2004/094

Rapport

Verzoekster klaagt, mede namens haar medebewoners, over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 5 augustus 2001 een feest hebben beëindigd in het door hen gekraakte pand in Den Haag.

Verzoekster klaagt er met name over dat de politieambtenaren:

- geen toestemming hebben gevraagd om het pand te betreden;

- bij het betreden van het pand disproportioneel geweld hebben gebruikt door heftig te duwen en te trekken;

- verzoekster en een medebewoner hebben geschopt;

- een medebewoner in een rolstoel hebben bedreigd door hem dreigend met een zaklamp te verzoeken om naar achteren te gaan;

- de deur van de slaapkamer van verzoekster hebben ingetrapt;

- verzoekster en haar vriend, de organisator van het feest, tegen hun wil in hebben overgebracht naar het politiebureau, om hen daar - pas na ruim een uur - een verklaring te laten afleggen.

Beoordeling

I. Algemeen

1. In mei 2001 hebben verzoekster en medebewoners een groot bedrijfspand aan de X in Den Haag gekraakt. Op 3 augustus 2001 hebben zij in dit pand een feest gegeven.

Ambtenaar S. van het regionale politiekorps Haaglanden heeft in de nacht van 3 op 4 augustus 2001 tezamen met een officier van dienst van de brandweer te Den Haag een bezoek gebracht aan het feest. In verband met de brandveiligheid heeft de officier van dienst het pand gecontroleerd, en het brandonveilig bevonden voor het houden van evenementen zoals feesten. Op verzoek van politieambtenaar S. heeft de organisator van het feest, Ri., het feest beëindigd.

2. Op 4 augustus 2001 hebben verzoekster en medebewoners wederom een feest in het pand gegeven, waarop op het hoogtepunt ongeveer tweehonderd mensen aanwezig waren. Voor dit feest was geen vergunning aangevraagd.

In de nacht van 4 op 5 augustus 2001 zijn acht ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden onder leiding van politieambtenaar S. het pand binnengetreden. Dit binnentreden is gepaard gegaan met enig geweld. Het binnentreden vond plaats om het evenement te beëindigen vanwege het ontbreken van een vergunning. Dit is strafbaar gesteld in de Algemene politieverordening van Den Haag (zie Achtergrond, onder 2).

Bovendien was het pand de dag ervoor brandonveilig verklaard.

Twee politieambtenaren hebben vervolgens verzoekster en haar vriend Ri., de organisator van het feest, mee naar buiten naar een politiebusje genomen om hen te horen. Omdat dit vanwege het rumoer door de omstanders niet lukte, zijn zij overgebracht naar het politiebureau Loosduinen van het korps.

3. Verzoekster klaagt, mede namens haar medebewoners, over de wijze waarop de politieambtenaren op 5 augustus 2001 het feest hebben beëindigd in het door hen gekraakte pand in Den Haag.

II. Met betrekking tot de toestemming

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de politieambtenaren geen toestemming hebben gevraagd om het pand te betreden.

2. De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt niet gegrond. Naar aanleiding van het feit dat het pand reeds eerder, op 4 augustus 2001, door de officier van dienst van de brandweer tijdens een gehouden feest brandonveilig is verklaard voor het houden van evenementen, is zowel in overleg met deze officier van dienst als met de korpsleiding van het korps Haaglanden besloten het feest te beëindigen. Dit om te voorkomen dat het aantal bezoekers in de nacht verder zou aangroeien en aldus het gevaarsrisico zou toenemen, aldus de korpsbeheerder.

Verder wees de korpsbeheerder erop dat vanwege het bestaande ernstige en onmiddellijke gevaar voor de veiligheid van personen of goederen, de bevoegdheid tot het binnentreden werd ontleend aan artikel 2, derde lid, van de Algemene wet op het Binnentreden (zie Achtergrond, onder 1). In dergelijke gevallen is een schriftelijke machtiging tot binnentreden niet vereist.

3.1 In een door politieambtenaar S. opgemaakt rapport van 16 oktober 2001 is onder meer opgenomen dat er op 5 augustus 2001 omstreeks middernacht opnieuw door hem is geconstateerd dat een feest in gang was, zowel binnen als buiten het pand. Na overleg met opnieuw de officier van dienst van de brandweer en de korpsleiding is besloten het feest vroegtijdig te beëindigen om te voorkomen dat het aantal bezoekers in de nacht verder zou aangroeien. S. ging, gezien het bezoek de vorige dag, ervan uit dat een afzonderlijk en afgesloten deel van het bedrijfspand als woning werd gebruikt. Het pand waarin het dansfeest gaande was, is als een inrichting behandeld met daarin een afzonderlijk afgesloten woondeel. De ruimten waarin werd gefeest, waren niet als woning in gebruik.

De afgesloten voordeur ging bij de verschijning van de politieambtenaren nog niet open omdat men zei geen sleutel te hebben. In de tussentijd zag S. veel mensen (ruim meer dan vijftig) vanaf de trap naar beneden komen en op de begane grond naar het linkerdeel van het pand gaan. Later werd geconstateerd dat via een groot raam deze mensen het pand hadden verlaten. Nadat de sleutel was aangetroffen en de deur was geopend door onbekende bezoekers van het feest, wilde S. het pand betreden teneinde met de organisator te praten omtrent het doel van hun komst. S. wilde hiertoe met de officier van dienst van de brandweer de organisator aanspreken, die hij in de hal had zien staan. Hij werd hierbij door enkele onbekenden belemmerd. Vervolgens ontstond enig duw- en trekwerk bij de ingang. Hierbij zijn de personen die de ingang blokkeerden door de politieambtenaren, die S. vergezelden, weggetrokken, aldus S.

3.2 Tijdens het onderzoek heeft politieambtenaar S. nog verklaard dat aan verzoekster inderdaad geen toestemming is gevraagd om het voormalig bedrijfspand te betreden. Verzoekster was voor S. een onbekend persoon. Wel waren zij op zoek naar de organisator van het feest, die hij kende van eerder illegaal georganiseerde feesten. Of aan de organisator direct toestemming is gevraagd om het pand te betreden, weet S. niet meer. Dit ging vanzelf. Met de organisator heeft hij namelijk een goed contact. De politie was trouwens in de dagen ervoor al eerder in het pand geweest. De politie had in ieder geval geen machtiging tot binnentreden, aldus S.

4. Politieambtenaar Rr. deelde tijdens het onderzoek mee dat hen was meegedeeld dat een deel van het gebouw was gekraakt en was ingericht als woning. In de andere vertrekken zou een evenement gaande zijn. Voor het evenement was geen vergunning afgegeven. Tevens was er sprake van een zeer brandgevaarlijke situatie in het gebouw, aldus Rr.

5. Politieambtenaar W. heeft tijdens het onderzoek verklaard dat toen aan de deur werd gebeld, deze in eerste instantie niet werd opengedaan. Pas enige tijd later werd de deur geopend, maar kregen de politieambtenaren niet de gelegenheid om naar binnen te gaan. Hierop zijn de politieambtenaren met enig geweld binnengetreden, omdat zij daartoe bevoegd waren, aldus W.

6. Voorop kan worden gesteld dat de politie op grond van artikel 2 van de Politiewet kan optreden - wanneer zij in redelijkheid kan aannemen dat sprake is van het plegen van een strafbaar feit - om een einde te maken aan die strafbare toestand (zie Achtergrond, onder 3.1). Daaruit volgt dat de politie in beginsel een evenement als een feest kan beëindigen indien zij in redelijkheid tot het oordeel kan komen dat sprake is van een toestand die niet verenigbaar is met regelgeving, zoals in dit geval de Algemene politieverordening van Den Haag.

7. S., die de leiding had, heeft verzoekster en de medebewoners niet als bewoners van het gehele pand gezien. Het gedeelte waar de politie is binnengetreden werd beschouwd als openbare ruimte waar een evenement werd gehouden.

Nu sprake was van een kantoorpand, waarin een groot feest plaatsvond, is deze inschatting niet onjuist geweest. De politieambtenaren konden daarom zonder meer - dat wil zeggen, zonder te beschikken over toestemming of een machtiging tot binnentreden - het pand, niet zijnde woongedeelte, betreden om het evenement te beëindigen.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Met betrekking tot het geweld

1. Verzoekster klaagt er verder over dat de politieambtenaren bij het betreden van het pand disproportioneel geweld hebben gebruikt door heftig te duwen en te trekken.

Verzoekster gaf daarbij aan dat de feestgangers bruut van de deuropening werden weggetrokken, vergezeld van vloekwoorden, schoppen en klappen. Voorts werden zij naar het einde van de rij politieagenten gegooid, of in het vuilnis naast de deur.

Verzoekster klaagt er voorts over dat een mannelijke blonde politieambtenaar verzoekster en medebewoner L. heeft geschopt en een medebewoner in een rolstoel heeft bedreigd door hem dreigend met een zaklamp te verzoeken om naar achteren te gaan, en dat een heftig geblondeerde vrouwelijke politieambtenaar de deur van haar slaapkamer heeft ingetrapt, waar haar hond op dat moment vredig lag te slapen.

2. De korpsbeheerder onthoudt zich bij deze klachtelementen van een oordeel, omdat hij van mening is dat zowel de politieambtenaren als verzoekster en de medebewoners tijdens het onderzoek naar de door verzoekster bij brief van 5 augustus 2001 bij de politie ingediende klacht hierover, onvoldoende afzonderlijk zijn gehoord.

Nu S. heeft verklaard dat het gebruikte geweld was gericht op de aanhouding van een persoon en er slechts sprake was van enig duw en trekwerk, en nu volgens S. de overige gedragingen niet zijn vast te stellen, blijft de mening van verzoekster staan tegenover de mening van S., aldus de korpsbeheerder.

3. In een door politieambtenaar S. opgemaakte geweldsrapportage van het voorval op 5 augustus 2001 is onder meer opgenomen dat hij op het moment van het aangewende geweld samen met acht collega's was. Het geweldgebruik had tot doel om een persoon aan te houden als verdachte.

Voorts was in deze rapportage opgenomen dat het geweldgebruik tot doel had om de belemmering van de taakuitvoering te beëindigen en contact te maken met de organisator van het feest. Het geweld had bestaan uit enig duw- en trekwerk, en was vooraf gegaan door een verbale waarschuwing waarnaar niet werd geluisterd. Ook is opgenomen dat er geen voorafgaande dreiging bestond door de verdachte.

4.1 In het door S. opgemaakte rapport van 16 oktober 2001 is onder meer opgenomen dat hij, nadat de sleutel was aangetroffen en de deur werd geopend door hem onbekende bezoekers van het feest, het pand wilde betreden om met de organisator te praten over het doel van hun komst. S. wilde hiertoe met de officier van dienst van de brandweer de organisator aanspreken, die hij in de hal zag staan. S. werd hierbij door enkele onbekenden belemmerd. Vervolgens ontstond enig duw en trekwerk bij de toegang. Hierbij werden de personen die de ingang blokkeerden door andere politieambtenaren weggetrokken. Hierbij werd abusievelijk ook de organisator bij de voordeur weggetrokken. Naar de waarneming van S. is hierbij geen ander geweld toegepast, dus niet geslagen of geschopt door politieambtenaren.

Een jongedame, die eveneens kennelijk bij de bezoekers van het pand hoorde, deelde S. direct op dat moment mee dat zij was geschopt, aldus S.

