Op 1 maart 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Amstelveen met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Drenthe. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe in de nacht van 23 op 24 juni 1995, de zogeheten 'TTnacht van Assen', jegens hem zijn opgetreden. Hij klaagt er met name over dat: εενπολιτιεαγεντηεμινηετγεζιχητηεεφτγεσλαγεν ηιζονδερρεδενισαανγεηουδενενγεβοειδινεενπολιτιεαυτοισγεζετ ηιναδατηιυιτδεπολιτιεαυτοωασωεγγελοπενμετγεωελδμετζινηοοφδτεγενδεγρονδισγεγοοιδζοδατηιεενϖερωονδινγαανζινγεζιχητοπλιεπ ηιενιγευρενινεενχελισοπγεσλοτενομδατηιμοεστωαχητενοπδεϖοοργελειδινγϖοορδεηυλποφφιχιερϖανυστιτιε
Achtergrond
Zie
BIJLAGE.
Onderzoek
De door verzoeker bij de Nationale ombudsman ingediende klacht hield, naast de hierboven onder klacht opgenomen klachtonderdelen, tevens de klacht in, dat verzoeker na de voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie, bij wie hij een klacht indiende over het optreden van de betrokken politieambtenaren, in verband daarmee tot ongeveer 's morgens 7.50 uur in een cel werd ingesloten. Aan verzoeker is meegedeeld dat dit onderdeel van de klacht niet in het onderzoek van de Nationale ombudsman zou worden betrokken. Dit vond zijn reden in het feit dat de korpsbeheerder deze klacht op advies van de klachtencommissie politie Drenthe in een brief van 7 december 1995 reeds gegrond had verklaard, verzoeker in dit verband verontschuldigingen had aangeboden, en had laten weten de politie opdracht te hebben gegeven om de procedure tijdens de 'TTnacht' op dit punt aan te scherpen, zodat een probleem zoals verzoeker had ondervonden, niet meer kon optreden.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd twee betrokken ambtenaren gevraagd om hun commentaar op de klacht. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Assen over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Verzoeker gaf tijdens het onderzoek naar aanleiding van een aantal nadere vragen die hem waren voorgelegd een mondelinge toelichting op zijn klacht. Deze werd in een schriftelijke verklaring vastgelegd, ter controle aan hem voorgelegd en door hem voor accoord ondertekend. Tijdens het onderzoek kregen verzoeker enerzijds en de korpsbeheerder, alsmede de betrokken ambtenaren anderzijds de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
1. Feiten1.1 Verzoeker bevond zich met een vriend in de nacht van 23 op 24 juni 1995, de zogeheten 'TTnacht van Assen', in het centrum van Assen. Hij raakte daar omstreeks 2.30 uur betrokken bij een vechtpartij. Het betrof een groep mensen die met elkaar in een gevecht verwikkeld raak-ten. Dit was voor de M.E.ers en overige politieambtenaren die ter plaatse waren, onder wie de betrokken hoofdagent van politie M., aanleiding om in te grijpen.1.2. Politieambtenaar M. trachtte, samen met een collega, de vechtenden te scheiden. Daarbij grepen zij ook verzoeker beet. Politieambtenaar M. gaf verzoeker tijdens de schermutseling, die plaats vond om verzoeker weg te houden bij de vechtenden, een klap in het gezicht. Hierna is verzoeker aangehouden en geboeid door een collega van M., en in een politieauto geplaatst. De klap veroorzaakte bij verzoeker een zwelling aan het linkerjukbeen.1.3. Het lukte verzoeker vervolgens om de handboeien af te doen. Hierna stapte hij uit de politieauto, waarvan de portieren openstonden. Toen hij wegrende, zetten politieambtenaren de achtervolging in. Volgens verzoeker gaf hij zijn vlucht na enkele tientallen meters op en hield hij halt. Hierna werd hij opnieuw aangehouden. Volgens verzoeker pakte een politieambtenaar hem vast, waarna deze hem op de grond duwde, en hem boeide, met de handen op de rug. Verzoeker was hard met zijn hoofd tegen de grond gekomen. Dit veroorzaakte een schaafwond en zwellingen aan de voorzijde van zijn gezicht. De politie had verzoekers vriend inmiddels meegenomen naar het bureau van politie. Hij was geen getuige van de tweede aanhouding.1.4. Verzoeker werd overgebracht naar het bureau van politie te Assen. Hierbij was de politieambtenaar die verzoeker de tweede keer had aangehouden niet aanwezig. Politieambtenaar M. was daarbij wel aanwezig.1.5. In eerste instantie werd verzoeker in een ophoudkamer geplaatst, waarvan de deur werd afgesloten. Nadat verzoeker door roepen en bonzen had laten weten dat hij het niet kon verdragen om in een afgesloten ruimte te verblijven, mocht hij plaatsnemen in een wachtruimte.1.6. Na enige tijd vond de voorgeleiding van verzoeker aan de dienstdoende hulpofficier van justitie, inspecteur van politie S., plaats. Aangezien de eenheid die de aanhouding had verricht op dat moment niet op het bureau aanwezig was, kon niet direct een toelichting worden gegeven op de aanhouding van verzoeker.1.7. Verzoeker liet de hulpofficier weten dat de aanhouding was gepaard gegaan met grof geweld en dat hij daarover een klacht wilde indienen. Naar aanleiding van de klacht confronteerde de hulpofficier verzoeker met politieambtenaar M., die op dat moment op het bureau aanwezig was. Verzoeker herkende M. als de politieambtenaar die hem een klap in het gezicht had gegeven, voordat de eerste aanhouding plaatsvond. M. beaamde dat hij die klap had gegeven. Verder gaf verzoeker een beschrijving van de politieambtenaar die hem bij de tweede aanhouding op de grond had geduwd en hem zijns inziens onnodig ruw met het gezicht tegen de grond had gegooid.1.8. De hulpofficier poogde, door navraag te (laten) doen, te achterhalen of de andere politieambtenaar die verzoeker had beschreven op het bureau aanwezig was. Toen dit geen resultaat opleverde, besloot hij verzoeker te laten insluiten in een politiecel, om te kunnen uitzoeken wie de aanhouding had verricht en wat daarbij was gebeurd.1.9. Na enige uren in de cel te hebben doorgebracht, liet verzoeker weten dat hij foto's wilde laten maken van zijn gezicht. Dit werd op dat moment geweigerd.1.10. Verzoeker werd omstreeks 7.50 uur voor verhoor uit de cel gehaald. De rechercheur die verzoeker verhoorde, droeg ervoor zorg dat van verzoekers gezicht foto's werden gemaakt. Hij nam de volgende verklaring van verzoeker op in een door hem opgemaakt en op 24 juni 1995 gesloten procesverbaal van verhoor:"...Vannacht bevond ik mij in de Rolderstraat te Assen tijdens de zogenaamde TTnacht. In totaal heb ik 1 borrel en 1 biertje gedronken. Ik zag dat mijn vriend onenigheid kreeg met een meisje waartegen hij aangelopen was. Ik zag dat de schouders van mijn vriend en dat meisje tegen elkaar aankwamen. Ik zag dat mijn vriend verontschuldigingen aanbood en hoorde dat hij "sorry" zei. Ook zag ik dat een groep jongens waartoe dat meisje behoorde ruzie ging maken met mijn vriend. Ik probeerde die ruzie te sussen en een vechtpartij te voorkomen. Er kwam een dronken man op mij af die mij probeerde te slaan. Ik