2004/200

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat twee ambtenaren van het regionale politiekorps Twente op 15 september 2002 niet adequaat hebben gereageerd op een melding van een handgemeen tussen hem en zijn schoonzoon. Verzoeker klaagt er met name over dat de betrokken politieambtenaren ter plaatse alleen de lezing van zijn schoonzoon hebben aangehoord en daarna zijn vertrokken zonder eerst bij verzoeker langs te gaan om zijn lezing te vernemen en te controleren hoe hij er aan toe was.

Beoordeling

Algemeen

Op 15 september 2002 vond er een handgemeen plaats tussen verzoeker en zijn schoonzoon, X. Verzoeker is 73 jaar oud en woont in een zogenoemd woonzorgcomplex. Toen X de woning van verzoeker had verlaten, belde hij de politie. Het mutatierapport van de meldkamer luidt onder meer als volgt:

"Problemen tussen melder en zijn schoonvader. Zouden al klappen zijn gevallen."

Om 18.55 uur gaf de meldkamer politieambtenaren E. en P. de opdracht om ter plaatse te gaan, alwaar zij om 19.07 uur arriveerden. Omstreeks die tijd belde ook verzoeker de politie, waarop hem werd meegedeeld dat er reeds een surveillanceauto onderweg was. E. en P. spraken ter plaatse alleen met X en diens echtgenote. Zij vertrokken om 19.20 uur. In het mutatierapport dat E. en P. hierover opmaakten, staat onder meer het volgende vermeld:

"X was samen met zijn echtgenote gegaan naar (…) zijn schoonvader (…). Men wilde een aantal problemen uitpraten. Resultaat: X en schoonvader hebben elkander bij de kop gehad. X had enkele verwondingen aan zijn rechterhand."

Later die avond belde verzoeker opnieuw de politie, waarna politieambtenaar E. contact opnam met verzoeker.

Op 16 september 2002 deed verzoeker aangifte van mishandeling tegen zijn schoonzoon, die vervolgens op 28 oktober 2002 als verdachte is gehoord.

De zaak is enige tijd later geseponeerd, mede vanwege het feit dat X de bij het handgemeen ontstane materiële schade aan verzoekers woning heeft vergoed.

I. Bevindingen

1. Volgens verzoeker heeft de meldkamer aan betrokken ambtenaren, voordat zij ter plaatse arriveerden, doorgegeven dat ook verzoeker om de komst van de politie had verzocht. De vader van X zou dat op zijn scanner hebben gehoord.

2. De Nationale ombudsman stelde de korpsbeheerder bij de opening van het onderzoek onder meer de volgende vragen:

Om welke reden zijn de betrokken ambtenaren niet bij verzoeker langs gegaan, terwijl sprake was van een melding van een incident waarbij al klappen waren gevallen, de hand van verzoekers schoonzoon bloedde en bejaarde bewoners van een woonzorgcomplex (zoals verzoeker) in het algemeen fysiek minder weerbaar zijn?

Wanneer is verzoekers melding (dus niet de eerste melding van verzoekers schoonzoon) aan de betrokken ambtenaren doorgegeven?

3.1. In reactie op de klacht en op deze vragen deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee.

Uit het mutatierapport van de meldkamer blijkt dat X de politie had gebeld en melding had gemaakt van de problemen. De ter plaatse gekomen politieambtenaren troffen juist deze X in de hal van het woonzorgcomplex en spraken met hem. Hoewel verzoeker suggereert dat de politieambtenaren op dat moment al wisten dat ook verzoeker een melding had gedaan, is er geen objectieve reden te vinden waarom zij in dat geval geen contact met verzoeker zouden hebben opgenomen. De meest voor de hand liggende reden hiervoor blijft dat de politieambtenaren - overeenkomstig hun eigen lezing - niet wisten dat verzoeker ook naar de politie had gebeld. Immers, op het moment dat hun dat wel bekend werd, bevonden zij zich inmiddels op het politiebureau en hebben zij direct telefonisch contact met verzoeker opgenomen.