4.2 Tijdens het onderzoek heeft S. verklaard dat in de door hem opgemaakte geweldsrapportage naar aanleiding van het voorval is aangegeven dat het geweldgebruik mede tot doel had om een persoon aan te houden als verdachte. Dit is niet juist. De politieambtenaren hebben enig duw- en trekwerk verricht om een belemmering te beëindigen en contact te maken met de organisator van het illegale feest. De rapportage is dus niet correct ingevuld.

Verder verklaarde S. dat naar zijn mening het door de politie toegepaste geweld niet disproportioneel is geweest. Toen zij het pand wilde binnentreden, sloeg de vlam in de pan en werd de ingang door onbekende feestgangers belemmerd. Omdat zij contact wilde maken met de organisator is er door de politie enig duw- en trekwerk verricht om bij de organisator te komen. Hierbij kwamen sommige mensen ten val, waarbij S. zich kan voorstellen dat sommigen zich hebben bezeerd, of een schop hebben gekregen. Er is echter niet bewust geschopt. De blonde politieambtenaar die van het schoppen wordt verdacht, waarschijnlijk politieambtenaar Rr., heeft S. bij de evaluatie over het voorval nog nadrukkelijk laten weten dat hij niet bewust had geschopt. Verder stond er inderdaad vuilnis in de gang.

De man in de rolstoel herinnerde S. zich als onder invloed van alcohol en/of andere middelen en agressief. Hierdoor kon het zo zijn geweest dat hij met een zaklamp is beschenen, of is bevolen om achteruit te gaan. S. weet dit niet meer zeker.

S. wist voorts niet of de deur van de slaapkamer van verzoekster was ingetrapt. Wel kon hij zeggen dat de politie van tevoren had afgesproken om het woongedeelte van het pand ongemoeid te laten, aldus S.

5. Betrokken ambtenaar Rr. deelde tijdens het onderzoek mee dat S. meerdere malen in zeer duidelijke en niet mis te verstane wijze had aangegeven dat de politie het pand binnen wilde om het evenement te beëindigen. Diverse keren heeft S. verzocht om de medewerking van Ri. en zijn medebewoners, maar aan het verzoek werd niet voldaan.

Rr. zag dat voor Ri. een vrouw stond, die later verzoekster bleek te zijn. Op aanwijzing van S. had Rr. verzoekster vastgepakt bij haar schouders en uit de deuropening getrokken, om de politie de toegang tot het pand te verschaffen. Rr. had verzoekster doorgegeven aan de collega's achter hem. Bij dit handelen was verzoekster gestruikeld waardoor zij ten val kwam. Ook Rr. is door deze handelwijze in onbalans geraakt en op zijn rechterknie gevallen. Rr. is weer opgestaan en is vervolgens weer teruggestapt naar de voordeur, waar een man in een rolstoel zat. Rr. heeft de man kort en bondig gezegd dat hij de deuropening moest vrijmaken. Dit door naar buiten te gaan of naar achteren. De man is naar achteren gegaan en is rechts in de centrale gang blijven staan.

Later was verzoekster in zijn richting gestapt met het verwijt dat hij haar kort daarvoor in haar rug had getrapt. Rr. heeft haar verteld dat hij dat niet had gedaan en dat hij niet begreep waarover zij sprak. Rr. heeft hierop meteen aan S. meegedeeld dat hij niemand had geschopt en vroeg hem dat ook te noteren, aldus Rr.

6. Betrokken ambtenaar W. heeft tijdens het onderzoek verklaard dat de politie bij het binnentreden door de bezoekers werd tegengehouden, door passief bij de ingang te blijven staan en tegen haar aan te duwen. Om hen de toegang tot het pand te verschaffen, hebben de politieambtenaren toen tegen de menigte aangeduwd en enkele mensen letterlijk beetgepakt en opzij gezet. Dit gebeurde niet zachthandig, maar dit geweld was, gezien de situatie, zeker niet disproportioneel. Er ontstond een flinke commotie, waardoor flink wat duw- en trekwerk plaatsvond. W. deelde hierbij mee dat hierbij niet is geschopt of geslagen. W. zou daar in ieder geval niets van hebben gezien. Schoppen zou ook absoluut niet nodig zijn geweest, omdat de mensen zich slechts passief hebben verzet. Verder kan W. zich ook niet herinneren dat iemand ten val is gekomen.

Toen de politie vervolgens kon binnentreden, is W. naar boven gegaan om vast te stellen hoeveel mensen zich daar bevonden. Boven op de gang waren meerdere deuren. Vanwege de herrie in het pand, heeft W. hard op deze deuren gebonsd en er ook met haar schoenen tegenaan geschopt, met daarbij het verzoek om open te doen. Inmiddels kwam verzoekster aanlopen en deelde W. mee dat dit het gedeelte was waarin zij woonden. Om die reden heeft W. dit woongedeelte toen gelaten voor wat het was, en is weer naar beneden gelopen. W. heeft geen hond gezien. Verder weet W. honderd procent zeker dat zij geen deur heeft ingeschopt. Zij heeft wel haar schoenen gebruikt om tegen de deur te schoppen, maar de deuren zijn niet kapot gegaan, aldus W.

7. Verzoekster deelde tijdens het onderzoek nog mee dat voor hen het meest belangrijk is dat buitensporig geweld is gebruikt. Daarbij geeft ze aan dat de politie, eerder, haar klacht dat de politie agressief en provocerend heeft gehandeld, gegrond heeft verklaard. Het is volgens haar begrijpelijk dat de politie geweld gebruikt als tegen haar geweld wordt gebruikt, maar dat was hier niet het geval. Al die politieambtenaren hebben volgens verzoekster al eerder dit soort feesten beëindigd en weten dat er gezeurd, geprotesteerd en gerekt wordt, aldus verzoekster.

8. Politieambtenaren zijn bevoegd geweld toe te passen jegens burgers, indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt (zie Achtergrond, onder 3.2). Het geweld moet redelijk en gematigd zijn.

9.1 Wat betreft het duw- en trekwerk is tijdens het onderzoek komen vast te staan dat de politieambtenaren bevoegd waren om het pand binnen te treden. Verder is komen vast te staan dat de politieambtenaren zich van duw- en trekwerk hebben bediend om het pand te kunnen binnentreden, omdat zij door de feestgangers werden belemmerd in de uitoefening van hun functie. In zoverre kan het gebruik van geweld door de politieambtenaren worden gerechtvaardigd.

Echter, nu is gebleken dat in ieder geval verzoekster hardhandig is beetgepakt en op zodanige wijze aan de kant is gezet dat zij en zelfs de politieambtenaar Rr. ten val is gekomen, de organisator abusievelijk ook bij de voordeur is weggetrokken, en S. zich kan voorstellen dat sommigen zich hebben bezeerd of een schop hebben gekregen, en nu tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat de klachtencommissie al bij brief van 28 mei 2002 de korpsbeheerder heeft geadviseerd om de klacht van verzoekster over de agressieve en provocerende behandeling door de politie gegrond te achten (zie Bevindingen, onder A.5), wordt aannemelijk geacht dat het duw- en trekwerk niet proportioneel is geweest. Zeker nu nergens uit blijkt dat de feestgangers actief geweld tegen de politieambtenaren hebben gebruikt.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

9.2.1 Wat betreft het schoppen van verzoekster heeft de - blonde - politieambtenaar Rr. tijdens het onderzoek ontkend dat hij verzoekster heeft geschopt. Hierdoor staat de lezing van verzoekster lijnrecht tegenover die van politieambtenaar Rr.

Nu tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat verzoekster tezamen met Rr. ten val is gekomen, en verzoekster direct erna heeft meegedeeld dat zij door Rr. is geschopt, is het goed mogelijk geweest dat Rr. verzoekster tijdens de val heeft geraakt. Er zijn tijdens het onderzoek echter geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen, waaruit is gebleken dat Rr. verzoekster bewust heeft geschopt.

De Nationale ombudsman onthoudt zich op dit punt dan ook van een oordeel.

9.2.2 Wat betreft het schoppen van medebewoner L. heeft politieambtenaar Rr. ontkend dat hij L. heeft geschopt. Hiermee staat de lezing van verzoekster lijnrecht tegenover de lezing van Rr. Nu er tijdens het onderzoek verder geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan de aan de ene lezing meer betekenis moet worden gehecht dan de andere, dient de Nationale ombudsman zich op dit punt eveneens van een oordeel te onthouden.

9.3 Wat betreft het bedreigen van een medebewoner in een rolstoel is tijdens het onderzoek komen vast te staan dat politieambtenaar Rr. kort en bondig tegen de man in de rolstoel, die voor de deuropening zat, heeft gezegd dat hij de deuropening moest vrijmaken. Hiermee is de stelling van verzoekster, dat deze man dreigend met een zaklantaarn is verzocht om naar achteren te gaan, niet onaannemelijk.

Echter, doordat is vast komen te staan dat vele feestgangers de politie de toegang tot het pand belemmerden en niet reageerden op het verzoek om de deuropening vrij te maken, kan dit handelen de toets der kritiek doorstaan.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

9.4 Wat betreft het intrappen van de deur is tijdens het onderzoek komen vast te staan dat - de geblondeerde - politieambtenaar W. zonder toestemming het woongedeelte van het kraakpand heeft betreden, en daarbij met haar schoenen tegen een deur heeft getrapt. Nu de politie niet in het bezit was van een machtiging tot binnentreden van een woning, zoals verplicht gesteld op grond van de Algemene wet op het binnentreden (zie Achtergrond, onder 1) is het betreden van het woongedeelte en het schoppen tegen de deur niet juist geweest.

Het is tijdens het onderzoek echter niet aannemelijk geworden dat de betrokken ambtenaar de deur daadwerkelijk heeft ingetrapt.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

IV. Met betrekking tot het horen

1. Verzoekster klaagt er ten slotte over dat de politieambtenaren verzoekster en haar vriend, de organisator van het feest, tegen hun wil in hebben overgebracht naar het politiebureau, om hen daar - pas na ruim een uur - een verklaring te laten afleggen.

2. De korpsbeheerder onthoudt zich van een oordeel op dit punt. Volgens de korpsbeheerder heeft politie S. heeft in zijn rapportage verklaard dat verzoekster en haar vriend Ri., in een politieauto die voor het pand aan de X stond, werden gehoord ter zake een overtreding waarvoor proces-verbaal zou worden opgemaakt. Toen dit door omstanders luidkeels onmogelijk werd gemaakt, hebben politieambtenaren verzoekster en Ri. verzocht mee te gaan naar het bureau Loosduinen, aldus de korpsbeheerder.

Volgens de korpsbeheerder komt het door verzoekster gestelde tegenover het door de hoofdinspecteur gestelde dat een en ander op vrijwillige basis is geschied. Om deze reden is het voor de korpsbeheerder niet mogelijk om een oordeel over de klacht te geven.

3. In het door S. opgemaakte rapport van 16 oktober 2001 is onder meer opgenomen dat er is gepoogd om de organisator Ri. voor het pand in een voertuig af te horen. Omdat dit door de vele jongelui om het voertuig heen niet goed lukte, is de organisator verzocht om mee te gaan naar het politiebureau om daar een en ander rustig te kunnen afhandelen. Verder heeft S. tijdens het onderzoek verklaard dat verzoekster en Ri. niet zijn aangehouden, maar vrijwillig, doch met tegenzin, zijn meegegaan naar het politiebureau. S. had hen niet overgebracht naar het politiebureau, maar hij heeft hen daar later nog wel gezien. Ri. is tijdens het wachten op het bureau weggelopen, en niet meer gehoord, aldus S.