kon al die slagen afweren. Op dat moment werd ik vastgepakt door meerdere politiemannen en werden wij uit elkaar gehaald en gehouden. Ik zag dat het meisje waarover de ruzie was ontstaan voorbijliep en pakte haar bij de schouder beet, terwijl ik riep: "Dit is ze". Dat meisje begon te schreeuwen en zei tegen mij: "Rot op". Hierna werd ik door de politie vastgepakt en werd ik geslagen en op de grond gegooid. Ik werd geboeid met metalen boeien en in een politieauto gezet. Toen er even niet op mij werd gelet en ik alleen in de politieauto zat met alle portieren open, zag ik kans om mijn boeien af te doen, omdat ik kleine smalle handen heb en liep weg uit de politieauto de Rolderstraat in. Op het moment dat ik tien meter van die politieauto vandaan was, bleef ik staan, omdat ik het niet zinvol vond om verder weg te lopen. Ik werd wederom aangehouden. Bij die aanhouding werd ik op de grond gegooid en kwam met mijn hoofd op de straatstenen terecht. Ik werd vervolgens overgebracht en voorgeleid op een politiebureau te Assen. Op dat politiebureau wilde ik tijdens de voorgeleiding mijn beklag doen over de wijze van aanhouding en de klap die ik daarbij had opgelopen. Ook wilde ik klagen over het feit dat mijn hoofd met geweld op de straatstenen "geknald" werd. Omdat ik een klacht wilde indienen moest ik op het politiebureau blijven en werd deze verklaring opgenomen waarbij ik als verdachte werd gehoord. Ik kreeg de keuze tussen de mogelijkheid om het bureau te verlaten zonder een klacht te doen of een klachtprocedure in combinatie met een verhoor als verdachte. Toen ik voor het laatste koos, werd ik ingesloten. De aanhouding als zodanig vind ik terecht en ik begrijp dat ik mij schuldig heb gemaakt aan betrokkenheid aan een onenigheid en daarbij een onttrekking aan een aanhouding. Ik heb als gevolg van die aanhouding schade aan mijn leren motorjack, enige krassen aan de rechterschouder. Mijn linkerjukbeen is gezwollen en mijn voorhoofd is ontveld..." Verzoeker heeft deze verklaring in concept ondertekend. Verzoeker is vervolgens heengezonden. Ook verzoekers vriend werd heengezonden.1.11. Op 4 augustus 1995 richtte verzoeker een schriftelijke klacht aan de korpschef van de regiopolitie Drenthe over het optreden van de betrokken politieambtenaren jegens hem. Deze klacht luidde, voorzover hier van belang, als volgt:"...Tijdens mijn verblijf in Assen op zaterdag, 24 juni 1995, samen met een vriend van mij, (...), liep een meisje in de Rol(der; N.o.)straat tegen mijn vriend. Hierdoor ontstond er een ruzie tussen mijn vriend en een vriend van dat meisje. Ik haalde ze uit elkaar en daardoor kreeg ik ook een paar klappen, die ik overigens afweerde. Hierna verscheen de politie, die mij zonder reden, mij de handboeien omdeed en mij een klap op mijn gezicht gaf en in de politieauto zette. Omdat ik dunne polsen heb deed ik de handboeien zo weer af. Hierna liep ik de auto uit omdat er niemand van de politie in de buurt was. Toen ik ongeveer 40 meter weg was, werd ik weer door de politie gepakt en met grof geweld op de grond gesmeten waarbij mijn voorhoofd met een flinke dreun op de straatstenen terecht kwam. Hierdoor bekwam ik een flinke wond aan mijn hoofd. Op het politiebureau van Assen werd ik vervolgens in een cel gesmeten. Een paar uur later kwam er een hulpofficier van justitie die mij vroeg waarom ik in de cel zat. Niemand kon zeggen waarom ik in de cel zat. Nadat hij even was weggeweest kwam hij terug en zei dat ik kon gaan als ik de klacht introk. Gezien de behandeling en mishandeling trok ik mijn klacht niet in. Ik moest toen in de cel blijven. Nadat ik mijn verhaal aan de hulpofficier had verteld, ging hij praten met de agent die mij de eerste keer had aangehouden en geslagen. De agent gaf dit toe. De andere agent van de tweede aanhouding en die mij op de grond had gesmeten, kon niet meer worden gehoord omdat hij intussen naar huis was. Nadat ik uren in de cel had gezeten wilde ik foto's laten maken van mijn gezicht. Dit werd niet toegestaan. Vervolgens werd ik door een brigadier gehoord. Zie bijgevoegd procesverbaal. De brigadier heeft toen wel foto's van mijn gezicht laten maken. Ik vroeg of mijn vriend (...) ook op het politiebureau van Assen zat. Hij kon hierop geen antwoord geven. Later bleek dat mijn vriend beneden in de kelder in een cel zat en hem waren vergeten. Mijn vriend (...) is toen ook gehoord en een verklaring opgenomen. Ruim een week lang heb ik een dik en gezwollen blauw oog gehad..."1.12. In het kader van de behandeling van de door verzoeker bij de politie ingediende klacht rapporteerde politieambtenaar S. in een brief van 1 september 1995 het volgende:"...Het gebeuren waarover (verzoeker; N.o.), wonende te Amstelveen, klaagt heeft zich afgespeeld in de zogenoemde 'TTnacht' van vrijdag 23 juni op zaterdag 24 juni 1995. Als operationeel commandant recherche was ik in betreffende nacht hulpofficier van Justitie. Het beleid is er tijdens genoemd evenement op gericht de aangehouden verdachten zo kort mogelijk op het bureau te houden. Direct na binnenkomst wordt de verdachte voorgeleid en dient door de aanhoudingsploeg een proces-verbaal van aanhouding met uitgebreide mutatie te worden opgemaakt. Vervolgens wordt de verdachte kort verhoord. De aanwezige Officier van Justitie, c.q. een parketsecretaris bepaalt hierna wat de straf is, c.q. wordt aan de verdachte een dagvaarding t.b.v. de toepassing snelrecht uitgereikt. Volgens mutatie 95125724 is op 24 juni 1995 te 02.23 uur een eenheid gestuurd naar de Rolderstraat te Assen voor een vechtpartij. Korte tijd hierna zijn (verzoeker; N.o.) en zijn vriend (...), eveneens wonende te Amstelveen, binnengebracht op het bureau. Mij is verzocht de voorgeleiding te doen. (Verzoeker; N.o.) bevond zich op het moment van de voorgeleiding in de opvangruimte en beslist niet in de cel. Hij deelde mij mee dat hij een collega was en verzocht mij de deur van de opvangruimte open te laten. De aanhoudingseenheid was niet op het bureau aanwezig om mij volledig over het gebeuren in te lichten. (Verzoeker; N.o.) is aangehouden terzake openlijke geweldpleging c.q. mishandeling. Bij de voorgeleiding vertelde (verzoeker; N.o.) dat bij de aanhouding grof geweld was gebruikt. Zijn gezicht vertoonde enkele rode, gezwollen plekken, waarschijnlijk ten gevolge van klappen in het gezicht. Hij vertelde mij een klacht tegen het politieoptreden te willen indienen. (Verzoeker; N.o.) gaf mij een signalement van de politieman die hem onnodig geslagen zou hebben. Dit betrof een 'gekleurde' collega. Ik heb vervolgens collega M. hierop aangesproken. Deze vertelde mij wel een klap te hebben gegeven, doch niet die klap die de verwondingen tot gevolg had. Met zijn instemming heb ik M. geconfronteerd met (verzoeker; N.o.). Hieruit bleek dat M. niet de bewuste