De korpsbeheerder kon niet meedelen wanneer verzoekers melding aan de betrokken ambtenaar is doorgegeven. Hij wees er op dat het niet ongebruikelijk is dat een tweede melding over hetzelfde feit niet apart in het Bedrijfsprocessensysteem wordt opgenomen. Afgaande op de lezing van de betrokken ambtenaren hebben zij deze melding pas doorgekregen toen zij weer op het politiebureau arriveerden, aldus de korpsbeheerder.

Voorts wees de korpsbeheerder er op dat ook verzoeker een nadrukkelijke rol bij het handgemeen had gespeeld en dat het eventuele slachtofferschap van verzoeker op grond van de in deze zaak opgemaakte processen-verbaal kan worden genuanceerd. De korpsbeheerder refereerde hierbij ook een eerdere brief van de hoofdofficier van justitie aan verzoeker waarin staat dat niet alleen X, maar ook verzoeker als verdachte had kunnen worden aangemerkt.

3.2. Tijdens de interne klachtprocedure verklaarden betrokken ambtenaren E. en P. onder meer nog het volgende:

"Toen wij in de hal kwamen (…) werden wij aangesproken door (…) de heer en mevrouw X. De heer X deelde mede dat hij degene was die de politie had gebeld. (…) Er waren problemen in de familie en deze middag zou getracht worden op één lijn te komen. Het gesprek liep echter helemaal uit de hand. Er was over een weer geduwd. Hierbij was een persoon komen te vallen en was een ruitje gesneuveld in de woning. Hierbij zagen wij, rapporteurs, dat een hand van de heer X licht bloedde. X wilde graag dat wij bovenstaande zouden vastleggen. De reden was dat X zijn schoonvader niet vertrouwde en het idee had dat anders een en ander zou worden verdraaid. Op de vraag of wij in het geschil zouden bemiddelen, deelde X mede dat het wat hem betrof niet hoefde. Hierop hebben wij rapporteurs de plaats verlaten."

II. Beoordeling

4. Op grond van de tijdens het onderzoek verkregen informatie kan niet met zekerheid worden vastgesteld wanneer de meldkamer de betrokken ambtenaren heeft geïnformeerd over verzoekers melding. Wat daarvan ook zij, gelet op de aard van de melding van X ("reeds klappen gevallen"), gelet op het feit dat de hand van X verwond was, alsmede gelet op het feit dat verzoeker een bejaarde bewoner van een woonzorgcomplex is, had van de betrokken ambtenaren mogen worden verwacht dat zij in elk geval ook bij verzoeker langs waren gegaan. Door dat niet te doen, en aldus slechts af te gaan op de lezing van één van de direct bij het handgemeen betrokken partijen, is het optreden van de politie niet voldoende doortastend geweest. De omstandigheid dat verzoeker achteraf bezien mogelijk ook als verdachte had kunnen worden aangemerkt, doet daaraan niet af. Wel is in dit verband nog van belang dat verzoeker de politie heeft gebeld en dat hem is meegedeeld dat er reeds een surveillanceauto onderweg was. Gelet hierop mocht verzoeker er op rekenen dat de politie bij hem zou langskomen.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Twente, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), is gegrond.

Onderzoek

Op 2 juli 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Hengelo met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Twente.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Almelo over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Verder zijn de betrokken ambtenaren in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Zij maakten daarvan geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Verzoekschrift van 30 juni 2003, met bijlagen over de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Twente.

2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 3 november 2003.

3. Standpunt van de korpsbeheerder van 5 januari 2004, met bijlagen, waaronder afschriften van op deze zaak betrekking hebbende rapportages, mutatierapporten en processen-verbaal.

4. Reactie van verzoeker van 11 februari 2004.

Bevindingen

Zie beoordeling.

Instantie: Regiopolitie Twente

Klacht:

Niet adequaat gereageerd op melding van een handgemeen tussen verzoeker en schoonzoon.

Oordeel:

Gegrond