4. Politieambtenaar W. heeft tijdens het onderzoek verklaard dat zij samen met haar collega T. de organisator mee naar buiten, naar het politiebusje, had meegenomen om hem te horen inzake het organiseren van een illegaal feest. Verzoekster was hier ook bij aanwezig, omdat zij had verklaard dat zij medeverantwoordelijk was voor dit feest. Zowel de organisator als verzoekster is aangemerkt als verdachte van dit feit, maar zij zijn niet aangehouden.

Omdat het echter te onrustig was rondom het busje om de verklaringen op te nemen, is met de organisator en verzoekster overeengekomen om naar het politiebureau te Loosduinen te gaan. Op dit bureau zijn zij niet ingesloten, maar hebben zij plaatsgenomen in één van de kamers waar gewoonlijk aangiften worden opgenomen. W. en T. zijn intussen in overleg getreden met de hoofdinspecteur van dienst van dit bureau. De hoofdinspecteur wist echter niet goed wat met de twee te doen, waardoor het overleg zeer lang duurde. Het is daarom begrijpelijk dat verzoekster en de organisator van het feest ongeduldig werden en op de deur van de kamer waar W. en T. zich bevonden, begonnen te kloppen. De organisator is uiteindelijk ook weggelopen. Het kan best zo zijn dat verzoekster en de organisator een uur hebben gewacht.

Van verzoekster is nog een verklaring opgenomen, maar omdat niemand van het bureau Loosduinen een beslissing nam over de twee verdachten, en W. en T. dus niet wisten wat zij verder moesten doen, heeft W. de verklaring verscheurd. W. is van mening dat de afhandeling van het voorval met verzoekster en de organisator klungelig is verlopen, aldus W.

5.1 Wat betreft het tegen hun wil in overbrengen naar het politiebureau, heeft politieambtenaar S. verklaard dat verzoekster en Ri. vrijwillig, doch met tegenzin, zijn meegegaan naar het politiebureau. Politieambtenaar W. heeft verklaard dat met verzoekster en Ri. is overeengekomen om naar het politiebureau te gaan.

Nu, gezien deze verklaringen en de stelling van verzoekster, aannemelijk is geworden dat verzoekster en Ri., ondanks hun tegenzin, wel direct hebben besloten om vrijwillig mee te gaan naar het politiebureau, kan deze wijze van overbrenging in dit geval de toets der kritiek doorstaan.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

5.2 Wat betreft het ruim een uur wachten om een verklaring af te leggen, heeft betrokken ambtenaar W. de lezing van verzoekster bevestigd. Nu zij daarbij heeft verklaard dat de politie niet goed wist wat met de twee te doen, en de afhandeling van het voorval daardoor klungelig is verlopen, acht de Nationale ombudsman het laten wachten van verzoekster en Ri. om hen pas na een ruim een uur een verklaring te laten afleggen, niet juist.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het heftig duwen en trekken, en het laten wachten van een uur om een verklaring te laten afleggen; op deze punten is de klacht gegrond.

Over het schoppen van verzoekster en van een medebewoner onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.

Met instemming is kennisgenomen van de opmerking van de korpsbeheerder dat ten aanzien van meerdere klachtelementen kan worden vastgesteld dat partijen, zowel de politieambtenaren als verzoekster en de medebewoners tijdens de klachtbehandeling onvoldoende afzonderlijk zijn gehoord. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat maatregelen zullen worden genomen om in gevallen als deze, alle betrokken politieambtenaren verklaringen in de ik-vorm te laten opstellen. Hierdoor komt een duidelijker en completer beeld tot stand van hetgeen is voorgevallen.

Onderzoek

Op 23 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw R. uit Den Haag, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd tien politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Vier ambtenaren maakten van deze gelegenheid gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Aan de korpsbeheerder is een aantal specifieke vragen gesteld. Tevens werden twee politieambtenaren gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De korpsbeheerder en ambtenaar W. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van ambtenaar S. gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In mei 2001 kraakten verzoekster en medebewoners een bedrijfspand aan de X in Den Haag. Op 4 augustus 2001 gaven zij in dit pand een feest. Voor dit feest was geen vergunning aangevraagd. In de nacht van 4 op 5 augustus 2001 traden ambtenaren van het regionale politiekorps het pand binnen. Dit binnentreden ging gepaard met enig geweld.

Twee politieambtenaren hoorden vervolgens verzoekster en haar vriend Ri., de organisator van het feest, waarna zij werden overgebracht naar het politiebureau Loosduinen van het korps.

2. Verzoekster en haar medebewoners dienden bij brief van 5 augustus 2001 een klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden over het politieoptreden van 5 augustus 2001. Deze klacht hield onder meer het volgende in:

"Op vrijdagavond 3 augustus 2001 jl. waren we met een groep van ongeveer 50 mensen in het pand op de X (…) te Den Haag (…) reeds 3 maanden door ons bewoond, toen een van de bewoners (Ri.) twee mensen in ons pand ontdekte die niet waren uitgenodigd en daar dus niet thuis hoorden. Het bleken twee stille agenten te zijn. Er werd ze vriendelijk verzocht het pand te verlaten, wat zij ook deden na de brandweer gebeld te hebben om het pand te controleren op de brandveiligheid.

De brandweer vond het pand niet veilig genoeg voor de hoeveelheid mensen en wilde minder mensen in het pand. Zowel politie als brandweer negeerden onze vragen over hoe we het pand brandveilig(er) konden maken en over hoeveel mensen er wel in het pand mochten.

Met Volendam in ons achterhoofd hebben we vervolgens een grote tent gebouwd in de achtertuin en hebben we alles daarheen verhuisd. Onze tuin (ongeveer 2 voetbalvelden naast elkaar en afgesloten en op slot) leek ons veilig genoeg. In het pand werden de weinige kaarsjes weggehaald, veilig weggelegd uit bereik van de mensen en vervangen door lampen. Ook werd er goed opgelet of er niet teveel mensen in het pand waren, (niet meer dan 20). Op zaterdagmiddag kwam wijkagent G. langs. Hij informeerde naar onze plannen voor de zaterdagavond en met hem spraken we af dat zolang er geen overlast werd veroorzaakt er geen problemen waren met ons feestje. De muziek stond niet te hard en de mensen veroorzaakten geen overlast omdat we ze binnen of in de tuin en van de straat hielden.

Toch bleken er problemen te zijn, want rond 02.00 's nachts stond er een knokteam van 10 à 15 man voor onze deur. We moesten ze bij gebrek aan een sleutel (die was in de tuin) ongeveer 5 à 10 minuten voor de deur laten staan, terwijl wij de persoon met de sleutels zochten. Toen de deur werd geopend werd ons geen reden van komst opgegeven, ook werd ons niet verzocht om entree. In plaats daarvan werden we bruut uit de deuropening getrokken en vergezeld met vloekwoorden, schoppen en klappen!?! Naar het einde van de rij politieagenten gegooid (of in het vuilnis naast de deur). Toen wij protesteerden werd ons de toegang tot het pand geweigerd! Met name een man met halflang blond haar (verder genoemd Blondie) gedroeg zich zeer provocerend en agressief. Hij schopte mij (R.) in de rug terwijl ik al bijna op de grond lag! En ik stond alleen maar in mijn eigen voordeuropening! Een van de bewoners L. werd hard in zijn aambeien geschopt iets waar hij erg veel pijn van heeft ondervonden (ook achteraf) (dit ook door Blondie). Ook bedreigde deze man een hele goede vriend van ons (Sm.) die vorig jaar een ernstig ongeluk heeft gehad en nu permanent in een rolstoel zit. Sm. stond achter ons bij de deur toen wij bruut en zonder waarschuwing uit de deur getrokken werden en stond vervolgens Blondie in de weg. Dreigend met een zaklamp dwong hij Sm. naar achteren en later toen iedereen buiten stond vroeg Sm. deze man of hij even naar binnen mocht om zijn jas te pakken. Het regende en hij droeg alleen een mouwloos shirt. Deze vraag werd negatief beantwoord. Eenmaal binnen wilde de hoofdagent dat A de muziek uitging en B de mensen het pand verlieten. Tot zijn verbazing merkte hij dat er geen muziek aan was en alle mensen in de tuin waren op een enkeling na. Terwijl de politieagenten het pand inspecteerden vond een heftig geblondeerde agente het nodig om, zonder te vragen of ik de deur kon openmaken (ik kwam al aanlopen met een deurknop in mijn handen) mijn slaapkamerdeur in te trappen waarop de deur geheel uit zijn voegen lag en mijn hond die daarbinnen vredig lag te slapen hevig werd opgeschrikt.

De hoofdagent vond dat ons feestje afgelopen moest zijn, eerst vanwege brandgevaar, later omdat we geen vergunning hadden ondanks onze eerdere afspraak met wijkagent G. Het gedrag van de desbetreffende agenten was agressief en provocerend, zowel tegen de bewoners als tegen onze gasten.

Mensen mochten niet naar binnen voor hun spullen en kleding, vriendelijk gestelde vragen werden genegeerd en redelijk praten met de agenten was onmogelijk.

Tegen onze wil in werden mijn vriend Ri. en ik (R.) naar politiebureau Loosduinen gereden om daar ruim een uur te wachten om een verklaring af te geven. Tot de politiewagen (waarin wij eerst zaten voor de verklaring) startte en wegreed werd er ontkend dat we naar het politiebureau moesten/gingen. Ook toen we in de politiebus zaten werd de tijd gerekt en reageerden de agenten zeer geïrriteerd op de bezorgde en nieuwsgierige mensen. Nu zou ik U als mens willen vragen of dit is hoe mensen met elkaar horen om te gaan? Of is dit het zogenaamde juiste voorbeeld dat de politie denkt te geven? Ons enigste misdrijf is dat we vrienden hebben uitgenodigd voor een feestje zonder zogenaamde vergunning, is dat een reden om behandeld te worden als een crimineel, om redeloos uit onze eigen voordeur geschopt en geslagen te worden?

Graag zou ik u willen verzoeken om het gedrag van uw politiemensen te handhaven op menselijk niveau, om niet agressief te zijn als er gewoon te praten valt!

Om dit verzoek te ondersteunen willen we een officiële aanklacht indienen tegen dit politieteam, in het bijzonder tegen de leidende hoofdagent, de geblondeerde agente die het nodig vond mijn slaapkamerdeur in te trappen en vooral tegen de blonde halflangharige agressieveling (Blondie). Als wij ons aan elke regel van de wet moeten houden dan moeten uw agenten dat ook!"

3. Namens de korpsbeheerder beoordeelde de chef van het district Haaglanden II de klacht van verzoekster bij brief van 25 oktober 2001 onder meer als volgt:

"INHOUD

Uit uw klacht maak ik op dat deze zich richt op de wijze van optreden en het aanwenden van geweld door agenten van onder meer het politiebureau Loosduinen op 5 augustus 2001.

Uw klacht bevat de volgende elementen:

Er is bij de komst van de politie ter zake overlast niet verzocht om entree in het perceel X (…).

