2004/197

Rapport

Verzoekster klaagt over de wijze waarop de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Utrecht haar klacht heeft behandeld over de wijze waarop zij is bejegend door de vreemdelingendienst bij de behandeling van de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig (mvv) verblijf ten behoeve van haar echtgenoot en haar klacht over de lange duur van de behandeling door de vreemdelingendienst van bovengenoemde mvv-aanvraag.

Zij klaagt er in dit verband met name over dat:

- haar zwangerschap voor de vreemdelingendienst geen reden is geweest om de mvv-aanvraag van haar echtgenoot met voorrang te behandelen;

- de vreemdelingendienst in reactie op haar aanvraag om voorrang bij de behandeling van de mvv-aanvraag in verband met haar zwangerschap, bij brief van 11 oktober 2002 heeft laten weten dat ter voorkoming van "voordringen om oneigenlijke redenen" aanvragen uitsluitend op volgorde van binnenkomst worden afgehandeld waardoor bij haar de indruk werd gewekt dat de vreemdelingendienst twijfelde aan haar zwangerschap;

- de vreemdelingendienst bij de behandeling van haar klacht er ten onrechte van uit is gegaan dat de termijn waarbinnen de mw-aanvraag behandeld diende te worden aanving op het moment, 2 oktober 2002, dat de mvv-aanvraag bij de vreemdelingendienst was binnengekomen terwijl haar echtgenoot de mvv-aanvraag reeds op 13 september 2002 bij het Nederlandse consulaat in Barcelona (Spanje) had ingediend;

- door de vreemdelingendienst geen oordeel is uitgesproken over haar klacht over de wijze waarop zij door medewerkers van de vreemdelingendienst, in het kader van de Wet ter voorkoming en bestrijding van schijnhuwelijken, is bevraagd over de "echtheid" van haar huwelijk.

Beoordeling

1.1. Verzoeksters echtgenoot diende op 13 september 2002 een aanvraag in om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij het Nederlandse consulaat te Barcelona (Spanje). Kort daarna diende verzoekster bij de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een verzoek in om behandeling met voorrang vanwege haar zwangerschap. Verder verzocht zij de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Utrecht per fax van 2 oktober 2002 om een afspraak op 8 oktober 2002 in verband met de mvv-aanvraag van haar echtgenoot. Zij liet daarbij weten dat zij de voor de behandeling van de aanvraag vereiste documenten had bezorgd bij de vreemdelingendienst. Aan het verzoek om een afspraak op de door verzoekster gewenste dag heeft de vreemdelingendienst geen gevolg gegeven. (Degene met wie verzoekster een afspraak wenste te maken, was die dag niet beschikbaar.)

1.2. In reactie op deze fax liet de vreemdelingendienst bij brief van 11 oktober 2002 onder meer weten dat een normale zwangerschap geen reden is om een aanvraag met voorrang te behandelen. “Ter voorkoming van voordringen om oneigenlijke redenen” waren de bedrijfsprocessen zo ingericht dat aanvragen uitsluitend op volgorde van binnenkomst worden afgehandeld. In de reactie van 26 november 2002 op verzoeksters klacht hierover deelde de vreemdelingendienst mee dat deze methode stringent wordt gehanteerd om ongelijkheid in behandeling te voorkomen en dat het slechts in zaken van grote nijpendheid te rechtvaardigen is dat voorrang wordt verleend boven andere zaken waarin ook een beslissing moet worden genomen. Ook voor de Visadienst waren er overigens - volgens de brief van 7 oktober 2002 waarmee werd gereageerd op het verzoek om behandeling met voorrang - onvoldoende aanknopingspunten voor voorrangverlening, waarvan volgens de Visadienst alleen sprake kan zijn bij zeer duidelijke inwilligbaarheid of zeer grote nijpendheid.

1.3. Verzoekster kan zich hiermee niet verenigen. Zij is van mening dat haar zwangerschap een goede reden was om de mvv-aanvraag van haar echtgenoot met voorrang af te handelen.

1.4. Voor mvv-aanvragen is er geen wettelijke beslistermijn. Ingevolge artikel 4:13 juncto 4:14 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) dient binnen een redelijke termijn te worden beslist. Een termijn van drie maanden wordt redelijk geacht. Er kan echter sprake zijn van feiten en omstandigheden om hiervan in gunstige zin af te wijken en zo snel mogelijk op de aanvraag te beslissen. Hierbij dient gedacht te worden aan situaties waarbij sprake is van levensbeëindiging of levensbedreiging, bijvoorbeeld ten gevolge van een ernstige ziekte.

1.5. Alhoewel het begrijpelijk is dat verzoekster extra belang hechtte aan de overkomst van haar echtgenoot gelet op haar zwangerschap, kan de vreemdelingendienst worden gevolgd in het standpunt dat een zwangerschap geen reden is om een aanvraag met voorrang af te handelen. Een zwangerschap zonder complicaties is in dit verband geen zaak van grote nijpendheid.

Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

2.1. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat een overheidsinstantie adequaat reageert op brieven van burgers. Dit brengt onder meer met zich mee dat een overheidsinstantie in haar (schriftelijke) communicatie met burgers zakelijk is, gepaste bewoordingen gebruikt, en dient te vermijden dat door de gekozen taal misverstanden ontstaan.

2.2. Verzoekster klaagt over het gebruik van de woorden “ter voorkoming van voordringen om oneigenlijke redenen” door de vreemdelingendienst in de brief van 11 oktober 2002. Daardoor was bij haar de indruk gewekt dat de vreemdelingendienst twijfelde aan haar zwangerschap. Verzoekster kan hierin niet worden gevolgd. De verdere tekst van de brief laat geen ruimte voor deze indruk. In de brief is gesteld dat een normaal verlopende zwangerschap geen reden is voor het verlenen van voorrang. Ook wordt in de brief begrip getoond voor het feit dat verzoekster ondersteuning van haar echtgenoot bij haar zwangerschap verlangde.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

2.3. Over het gebruik van de door verzoekster gewraakte zinsnede wordt ten overvloede nog het volgende opgemerkt. Als het de vreemdelingendienst erom te doen was verzoekster te laten weten dat een eerlijke afhandeling van iedere aanvraag wordt gewaarborgd door het afhandelen van aanvragen op datum van binnenkomst, had met deze woorden kunnen worden volstaan. De zinsnede “ter voorkoming van voordringen om oneigenlijke redenen” voegt hieraan niets toe en kan een verkeerde indruk wekken en/of onnodig tot misverstanden leiden.