klappen had gegeven. Ik heb (verzoeker; N.o.) medegedeeld dat hij, omdat de aanhoudingseenheid niet bekend was en derhalve het gepleegde feit niet exact bekend was, volgens het geldende 'TTbeleid' na het afleggen van een korte verklaring heengezonden kon worden. In verband met de hectiek van het moment en de wisseling van de dienst om 07.00 uur heb ik besloten (verzoeker; N.o.) in te laten sluiten in een politiecel. Dit om te achterhalen wie de aanhouding had verricht en wat er zich precies had voorgedaan. Toen bij de wisseling van de dienst dit nog niet bekend was is (verzoeker; N.o.) om 07.51 uur op 24 juni 1995 als verdachte gehoord, evenals zijn vriend (...). Direct na het verhoor is (verzoeker; N.o.) heengezonden. Gelet op bovenstaande meen ik dat zoveel als mogelijk is gedaan de aanhoudingseenheid te achterhalen. Verder is gehandeld conform het met het OM afgesproken, geldende 'TTbeleid'..."1.13. Verzoeker ontving bij brief van 20 september 1995 van de districtschef Noord en Midden Drenthe van de regiopolitie Drenthe een reactie op zijn klacht. Deze luidde, voorzover van belang:"...kan ik u mededelen dat uw weergave van de gebeurtenissen op het politiebureau niet geheel juist is. Na aanhouding op straat bent u niet direct geplaatst in een cel doch in een opvangruimte en direct daarna geleid voor de hulpofficier van justitie. Aangezien op dat moment de exacte toedracht niet duidelijk was, alsmede de identiteit van de aanhoudende ambtenaar niet bekend was bent u daarna ingesloten in een cel. Voor de goede orde deel ik u mede dat dit beleid is tijdens de TTnacht. De insluiting is dus gebaseerd op het nader in te stellen politieonderzoek en niet op het feit dat u klacht wenste te doen. Toen bij de wisseling van de dienst om 07.00 uur nog niet bekend was geworden wie u had aangehouden bent u om 07.51 uur als verdachte gehoord en daarna heengezonden. Van wederrechtelijke vrijheidsbeneming is dus geen sprake. (...) Ten aanzien van het aspect mishandeling is dezelfde nacht door de betrokken hulpofficier van justitie getracht hierin opheldering te verschaffen. Dit is na vele inspanningen niet gelukt. Ik ben echter van mening dat mede gezien uw eigen verklaringen over uw gedragingen en de situatie in de Rolderstraat van mishandeling in de zin van het bewust toebrengen van letsel geen sprake kan zijn..."1.14. Deze reactie leidde ertoe dat verzoeker bij brief van 24 september 1995 verzocht om zijn klacht voor te leggen aan de klachtencommissie van de regiopolitie Drenthe. Na een behandeling door de commissie ter zitting op 9 november 1995, stelde de commissie een advies op. De bevindingen en overwegingen van de commissie in dit advies luidden als volgt:"...Klager heeft ter aanvulling van de klacht, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:Met mijn kennis (...) was ik tijdens de TTnacht dit jaar in het centrum van Assen. Op straat botsten een meisje en mijn vriend tegen elkaar aan. Mijn vriend bood hiervoor zijn verontschuldigingen aan. Een groep jongelui, die vermoedelijk veel had gedronken begon hierop ruzie te maken. Ik suste de zaak, maar toen kwam men op mij af. Men heeft mij geslagen en geschopt. Op dat moment kwam de politie eraan en vroeg wat er gebeurd was. Op dat moment zag ik dat meisje weer en liep in die richting en schreeuwde: "Die moet je hebben"! Ik kreeg toen een knal in mijn gezicht van de gekleurde politieman die ik zojuist hier op de gang zag. Verder werd ik geboeid en in een politiebusje neergezet. Daar ik dunne polsen heb kon ik de boeien afdoen en aangezien het autoportier open stond liep ik weg. De politie stond namelijk aan de andere kant van de auto. Nadat ik ongeveer veertig meter weg was heeft de politie mij weer gepakt, waarbij men mij met het hoofd op de grond duwde. Ook heb ik een schop tegen mijn hoofd gekregen. Hierdoor is de voorkant van mijn gezicht beschadigd. Hierop werd ik naar het politiebureau gebracht, waar ik direct in een cel werd geplaatst. Ik kon hier slecht tegen en heb gebonsd tegen de deur en gezegd dat ik er uit wilde. Na lange tijd heeft men mij er uit gehaald en verbleef ik op de gang tegenover de balie. Na voor mijn gevoel uren te hebben gewacht kwam er een hulpofficier van justitie. Die vroeg mij waarom ik hier zat. Ik zei, dat ik een collega was en legde uit, dat ik had geprobeerd de ruzi nde partijen uit elkaar te houden. Hij deed navraag bij anderen maar die wisten het ook niet. Ik zei, dat ik een klacht wilde indienen omdat ik geslagen was. Die hulpofficier zei toen, dat ik mij dan zelf "een oor aannaaide" en dan misschien de TTraces helemaal niet zou zien. Anders kon ik nu gaan, omdat "wij ook niet weten waarom je hier zit". Hierna moest ik in een cel. Na enige tijd kwam de hulpofficier met de gekleurde politieman die mij had geslagen. Die gaf dit toe. Daarom kon ik ook gaan als ik de klacht introk. Men heeft mij tot de volgende ochtend in de cel laten zitten. Toen mocht ik weg, nadat ik een verklaring had afgelegd. Door de klap van die gekleurde politieman heb ik een week met een blauw oog gelopen. Dit was voor de veertiende keer, dat ik in Assen de TT bezocht en er is nog nooit wat gebeurd. Ik ga er nu nooit weer heen, voor mij is het bedorven. Ik ben van beroep beveiligingsbeambte. (...) (De hulpofficier van justitie S.; N.o.) heeft zakelijk weergegeven het volgende verklaard:Ik heb in de TTnacht als hulpofficier van justitie dienst gedaan in het politiebureau aan de Weierstraat in Assen. Ik kan mij het geval wat u mij beschrijft herinneren. Klager werd aan mij voorgeleid toen deze zich bevond in de ruimte buiten de ophoudkamer van het bureau. Politiefunctionarissen zeiden, dat (verzoeker; N.o.) was binnengebracht naar aanleiding van een vechtpartij in Assen. Degene die hem had aangehouden was niet op het bureau. In het gesprek dat ik met klager had zei deze, dat hij onterecht op het bureau zat. Hij was een collega en wilde de zaak sussen. De interpretatie van de aanhoudende politiemensen was onjuist geweest. Daarbij was hij geslagen. Ik vond het verhaal van klager in eerste instantie aannemelijk. Ik zag, dat hij klappen had gehad. Ik ben toen nagegaan of deze man een collega was, doch dit bleek niet het geval te zijn. Toen was hij voor mij een verdachte als alle anderen. Na de voorgeleiding toen hij dus moest blijven totdat duidelijk werd wie hem had aangehouden gaf hij te kennen, dat hij een klacht wilde indienen. Ik heb toen niet gezegd, dat hij weg mocht als hij zijn klacht zou intrekken. Wel heb ik zoiets gezegd als "De aanhoudende eenheid is nog niet op het bureau en zeker als er sprake is van een klacht zult u zorgvuldig gehoord moeten worden." Het zou ook een combinatie van het geheel kunnen zijn. Vaak zegt men, dat men een klacht wil indienen als men drank heeft gehad. Als het een en