Zowel uzelf als andere bewoners zijn op brute wijze uit de deuropening getrokken, vergezeld van vloekwoorden, schoppen en klappen.

Zowel uzelf als andere bewoners zouden naar het einde van een rij politieagenten zijn gegooid dan wel in het vuilnis naast de voordeur en de toegang tot het pand zou u daarna zijn ontzegd.

Terwijl u al bijna op de grond lag zou uzelf in uw rug zijn geschopt door een man met half lang blond haar. (die U verder 'Blondie' noemt)

Een medebewoner genaamd L. zou hard in zijn aambeien zijn geschopt door dezelfde man.

Een vriend van u genaamd Sm., die vanwege een ernstig ongeluk permanent in een rolstoel zit, zou door dezelfde man zijn bedreigd.

Een agente met geblondeerd haar zou zonder u te hebben gevraagd de deur van uw slaapkamer te openen, deze hebben ingetrapt.

U zou samen met uw vriend Ri. tegen uw wil in naar het politiebureau Loosduinen zijn gereden, alwaar u een uur heeft moeten wachten voordat u een verklaring kon afleggen.

9. U zou agressief en provocerend behandeld zijn door de betrokken politiemensen.

FEITEN

Op zondag 5 augustus 2001 omstreeks 00.00 uur werd door de hoofdinspecteur van dienst S., als zodanig eindverantwoordelijk voor de gehele gang van zaken, geconstateerd dat in het pand X (…) te 's-Gravenhage, hetwelk illegaal in gebruik was genomen, een feest werd gehouden.

Naar aanleiding van het feit dat het pand door de officier van dienst van de brandweer op 4 augustus 2001 tijdens een gehouden feest reeds brandonveilig werd verklaard voor het houden van feesten en/of overnachtingen, werd zowel in overleg met deze officier van dienst als met de korpsleiding van het korps Haaglanden besloten het feest vroegtijdig te beëindigen. Dit om te voorkomen dat het aantal bezoekers in de nacht verder zou aangroeien en aldus het gevaarsrisico zou toenemen.

Op dat moment waren er diverse politie-eenheden ter plaatse. Uit de door de hoofdinspecteur van dienst S. afgelegde verklaring blijkt dat de voordeur van het pand X (…) bij het verschijnen van de politie niet werd geopend. Dit vanwege het feit dat men zei geen sleutel te hebben. Van buitenaf werd waargenomen dat naar schatting meer dan vijftig mensen vanaf de trap naar beneden kwamen en op de begane grond naar het linkergedeelte van het pand gingen. Later werd vastgesteld dat deze mensen via een groot raam het pand hadden verlaten. Uit de verklaring van genoemde hoofdinspecteur blijkt verder het volgende:

Nadat de sleutel was aangetroffen en de deur werd geopend, wilde genoemde hoofdinspecteur van dienst de hem bekende organisator van het feest aanspreken. Deze had hij van buitenaf reeds zien staan in de hal van het pand. Hij wilde de organisator op de hoogte brengen van de reden en het doel van de komst van de politie. Echter toen hij het pand wilde betreden werd hem de toegang door enkele onbekenden belemmerd. Hierop ontstond enig duw en trekwerk. Hierbij werd door politieambtenaren een aantal personen die de ingang blokkeerden weggetrokken. Abusievelijk werd ook de organisator uiteindelijk bij de voordeur weggetrokken. Toepassing van enig ander geweld werd niet aangewend.

Vervolgens werd de organisator medegedeeld dat het feest beëindigd diende te worden en dat behalve degenen die beweerden de bewoners te zijn, iedereen het pand diende te verlaten. Tegen het betreden van het pand door de politie werd door de organisator geen bezwaar gemaakt.

Aan de naar schatting tweehonderd in het pand en in de tuin aanwezige personen werd twee keer te verstaan gegeven dat het feest beëindigd was en dat men geacht werd te vertrekken. Dit geschiedde uiteindelijk. Er is toen getracht de organisator aan de voorzijde van het pand in een politievoertuig af te horen. Dit gelukte niet vanwege de vele personen die zich om dit voertuig heen hadden verzameld. Hem is toen verzocht mee te gaan naar het bureau Loosduinen teneinde aldaar een en ander rustig te kunnen afhandelen.

Na afloop van het optreden is door genoemde hoofdinspecteur van dienst een evaluatie gehouden, waarbij nogmaals nadrukkelijk de vraag aan de orde is geweest in welke mate gebruik was gemaakt van geweld. Door betrokken politieambtenaren is daarbij verklaard dat er geen ander geweld is aangewend dan het vermelde duw en trekwerk.

OVERWEGING EN OORDEEL

Ten aanzien van element 1;

Toen de deur van het pand X (…) werd geopend, wilde de hoofdinspecteur van dienst S. het pand betreden teneinde de organisator van het feest aan te spreken omtrent het doel van de komst van de politie. Deze had hij van buitenaf reeds zien staan in de hal van het pand. Echter werd deze hoofdinspecteur vervolgens bij de ingang van het pand door voor hem onbekende bezoekers van het feest gehinderd.

Hoewel niet expliciet vermeld in de verklaring van deze hoofdinspecteur, ga ik ervan uit dat aan de bewoners van het pand aan de X (…) duidelijk gemaakt is waarvoor de politie was gekomen. Ik acht dit klachtelement ongegrond.

Ten aanzien van element 2;

Uit de verklaring van de hoofdinspecteur S. blijkt dat hij, toen hij het pand wilde betreden teneinde de organisator van het feest aan te spreken, werd gehinderd door hem onbekende bezoekers van het feest. Hierop ontstond volgens zijn verklaring enig duw en trekwerk. Personen die op dat moment de ingang blokkeerden werden vervolgens door hem vergezellende politiemensen weggetrokken. Hierbij is volgens hem geen ander geweld toegepast. Ik acht dit klachtelement ongegrond.

Ten aanzien van klachtelement 3;

Volgens de verklaring van de hoofdinspecteur S. is er alleen sprake geweest van enig duw en trekwerk bij de ingang van het pand. Ik acht dit klachtelement ongegrond.

Ten aanzien van klachtelement 4;

Volgens de verklaring van de hoofdinspecteur S. is er alleen sprake geweest van enig duw en trekwerk bij de ingang van het pand. Uit het onderzoek is niet vastgesteld kunnen worden wie de man met het half lange blonde haar die u 'blondie' noemt is geweest. De enige collega met blond haar die ter plaatse is geweest heeft tegenover de hoofdinspecteur S. verklaard dat hij absoluut niemand heeft geschopt. Er is in het geheel niet gebleken dat een van de aanwezige agenten u heeft geschopt terwijl u op de grond lag. Ik acht dit klachtelement ongegrond.

Ten aanzien van klachtelement 5;

Volgens de verklaring van de hoofdinspecteur S. is er alleen sprake geweest van enig duw en trekwerk bij de ingang van het pand. Uit het onderzoek is niet vastgesteld kunnen worden wie de man met het half lange blonde haar die u 'blondie' noemt is geweest. De enige collega met blond haar die ter plaatse is geweest heeft tegenover de hoofdinspecteur S. verklaard dat hij absoluut niemand heeft geschopt. Er is in het geheel niet gebleken dat uw vriend L. is geschopt door aanwezige agenten. Ik acht dit klachtelement ongegrond.

Ten aanzien van klachtelement 6;

Volgens de verklaring van de hoofdinspecteur S. is er alleen sprake geweest van enig duw en trekwerk bij de ingang van het pand. Uit het onderzoek is niet vastgesteld kunnen worden wie de man met het half lange blonde haar die u 'blondie' noemt is geweest. De enige collega met blond haar die ter plaatse is geweest heeft tegenover de hoofdinspecteur S. verklaard dat hij absoluut niemand heeft bedreigd. Er is in het geheel niet gebleken dat uw vriend Sm. door aanwezige agenten is bedreigd. Ik acht dit klachtelement ongegrond.

Ten aanzien van klachtelement 7;

Volgens de verklaring van de hoofdinspecteur S. is er alleen sprake geweest van enig duw en trekwerk bij de ingang van het pand. Uit het onderzoek is niet vastgesteld kunnen worden wie de volgens uw zeggen de 'heftig geblondeerde' agente is geweest die uw slaapkamerdeur zou hebben ingetrapt. Na afloop van het optreden is door genoemde hoofdinspecteur van dienst een evaluatie gehouden, waarbij nogmaals nadrukkelijk de vraag aan de orde is geweest in welke mate gebruik was gemaakt van geweld. Door betrokken politieambtenaren is daarbij verklaard dat er geen ander geweld is aangewend dan het vermelde duw en trekwerk. Ik acht dit klachtelement ongegrond.

Ten aanzien van klachtelement 8;

Volgens de verklaring van de hoofdinspecteur S. is gepoogd de organisator van het feest in een politieauto die voor het pand aan de X (…) stond, af te horen. Aangezien dit niet lukte vanwege de vele omstanders is hem verzocht mee te gaan naar het bureau om daar een en ander rustig te kunnen afhandelen. Uit de verklaring van de hoofdinspecteur S. is niet gebleken van het tegen de wil van de organisator of tegen die van uzelf vervoeren naar het politiebureau Loosduinen. Ik acht dit klachtelement ongegrond.

Ten aanzien van klachtelement 9;

Ik betreur de wijze waarop u de bejegening door de politiemensen heeft ervaren. Ik beschouw uw opmerkingen als een signaal, welke ik onder de aandacht van de bureauchef van het politiebureau Loosduinen heb gebracht. Niettemin kan ik ten aanzien van dit element geen uitspraak doen."

4. Bij brief van 30 oktober 2001 liet verzoekster de korpsbeheerder onder meer het volgende weten:

"Mijn reactie op uw brief van 25 okt. jl. (…) is geshockeerd! Vooral omdat de politie's kant van het verhaal als feit staat genoteerd, iets wat het absoluut niet is. Ook ben ik geshockeerd over het aantal leugens gegeven door de medewerkers van het politieteam (vooral door S.). Ik wil erg graag protesteren tegen uw besluit dat al onze klachten ongegrond zijn. Onze klachten lijken mij absoluut niet serieus genomen en ik wil dat dit wel gebeurt! Dat recht hebben we! Ook zou ik willen vragen waarom de meningen van het politieteam wel serieus genomen worden en die van ons worden ontkend & genegeerd.

(…)

Ik zou u willen verzoeken om deze zaak te heropenen en ditmaal wel onze verklaringen (vijf in totaal) af te nemen!

Ik hoop dat u ditmaal wel een eerlijke beslissing zal kunnen nemen in plaats van alles ontkennen en letterlijk beweren dat alles waar wij over hebben geklaagd niet gebeurd is!

Wij hebben geen reden om te liegen, wij hebben niks te winnen hieraan behalve gerechtigheid! En een eerlijke behandeling! Met agressie en zinloos geweld schiet niemand iets op!"

5. De korpsbeheerder liet bij brief van 5 juni 2002 aan verzoekster weten dat hij haar klacht had voorgelegd aan de Onafhankelijke commissie voor klachten tegen politie Haaglanden, die op 28 mei 2002 advies had uitgebracht. De korpsbeheerder voegde het advies bij, en deelde mee dat zijn oordeel hiermee overeen kwam.