3. Op een mvv-aanvraag dient binnen drie maanden te worden beslist. Deze termijn vangt aan bij het indienen van de aanvraag, in dit geval 13 september 2002, de datum, waarop verzoekters echtgenoot een aanvraag om verlening van een mvv indiende bij het Nederlands consulaat te Barcelona. De opvatting van de vreemdelingendienst dat deze termijn begint op het moment dat de aanvraag bij de vreemdelingendienst binnenkomt, is dan ook niet juist.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

4.1. Ten behoeve van de beoordeling van een mvv-aanvraag die erop is gericht een visum te verkrijgen voor verblijf bij de in Nederland wonende echtgeno(o)t(e) moet worden nagegaan of het huwelijk in kwestie geen schijnhuwelijk is. Van de betrokken overheidsinstantie (in dit geval de vreemdelingendienst) mag worden verwacht dat hierover een zorgvuldige communicatie met betrokkenen plaatsvindt.

4.2. Volgens verzoekster heeft de vreemdelingendienst al in het eerste contact met haar en haar echtgenoot openlijk in aanwezigheid van derden twijfel uitgesproken over de echtheid van hun huwelijk. Zij heeft deze bejegening als vernederend ervaren. In reactie op de klacht liet de korpsbeheerder weten dat de vreemdelingendienst in een dergelijk geval verplicht is een onderzoek in te stellen ingevolge de Wet ter voorkoming en bestrijding van schijnhuwelijken (zie Achtergrond onder 2.). In deze context was verzoekster gevraagd of haar huwelijk echt was volgens de korpsbeheerder. Ook al viel achteraf niet meer na te gaan welke woorden zijn gebruikt, de korpsbeheerder heeft niet ontkend dat er al tijdens het eerste contact met verzoekster en haar echtgenoot een vraag is gesteld over de echtheid van het huwelijk Evenmin is weersproken dat dit gebeurde in aanwezigheid van derden. Het is niet juist dat deze vraag is gesteld tijdens het eerste contact met verzoekster en haar echtgenoot.

4.3. Het instellen van een onderzoek naar de echtheid van het huwelijk kan zijn aangewezen op grond van de Wet ter voorkoming en bestrijding van schijnhuwelijken. Dit neemt echter niet weg dat er sprake moet zijn van feiten en omstandigheden op grond waarvan twijfels zijn gerezen aan de echtheid van het huwelijk voordat betrokkenen daarmee in een gesprek worden geconfronteerd. Het stellen van vragen over de echtheid van het huwelijk tijdens een eerste contact in aanwezigheid van derden is dan ook ongepast en onnodig kwetsend. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht, is gegrond met betrekking tot het stellen van vragen over de echtheid van het huwelijk, en het tijdstip waarop de behandeltermijn volgens de vreemdelingendienst ging lopen. De onderzochte gedraging is niet gegrond met betrekking tot het niet verlenen van voorrang.

Onderzoek

Op 10 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw E. te IJsselstein met een klacht over een gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Utrecht.

Verzoekster had de vreemdelingendienst bij brief van 8 oktober 2002 eveneens op de hoogte gesteld van de klacht. De vreemdelingendienst werd eerst in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Aangezien verzoekster het niet eens was met de reactie van de vreemdelingendienst van 26 november 2002 verzocht zij de Nationale ombudsman bij brief van 17 december 2002 om haar klacht verder te onderzoeken.

Vervolgens werd een onderzoek ingesteld naar de gedraging zoals is geformuleerd onder Klacht. Deze gedraging wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht). In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster is op 6 juli 2002 gehuwd te Barcelona (Spanje). Haar echtgenoot heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 10 juli 2002 heeft zij zich met haar echtgenoot, die op basis van een visum kort verblijf naar Nederland was gekomen, gemeld bij de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Utrecht. Bij die gelegenheid heeft de vreemdelingendienst volgens verzoekster openlijke twijfel uitgesproken over de echtheid van het huwelijk.

Op 7 september 2002 is het huwelijk in Nederland kerkelijk ingezegend.

2. Op 13 september 2002 diende verzoeksters echtgenoot bij het Nederlandse consulaat te Barcelona een aanvraag in om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).

3. Op 24 en 26 september 2002 vroeg verzoekster per fax de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), om de mvv-aanvraag met voorrang te behandelen omdat zij zwanger was en haar echtgenoot nodig had.

4. Op 1 oktober 2002 heeft verzoekster de stukken die zij als referent in de mvv-procedure diende te overleggen bezorgd bij de vreemdelingendienst.

5. Op 2 oktober 2002 verzocht zij de heer W., medewerker van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Utrecht, om een afspraak op 8 oktober 2002. In de fax was het volgende opgenomen:

“…Vandaag heb ik contact opgenomen met de lND te Hoofddorp. Mijn man is op dit moment in Barcelona (Spanje) in afwachting van de MVV-procedure. Volgens de IND heeft men de papieren uit Spanje ontvangen en worden de gegevens eind deze week in de computer ingevoerd. Inmiddels is een "Verzoek om Voorrang" i.v.m. zwangerschap van mijn persoon geaccepteerd. Gisteren (1 oktober jl.) heb ik alle benodigde papieren (voor referent) bij jullie in de brievenbus gedropt. Ik wil dan ook graag een afspraak met u maken om de garantieverklaring en een relatieverklaring bij u te komen ondertekenen. Aangezien ik fulltime werk, moet ik een planning maken voor verlof. Volgende week dinsdag (8 oktober) heb ik vrij, dus zou ik u willen vragen de afspraak op die dag in te plannen. De tijd in de middag maakt voor mij niet uit. Ik kan vanaf 13.00 uur. U begrijpt dat het voor mij en mijn man een moeilijke situatie is. Ik heb mijn man echt nodig. Ik hoop en bid dat u ons zult helpen en dat ik u op 8 oktober a.s. mag ontmoeten voor eventuele verdere toelichting. Op 25 oktober a.s. heb ik een afspraak met de verloskundige. Men heeft gezegd dat mijn mans aanwezigheid daarvoor noodzakelijk is. In de enveloppe zit de originele zwangerschapsverklaring van de Verloskundige. Ik vertrouw op een goed bericht van u.