ander dan uitgelegd wordt en eventueel excuses worden gemaakt, is 99 procent van de klagers tevreden. Tijdens de TTnachtdienst proberen wij zoveel mogelijk mondeling direct een klacht af te handelen. Toen ik (de betrokken politieambtenaar M.; N.o.) met (verzoeker; N.o.) in contact bracht zei M., dat hij hem wel een klap had gegeven, maar niet de klap waar het om ging. Ook (verzoeker; N.o.) beaamde dat M. hem wel een klap had gegeven, maar dat de blauwe linkerkaak niet door hem was veroorzaakt. Als dit wel het geval was geweest was ik met de partijen rond de tafel gaan zitten. Ik was er zeker van dat een andere politieman klager ook een klap had gegeven. Met betrekking tot de tijd tussen de voorgeleiding omstreeks 02.30 uur en de heenzending omstreeks 08.00 uur kan ik u het volgende zeggen: De TTnacht is geen normale nacht. Gebruikelijk is, dat er dan zo'n dertig voorgeleidingen plaatsvinden. Wij werken tijdens de TTnacht naar beste kunnen. Geldend beleid is dan, dat de zaken zoveel mogelijk direct worden afgehandeld. Dit houdt in, dat na de aanhouding en de voorgeleiding een korte verklaring wordt opgenomen, waarna men in vrijheid wordt gesteld. Meestal is er een mutatie en een aanhoudingsprocesverbaal, waaruit blijkt waarvoor iemand is aangehouden. In dit geval was niet bekend wie klager had aangehouden. In afwachting van het arriveren van de aanhoudingsploeg met het aanhoudingsprocesverbaal heb ik klager toen laten insluiten. Ook later werd echter niet bekend wie klager had aangehouden. Daarna was er wisseling van de wacht. Ik heb de zaak toen overgedragen aan de wachtcommandant. Klager is na te zijn verhoord vervolgens in vrijheid gesteld. (...) De (betrokken politieambtenaar M.; N.o.) heeft zakelijk weergegeven het volgende verklaard:Tijdens de TTnacht heb ik met een collega dienst gedaan van zeven uur 's avonds tot zeven uur 's ochtends. Ik zag op een gegeven ogenblik een politiebusje in de Rolderstraat en wij gingen daar heen. Op dat moment was er een groep van 15 20 mensen aan het vechten. Daaromheen stond een grote groep toeschouwers. Er was daar een busje met M.E.ers en wij verleenden hen assistentie. De zaak werd dreigend en het lukte niet meer om het geheel onder controle te houden. Ook konden wij niet meer onbelemmerd bij onze dienstauto komen. Wij probeerden de vechtenden zoveel mogelijk te scheiden. Klager was daar ook bij en wilde weer in de richting van de vechtenden. Ik verzocht hem daar weg te gaan. Toen hij hieraan geen gevolg gaf heb ik hem bij zijn jas achteruitgetrokken. Daarbij gaf ik hem een tik in het gezicht en zei: "Wegwezen". Als ik het mij nu voor de geest haal kan het toch wel zijn, dat ik hem tegen de linker zijkant van zijn gezicht heb geslagen. Hij kan ook wel door anderen zijn geraakt. Vervolgens is klager door andere collega's aangehouden en zijn hem de handboeien omgedaan. Tijdens de TTnacht doen collega's uit het hele land dienst bij ons. Vandaar dat ik deze mensen niet ken. Op verzoek van een collega, die ik niet kende, is klager bij ons in de auto gezet. Even later zag ik, dat iemand klager weer uit onze auto haalde. Op dat moment waren wij nog druk doende de menigte vechtenden te scheiden. Tijdens de TTnacht is het gebruikelijk, dat wij een aangehouden verdachte in de wachtruimte zetten. Degene die heeft aangehouden maakt het verslag, dus niet degene, die de verdachte naar het bureau heeft gebracht. Hierna wordt de verdachte voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Wij zeggen dan wat er gebeurd is en leveren een aanhoudingsprocesverbaal aan. Hierna gaan wij de straat weer op. De verdachte wordt vervolgens afgehoord door een rechercheteam, die die nacht niets anders doet dan het horen van verdachten. (...) De commissie heeft aan de hand van de ten overstaan van haar afgelegde verklaringen en de haar ter beschikking staande stukken het volgende overwogen:Tijdens de TTnacht is er sprake van een afwijkende situatie. Grote groepen mensen, al dan niet onder invloed van drank zoeken hun vertier dan in de binnenstad van Assen. In de beschreven situatie was er sprake van een dreigende situatie, in die zin, dat er twee groepen vechtenden waren en dat de politie dreigde te worden afgesneden van de toegang tot hun dienstvoertuig. Het onder die omstandigheden wegtrekken van iemand, die ondanks aanwijzingen van de politie toch de andere kant op gaat, is naar de mening van de commissie niet disproportioneel. Ook een daarbij uitgedeelde tik is voor risico van degene die niet de aanwijzingen van de politie opvolgt. Vervolgens is klager aangehouden en geboeid in een auto gezet. Aannemende dat die aanhouding is gedaan in verband met zijn deelneming aan de vechtpartij en dat de verdachte in verband met het voortduren van de schermutselingen nog niet direct kon worden afgevoerd en niet onder direct toezicht kon worden geplaatst daar de assistentie van politiemensen op dat moment elders dringend gewenst was, is het onder die omstandigheden begrijpelijk, dat de verdachte is geboeid. Gebleken is, dat klager zich vervolgens aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken, met als gevolg, dat hij met "gepast" geweld opnieuw is aangehouden. Ook dit optreden acht de commissie op zichzelf niet onjuist. Op het bureau aangekomen is klager eerst ingesloten, in afwachting van de voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie. Gelet op de grote aantallen voorgeleidingen die nacht achtte de commissie de insluiting in afwachting van de voorgeleiding op zichzelf niet onjuist. Er is gebleken, dat er tijdens de TTnacht met een bepaald systeem wordt gewerkt. Als dit systeem er toe leidt, dat degene die de aanhouding verricht niet zelf de verdachte aan de hulpofficier van justitie voorgeleid bestaat de kans op misverstanden. De overbrengende ambtenaar weet dan niet waarvoor de verdachte is aangehouden en men moet maar afwachten of een aanhoudende collega achteraf alsnog een aanhoudingsprocesverbaal opmaakt. Daar waar het in dit geval niet bekend was wie de aanhouding had verricht en dus tevens niet kon worden vastgesteld of de aanhouding rechtmatig was had klager na de voorgeleiding niet tot de volgende morgen mogen worden ingesloten, maar had deze direct daarna moeten worden gehoord door het rechercheteam en vervolgens in vrijheid moeten worden gesteld. In ieder geval had het feit, dat hij een klacht wilde indienen op geen enkele wijze mogen bijdragen aan het langere verblijf aan het politiebureau. De (betrokken hulpofficier van justitie; N.o.) heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt, dat dit geen enkele rol hierin heeft gespeeld. Dit geldt des te meer daar het beleid was, dat indien de aanhoudende ambtenaar niet aanwezig was, de snelle procedure gehanteerd moest worden; te weten direct afhoren en heenzenden.