In het advies is onder meer het volgende opgenomen:

"De commissie stelt vast dat het bezwaar zich richt op de volgende feiten:

1. Voor wat betreft het feit dat volgens klaagster de politie niet heeft verzocht om te worden toegelaten in het pand X (…).

De commissie stelt vast dat uit de rapportage van de hoofdinspecteur is gebleken dat hij op 04 augustus 2001 geconstateerd heeft dat er een illegaal feest aan de gang was in perceel X (…). De hoofdinspecteur heeft contact gezocht met de organisator en deze heeft samen met de officier van dienst van de brandweer een onderzoek ingesteld naar de brandveiligheid van het pand. Uit de inspectie van de brandweer bleek dat het pand niet veilig was voor het houden van een feest en dat een beroep werd gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van de organisator het feest te beëindigen en de bezoekers, op dat moment zo'n 200, te laten vertrekken.

Op 05 augustus 2001, omstreeks 00.00 uur werd opnieuw door genoemde hoofdinspecteur geconstateerd dat er een feest aan de gang was in het pand. Op dat moment waren er ongeveer 50 mensen. Na overleg met de korpsleiding en de brandweer werd besloten het feest te beëindigen.

De voordeur was op dat moment afgesloten. Men zei geen sleutel bij de hand te hebben. Veel mensen waren al bezig het pand te verlaten, zoals later bleek via een groot raam. De deur werd even later geopend door onbekende bezoekers van het feest. Deze bezoekers hinderden de hoofdinspecteur om naar binnen te gaan en de organisator, die hij al gezien had, de reden van zijn komst te melden.

De chef van Haaglanden II heeft dit klachtelement ongegrond verklaard.

De commissie stelt op grond van de onderzoeksrapportage van de politie Haaglanden het volgende vast.

De betrokken politieambtenaren, die in uniform waren, hebben geruime tijd voor de deur gestaan, zoals ook door klaagster wordt erkend. Gezien het feit dat de aanwezigen wisten dat het feest illegaal was, hebben verschillende mensen de kans gezien, zolang de politie nog niet binnen was, om via een raam te vertrekken. Toen de deur uiteindelijk werd geopend werd de politie gehinderd binnen te komen door vertrekkende gasten. De politie kon niet direct de organisator op de hoogte stellen van het feit dat het feest beëindigd diende te worden, hetgeen overigens uit het vorige bezoek van de politie wel kon worden afgeleid. De commissie is van mening dat de politie niet iedereen kan aanspreken of aanroepen en het lijkt dan ook aannemelijk om de organisator aan te spreken. Even later is dit wel gedaan en is de organisator een proces-verbaal aangezegd.

De commissie is het, gezien dit klachtelement, eens met de beslissing van de betreffende chef van Haaglanden II.

De commissie acht de klacht op dit punt ongegrond.

2. Zowel klaagster als andere bezoekers zijn op brute wijze uit de deur opening getrokken, vergezeld van vloekwoorden, schoppen en klappen.

De commissie merkt op dat klaagster in haar bezwaarschrift aangeeft dat er wel degelijk 'buitenproportioneel geweld' is aangewend en dat er meer is gebeurd dan alleen wat duw- en trekwerk. Zij stelt verder vast dat de aanwezige hoofdinspecteur heeft verklaard dat het geweld onder zijn leiding en verantwoordelijkheid in groepsverband is toegepast door ongeveer 8 politiemensen waaronder in ieder geval de politieman/vrouw met kledingnummer (...). Hij verklaart tevens in zijn geweldsrapportage dat het gebruikte geweld was gericht op de aanhouding van een persoon.

Zij stelt voorts vast dat bij de toepassing van geweldsmiddelen het noodzakelijk is dat de noodzakelijke zorgvuldigheid en daarmee de proportionaliteit en subsidiariteit in acht dienen te worden genomen.

Ook stelt zij vast dat partijen, zowel politiemensen als klagers, onvoldoende afzonderlijk zijn gehoord met betrekking tot dit klachtelement. Hieruit volgt dat de mening van klaagster blijft staan tegenover de mening van de hoofdinspecteur.

De commissie is gezien het bovenstaande van mening dat met betrekking tot dit klachtelement zij zich dient te onthouden van een oordeel.

3.a. Zowel klaagster als andere bezoekers zouden naar het einde van een rij politieagenten zijn gegooid dan wel in het vuilnis naast de voordeur zijn gegooid en

3.b. klaagster zou de toegang tot het pand daarna zijn ontzegd.

De chef van Haaglanden II acht dit klachtelement ongegrond.

De commissie stelt vast dat, gezien de onderzoeksrapportage, alsmede de registratie uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie Haaglanden, er in ieder geval enig duw- en trekwerk is geweest bij de ingang. Dit duw- en trekwerk is verantwoord in de geweldsrapportage van betrokken hoofdinspecteur. Verder wordt in geen enkele rapportage of verslag melding gemaakt van het gooien met mensen of van het in vuilnis terechtkomen van mensen.

De commissie stelt vast dat partijen, zowel politiemensen als klagers, onvoldoende afzonderlijk zijn gehoord met betrekking tot dit klachtelement. Hieruit volgt dat de mening van klaagster blijft staan tegenover de mening van de hoofdinspecteur.

De commissie is gezien het bovenstaande van mening dat met betrekking tot dit klachtelement zij zich dient te onthouden van een oordeel.

Met betrekking tot het klachtelement dat klaagster de toegang tot het pand, waarin zij haar woning had gevestigd, werd ontzegd, wordt in de onderzoeksrapportages, noch in de andere verslagen van het gebeurde, gesproken, zodat de commissie vaststelt dat dit element niet door de politie wordt weerlegd.

De commissie acht de klacht op dit punt gegrond.

4. Terwijl klaagster op de grond lag zou zij in de rug zijn geschopt door een man met half lang blond haar. (door klaagster nader 'Blondie' genoemd)

De chef van Haaglanden II acht dit klachtelement ongegrond.

De commissie stelt vast dat de aanwezige hoofdinspecteur heeft verklaard dat het geweld onder zijn leiding en verantwoordelijkheid in groepsverband is toegepast door ongeveer 8 politiemensen. De hoofdinspecteur heeft verklaard dat hij niet gezien heeft dat er ander geweld dan door hem omschreven in zijn rapportages heeft plaatsgevonden.

Zij stelt tevens vast dat de hoofdagent Rr. tegen de hoofdinspecteur heeft gezegd dat hij door klaagster werd beschuldigd van het feit dat hij haar zou hebben geschopt. Hij ontkent dit tegenover de hoofdinspecteur.

De commissie stelt vast dat partijen, zowel politiemensen als klagers, onvoldoende afzonderlijk zijn gehoord met betrekking tot dit klachtelement. Hieruit volgt dat de mening van klaagster blijft staan tegenover de mening van de hoofdinspecteur.

De commissie onthoudt zich van een oordeel met betrekking tot dit klachtelement.

5. Een medebewoner genaamd L. zou hard in zijn aambeien zijn geschopt door dezelfde man.

De chef van Haaglanden II acht dit klachtelement ongegrond.

De commissie stelt vast dat de chef van Haaglanden II in zijn antwoordbrief stelt, dat uit onderzoek niet is gebleken wie de man met het halflang blonde haar is geweest, terwijl de enige 'collega' met blond haar tegenover de hoofdinspecteur heeft verklaard dat hij niet geschopt heeft.

Zij stelt tevens vast dat blijkens de rapportage van de hoofdinspecteur, de hoofdagent Rr. heeft ontkend dat hij klaagster zou hebben geschopt.

Door de onderzoeker is niet vastgesteld of de ondertekenaar van de klacht, L., dezelfde persoon is als de L. waarvan klaagster hier stelt dat hij is geschopt.

Gezien het feit dat kennelijk niet is duidelijk geworden of deze L. een klacht heeft ingediend en het feit dat kennelijk niet met zekerheid is te zeggen of hoofdagent Rr. de bedoelde 'Blondie' is, onthoudt de commissie zich van een oordeel over dit klachtelement.

6. Een vriend van klaagster, genaamd Sm., die vanwege een ernstig ongeluk in een rolstoel zit, zou door dezelfde man zijn bedreigd.

De chef van Haaglanden II acht dit klachtelement ongegrond.

De commissie stelt vast dat de chef van Haaglanden II in zijn antwoordbrief stelt, dat uit onderzoek niet is gebleken wie de man met het halflang blonde haar is geweest, terwijl de enige 'collega' met blond haar tegenover de hoofdinspecteur heeft verklaard dat hij absoluut niemand heeft bedreigd.

Zij stelt tevens vast dat uit geen enkele rapportage te lezen valt dat betrokken hoofdagent Rr. ontkent dat hij een persoon in een rolstoel heeft bedreigd. Er wordt alleen gesproken door de hoofdagent Rr. over het feit dat hij beschuldigd wordt klaagster geschopt te hebben. Het feit dat de chef van Haaglanden II ontkent dat de bedreiging heeft plaatsgevonden wordt derhalve op geen enkele wijze onderbouwd, hetgeen in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

Gezien het feit dat kennelijk niet is duidelijk geworden of deze bedreiging heeft plaatsgevonden en het feit dat kennelijk niet met zekerheid is te zeggen of hoofdagent Rr. de bedoelde 'Blondie' is, onthoudt de commissie zich van een oordeel over dit klachtelement.

7. Een agente met geblondeerd haar zou zonder u te hebben gevraagd de deur van uw slaapkamer te openen, deze hebben ingetrapt.

De chef van Haaglanden II acht dit klachtelement ongegrond.

De commissie stelt vast dat de hoofdinspecteur in zijn rapportage stelt dat hij ervan uit ging dat een gedeelte van het voormalige bedrijfspand als woning werd gebruikt, waarmee hij aangaf dat het pand gekraakt was. Het pand waarin het dansfeest gaande was werd derhalve als een inrichting behandeld met daarin een afzonderlijk woongedeelte, c.q. appartement. De ruimten waarin gefeest werd waren niet als woning in gebruik. De overige ruimten vielen dus onder de bescherming van het begrip 'woning'.

Zij stelt tevens vast dat uit het onderzoek van de chef van Haaglanden II niet is vast komen te staan wie de, volgens zeggen 'heftig geblondeerde agente', is geweest. Tevens stelt zij vast dat niet objectief is vast komen te staan dat de deur van de slaapkamer van klaagster inderdaad is opengetrapt.

Het door klaagster gestelde komt derhalve tegenover het door de hoofdinspecteur gestelde dat hij nadrukkelijk aan alle betrokken agenten heeft gevraagd in welke mate er gebruik is gemaakt van geweld en men collectief verklaarde geen ander geweld te hebben gebruikt dan enig duw- en trekwerk.

Reden waarom de commissie zich onthoudt van een oordeel met betrekking tot dit klachtelement.

8. Klaagster zou samen met haar vriend Ri. tegen haar wil in naar het politiebureau van Loosduinen zijn gereden, alwaar klaagster een uur heeft moeten wachten voordat zij een verklaring kon afleggen.

De chef van Haaglanden II acht dit klachtelement ongegrond.

De commissie stelt vast dat de hoofdinspecteur in zijn rapportage stelt dat klaagster en haar vriend, in een politieauto die voor het pand aan de X stond, werden gehoord ter zake de overtreding waarvoor proces-verbaal zou worden opgemaakt. Toen dit door omstanders luidkeels onmogelijk werd gemaakt, is klaagster en haar vriend verzocht mee te gaan naar het bureau Loosduinen. Zij stelt tevens vast dat klaagster ontkent dat dit op vrijwillige basis geschiedde.