U kunt eventueel telefonisch een boodschap achterlaten op het telefoonnr.…”

6. Bij brief van 7 oktober 2002 liet de Visadienst verzoekster weten dat haar verzoek om voorrang niet werd gehonoreerd. Er waren onvoldoende aanknopingspunten voor een voorrangverlening, die van toepassing is op zaken van zeer duidelijke inwilligbaarheid of van zeer grote nijpendheid anders dan lange behandelingsduur.

7. De heer W. heeft verzoekster op 8 oktober 2002 niet te woord gestaan. Zij diende hierover dezelfde dag schriftelijk een klacht in bij de vreemdelingendienst.

In de klachtbrief was het volgende opgenomen:

“…Middels dit schrijven meld ik een klacht omtrent bovenstaand politiedepartement. Het volgende is aan de hand.

1) Op 7 juli jl. ben ik in Spanje getrouwd met mijn man (…). Op 7 september jl. hebben wij ons kerkelijk huwelijk in Nederland mogen laten inzegenen. Mijn man heeft in Spanje een woon- en verblijfsvergunning. Hij heeft (nog) geen Spaanse nationaliteit. Op 10 juli jl. hebben we bij de gemeente in Den Haag en IJsselstein aangifte van ons huwelijk gedaan om te laten registreren. Bij onze eerste kennismaking op 10 juli jl. bij de vreemdelingenpolitie regio Utrecht werd al openlijk twijfel uitgesproken over ons huwelijk of dat wel "echt" zou zijn. Wij hebben toen de dienstdoende beambte een uitnodigingskaart van ons huwelijk gegeven om met eigen ogen te komen "zien" (zie bijlage). Zoals u op de kaart kunt zien zijn wij belijdend christen.

Op deze gronden dien ik op de eerste plaats een klacht in op grond van discriminatie op grond van geloof. In het Burgerlijk Wetboek staat dat dit bij de Wet verboden is.

2) Na meerdere keren uitvragen bij de politie welke procedure we moeten volgen (mijn man woont en werkt in Spanje en is dus deelgenoot van de E.U.) bleek al snel dat we toch de M.V.V.-procedure moeten volgen. Mijn man moest terug naar land van herkomst (Spanje) in dit geval en daar de procedure afwachten. Waarom wordt Spanje hierin wel gezien als land van herkomst en niet als E.U. land om een andere procedure te volgen? Naar mijn idee klopt dit niet. Mijn man heeft de Nigeriaanse nationaliteit en hij mag legaal in Spanje verblijven en werken dus gingen wij er zelf vanuit dat de E.U. geldt en niet de Nigeriaanse nationaliteit. Helaas voor ons was dat niet zo. Inmiddels is mijn man vanaf 10 september jl. in Barcelona in afwachting van de procedure. Na 6 keer langs te zijn geweest bij de vreemdelingenpolitie is uiteindelijk ons huwelijk geregistreerd op 13 september jl. Waarom moet dit zo lang duren en waarom behandelt men ons met de gedachte dat ons huwelijk niet "echt" zou zijn? Mijn man is van Nigeria en wij voelen dit als discriminatie op grond van ras. Volgens het Burgerlijk Wetboek is dit wederom bij de Wet verboden.

3) Inmiddels is de M.V.V.-procedure in gang gezet. Inmiddels ben ik per dagtekening 9 weken zwanger en heb dit ook laten vastleggen door de verloskundige (zie bijlage). Ik kan dit niet alleen en heb mijn man hierbij nodig. De verloskundige heeft een afspraak met mijn man en mij gemaakt op 25 oktober a.s. Ik heb hem daarbij nodig. Er is geen familie waarop ik kan steunen. De situatie wordt vanaf vandaag echt onhoudbaar. Ik heb de IND gevraagd op 2 oktober jl. wat we moeten doen om de procedure te bespoedigen. Men heeft gezegd dat ik een "Verzoek van Voorrang" schriftelijk moest indienen. Dit heb ik dezelfde dag nog per fax gedaan (zie bijlage). Op 25 september jl. heb ik alvast alle papieren die nodig zijn als Referent (dat is ondergetekende) opgevraagd bij de vreemdelingenpolitie en deze ingevuld en al gedeponeerd op 30 september jl. Aansluitend heb ik op 1 oktober gebeld met de vreemdelingenpolitie en gevraagd wat te doen om e.e.a. te bespoedigen. Aangezien ik fulltime werk is het voor mij heel moeilijk tussendoor vrij te nemen, dat moet eerst worden overlegd (ik ben nl. directiesecretaresse en heb dus een verantwoordelijke baan). In de brief aan de heer W. d.d. 2 oktober jl. heb ik een voorstel gedaan om op 8 oktober 2002 (vandaag) een afspraak in te plannen. Tot op vandaag niets gehoord. Ik heb dus gisteren besloten zelf contact op te nemen telefonisch. Na de hele dag zo'n beetje gebeld te hebben (men is telefonisch gewoon niet bereikbaar omdat je eruit wordt gegooid!!) heb ik uiteindelijk op de valreep (15.30 uur) gevraagd of vandaag mogelijk was en kreeg "nee" op het rekest. Ik heb aangegeven dat ik "Nee" niet accepteer en dus langs kom om te vragen hoe of wat. Dat kon ik doen, maar lachend werd de hoorn op de haak gegooid. Ik word echt behandeld als een schoft of misdadiger. Ik pik dit echt niet. Aangezien ik vrij ben vandaag (omdat ik jarig ben) heb ik besloten om wederom te gaan en mijn tijd te nemen voor de vreemdelingenpolitie. Ik had zoals u begrijpt mijn dag wat anders in gedachten, maar de situatie dwingt me om tijd hiervoor te nemen om e.e.a. te kunnen bespoedigen). De fax die ik aan hen heb gestuurd heb ik gericht aan de heer W. Na herhaaldelijk zeggen dat ik het zat ben en gediscrimineerd wordt werd ik van het kastje naar de muur gestuurd. Ik kreeg dhr. W. in eigen persoon niet te spreken. Ik probeerde zelfs hiervan bij hetzelfde bureau aangifte te doen, maar mijn klacht werd finaal van de hand gewezen. Ook telefonisch kreeg ik deze heer niet te pakken. U begrijpt dat dit in mijn conditie niet bevorderlijk is voor de baby en ik kan u zeggen dat als er iets mis gaat, ik een schadeclaim indien. Ik word als Nederlands Staatsburger niet gehoord. Ik heb alle recht. Waarom word je als je christen bent zo behandeld. Mijn man is een goed persoon, hij is evangelist en gospelartiest. Ik heb het idee dat Marokkaaanse en Turkse mensen nog beter en sneller geholpen worden dan mijn man en ik. Ik vind dit echt schande, want ik werd vanmorgen totaal genegeerd terwijl ik als Nederlander alle recht heb. De IND heeft de M.V.V.-procedure inmiddels verstuurd naar de vreemdelingenpolitie (…) op 3 oktober jl. Is het nu mijn probleem dat er achterstand is in het verwerken van alle aanvragen? Mijn man en ik zijn hier de dupe van, dat neem ik niet. Ik dien dan ook een klacht in op grond van "Discriminatie op grond van ras en discriminatie op grond van geloof'. Dit is bij de Wet verboden…”