Conclusie (...) De klacht, dat klager een klap heeft gehad en is aangehouden in verband met zijn aandeel in de vechtpartij is ongegrond. De klacht dat hij, na zich aan zijn aanhouding te hebben onttrokken, weer met geweld is aangehouden is tevens ongegrond. Ook de klacht, dat hij na aankomst aan het politiebureau is ingesloten in een cel in afwachting van de voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie is ongegrond. Echter de klacht over het tot de volgende morgen in een cel plaatsen en dus langer vasthouden op het politiebureau om reden dat niet bekend was wie klager had aangehouden en deze tevens een klacht wilde indienen is gegrond.1.15. De korpsbeheerder liet verzoeker in een brief van 7 december 1995 weten dat zij met de inhoud van het gegeven advies kon instemmen.
2. Standpunt van verzoekerVerzoekers standpunt staat samengevat weergegeven onder
Klacht
. Voor een toelichting op zijn klacht verwees verzoeker naar de door hem bijgevoegde kopie n van brieven die hij naar aanleiding van de klacht had gericht aan de korpschef en de klachtencommissie (zie onder
1. Feiten). Onder de door verzoeker meegezonden stukken bevond zich ook een kopie van de foto's die verzoeker op het bureau van zijn gezicht had laten maken, en waarop donkere vlekken aan de voor en zijkant van zijn gelaat zichtbaar zijn.
3. Standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe3.1. In een reactie op de klacht deelde de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe het volgende mee:"...Om te achterhalen welke opsporingsambtenaar verzoeker heeft aangehouden zijn de volgende inspanningen verricht:De hulpofficier van justitie heeft navraag gedaan bij de politiefunctionarissen, die de verdachte op het bureau brachten. Tevens is navraag gedaan bij enkele groepschefs. Ook is bij de overdracht de volgende ochtend aan de wachtcommandant gezegd, dat niet bekend was wie (verzoeker; N.o.) had aangehouden. Ondanks het feit, dat achteraf niet is vastgesteld kunnen worden, wie de aanhouding op straat heeft verricht hebben de verklaringen van (verzoeker; N.o.) tegenover de politie en de klachtencommissie, de verklaring van diens vriend (...) tegenover de politie en de verklaringen van de politiefunctionarissen M. en S. tegenover de klachtencommissie voldoende zicht gegeven op de omstandigheden waaronder de gewraakte feiten zijn gepleegd, om hierover een oordeel te kunnen hebben. Vastgesteld kan worden, dat verzoeker betrokken was bij een vechtpartij, waarbij blijkens de verklaring van de heer M. naar schatting 15 20 mensen betrokken waren. De politie trad ter plaatse op in het kader van de handhaving van de openbare orde. Bij een geschetst massaal optreden, waarbij de politie dreigt te worden afgesneden van de toegang tot haar dienstvoertuig, dus tevens van de daarin aanwezige verbindingsmiddelen om bijvoorbeeld assistentie te kunnen vragen, is het wel haast onoverkomelijk dat personen, die tegen de uitdrukkelijke aanwijzingen van de politie in toch een doorbraak willen forceren in de richting van de vechtenden, een tik krijgen. De daarop gevolgde aanhouding lijkt mij in beginsel gerechtvaardigd, daar er sprake was van strafbare feiten (mishandeling, openlijke geweldpleging etc.), waarvoor de politiemensen ter plaatse een redelijk vermoeden konden hebben, dat verzoeker zich ook daaraan schuldig had gemaakt. Ook voor het boeien onder die omstandigheden lijkt alle reden gelet op de overwegingen hierover in het advies van de klachtencommissie. Hoewel alleen verzoeker hierover spreekt vind ik het aannemelijk, dat toen verzoeker zich aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken hij door hem achtervolgende politiemensen tegen de grond is gewerkt, waarbij hij aan zijn hoofd gewond werd. Verzoeker heeft de hernieuwde aanhouding waarbij enig geweld moest worden toegepast naar mijn mening aan zichzelf te wijten. Als hij in de politieauto was blijven zitten was hem dit laatste niet overkomen. Na de aanhouding is verzoeker zo spoedig mogelijk gezien de omstandigheden die TTnacht voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. Of een korte insluiting in afwachting van de komst van de hulpofficier gerechtvaardigd is, hangt af van de omstandigheden. In ieder geval is gebleken, dat hij ook enige tijd buiten de ophoudkamer van het bureau heeft verbleven. Dit duidt er op, dat een eventuele opsluiting in een cel tot het minimum is beperkt. Ik conformeer mij dan ook aan het standpunt van de commissie en acht de door u geformuleerde klachtonderdelen niet gegrond..."
4. Standpunt van de betrokken politieambtenaren4.1. De betrokken politieambtenaar S. liet in zijn reactie op de klacht weten:"...Naast het door mij gestelde in het (rapport; N.o.) van 1 september 1995 (zie onder 1.11 van de
Bevindingen
) heb ik weinig meer opsporingsactiviteiten kunnen ondernemen. De momenten dat ik daartoe in de gelegenheid was heb ik in het bureau Weiersstraat te Assen rondgekeken naar een 'gekleurde' collega. Deze heb ik niet waargenomen. Tevens zijn door mij enkele groepschefs gevraagd of het bij hen bekend was wie genoemde aanhouding had verricht. Dit was niet bekend. In Assen zijn tijdens de zogenoemde TTnacht ruim driehonderd politiemensen werkzaam, die hun diensten verrichten vanuit verschillende lokaties. Deze politiemensen zijn afkomstig uit meerdere politieregio's. Het is mij derhalve onmogelijk gebleken de bewuste collega 'op te sporen'..."4.2. De betrokken politieambtenaar M. deelde mee bij zijn verklaring te blijven, zoals die is verwoord in het advies van de klachtencommissie (zie
Bevindingen
onder 1.12.). Hij voegde hieraan toe, dat hij zelf niet had meegezocht naar de politieambtenaar die verzoeker voor de tweede maal had aangehouden. Hij zou deze niet hebben herkend, aangezien de aanhouding achter hem had plaatsgevonden en hij de desbetreffende politieambtenaar niet had gezien.