Het door klaagster gestelde komt derhalve tegenover het door de hoofdinspecteur gestelde dat een en ander op vrijwillige basis geschied is.

Reden waarom de commissie zich onthoudt van een oordeel met betrekking tot dit klachtelement.

9. Klaagster zou agressief en provocerend zijn behandeld door de politie.

De chef van Haaglanden II kan ten aanzien van dit klachtelement geen uitspraak doen, maar hij betreurt de wijze waarop klaagster de bejegening door politiemensen heeft ervaren. Hij beschouwt de opmerkingen van klaagster als een signaal, welke hij onder de aandacht van de bureauchef van het politiebureau Loosduinen heeft gebracht.

De commissie stelt vast dat de klacht van klaagster zeer veel elementen bevatten met betrekking tot agressief en provocerende handelingen van de politie. Zij stelt tevens vast dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de specifieke gedragingen van de individuele ambtenaren. Los van het feit dat de groep politiemensen onder verantwoordelijkheid en leiding van de hoofdinspecteur hebben geopereerd, blijven zij verantwoordelijk voor individuele acties. De commissie is van mening dat het zorgvuldiger ware geweest dat alle betrokkenen ieder afzonderlijk waren gehoord, zodat een duidelijk beeld zou kunnen worden verkregen. Nu dit niet is geschied en het signaal dat klaagster heeft afgegeven als leermoment wordt gebruikt door de chef van Haaglanden II om dit onder de aandacht te brengen van de bureauchef van het bureau Loosduinen stelt de commissie dat, zonder zich uit te spreken over de mate waarin, de politiemensen naar klaagster toe provocerend en agressief zijn geweest.

De commissie acht de klacht op dit punt gegrond."

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. Bij brief van 12 januari 2003 achtte de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden het eerste klachtonderdeel niet gegrond, en onthield hij zich ten aanzien van de overige klachtelementen van een oordeel. Voor zijn motivering verwees hij naar een onderzoeksrapportage van de chef van het bureau Zuid-West van het regionale politiekorps Haaglanden van 9 december 2002. In deze onderzoeksrapportage is onder meer het volgende opgenomen:

"1. Voor wat betreft het feit dat volgens klaagster de politie niet heeft verzocht om te worden toegelaten in het pand X (…);

Naar aanleiding van het feit dat het pand door de officier van dienst van de brandweer op 4 augustus 2001 tijdens een gehouden feest reeds brandonveilig werd verklaard voor het houden van feesten en/of overnachtingen, werd zowel in overleg met deze officier van dienst als met de korpsleiding van het korps Haaglanden besloten het feest te beëindigen. Dit om te voorkomen dat het aantal bezoekers in de nacht verder zou aangroeien en aldus het gevaarsrisico zou toenemen.

In dit verband wijs ik er verder op dat vanwege het bestaande ernstige en onmiddellijke gevaar voor de veiligheid van personen of goederen, de bevoegdheid tot het binnentreden wordt ontleend aan artikel 2, 3e lid van de Algemene wet op het Binnentreden (zie Achtergrond, onder 1). In dergelijke gevallen is een schriftelijke machtiging tot binnentreden niet vereist.

Ten aanzien van dit klachtelement blijf ik bij mijn oordeel in eerste aanleg en acht dit element aldus ongegrond.

2. Zowel klaagster als andere bezoekers zijn op brute wijze uit de deuropening getrokken, vergezeld van vloekwoorden, schoppen en klappen;

De aanwezige hoofdinspecteur heeft verklaard dat het geweld onder zijn leiding en verantwoordelijkheid in groepsverband is toegepast door ongeveer 8 politiemensen waaronder in ieder geval de politieman/vrouw met kledingnummer (...). Hij verklaart tevens in zijn geweldsrapportage dat het gebruikte geweld was gericht op de aanhouding van een persoon en dat er slechts sprake is geweest van enig duw en trekwerk.

Bij de toepassing van geweldsmiddelen is het van belang dat de noodzakelijke zorgvuldigheid en daarmee de proportionaliteit en subsidiariteit in acht dient te worden genomen.

Na heroverweging van de feiten kom ik thans tot de conclusie dat partijen, zowel politiemensen als klagers, onvoldoende afzonderlijk zijn gehoord met betrekking tot dit klachtelement. Hieruit volgt dat de mening van klaagster blijft staan tegenover de mening van de hoofdinspecteur.

Gezien het vorenstaande onthoud ik mij met betrekking tot dit klachtelement van een oordeel.

3. Terwijl klaagster op de grond lag zou zij in de rug zijn geschopt door een man met half lang blond haar. (door klaagster nader 'Blondie' genoemd)

De aanwezige hoofdinspecteur heeft verklaard dat het geweld onder zijn leiding en verantwoordelijkheid in groepsverband is toegepast door ongeveer 8 politiemensen. De hoofdinspecteur heeft verklaard dat hij niet gezien heeft dat er ander geweld dan door hem omschreven in zijn rapportages heeft plaats gevonden. De hoofdagent Rr. heeft tegen de hoofdinspecteur gezegd dat hij door klaagster werd beschuldigd van het feit dat hij haar zou hebben geschopt. De hoofdagent Rr. heeft dit ontkend tegenover de hoofdinspecteur.

Na heroverweging van de feiten kom ik thans tot de conclusie dat partijen, zowel politiemensen als klagers, onvoldoende afzonderlijk zijn gehoord met betrekking tot dit klachtelement. Hieruit volgt dat de mening van klaagster blijft staan tegenover de mening van de hoofdinspecteur.

Gezien het vorenstaande onthoud ik mij met betrekking tot dit klachtelement van een oordeel.

4. Een medebewoner genaamd L. zou hard in zijn aambeien zijn geschopt door dezelfde man.

Uit het eerder ingestelde onderzoek is niet gebleken wie de man met het half lang blonde haar is geweest. De enige politieman met blond haar heeft tegenover de hoofdinspecteur verklaard dat hij niet geschopt heeft. Uit onderzoek is evenmin gebleken of de ondertekenaar van de klacht, L., dezelfde persoon is als de L. waarvan klaagster stelt dat hij is geschopt.

Gezien het feit dat kennelijk niet is duidelijk geworden of deze L. een klacht heeft ingediend en het feit dat kennelijk niet met zekerheid is te zeggen of de hoofdagent Rr. de bedoelde 'Blondie' is, onthoud ik mij van een oordeel over dit klachtelement.

5. Een vriend van klaagster, genaamd Sm., die vanwege een ernstig ongeluk in een rolstoel zit, zou door dezelfde man zijn bedreigd.

Na heroverweging van de feiten kom ik thans tot de conclusie dat er noch in de verklaring van de hoofdinspecteur noch in enige andere rapportage wordt gesproken over het feit dat de hoofdagent Rr. ontkent dat hij een persoon in een rolstoel heeft bedreigd. Er wordt alleen gesproken over het feit dat hij er door klaagster van beschuldigd wordt haar te hebben geschopt.

Gezien het feit dat kennelijk niet is duidelijk geworden of deze bedreiging ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en het feit dat kennelijk niet met zekerheid is te zeggen of de hoofdagent Rr. de bedoelde 'Blondie' is, onthoud ik mij van een oordeel over dit klachtelement.

6. Een agente met geblondeerd haar zou zonder klaagster te hebben gevraagd de deur van haar slaapkamer te openen, deze hebben ingetrapt.

Uit de rapportage van de hoofdinspecteur blijkt dat hij ervan uitging dat een gedeelte van het voormalige bedrijfspand als woning werd gebruikt, waarmee hij aangaf dat het pand gekraakt was. Het pand waarin het dansfeest gaande was werd derhalve als een inrichting behandeld met daarin een afzonderlijk woongedeelte, c.q. appartement. De ruimten waarin gefeest werd, waren niet als woning in gebruik. De overige ruimten vielen dus onder de bescherming van het begrip 'woning'.

Uit het onderzoek is niet vast komen te staan wie de, volgens klaagster 'heftig geblondeerde agente', is geweest. Tevens is niet objectief vast komen te staan dat de deur van de slaapkamer van klaagster inderdaad is ingetrapt.

Het door klaagster gestelde komt derhalve tegenover het door de hoofdinspecteur gestelde dat hij nadrukkelijk aan alle betrokkenen heeft gevraagd in welke mate er gebruik is gemaakt van geweld en men collectief verklaarde geen ander geweld te hebben gebruikt dan enig duw- en trekwerk.

In verband met het vorenstaande onthoud ik mij van een oordeel met betrekking tot dit klachtelement.

7. Klaagster zou samen met haar vriend Ri. tegen haar wil in naar het politiebureau van Loosduinen zijn gereden, alwaar klaagster een uur heeft moeten wachten voordat zij een verklaring kon afleggen.

De hoofdinspecteur verklaart in zijn rapportage dat klaagster en haar vriend, in een politieauto die voor het pand aan de X stond, werden gehoord ter zake de overtreding waarvoor proces-verbaal zou worden opgemaakt. Toen dit door omstanders luidkeels onmogelijk werd gemaakt, is klaagster en haar vriend verzocht mee te gaan naar het bureau Loosduinen.

Klaagster ontkent dat dit op vrijwillige basis is geschied.

Het door klaagster gestelde komt derhalve tegenover het door de hoofdinspecteur gestelde dat een en ander op vrijwillige basis geschied is.

In verband met vorenstaande onthoud ik mij met betrekking tot dit klachtelement van een oordeel.

Gegeven het feit dat ten aanzien van meerdere klachtelementen vastgesteld kan worden dat partijen, zowel politiemensen als klagers onvoldoende afzonderlijk zijn gehoord, worden maatregelen genomen teneinde in gevallen als deze door betrokken politiemensen verklaringen in de ik-vorm te laten opstellen. Hierdoor wordt dan bewerkstelligd dat een duidelijker en completer beeld van hetgeen is voorgevallen tot stand komt.

Tot slot deel ik U nog mede dat is vastgesteld dat tegen de organisator van het feest geen proces-verbaal is opgemaakt. Verdere vervolging heeft dan ook niet plaatsgevonden."

2. Verder voegde de korpsbeheerder bij zijn standpunt een afschrift van een door politieambtenaar S. opgemaakt rapport van 16 oktober 2001. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:

"Betreft: beëindiging feest X

In verband met de beëindiging van een feest in het bedrijfspand gelegen aan de X (…) te Den Haag op 5 augustus 2001, verklaar ik, S., hoofdinspecteur van politie (…) het volgende.

(...)

