verzoekster van 24 maart 1995. In deze beslissing deelde de korpsbeheerder aan verzoekster mee dat hij het advies van de Commissie voor politieklachten van 3 november 1995 overnam.5. Verzoekster klaagt over de wijze waarop de korpsbeheerder haar klacht heeft afgehandeld. Volgens verzoekster heeft de korpsbeheerder geen duidelijke beslissing genomen op haar klacht van 24 maart 1995, doordat hij slechts heeft verwezen naar het advies van de Commissie voor politieklachten, en heeft hij dit advies ten onrechte overgenomen. In dat verband stelde verzoekster dat onvoldoende onderzoek was gedaan naar de relevante feiten. Verder had zij kritiek op het feit dat zij niet was gehoord in het kader van de formele klachtenprocedure, en bracht zij naar voren dat er ten onrechte van was uitgegaan dat zij genoegen had genomen met de uitleg van de betrokken politieambtenaar J. 6. De Commissie voor politieklachten heeft in haar advies van 3 november 1995 de klacht van verzoekster over politieambtenaar J. niet inhoudelijk beoordeeld. Uit het onderzoek is gebleken dat de Commissie ervan is uitgegaan dat verzoekster tevreden was met de uitleg die politieambtenaar J. had gegeven in het informele voortraject van de klachtbehandeling, met als gevolg dat de Commissie geen onderzoek heeft ingesteld naar de gedraging van politieambtenaar J. Evenmin is verzoekster gehoord in het kader van de formele klachtafhandeling. Nu het advies van de Commissie voor politieklachten van 3 november 1995 niet berustte op een volledig onderzoek over het politieoptreden waarover verzoekster klaagde, kon de korpsbeheerder niet ermee volstaan om in zijn beslissing van 16 november 1995 slechts naar dit advies te verwijzen. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat korps (de burgemeester van Maastricht), is gegrond.                            BIJLAGE

Achtergrond

1. De "Klachtenregeling Politie Limburg-Zuid" luidt - voor zover hier van belang - als volgt:         "Hoofdstuk 1: Algemeen          (...)4. Uitgangspunt van klachtbehandeling          lid 1 De klachtbehandeling kent twee onderdelen:         a. Informele afdoening door een klachtbehandelaar binnen de basiseenheid/afdeling waarop de klacht betrekking heeft:         b. Formele afdoening door de korpsbeheerder na behandeling en advies door de commissie.          lid 2 Formele afdoening vindt plaats indien:         a. de klager de wens daartoe uitdrukkelijk te kennen geeft;          b. de klager na de informele afdoening daarom verzoekt;          c. duidelijk is dat de informele afdoening niet tot een voldoende afhandeling van de klacht zal leiden of heeft geleid;          d. de commissie van oordeel is dat in verband met de bijzondere aard van de klacht formele afdoening gewenst is.          (...)          6. Commissie voor de politieklachten          lid 1 Instelling          Er is een onafhankelijke commissie voor de politieklachten. Zij bestaat bij voorkeur uit vijf leden, de voorzitter daaronder begrepen.          (...)          lid 3 Taakomschrijving          De commissie heeft tot taak de behoorlijkheid van politie- optreden in de haar voorgelegde klachtzaken te beoordelen. Daarnaast bewaakt zij de uniformiteit en de deugdelijkheid van de klachtafhandeling binnen de regio. Zij adviseert de burgemeesters en korpsbeheerder over de afdoening van een klacht en verstrekt, indien zij daartoe aanleiding ziet, aanbevelingen ter verbetering van de organisatie en haar activiteiten."          Hoofdstuk 4: Afronding informele afdoening aan het politiebureau          (...)          33. Afronding bij niet geslaagde informele afdoening          lid 1 Zodra duidelijk is dat een ingezette informele afdoening

niet tot voldoende afhandeling van de klacht zal leiden, rondt de klachtbehandelaar deze fase af.          lid 2 Hij stelt hetgeen de klager ter toelichting op de klacht en als reactie op de verklaring van de ambtenaar heeft verklaard op schrift. De klager ondertekent deze verklaring en ontvangt een afschrift.          lid 3 Deze verklaring wordt samen met de klacht, alle ingekomen en uitgegane stukken, de verklaring van de ambtenaar, van de eventuele getuigen en een kort verslag van de bemiddelingspoging ter hand van de districts/divisiechef gesteld.          lid 4 De districts/divisiechef stelt zijn opvatting over de klacht op schrift en zendt de gehele rapportage zo spoedig mogelijk naar de korpschef.          lid 5 De korpschef voegt, indien hij daartoe aanleiding ziet, zijn opvatting over de klacht aan de rapportage toe. (...)          Hoofdstuk 5: Formele afdoening door de korpsbeheerder          (...)          34. Formele afdoening          lid 1 De formele afdoening vindt plaats door de korpsbeheerder na advies van de commissie.          lid 2 Indien een informele afdoening achterwege blijft, onderzoekt de klachtbehandelaar, die nu als rapporteur optreedt, de klacht en maakt rapport op van zijn bevindingen. Met betrekking tot de rapportage wordt het bepaalde in artikel 33, tweede tot en met vijfde lid, in acht genomen, met uitzondering van hetgeen ten aanzien van het verslag is bepaald."

Instantie: Regiopolitie Limburg-Zuid

Klacht:

Wijze waarop is omgegaan met klacht (advies van Commissie voor politieklachten ten onrechte overgenomen, want: onvoldoende onderzoek gedaan, ten onrecht ervan uitgegaan dat verzoekster tevreden was over klachtbehandeling, haar niet gehoord).

Oordeel:

Gegrond