5. Verklaring van de betrokken vriend van verzoekerVoor een getuigenverklaring verwees verzoeker naar de verklaring van zijn vriend die was opgenomen in het procesverbaal van 24 juni 1995 dat was opgemaakt van het verhoor van verzoekers vriend door een rechercheur van politie. Verzoekers vriend had verzoeker laten weten daaraan niets te kunnen toevoegen. Deze verklaring luidde, voorzover van belang, als volgt:"...Afgelopen nacht, hoe laat het precies was (weet ik niet; N.o), bevond ik mij in de binnenstad van Assen. Ik was daar i.v.m. de TTnacht. Ik ben volstrekt onbekend in de stad, dus ik kan u niet vertellen waar het een en ander heeft plaatsgevonden. Ik was daar samen met (verzoeker; N.o.). Op een gegeven moment zag ik dat (hij; N.o.) met een meisje stond te praten. Wat er gezegd werd kon ik niet horen. Ineens zag ik dat er een blonde jongen tussen kwam, die spontaan op (hem; N.o.) begon te slaan. Toen ik dat zag ben ik naar die jongen en (mijn vriend; N.o.) gelopen en heb aan (mijn vriend; N.o.) getrokken. Ik wilde (mijn vriend; N.o.) daar weg halen. Op praktisch hetzelfde moment kwam ook de politie ter plaatse. Ik zag dat de politie (mijn vriend; N.o.) vastpakte en op zijn buik werd gelegd. Kort daarna zag ik die blonde jongen samen met het meisje voorbij lopen. Ik werd toen een beetje wild. Ik was kwaad omdat die jongen en dat meisje niet door de politie werden aangepakt. Ik heb een aantal stappen in de richting van dat meisje gezet en heb tegen haar gezegd: "Jij moet oppassen". Vervolgens werd ik door politieagenten gepakt en op de grond gelegd. Daarna werd ik in de auto gezet en meegenomen naar het bureau, waarna ik werd ingesloten. Ik vond het politieoptreden zeer agressief. Ik heb zelfs een politieman zien slaan op het moment dat er niets meer aan de hand was. Ook de manier waarop ik werd overgebracht naar het bureau was erg ruw. Mijn handboeien werden een kwartslag gedraaid, waardoor ik door de pijn werd gedwongen om mee te gaan. Ik heb mij op geen enkele wijze verzet tegen mijn aanhouding. Daarom vond ik de manier van boeien zeer overbodig. Tegen omstreeks 00.00 uur kwamen mijn vriend en ik in de stad aan. Ik heb alleen bier gedronken. Ik had echter niet zoveel bier gedronken dat ik niet meer bij mijn positieven was..."
6. Nadere verklaring van verzoekerTer toelichting op zijn verzoekschrift, en naar aanleiding van een aantal specifieke vragen die hem waren voorgelegd, verklaarde verzoeker tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman op 31 oktober 1996 het volgende:"...Bij de eerste aanhouding ben ik in het gezicht geslagen; dit was v rdat mij de handboeien werden omgedaan. Deze klap is gegeven door de betrokken politieambtenaar M. De klap veroorzaakte een zwelling van het linkerjukbeen, derhalve niet van het kaakbeen, zoals abusievelijk in een van de stukken wordt vermeld. (...) De opmerking van M. in het rapport van de hulpofficier van justitie van 1 september 1995 en in het advies van de klachtencommissie (...) "dat hij wel een klap had gegeven, maar niet de bewuste klap die de verwondingen (opgezwollen linkerzijde gezicht) had veroorzaakt", heb ik ten eerste niet beaamd, zoals in het advies wordt gesteld, en acht ik voorts bevreemdend, omdat op het moment van een klap niet kan worden vastgesteld wat de gevolgen ervan zullen zijn. M. heeft ten slotte de opmerking zelf tegenover de klachtencommissie teruggenomen, zoals mag blijken uit zijn opmerking (...) in het advies van de klachtencommissie van 14 november 1995: "Als ik het mij voor de geest haal, kan het toch wel zijn, dat ik hem tegen de linkerzijkant van zijn gezicht heb geslagen". De opmerking van M. (...) in het advies van de klachtencommissie: "dat hij zag dat iemand klager weer uit de auto haalde" klopt niet. Ik ben zelf uit de bus gelopen op het moment waarop ik vanuit de auto geen politieambtenaren meer waarnam. Ik ben, nadat ik uit de politieauto was weggelopen en toen ik wegrende, vervolgens uit eigen beweging stil blijven staan, omdat ik besefte dat politieagenten in volle vaart achter mij aankwamen, en dat verder doorlopen dus zinloos was. Ik kan de afstand van de auto tot de plaats van stilstand achteraf moeilijk inschatten, maar deze zal naar mijn idee zo'n 10 20, zelfs mogelijk 30 meter zijn geweest. Ik ben bij de tweede aanhouding vastgepakt, waarna mijn beide voeten onderuit zijn geschopt en ik in bedwang ben gehouden door een knie in de rug. Hierna zijn mij de handboeien omgedaan; dit is gedaan door een andere gekleurde politieagent dan M.; deze andere agent is onbekend gebleven. De betrokken politieagent heeft mij bewust met geweld met mijn hoofd tegen de grond geduwd. Dit gebeurde nadat ik met de handen op de rug was geboeid en op mijn buik op straat lag. Het kwam volgens mij duidelijk voort uit kwaadheid, naar ik aannam als gevolg van mijn poging om weg te lopen. Het veroorzaakte een schaafwond en zwellingen aan de voorzijde van mijn gezicht. Ik ben niet tegen het hoofd geschopt, zoals is gesteld in (...) het advies van de klachtencommissie. De 'gekleurde' politieman die ik in de gang van het politiebureau heb zien lopen (zoals is aangegeven in het advies van de klachtencommissie) was M., en niet de politieambtenaar die de tweede aanhouding verrichtte. Ik ben na binnenkomst in het politiebureau in een cel geplaatst, waarna ik direct tegen de celdeur ben gaan bonken en heb geroepen dat ik er niet tegen kon om daar opgesloten te zijn. Na lang aandringen (ik verbleef zo'n 20 25 minuten in de cel) ben ik buiten de cel gelaten. Hoe lang ik toen heb gewacht op de hulpofficier van justitie kan ik mij niet exact herinneren. In mijn beleving was dat heel lang. Hoewel de hulpofficier van justitie suggereert dat hij mij voor de keuze heeft gesteld om ofwel van de klacht af te zien, zodat ik kon vertrekken, ofwel mijn klacht te handhaven, waardoor ik gedurende het onderzoek naar aanleiding van mijn klacht in de cel diende te verblijven, geeft hij hiermee de feiten verdraaid weer; hij heeft namelijk zoiets gezegd als: "je kunt de klacht laten zitten, dan kun je gaan; als je de klacht wilt handhaven dan zal ik je flink naaien". Toen ik er voor koos om mijn klacht te handhaven, werd ik terugge- plaatst in de cel. Ik ben daarna vrij snel geconfronteerd met M., waarna de hulpofficier van justitie en M. voor overleg zijn weggegaan en pas na ongeveer een uur zijn teruggekomen. Ik heb hierna nog uren in de cel doorgebracht, totdat een proces-verbaal werd opgemaakt. Hoewel in het procesverbaal te lezen is: "De aanhouding als zodanig vind ik terecht en ik begrijp dat ik mij schuldig heb gemaakt aan betrokkenheid aan een onenigheid en daarbij een onttrekking aan een aanhouding.", handhaaf ik mijn klacht dat ik zonder reden ben aangehouden en geboeid. Hoewel ik het procesverbaal destijds heb ondertekend, sta ik niet achter deze verklaring in het procesverbaal; ik heb het namelijk ondertekend zonder de inhoud tot mij te laten doordringen, omdat ik na een slapeloze nacht in de cel, alleen nog maar heel snel naar huis wilde, en ik niet meer helder kon denken. (...)"