Op zondag 5 augustus 2001 omstreeks 0.00 uur is opnieuw door mij geconstateerd dat een feest in gang was zowel binnen als buiten. Na overleg met opnieuw de OVD en de korpsleiding is besloten het feest vroegtijdig te beëindigen om te voorkomen dat het aantal bezoekers in de nacht verder zou aangroeien. Uitgangspunt was dat we uitgingen van een evenement (dansfeest) van meer dan 50 mensen (criterium voor een gebruiksvergunning) voor het betreffende bedrijfspand. Tevens ging ik ervan uit dat een afzonderlijk en afgesloten deel van het bedrijfspand als woning werd gebruikt waarmee aangegeven werd dat het pand gekraakt was. Het pand waarin het dansfeest gaande was is derhalve als een inrichting behandeld met daarin een afzonderlijk afgesloten woondeel, zeg maar appartement. De ruimten waarin gefeest werd, waren niet als woning in gebruik. De afgesloten voordeur ging bij onze verschijning nog niet open omdat men zei geen sleutel te hebben. In de tussentijd zagen we vele mensen (ruim meer dan vijftig) vanaf de trap naar beneden komen en op de begane grond naar het linkerdeel van het pand gaan. Later werd geconstateerd dat via een groot raam deze mensen het pand hadden verlaten. Nadat de sleutel was aangetroffen en de deur werd geopend door mij onbekende bezoekers van het feest, wilde ik het pand betreden teneinde met de organisator te praten omtrent het doel van onze komst. Ik wilde hiertoe met de OVD van de brandweer de organisator aanspreken, die ik in de hal zag staan. Ik werd hierbij door enkele onbekenden belemmerd. Vervolgens ontstond enig duw en trekwerk bij de toegang. Hierbij werden de personen die de ingang blokkeerden door de politieambtenaren die mij vergezelden weggetrokken. Hierbij werd abusievelijk tevens de organisator bij de voordeur weggetrokken. Naar mijn waarneming is hierbij geen ander geweld toegepast, dus niet geslagen of geschopt door politieambtenaren. Een jongedame die eveneens kennelijk bij de bezoekers van het pand hoorde, deelde mij direct op dat moment mede dat zij geschopt was.

Nadat de zaak was gekalmeerd deelde ik de organisator mede dat het evenement beëindigd diende te worden en behalve diegenen die beweerden bewoners te zijn, door de anderen het pand diende te worden verlaten. Dit op basis van de brandonveiligheid en het houden van een evenement zonder vergunning. Voor dit laatste is aan de organisator een pv (proces-verbaal; N.o.) aangezegd. Nadat de organisator was geïnformeerd, hebben we het pand betreden, waartegen door de organisator geen bezwaar werd gemaakt. Wel werd uitvoerig duidelijk gemaakt dat men niet begreep dat het feest niet mocht doorgaan.

(...)

Er is gepoogd de organisator voor het pand in een voertuig af te horen. Daar dit door de vele jongelui om het voertuig heen niet goed lukte is de organisator verzocht mee te gaan naar het bureau om daar e.e.a. rustig te kunnen afhandelen.

Na afloop van het optreden is door mij met de betrokken ambtenaren een evaluatie gehouden, in die evaluatie is nogmaals nadrukkelijk de vraag aan de orde geweest in welke mate gebruik is gemaakt van geweld. Anders dan hierboven is gemeld, is door de betrokkenen aangegeven dat er verder geen geweld is gebruikt. Een van de betrokkenen politieambtenaren sprak ik later nog persoonlijk. Dit betrof collega Rr. van bureau Zuiderpark. Hij deelde mij mede dat hij door bovengenoemde jongedame was beschuldigd dat hij haar geschopt had. Hij deelde mij mede dat daar absoluut geen sprake van is geweest. Ik heb door drukke werkzaamheden tot dusver verzuimd een geweldsrapport te maken. Deze is alsnog opgesteld."

3. Bij zijn standpunt voegde de korpsbeheerder ook een afschrift van een door S. opgemaakte geweldsrapportage ten aanzien van het voorval op 5 augustus 2001.

In deze rapportage is onder meer het volgende opgenomen:

"HOEDANIGHEID WAARIN GEWELD WERD TOEGEPAST

(…)

1. Toen het geweld werd aangewend was ik:

(…)

x samen met 8 collega's

(…)

VRAGEN M.B.T. HET BEOOGDE DOEL

3. (de dreiging) met geweldgebruik had tot doel:

x 1 persoon aan te houden als verdachte van overtreding van

(…)

x anders nl. belemmering te beëindigen en contact te maken met de organisator van een illegaal feest

VRAGEN M.B.T. HET BEREIKEN VAN HET BEOOGDE DOEL MIDDELS DE GEWELDSAANWENDING

4. Werd door uw geweldgebruik (incl. dreigen met geweld) het beoogde doel bereikt?

x ja

(…)

VRAGEN M.B.T. VOORAFGAANDE DREIGING DOOR BETROKKEN VERDACHTE

6. Voorafgaande dreiging was:

x niet aanwezig

(…)

VRAGEN M.B.T. GEWELDSMIDDEL DAT WERD TOEGEPAST

8. Bij de geweldstoepassing heb ik gebruik gemaakt van:

(…)

x ander middel nl. enig duw en trekwerk

VRAGEN M.B.T. DE WAARSCHUWING VOORAFGAAND AAN DE GEWELDSTOEPASSING

9. Als u voorafgaand aan het geweldgebruik heeft gewaarschuwd, was dit dan:

x verbaal

(…)

10. Heeft de betrokkene naar uw mening deze waarschuwing gehoord en begrepen?

(…)

x ja

(…)

11. Werd door de waarschuwing (bv het waarschuwingsschot) het beoogde doel (zie boven) bereikt?

x nee

(…)

12. Als er niet werd gewaarschuwd, wat waren dan de omstandigheden die dit niet toelieten?

Vooraf is gewaarschuwd als de deur niet geopend werd dat de deur verbroken zou worden, vervolgens werd ik na het openen van de deur in mijn taakuitvoering belemmerd."

D. verklaring betrokken ambtenaar S.

Op 2 december 2002 verklaarde ambtenaar S. van het regionale politiekorps Haaglanden telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Op 5 augustus 2001 had ik dienst in de functie van inspecteur van dienst. In aanvulling op de eerder door mij opgemaakte mutaties over het betreffende voorval wil ik nog het volgende meedelen.

In de door mij opgemaakte geweldsrapportage naar aanleiding het voorval is aangegeven dat het geweldgebruik mede tot doel had om een persoon aan te houden als verdachte. Dit is niet juist. Wij hebben enig duw- en trekwerk verricht om een belemmering te beëindigen en contact te maken met de organisator van het illegale feest. De rapportage is dus niet correct ingevuld. Voorts heb ik de rapportage pas opgemaakt, toen ik ervan op de hoogte werd gesteld dat een klacht was ingediend. Dit is eveneens niet juist geweest. Dit had ik eerder moeten doen, maar door de werkdruk was ik daar nog niet aan toegekomen.

Verder kan ik u ten aanzien van de klachtonderdelen nog het volgende meedelen.

Ik kan u zeggen dat aan verzoekster inderdaad geen toestemming is gevraagd om het voormalig bedrijfspand te betreden. Verzoekster was voor mij een onbekend persoon. Wel waren wij op zoek naar de organisator van het feest, die ik kende van eerder illegaal georganiseerde feesten. Of aan de organisator direct toestemming is gevraagd om het pand te betreden, weet ik niet meer. Dit ging vanzelf. Met de organisator heb ik namelijk een goed contact. Wij waren trouwens in de dagen ervoor al eerder in het pand geweest. Wij hadden in ieder geval geen machtiging tot binnentreden.

Naar mijn mening was het door ons toegepaste geweld niet disproportioneel. Toen wij bij het pand aankwamen, werd er niet opengedaan. De organisator wist dat het nu afgelopen zou zijn, omdat de politie hem al eerder had gewaarschuwd dat geen feesten met meer dan vijftig personen in het pand mochten worden gegeven vanwege het niet voldoen aan de brandveiligheid en het ontbreken van een gebruikersvergunning. De organisator was hiervan op de hoogte. Toen wij voor de deur stonden zagen wij de bovenste etage van het pand leegstromen naar een ander gedeelte van het pand. Deze personen hebben via het raam het pand verlaten. Pas na ongeveer tien minuten werd de deur geopend. Toen wij het pand wilden binnentreden, sloeg de vlam in de pan en werd de ingang door onbekende feestgangers belemmerd. Omdat wij contact wilden maken met de organisator is er door ons enig duw- en trekwerk verricht om bij de organisator te komen. Hierbij kwamen sommige mensen ten val, waarbij ik me kan voorstellen dat sommigen zich hebben bezeerd, of een schop hebben gekregen. Er is echter niet bewust geschopt. De blonde politieambtenaar die van het schoppen wordt verdacht, waarschijnlijk politieambtenaar Rr., heeft mij bij de evaluatie over het voorval nog nadrukkelijk laten weten dat hij niet bewust heeft geschopt. Verder stond er inderdaad vuilnis in de gang.

De man in de rolstoel herinner ik mij als onder invloed van alcohol en/of andere middelen en agressief. Hierdoor kan het zo zijn dat hij met een zaklamp is beschenen, of is bevolen om achteruit te gaan. Ik weet dit niet meer zeker.

Ik weet voorts niet of de deur van de slaapkamer van verzoekster is ingetrapt. Ik heb dat in ieder geval niet meegemaakt. Wel kan ik u zeggen dat wij van tevoren hadden afgesproken om het woongedeelte van het pand ongemoeid te laten. Ik weet ook niet wie de blonde agente is, die verzoekster hiervan beschuldigt.

Er is geprobeerd om de vriend van verzoekster buiten het pand af te horen. Verzoekster was hier ook bij aanwezig. Die horen lukte echter niet vanwege het gedrag van omstanders. Er is toen besloten om verzoekster en haar vriend mee te nemen naar het politiebureau. Verzoekster en haar vriend zijn niet aangehouden. Zij zijn vrijwillig, doch met tegenzin, meegenomen naar het politiebureau. Ik heb hen niet overgebracht naar het bureau, maar daar later wel weer gezien. Verzoeksters vriend is tijdens het wachten op het bureau weggelopen, en dan ook niet gehoord.

Hoewel in eerste instantie een proces-verbaal is aangezegd, is later geen proces-verbaal tegen verzoeksters vriend opgemaakt."

E. Reactie betrokken ambtenaar Rr.

Bij brief van 24 december 2002 reageerde ambtenaar Rr. van het regionale politiekorps Haaglanden onder meer als volgt:

"Op 5 augustus 2001, bevond ik mij in burger gekleed aan het bureau van politie Haaglanden De Beresteinlaan. Het juiste tijdstip kan ik mij niet meer herinneren. Op datum vermeld maakte ik deel uit van een team dat belast was met wijkgerichte problematiek. Dit in samenwerking met enkele andere bureaus.

(...)

Ter plaatse gekomen volg ik met het team, de hoofdinspecteur S. naar de toegangsdeur van het gebouw. De voordeur is geheel voorzien van glas. Hierdoor is er goed zicht in de centrale hal van het gebouw. De hoofdinspecteur S. gelukt het na enige tijd een man zijn aandacht te trekken welke naar later blijkt te zijn genaamd Ri. voornoemd. Hij geeft aan dat de voordeursleutels zoek zijn en dat de sleutels worden gezocht. Via het portofoonkanaal vernemen wij dat er aan de achterzijde van het pand diverse mensen naar buiten springen via de openstaande ramen. Na enige tijd wordt de deur geopend en maakt de hoofdinspecteur S. aan Ri. duidelijk wat de reden en doel is van onze komst. De hoofdinspecteur S. geeft meerdere malen in zeer duidelijke en niet mis te verstane wijze aan dat wij het pand binnen willen om het evenement te beëindigen. Diverse keren verzocht de hoofdinspecteur S. de medewerking van Ri. en zijn medebewoners.