8. Bij brief van 11 oktober 2002 reageerde de vreemdelingendienst als volgt op de fax van verzoekster van 2 oktober 2002:

“…Het op eigen initiatief een uitnodiging plannen voor 8 oktober 2002 en deze via een fax zenden naar mijn dienst betekent niet dat daaraan gevolg gegeven kan worden. Afspraken worden door ons gemaakt en ingepland. Daar komt bij dat de MVV aanvraag gedaan bij de diplomatieke post in Spanje (nog) niet in ons bezit is. Hoewel U op voorhand stukken ter onderbouwing van de aanvraag bij ons hebt ingediend kan niet vooruitgelopen worden op de nog onderweg zijnde aanvraag.

Betreffende uw verzoek om voorrang ivm uw zwangerschap kan ik u meedelen dat een normale zwangerschap op zich geen reden is een aanvraag met voorrang te behandelen. Zwangerschap komt namelijk zeer regelmatig voor.

Ter voorkoming van "voordringen om oneigenlijke redenen", zijn onze bedrijfsprocessen zo ingericht dat aanvragen uitsluitend op volgorde van binnenkomst worden afgehandeld. Door deze werkwijze is een eerlijke afhandeling van iedere aanvraag gewaarborgd.

Ik begrijp dat u verlangt naar ondersteuning van uw man bij de zwangerschap. Daarom zal ter voorkoming van onnodige vertraging de door u verstrekte gegevens worden gevoegd bij de MVV aanvraag als deze binnen komt. Daarna zal via de reguliere werkwijze de aanvraag worden afgehandeld. Indien het noodzakelijk is dat u persoonlijk moet langs komen ontvangt u daarvoor een uitnodiging…”

9. Bij brief van 16 oktober 2002 verzocht de Visadienst verzoekster om binnen twee weken aanvullende informatie te verstrekken.

10. Verzoekster diende op 17 oktober 2002 een klacht in bij de Nationale ombudsman over de bejegening door de vreemdelingendienst. In deze brief is, voor zover van belang voor de behandeling van de onderhavige klacht, het volgende opgenomen:

“… In de bijlage treft u het antwoord aan van de vreemdelingenpolitie op mijn verzoek per fax d.d. 2 oktober jl. om een afspraak te maken. Hieronder vindt u mijn verweer op alles wat de politie in die brief schrijft:

Alinea 1: Ik heb niet op eigen initiatief een afspraak gepland, ik heb een verzoek gedaan of het mogelijk is die dag te komen. Je hebt verder niets in te brengen als referent, alleen de politie bepaalt, enige flexibiliteit van hun kant is niet aan de orde en men kijkt dus niet naar persoonlijke situaties. Op de zin dat er nog geen bericht is van de diplomatieke post in Spanje is gebaseerd op een leugen want op 4 oktober jl. heb ik met de heer (…);IND Hoofddorp) telefonisch contact opgenomen met de vermelding dat ik een verzoek om voorrang heb ingediend en tevens gevraagd of gekeken kon worden of onze aanvraag al bij de IND geregistreerd was. Ik kreeg hier positief bericht van en mij werd verteld dat op 3 oktober jl. onze aanvraag bij de IND is geregistreerd (…) en nog dezelfde dag is verzonden. Wat inhoudt dat onze aanvraag van voorrang wel is geaccepteerd en de brief van de Visa Dienst dus niet juist kan zijn. Tevens kan ik vermelden dat de IND bericht aan de Vreemdelingenpolitie moet geven en niet het Nederlands Consulaat in Spanje. Kortom de heer W. kent zijn eigen procedure niet.

Alinea 2: Volgens de heer W. is een "normale zwangerschap op zich geen reden om een aanvraag met voorrang te behandelen". Dus mijn conclusie eerder getrokken in deze brief is juist, want men heeft geen respect voor een zwangere vrouw en het ongeboren kind. Wederom discriminatie op sexe. Uiteraard komt zwangerschap regelmatig voor, moeten wij vrouwen, mannen en kinderen lijden omdat het gewoon wordt gevonden alles alleen te moeten doen zonder ondersteuning?

Alinea 3: Ter voorkoming van "voordringen om oneigenlijke redenen" (oneigenlijk betekent "niet letterlijk" kan ik zeggen dat men dus niet gelooft en het niet letterlijk neemt dat ik zwanger ben. Men zegt dat behandeling op basis van binnenkomst eerlijk is, dat kan, maar hoe staat het met persoonlijke situaties? En hoe is de volgorde?