7. Nadere reactie van de korpsbeheerderDe korpsbeheerder liet in een reactie op de nadere verklaring van verzoeker, voorzover thans van belang, nog het volgende weten:"...Voor zover (verzoeker; N.o.) nu stelt, dat hij niet tegen het hoofd is geschopt, ga ik er vanuit, dat hij tegenover de klachtencommissie heeft verklaard, dat dit wel het geval is geweest. Na het op schrift stellen van het advies wordt dit naar alle betrokken leden gezonden ter verificatie..."
8. Nadere reactie van de betrokken politieambtenaar.In zijn reactie op verzoekers verklaring deelde politieambtenaar S., voorzover thans van belang, nog het volgende mee:"... * (verzoeker; N.o.) is niet ingesloten in een politiecel, doch in een ophoudkamer; * ik krijg de stellige indruk, dat (verzoeker; N.o.) een niet juist tijdsbesef heeft. Vrij kort na zijn aankomst op het bureau, is (verzoeker; N.o.) aan mij voorgeleid. Na de voor geleiding is (verzoeker; N.o.) wederom in de ophoudkamer geplaatst. Dit in afwachting van mijn onderzoek naar de "gekleurde" col lega en naar de bevestiging van het door hem aangegeven feit een collega te zijn. Dit "onderzoek" heeft maximaal 15 minuten geduurd. * (verzoeker; N.o.) is bij zijn voorgeleiding medegedeeld voor welke feiten hij was aangehouden. * vervolgens is door mij met (verzoeker; N.o.) gesproken over de door hem in te dienen klacht en de consequenties daarvan; * hierna is (verzoeker; N.o.) in afwachting van zijn verhoor in een cel geplaatst..."
Beoordeling
1. InleidingIn de nacht van 23 op 24 juni 1995 (de zogeheten 'TTnacht van Assen') raakten verzoeker en een vriend betrokken bij een vechtpartij in het centrum van Assen. Verzoeker en zijn vriend raakten slaags met enige jongeren, van wie verzoeker de indruk had dat ze veel hadden gedronken. Het betrof, blijkens de verklaring van politieambtenaar M., een groep van zo'n 15 20 mensen, waar omheen veel toeschouwers stonden. Er waren op dat moment als M.E.ers dienstdoende politieambtenaren ter plaatse. Politieambtenaren van een aanhoudingseenheid verleenden assistentie. De aanwezige politieambtenaren hebben ingegrepen ter handhaving van de openbare orde. Daarbij hebben zij (onder meer) verzoeker en zijn vriend aangehouden en naar het bureau van politie overgebracht. In die nacht opereerde in Assen vanuit diverse lokaties een zeer groot aantal politieambtenaren, die afkomstig waren uit verschillende politieregio's.
2. Ten aanzien van het gebruik van geweld voor de eerste aanhouding2.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat politieambtenaar M., die samen met andere politieambtenaren de vechtenden trachtte te scheiden, hem daarbij in het gezicht heeft geslagen. Een getuige, verzoekers vriend, heeft volgens zijn verklaring, zoals opgenomen in het procesverbaal van 24 juni 1995, verklaard het politieoptreden zeer agressief te hebben gevonden. Hij had een politieman zien slaan op het moment dat er niets meer aan de hand was.2.2. Een politieambtenaar is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn taak geweld te gebruiken, wanneer het beoogde doel dit rechtvaardigt en dit doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Zo mogelijk dient een politieambtenaar voorafgaand aan het geweldgebruik een waarschuwing te geven (zie
Achtergrond
onder
2.).2.3. Het staat vast dat de betrokken politieambtenaar M. verzoeker een klap heeft gegeven. M. heeft de situatie waarin dit plaatsvond beschreven als dreigend. M. heeft daarnaast gesteld dat verzoeker zich, tegen zijn verzoek in, weer in de richting van de vechtenden had bewogen. Om die reden had hij verzoeker achteruit getrokken, had hij hem een klap gegeven en had hij gezegd: "Wegwezen".2.4. Verzoeker heeft de door de politieambtenaar M. gestelde gang van zaken niet weersproken. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat verzoeker zich tijdens het optreden van de politie in de richting van n van de bij de vechtpartij betrokken personen heeft bewogen. Verschillende politieambtenaren hadden hem vastgepakt en bij de andere vechtende personen vandaan getrokken. Naderhand had hij de politieambtenaren gewezen op het meisje over wie de ruzie was ontstaan.2.5. Het is niet onbegrijpelijk dat politieambtenaar M. onder de omstandigheden van het moment (zie hiervoor onder 1., 2.1. en 2.3.) kordaat en enigszins hardhandig is opgetreden. Dit rechtvaardigt echter niet zijn besluit om verzoeker te slaan. Zijn doel was te bereiken dat verzoeker bij de vechtenden kon worden weggehouden. Uit niets is gebleken dat verzoeker zich op het bewuste moment agressief of onhandelbaar heeft gedragen. M. had dan ook kunnen volstaan met het wegtrekken van verzoeker. Door verzoeker ook te slaan, heeft politieambtenaar M. meer geweld toegepast dan noodzakelijk was; daarmee heeft hij de eis van proportionaliteit geschonden. Aan het voorgaande doet niet af dat aanwezigen in de betreffende situatie van de TTnacht van Assen er rekening mee moesten houden dat zij, ook ongewild, zouden kunnen worden geconfronteerd met ongeregeldheden, en met het risico dat zij te maken zouden kunnen krijgen met politieoptreden in dat verband. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
3. Ten aanzien van het aanhouden3.1. Verzoeker klaagt er voorts over dat hij, zonder reden, is aangehouden. Verzoeker en zijn vriend zijn van mening dat zij onvrijwillig in de vechtpartij betrokken zijn geraakt. Verzoeker heeft gesteld dat hij nog heeft getracht de ruzie te sussen. De politie heeft verzoeker aangehouden op verdenking van openlijke geweldpleging c.q. mishandeling. Volgens verzoeker hebben de betrokken politieambtenaren de feiten onjuist ge nterpreteerd.3.2. De politie is bevoegd tot aanhouding van een persoon over te gaan indien uit de betreffende feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien en naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit ten aanzien van die persoon (zie
Achtergrond
onder
1.).3.3. Het staat vast dat verzoeker betrokken is geraakt bij een ruzie en een vechtpartij waarbij naar schatting 15 tot 20 jongeren betrokken waren. Volgens politieambtenaar M. was de situatie dreigend geweest. In het licht van deze feiten en omstandigheden konden de betrokken politieambtenaren in redelijkheid besluiten om n of meer van hen die bij de vechtpartij betrokken waren, aan te merken als verdachte van openlijke geweldpleging of mishandeling. De situatie was niet van dien aard dat van hen kon worden verlangd dat zij op dat punt eerst nader onderzoek zouden doen, alvorens over te gaan tot eventuele aanhouding(en). Aldus bezien, was de politie bevoegd ook verzoeker, als betrokkene ter plaatse, als verdachte aan te houden. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
4. Ten aanzien van het boeien4.1. Verzoeker klaagt er tevens over dat hij, zonder reden, geboeid in een politieauto is gezet.4.2. Een verdachte van een strafbaar feit mag onder meer worden geboeid indien feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting (zie
Achtergrond
, onder
3.).4.3. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat voor het boeien van verzoeker alle reden was. Verzoeker was aangehouden in verband met deelname aan de vechtpartij. De korpsbeheerder achtte het boeien van verzoeker begrijpelijk, omdat hij in verband met het voortduren van de schermutselingen nog niet direct kon worden afgevoerd en niet onder direct toezicht kon worden geplaatst, daar de assistentie van de politie op dat moment elders dringend nodig was. Verzoeker heeft bevestigd dat hij zich zonder toezicht in de auto had bevonden.4.4. Gezien de feiten en omstandigheden op het moment van de aanhouding kon de politie met het oog op het risico van ontvluchting naar redelijk inzicht besluiten om verzoeker de handboeien aan te leggen. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.