Heb ik dan helemaal niets in te brengen als Nederlands Staatsburger en gaan mensen voor die geen papieren hebben, dat is pas oneerlijk, want ik heb Nederlands Recht.

Alinea 4: Het is heel normaal als er gegevens binnen komen voor een bepaalde zaak en deze ook later toegevoegd worden aan een dossier. De heer W. doet het nu overkomen of het geen normale zaak is en voor mij een "uitzondering" maakt. Er klopt dus iets structureels niet aan de werkwijze binnen de Vreemdelingen- Dienst...”

De Nationale ombudsman heeft de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht eerst in de gelegenheid gesteld deze klacht af te handelen.

11. Op 21 november 2002 vroeg de vreemdelingendienst verzoekster om nadere informatie. Bij brief van 3 december 2002 deelde de vreemdelingendienst verzoekster mee dat de door haar overgelegde stukken waren doorgestuurd naar de Visadienst, die de behandeling van de aanvraag zou overnemen.

12. Bij brief van 26 november 2002 reageerde de vreemdelingendienst op de klachten van verzoekster van 17 oktober 2002. In deze brief is, voor zover voor de behandeling van de onderhavige klacht, het volgende opgenomen:

“…Ad. 3.

Bij de vreemdelingendienst van de politie regio Utrecht, wordt met standaard bedrijfsprocessen gewerkt. Daarbij wordt de regel in acht genomen dat iedere aanvraag op volgorde van binnenkomst wordt behandeld. Deze methode wordt stringent gehanteerd om ongelijkheid in behandeling te voorkomen. Voorrang verlenen betekent dat andere aanvragen langer moeten wachten op behandeling. Slechts in zaken van zeer grote nijpendheid is het te rechtvaardigen dat voorrang wordt verleend boven andere zaken waarin ook op een beslissing moet worden gewacht.

Gezien bovenstaande acht ik dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad. 4.

De redelijke termijn waarbinnen op een MVV aanvraag dient te worden beslist is gesteld op drie (3) maanden. De MVV aanvraag van uw man is bij de vreemdelingendienst van de politie regio Utrecht op 2 oktober 2002 binnengekomen, hetgeen inhoudt dat voor 2 januari 2003 een beslissing hierover dient te worden genomen. Bij onderzoek bleek, dat de MVV aanvraag van uw man op 19 november 2002 in behandeling is genomen. Hiervan bent u reeds of wordt u alsnog schriftelijk van in kennis gesteld.

Gezien bovenstaande acht ik dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad. 5.

De wet ter voorkoming en bestrijding van schijnhuwelijken (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.) schrijft voor dat een onderzoek ingesteld moet worden of er mogelijk sprake is van een schijnhuwelijk. In die context is de vraag aan u gesteld of uw huwelijk wel echt was. Niet meer na te gaan is of dit ook daadwerkelijk in die bewoordingen aan u is gevraagd.

Gezien bovenstaande heb ik over dit klachtonderdeel geen oordeel.

Ad. 6.

Met "oneigenlijke redenen" heeft de heer W. bedoeld dat de zwangerschap van u geen reden voor voorrang is. Door hem werd niet aan uw zwangerschap getwijfeld. Zie ook ad. 3. Gezien bovenstaande acht ik dit klachtonderdeel ongegrond.

Er is u een verzoeningsgesprek aangeboden, doch u heeft te kennen gegeven daarvan geen gebruik te willen maken.

Ik vertrouw er op u voldoende te hebben geïnformeerd en beschouw uw klacht hiermee als afgedaan…”

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster is weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

In reactie op de klacht deelde de beheerder van het regionale politiekorps de Nationale ombudsman bij brief van 4 juni 2003 het volgende mee:

“…Verzoekster klaagt over de wijze waarop de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Utrecht haar heeft behandeld over de wijze waarop zij is bejegend door de vreemdelingendienst bij de behandeling van de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van haar echtgenoot en haar klacht over de lange duur van de behandeling door de vreemdelingendienst van bovengenoemde mvv-aanvraag. Zij klaagt er in dit verband met name over dat:

- haar zwangerschap voor de vreemdelingendienst geen reden is geweest om de mvv-aanvraag van haar echtgenoot met voorrang te behandelen;

Kortheidshalve verwijs ik u naar de afdoeningsbrief d.d. 26 november 2002 van de regionaal portefeuillehouder vreemdelingenzaken (zie hiervoor onder A.10.; N.o.), waarin de reden onder ad.3 staat beargumenteerd waarom de zwangerschap van verzoekster voor de vreemdelingendienst geen reden is geweest om de mvv-aanvraag van haar echtgenoot met voorrang te behandelen. Een normale zwangerschap wordt door de Visadienst niet gezien als "zeer grote nijpendheid", op basis waarvan de aanvraag met voorrang had moeten worden behandeld.

- de vreemdelingendienst bij de behandeling van haar klacht er ten onrechte van uit is gegaan dat de termijn waarbinnen de mvv-aanvraag behandeld diende te worden aanving op het moment, 2 oktober 2002, dat de mvv-aanvraag bij de vreemdelingendienst was binnengekomen terwijl haar echtgenoot de mvv-aanvraag reeds op 13 september 2002 bij het Nederlandse Consulaat in Barcelona (Spanje) had ingediend;

Er is voor mvv-aanvragen geen wettelijke beslistermijn. Ingevolge de Algemene Wet Bestuursrecht dient binnen een redelijke termijn te worden beslist. Een termijn van drie maanden wordt als redelijk geacht. Daar waar de aanvraag het eerst wordt ingediend geldt dit als begintermijn. In dit geval dus het Nederlandse Consulaat te Barcelona. Ook al wordt de redelijke termijn van drie maanden overschreden, dan nog is er sprake van een redelijke termijn. Volgens de IND te Hoofddorp is dit vastgelegd in de vreemdelingencirculaire B1-1.1.1 machtiging tot voorlopig verblijf, 1.1.2 aanvraag en advies en 1.1.3 aanvraag procedure. Hieruit blijkt dat hoewel de vreemdelingendienst uitging van de begintermijn van 2 oktober 2002, de afhandelingdatum van 2 januari 2003 nog steeds over een geachte redelijke termijn kan worden gesproken.

- door de vreemdelingendienst geen oordeel is uitgesproken over haar klacht over de wijze waarop zij door medewerkers van de vreemdelingendienst, in het kader van de Wet ter voorkoming en bestrijding van schijnhuwelijken, is bevraagd over de "echtheid" van haar huwelijk;

Ingevolge de Wet ter voorkoming en bestrijding van schijnhuwelijken is de vreemdelingendienst, middels het stellen van bepaalde (persoonlijke) vragen, verplicht een onderzoek in te stellen of er mogelijk sprake is van een schijnhuwelijk. In die context is de vraag aan verzoekster gesteld of haar huwelijk echt was. Omdat niet meer na is te gaan of dit ook daadwerkelijk in die bewoordingen zo is gevraagd, heeft de regionaal portefeuillehouder vreemdelingenzaken zich onthouden van een oordeel over de wijze waarop verzoekster door medewerkers van de vreemdelingendienst is bevraagd. Aangevuld met het feit dat een gesprek tussen mensen altijd een subjectieve beleving met zich meebrengt, ben ik van mening dat de regionaal portefeuillehouder vreemdelingenzaken er juist aan heeft gedaan zich te onthouden van een oordeel.

- de vreemdelingendienst in reactie op haar aanvraag om voorrang bij de behandeling van de mvv-aanvraag in verband met haar zwangerschap, bij brief van 11 oktober 2002 heeft laten weten dat ter voorkoming van "voordringen om oneigenlijke redenen " aanvragen uitsluitend op volgorde van binnenkomst worden afgehandeld waardoor bij haar de indruk werd gewekt dat de vreemdelingendienst twijfelde aan haar zwangerschap.

Bij afdoeningsbrief d.d. 26 november 2002 is aan verzoekster medegedeeld dat de heer W. met oneigenlijke redenen heeft bedoeld dat een normale zwangerschap van verzoekster geen reden tot voorrang is. Dat dit bij verzoekster de indruk heeft gewekt dat de vreemdelingendienst twijfelde aan haar zwangerschap, betreur ik ten zeerste, maar ook een indruk is voorbehouden aan individuele subjectiviteit.

Er zijn geen feiten of omstandigheden uit het nader onderzoek naar voren gekomen, die mij aanleiding geven tot een andersluidend oordeel dan is verwoord in de afdoeningsbrief d.d. 26 november 2002…”

D. Reactie verzoekster

In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder liet verzoekster weten dat zij zich afvroeg welke redenen nijpend genoeg zijn om een voorrangsbehandeling te krijgen, als zwangerschap niet in aanmerking komt. Verder merkte zij op dat er binnen drie maanden op een mvv-aanvraag beslist moet worden.

Volgens verzoekster kon wel worden nagegaan welke ambtenaren van de vreemdelingendienst de echtheid van haar huwelijk in twijfel hebben getrokken. Zij kon de medewerkers aanwijzen, die haar en haar echtgenoot “in aanwezigheid van vele mensen in verlegenheid hebben gebracht” en tevens met een meewarige blik naar hen hadden gekeken. Zij heeft deze benadering als vernederend ervaren.

Achtergrond

1. Met ingang van 1 juli 2002 is de mvv-procedure gewijzigd. Ten tijde van de behandeling van de mvv-aanvraag van verzoeksters echtgenoot was hierover het volgende, voor zover relevant voor de onderhavige klacht, opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000:

“Hoofdstuk B1

1.1 Machtiging tot voorlopig verblijf

Op grond van artikel 16, onder a, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Het beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf is een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland. De verplichting om voor de komst naar Nederland een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen, stelt de overheid in staat te onderzoeken of de vreemdeling aan alle voor toelating gestelde vereisten voldoet, zonder daarbij door diens aanwezigheid hier te lande voor een voldongen feit te worden geplaatst .

(…)

1.1.1 Achtergrond

(…)

De machtiging tot voorlopig verblijf is in artikel 1, onder h, Vreemdelingenwet als volgt omschreven: het door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of in het land van bestendig verblijf dan wel het door het Kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen of door het Kabinet van de Gouverneur van Aruba aldaar, na voorafgaande machtiging van Onze Minister van Buitenlandse Zaken, afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden.

Een vreemdeling die zich naar Nederland wil begeven voor een verblijf van langer dan drie maanden moet in beginsel in het bezit zijn van een geldig document voorgrensoverschrijding, voorzien van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem is verstrekt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf. Een land van bestendig verblijf is een land waar de vreemdelinggerechtigd is om langer dan drie maanden te verblijven op grond van een verblijfstitel.

Indien in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging aanwezig is, dient de machtiging tot voorlopig verblijf te worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging die het dichtst in de buurt van het land van herkomst of bestendig verblijf gevestigd is.

(…)

De machtiging tot voorlopig verblijf is een nationaal visum. De bevoegdheid tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf ligt bij de Minister van Buitenlandse Zaken. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in een groot aantal gevallen van zijn bevoegdheid

mandaat verleend aan het hoofd van de Visadienst. Als hoofd van de Visadienst is aangewezen het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Uit de besluiten zal altijd moeten blijken dat het gaat om een bevoegdheid van de Minister van Buitenlandse Zaken. Alle beslissingen ten aanzien van machtigingen tot

voorlopig verblijf dienen steeds namens de Minister van Buitenlandse Zaken te worden genomen. De machtiging tot voorlopig verblijf kan worden afgegeven door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland na voorafgaande machtiging van de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Er is voor mvv-aanvragen geen wettelijke beslistermijn. Ingevolge artikel 4:13 juncto 4:14 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) dient binnen een redelijke termijn te worden beslist. Een termijn van drie maanden wordt redelijk geacht. In elk geval wordt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag bericht binnen welke termijn een beslissing kan worden verwacht (artikel 4:14 Awb). (…)

1.1.2 Aanvraag en advies

Een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt door de vreemdeling ingediend bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. De vreemdeling wacht de uitkomst van de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf af in het land van herkomst of bestendig verblijf, met inachtneming van hetgeen bovenstaand is bepaald ten aanzien van verblijf in de vrije termijn.