5. Ten aanzien van het gebruik van geweld bij de tweede aanhouding5.1. Verzoeker klaagt er vervolgens over dat hij bij de tweede aanhouding tegen de grond is gegooid, en dat hij toen een verwonding aan zijn gezicht heeft opgelopen. In zijn klacht van 4 augustus 1995 aan de korpschef (zie
Bevindingen
, onder 1.11.) stelt verzoeker dat hij met grof geweld op de grond was gesmeten. Daarbij was zijn voorhoofd met een flinke dreun op de straatstenen gekomen, waardoor hij een flinke wond aan zijn hoofd had opgelopen. In zijn latere verklaring tegenover de Nationale ombudsman (zie
Bevindingen
, onder 6.) gaf verzoeker echter aan dat de betrokken politieambtenaar bewust met geweld zijn hoofd tegen de grond had geduwd. Hij lag toen met zijn buik op straat, met de handen op de rug geboeid. Zijn verwondingen bestonden uit een schaafwond en zwellingen aan de voorzijde van zijn gezicht.5.2. De naam van de betrokken politieambtenaar kon niet meer worden achterhaald, terwijl er geen getuigenverklaring is van deze tweede aanhouding. Aldus beschikt de Nationale ombudsman alleen over de lezing van verzoeker. Zoals hiervoor is aangegeven, stemmen diens verschillende lezingen op dit punt ook niet geheel met elkaar overeen. In die situatie biedt de enkele verklaring van verzoeker de Nationale ombudsman onvoldoende basis om verzoekers lezing aan te nemen als de juiste beschrijving van de gang van zaken. Daarom zal op dit punt geen oordeel worden gegeven.5.3. Opgemerkt moet nog worden dat verzoeker is weggelopen nadat hij was aangehouden. Voor zover hij zou hebben getracht om zich aan zijn tweede aanhouding te onttrekken, zou hij welbewust het risico hebben gelopen dat de politie bij die aanhouding enig geweld zou gebruiken. Voor zover echter geweld zou zijn gebruikt toen verzoeker al, geboeid, op zijn buik op de grond lag, zou dat afkeuring verdienen.5.4. Verder verdient het de aandacht dat het, ondanks kennelijke inspanningen, onmogelijk is gebleken de politieambtenaar op te sporen die verzoeker opnieuw heeft aangehouden. Dit is tot op zekere hoogte te verklaren uit de bijzondere omstandigheden waaronder de politie in de 'TTnacht' haar werk moest verrichten. Niettemin is een dergelijke gang van zaken niet juist. Van de politie mag worden verwacht dat zij te allen tijde kan nagaan wie bepaalde ambtshandelingen heeft verricht.
6. Ten aanzien van de insluiting in afwachting van de voorgeleiding6.1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat hij enige uren is opgesloten in een cel, in afwachting van de voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie. Zijn klacht op dit punt komt overeen met zijn klacht aan de korpschef (zie
Bevindingen
, onder 1.11.). In zijn latere verklaring tegenover de Nationale ombudsman (zie
Bevindingen
, onder 6.) geeft hij echter aan dat hij 20 25 minuten in de cel had verbleven, en daarna buiten de cel op de hulpofficier van justitie had gewacht.6.2. De betrokken politieambtenaar S. heeft verklaard dat verzoeker ingesloten is geweest in een ophoudkamer, en niet in een cel. Verzoeker was al kort na zijn aankomst op het bureau aan hem voorgeleid; op dat moment bevond verzoeker zich buiten de ophoudkamer. De korpsbeheerder liet weten dat verzoeker zo spoedig mogelijk gezien de omstandigheden die nacht was voorgeleid aan de hulpofficier van justitie.6.3. Het beleid tijdens de 'TTnacht' was erop gericht om verdachten van een strafbaar feit zo snel mogelijk voor te geleiden. Gezien het aantal voorgeleidingen dat in die nacht moest plaatsvinden, is het begrijpelijk dat er soms enige wachttijd ontstond, die ertoe leidde dat de betrokken verdachte in een ophoudkamer diende te wachten op zijn voorgeleiding. Gezien de verklaring van verzoeker tegenover de Nationale ombudsman, bezien in samenhang met de lezing van de politie, is voldoende aannemelijk dat verzoeker niet langer dan 20 25 minuten ingesloten is geweest in een ophoudkamer. Dit is niet onaanvaardbaar lang. De klacht dat verzoeker in afwachting van zijn voorgeleiding, uren opgesloten is geweest, mist feitelijke grondslag. In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Drenthe, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Assen), is niet gegrond behalve op het punt van het geweld bij de eerste aanhouding; op dit punt is de klacht gegrond. Geen oordeel wordt gegeven over het gebruik van geweld bij de tweede aanhouding.
BIJLAGEAchtergrond
1. Redelijk vermoeden van schuldArtikel 27 van het Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover hier van belang, als volgt:"1. Als verdachte wordt v rdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit." Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist w l dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de ogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.
2. GeweldgebruikArtikel 8, lid 1, van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724) luidt als volgt:"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
3. Boeien3.1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen. Artikel 15, lid 4, van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.3.2. In artikel 22, lid 1, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen. De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, n en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."3.3. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moet worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene is aangehouden.