Indien de vreemdeling beschikt over een referent hier te lande, kan laatstgenoemde verzoeken om een advies in verband met een door de vreemdeling in het land van herkomst of bestendig verblijf in te dienen aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf. Het verzoek om advies wordt gericht aan de Korpschef van de politieregio waar de vreemdeling verblijf beoogt.

Bij het doen van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf of een verzoek om advies worden betrokkene respectievelijk referent door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging respectievelijk de Vreemdelingendienst geïnformeerd welke documenten en gegevens in elk geval dienen te worden verstrekt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van gestandaardiseerde brieven 'voorwaarden en bescheiden'. Per verblijfsdoel is derhalve sprake van twee brieven, te weten een brief waarin vermeld staat wat betrokkene dient te overleggen en een brief waarin vermeld staat wat de referent dient te overleggen. In aanvulling hierop kan betrokkene respectievelijk de referent schriftelijk worden verzocht aanvullende gegevens of bescheiden te verschaffen.

(…)

1.1.3 Aanvraagprocedure

Een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf wordt door betrokkene ingediend bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of van bestendig verblijf alwaar hij de verschuldigde leges voldoet en zijn identiteit aantoont. Indien de leges, ook nadat betrokkene daartoe een hersteltermijn is verleend, niet zijn voldaan, wordt de aanvraag overeenkomstig artikel 4:5 Awb buiten behandeling gesteld.

Vervolgens wordt aan de hand van de brief 'voorwaarden en bescheiden' die betrekking heeft op het beoogde verblijfsdoel bezien of betrokkene de vereiste gegevens en - gelegaliseerde of van een apostille voorziene - bescheiden heeft ingediend. Voorzover de voor de aanvraag door betrokkene te verschaffen gegevens en bescheiden moeten worden aangevuld, wordt hij éénmaal schriftelijk in de gelegenheidgesteld de aanvraag binnen twee weken te completeren. In voorkomende gevallen kan betrokkene tevens worden verzocht zich in persoon bij de desbetreffende diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aan te melden teneinde een mondelinge toelichting op zijn aanvraag te verschaffen. Na ommekomst van de termijn voor het completeren van de aanvraag, wordt deze doorgezonden naar de Visadienst.

De Visadienst onderzoekt of betrokkene voldoet aan de gelet op het verblijfsdoel aan hem te stellen toelatingsvoorwaarden. Indien zulks niet het geval is, kan de aanvraag worden afgewezen zonder dat wordt beoordeeld of de referent aan de aan hem te stellen voorwaarden voldoet. Indien betrokkene voldoet aan de aan hem te stellen voorwaarden, wordt de referent door de Korpschef van de politieregio waar de vreemdeling verblijf beoogt schriftelijk in de gelegenheid gesteld om binnen twee wekende beoordeling van zijn positie als referent benodigde gegevens en bescheiden te verschaffen. Indien de referent van deze gelegenheid geen gebruik maakt, of niet alle gevraagde stukken overlegt, wordt hem éénmaal een hersteltermijn van twee weken verleend. In voorkomende gevallen kan de referent tevens worden verzocht zich in persoon bij de Vreemdelingendienst aan te melden teneinde een mondelinge toelichting te verschaffen. Na ommekomst van de hersteltermijn informeert de Vreemdelingendienst de Visadienst door middel van een model M62 of de positie van de referent zodanig is dat daarmee door betrokkene aan de voorwaarden voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt voldaan. De Visadienst neemt vervolgens een beslissing op de aanvraag.

De beslissing op de aanvraag wordt door het hoofd van de Visadienst aan de diplomatieke vertegenwoordiging gezonden. Deze maakt de beslissing bekend aan betrokkene. De referent ontvangt een kennisgeving van de beslissing. Indien de aanvraag wordt ingewilligd, nodigt de diplomatieke vertegenwoordiging betrokkene uit in persoon te verschijnen ten behoeve van de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf.

(…).

1.1.4 Verzoek om advies

Voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door betrokkene kan een hier te lande verblijvende referent door middel van een model (…) verzoeken om een advies in verband met het voornemen van een vreemdeling om een mvv-aanvraag in te dienen in het buitenland. In het advies geeft de Visadienst aan de referent aan of er gezien de door hem verschafte informatie bezwaar bestaat tegen de inwilliging van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. Het verstrekte advies heeft derhalve uitsluitend betrekking op de positie van de referent. De referent verzoekt om een advies door het daartoe bestemde formulier (…) aan te vragen bij de Vreemdelingendienst van de politieregio waar de vreemdeling verblijf beoogt en door dit ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden te retourneren. De in het kader van het beoogde verblijfsdoel van de vreemdeling door de referent te overleggen gegevens en bescheiden staan vermeld in de desbetreffende brief 'voorwaarden en bescheiden', die samen met het model (…) aan de referent wordt verstrekt. Voorzover de door de referent te verschaffen gegevens en bescheiden moeten worden aangevuld, wordt hij éénmaal in de gelegenheid gesteld deze binnen twee weken alsnog te overleggen. In voorkomende gevallen kan de referent tevens worden verzocht zich in persoon bij de Vreemdelingendienst aan te melden teneinde een mondelinge toelichting te verschaffen. Na ommekomst van de hersteltermijn informeert de Vreemdelingendienst de Visadienst door middel van een model M62 over de positie van de referent.

De Visadienst antwoordt de referent schriftelijk op zijn verzoek om advies. Indien de positie van de referent zodanig is dat betrokkene in het geval van een mvv-aanvraag niet aan de voorwaarden, betrekking hebbende op het beoogde verblijfsdoel zou voldoen, ontvangt hij een afwijzende beschikking waartegen rechtsmiddelen openstaan.

Indien de referent aan de aan hem te stellen voorwaarden voldoet, wordt de referent erop gewezen dat betrokkene ter verkrijging van een machtiging tot voorlopig verblijf een aanvraag moet indienen bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van zijn land van herkomst of van bestendig verblijf. Daarna zal worden onderzocht of betrokkene aan de aan hem te stellen voorwaarden voldoet. Indien zulks het geval is, wordt de machtiging tot voorlopig verblijf verleend, tenzij nader bekend geworden feiten en omstandigheden ten aanzien van de referent zich daartegen verzetten. Indien betrokkene niet aan de aan hem te stellen voorwaarden voldoet, wordt de aanvraag afgewezen. Indien betrokkene eerst na een periode van langer dan zes maanden na het bericht aan de referent een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf indient, zal de positie van de referent in alle gevallen opnieuw door de Visadienst worden beoordeeld alvorens op de aanvraag wordt beslist.

1.1.5 Afgifte machtiging tot voorlopig verblijf

De machtiging tot voorlopig verblijf wordt afgegeven door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland. De machtiging tot voorlopig verblijf kan slechts worden afgegeven na voorafgaande machtiging door de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Deze machtiging is zes maanden geldig te rekenen vanaf de datum van dagtekening van het bericht van de Minister van Buitenlandse Zaken om een machtiging tot voorlopig verblijf te verstrekken.

(…)

Alvorens de ambassade tot afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf overgaat, vindt een identiteitscontrole plaats. Betrokkene dient zijn identiteit genoegzaam aan te tonen.”

2. In hoofdstuk B.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 is, voor zover relevant voor de behandeling van de klacht, het volgende opgenomen:

“3.1 Op 1 november 1994 is de Wet voorkoming schijnhuwelijken (Wet van 2 juni 1994 tot wijziging van Titel 4 en Titel 5 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: Boek 1 BW) en van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA; Stb. 1994, 405) in werking getreden. Deze regeling maakt het mogelijk om zowel preventief als repressief op te treden tegen het sluiten van een schijnhuwelijk in Nederland en tegen de registratie van een buiten Nederland gesloten schijnhuwelijk in de registers van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage dan wel in de GBA. Effectieve uitvoering van deze wet verlangt een goede samenwerking tussen de ambtenaar van de burgerlijke stand/ambtenaar belast met het bijhouden van de GBA (hierna: GBA-ambtenaar) en de korpschef.

Definitie van een schijnhuwelijk/-partnerschap

Een schijnhuwelijk of -partnerschap is een huwelijk of geregistreerd partnerschap dat wordt aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog een verblijfsrecht te verschaffen.

3.2 De verklaring op grond van artikel 44, eerste lid onder k, Boek 1 BW

Als ten minste één van de aanstaande echtgenoten of geregistreerde partners niet de Nederlandse nationaliteit bezit, mag de ambtenaar van de burgerlijke stand pas meewerken aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte of een akte van registratie van een partnerschap, en aan de voltrekking van een huwelijk of de aangifte van registratie van een partnerschap, indien hij beschikt over een verklaring van de korpschef. Dit lijdt uitzondering indien:

- de echtgenoten of geregistreerde partners aannemelijk kunnen maken dat zij beiden buiten Nederland woonplaats hebben;

- de betrokken echtgenoot of geregistreerde partner die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel of regulier) in Nederland verblijft dan wel gemeenschapsonderdaan is;

- het huwelijk of geregistreerd partnerschap is voltrokken ten minste tien jaren vóór de inschrijving in de GBA of de registratie in de registers van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage en nog bestaat; of

- het huwelijk of het geregistreerd partnerschap juridisch is geëindigd.

Naast de vermelding van de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bevat deze verklaring een advies van de korpschef aan de ambtenaar van de burgerlijke stand met het oog op diens beslissing om al dan niet medewerking te verlenen aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte/aangifte van registratie van een partnerschap dan wel de huwelijksvoltrekking/partnerschapsregistratie. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van zes maanden.

Ook ingeval de ambtenaar van de burgerlijke stand van de Gemeente 's-Gravenhage wordt verzocht om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand, of de GBA-ambtenaar wordt verzocht om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA, dient de desbetreffende ambtenaar te beschikken over deze verklaring.

De korpschef is in alle gevallen waarin de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA-ambtenaar om advies vraagt, verplicht om een verklaring af te geven.

Het is voor de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA-ambtenaar van groot belang dat de verklaring van de korpschef een duidelijk advies bevat:

- positief: als de korpschef van mening is dat er geen indicaties zijn die wijzen op een eventueel schijnhuwelijk of -partnerschap;

- negatief: als hij van mening is dat daarvoor wel indicaties zijn.

Een negatief advies dient te worden gemotiveerd en te worden vergezeld van een ingevulde vragenlijst met eventuele waarnemingen van de korpschef die kunnen duiden op een schijnhuwelijk of -partnerschap. Alleen een gemotiveerd negatief advies kan de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA-ambtenaar ondersteunen bij zijn beslissing om niet mee te werken aan het voltrekken van een huwelijk of de registratie van een partnerschap dan wel de registratie van een buiten Nederland gesloten huwelijk of partnerschap in de onder hem berustende registers.

3.3 Verhouding tussen de verblijfsprocedure en de procedure voorkoming schijnhuwelijken

De verklaring van de korpschef is een advies aan de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA-ambtenaar en dient dan ook los te worden gezien van een eventuele aanvraag om een verblijfsvergunning. Dit betekent dat ook al beschikt de vreemdeling al over een verblijfsstatus, toch een verklaring van de korpschef moet worden afgegeven, tenzij sprake is van een van de in paragraaf 3.2 genoemde uitzonderingen. De verklaring is ook nodig in de situatie dat de vreemdeling nog niet over een verblijfsvergunning in Nederland beschikt, maar wel van plan is om een aanvraag daartoe in te dienen.

3.4 Het model M46

De verklaring van de korpschef en de terugmeldberichten zijn opgenomen als model M46.”

Instantie: Vreemdelingendienst van regiopolitie Utrecht

Klacht:

Bejegening bij aanvraag mvv t.b.v. echtgenoot: vragen gesteld over echtheid van huwelijk, onterechte aanvangsdatum van termijn van behandeling.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Vreemdelingendienst van regiopolitie Utrecht

Klacht:

Geen voorrang verleend i.v.m. zwangerschap .

Oordeel:

Niet gegrond