De juiste bewoording van dit gesprek kan ik mij niet meer herinneren. Aan het verzoek werd niet voldaan.

Ik zag dat voor Ri. een vrouw stond. Deze vrouw bleek later te zijn genaamd R. (...)

Op aanwijzing van de hoofdinspecteur S. pakte ik R. vast bij haar schouders en trok haar uit de deuropening, naar buiten, teneinde ons de toegang tot het pand te verschaffen. Ik gaf R. door aan de collega's achter mij. Bij dit handelen struikelde R. waardoor zij ten val kwam. Ook ik kwam door deze handelwijze in onbalans en viel op mijn rechter knie. Ik stond op en ben vervolgens weer terug gestapt naar de voordeur. In de deur opening stond een man die in een rolstoel zat. Ik sprak de man aan. Ik vertelde hem kort en bondig dat hij de deuropening vrij moest maken. Dit door naar buiten te gaan of naar achteren. De man is naar achteren gegaan en is rechts in de centrale gang blijven staan. Waar Ri. is gebleven weet ik niet.

(...)

Nadat alle vertrekken waren bekeken ben ik naar de hoofdinspecteur S. gelopen. Ik zag dat de hoofdinspecteur op de eerste etage stond. Boven gekomen deelde ik de hoofdinspecteur S. mede dat de beneden etage was ontruimd. Vervolgens stapte R. in mijn richting die mij het verwijt maakte dat ik haar kort daarvoor in haar rug had getrapt. Ik vertelde haar dat ik dat niet had gedaan en dat ik niet begreep waar zij over sprak. Vervolgens vroeg zij mij waarom ik haar had geschopt. Ik hoorde dat zij zei: 'Je vindt het zeker lekker om te schoppen. Daar kick je zeker op'. Ik heb haar vervolgens medegedeeld dat ik niet de behoefte had om te reageren op deze uitspraken. Ik deelde meteen de hoofdinspecteur S. mede dat ik niemand had geschopt en vroeg hem dat ook te noteren. Dit is later verwoord in de rapportage.

Naar mijn herinnering heeft er verder niets bijzonders plaatsgevonden.

In het door mij ontvangen schrijven van de Nationale ombudsman .d.d. 1 november 2002 werd ik voorts beschuldigd van het mishandelen (...) voornoemd en het bedreigen van de rolstoelgebruiker waarover ik reeds heb verklaard. Ik ontken mij aan deze aantijgingen schuldig te hebben gemaakt."

F. reactie verzoekster

Bij brief van 15 februari 2003 liet verzoekster onder meer weten dat er iets meer schot in de zaak zat door de verklaring van politieambtenaar S., maar dat er nog aardig wat werd afgeschermd en verdraaid.

In antwoord op het telefonisch verzoek van een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman om haar reactie nader te motiveren, liet verzoekster bij brief van 18 maart 2003 nog onder meer het volgende weten:

"Wat voor ons het belangrijkst is, is dat er buitensporig geweld is gebruikt. De politie heeft zelf al toegegeven dat er geweld is gebruikt (...) en in de brief van 5 juni 2002 (...) werd onze klacht dat de politie agressief en provocerend is opgetreden (punt 9) gegrond verklaard. Wat wij willen weten is waarom er zo agressief werd gehandeld. Heeft u ergens in ook maar één van de documenten iets gelezen over agressie tegen de politie? Wat wij willen is dat er strengere regels komen voor het gebruiken van geweld. (Er is al zoveel agressie op de wereld) Als agressie wordt gebruikt tegen de politie dan is het begrijpelijk dat er geweld terug wordt gebruikt, maar dat is hier niet het geval. Wat hier het geval was, was een klein feestje in een al gekraakt pand met, op het piekmoment, ± 200 mensen die in het midden van een industriegebied waar niemand (behalve de politie) er last van had om te luisteren naar muziek die de rest van de wereld rotherrie vindt en die je niet in cafés, disco's of in nachtclubs vindt. Er waren voldoende brandblussers en er was volgens onze mening voldoende actie ondernomen om de veiligheid van de mensen te waarborgen, iets wat de brandweer weigerde te zien (reden onbekend).

Mijn persoonlijke mening is dat je met geweld niets oplost, dat je dingen daar zelfs alleen maar erger mee maakt. Ik ben getuige van een aardige portie geweld van de politie tegen ons, enkel en alleen om de twee excuses: 1. brandgevaarlijk of 2. geen vergunning.

Wat wij willen is dat de regelgeving verandert, dat de politie eindelijk maar eens het goede voorbeeld gaat geven door geen geweld te gebruiken als er geen geweld verwacht wordt. Al die agenten hebben al eerder techno-feestjes beëindigd en die weten dat er gezeurd, geprotesteerd en gerekt wordt, maar dat het dreigement om de spullen in beslag te nemen toch altijd werkt! Waarom dan de 'bullyboytactics'? Ik kan nu wel elk punt op gaan schrijven maar is en blijft het woord van de politie tegen dat van de feestende krakers. Ja, de waarheid wordt verdraaid, verheerlijkt om het zo te zeggen.

Is het u zelf ook niet opgevallen dat ze op pagina zus niet weten wie de man met blond haar was, maar op pagina zo zeggen dat hij verklaard heeft niemand geschopt te hebben. Of dat ze niet weten wie de heftig geblondeerde agente was die mijn slaapkamerdeur intrapte? Het stikt er nou niet echt van de vrouwelijke agentes, dus dat moest best wel uit te vinden zijn wie dat was. (Volgens mij waren er hooguit 3 vrouwen)

(...)

Bij elk punt waarin ze niet kunnen ontkennen is het antwoord: ik weet het niet of dan is het niet bewust gebeurd. Ik weet dat er agenten zijn die het niet eens zijn met hoe dingen gelopen zijn die nacht, maar die zullen hun maten niet verraden (b.v. de agent die mijn verklaring afnam op de betreffende avond). Ik begrijp dat het soms frustrerend kan zijn om weer een feestje te beëindigen, maar als we om alle frustraties maar gelijk geweld gaan beoefenen...

Wij hebben geen reden om te liegen, we winnen hier niets aan."

g. reactie korpsbeheerder

Mede in antwoord op vragen van de substituut-ombudsman verwees de korpsbeheerder bij brief van 9 juli 2003 voor zijn reactie naar een brief van de chef van het bureau Den Haag Zuid- West van 19 mei 2003. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"Ad 1 reacties op de bij de brief van de Nationale ombudsman gevoegde verklaringen

In de brief van klaagster d.d. 18-03-2003 schrijft zij dat

• ...'Wat wij willen weten is waarom er zo agressief werd gehandeld.'...

De toegang van het pand werd door feestenden belemmerd en wel op zodanige wijze dat er geen contact met de organisator gemaakt kon worden. Hierdoor ontstond duw- en trekwerk. Dit impliceert een actieve obstructie door de feestenden van de rechtmatige uitvoering van het werk van de politieambtenaren. De mate waarin dit duw- en trekwerk gezien moet worden als agressie is niet aan de politie.

• ...'wat hier het geval was, was een klein feestje in een al gekraakt pand met op het piekmoment ± 200 mensen die'...

Opgemerkt dient te worden dat een feest van meer dan 50 personen onderhevig is aan een gebruiksvergunning. Het feest in een oorspronkelijk bedrijfspand georganiseerd werd. Slechts een deel van dit pand als woning is aangemerkt.

• ...'er waren voldoende brandblussers en er was volgens onze mening voldoende actie ondernomen om de veiligheid van de mensen te waarborgen, iets wat de brandweer weigerde te zien (reden onbekend).'...

Op 4 augustus 2001 is de Officier van Dienst van de Brandweer ter plaatse geweest. Hij heeft de situatie geschouwd en in zijn deskundigheid de situatie als onveilig aangemerkt. Omtrent de beoordeling en de conclusie ben ik niet bekwaam te oordelen.

(...)

Ad 3 mee te delen welke vrouwelijke agenten bij het voorval op 5 augustus 2001 aanwezig zijn geweest.

Op 5 augustus 2001 is volgens de mutaties en het dienstlijstsysteem mevrouw W. de enige vrouwelijke agent, die ter plaatse is geweest. Zij heeft blond haar."

h. verklaring betrokken ambtenaar W.

Op 10 oktober 2003 verklaarde ambtenaar W. van het regionale politiekorps Haaglanden telfonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Op 5 augustus 2001 had ik dienst als politieambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden. Het is mij niet duidelijk waarom de korpsbeheerder niet eerder aan de Nationale ombudsman heeft doorgegeven dat ik bij het binnentreden op de X aanwezig ben geweest. Ik heb zelfs nog een registratie over het incident opgemaakt. Ik heb inderdaad, zoals verzoekster aangeeft, geblondeerd haar.

In de nacht van 5 augustus 2001 reed ik samen met mijn collega T. in een onopvallend politievoertuig over de X te Den Haag. Wij hoorden daar een hard muziekgeluid, wat uit het kraakpand aldaar bleek te komen. Mijn collega en ik hebben toen contact opgenomen met bureau Loosduinen om op de hoogte te worden gebracht van eventueel eerdere afspraken die met de bewoners van het kraakpand waren gemaakt over het geven van een feest. De hoofdinspecteur van dienst besloot, na overleg op het bureau, om bij het pand te gaan kijken in verband met de brandveiligheid. Met meerdere eenheden zijn wij toen naar het pand toegegaan. Ook de inspecteur van de brandweer was hierbij aanwezig.

Toen wij voor de deur stonden en er door ons was aangebeld, werd de deur niet opengedaan. Pas enkele tijd later werd de deur geopend, maar kregen wij niet de gelegenheid om naar binnen te gaan. Hierop zijn wij met enig geweld binnengetreden, omdat wij daartoe bevoegd waren.

(...)

Bij het binnentreden werden wij door de bezoekers tegengehouden, door passief bij de ingang te blijven staan en tegen ons aan te duwen. Om ons de toegang tot het pand te verschaffen, hebben mijn collega's en ik toen tegen de menigte aangeduwd en enkele mensen letterlijk beetgepakt en opzij gezet. Dit gebeurde niet zachthandig, maar dit geweld was, gezien de situatie, zeker niet disproportioneel. Er ontstond een flinke commotie, waardoor flink wat duw- en trekwerk ontstond. Ik kan u zeggen dat hierbij niet is geschopt of geslagen. Ik heb daar in ieder geval niets van gezien. Schoppen zou ook absoluut niet nodig zijn geweest, omdat de mensen zich slechts passief hebben verzet. Verder kan ik me ook niet herinneren dat iemand ten val is gekomen.

Als u mij vraagt of ik iemand in een rolstoel heb gezien, kan ik u zeggen dat ik die inderdaad heb gezien, buiten aan de voorkant van het pand. Ik heb niet gezien of hij door de politie is bedreigd.

Nadat wij ons op deze manier de toegang hadden verschaft, konden wij verder naar binnen. Inmiddels waren meerdere eenheden ter plaatse gekomen, waaronder ook het openbare orde-team in burgerkleding. Hoeveel eenheden er precies waren, weet ik niet meer.

Binnengekomen zag ik veel mensen door het pand rennen naar de achterkant, waaraan een tuin zo groot als een voetbalveld grenst. Ik ben vervolgens naar boven gegaan om vast te stellen hoeveel mensen zich daar bevonden. Boven op de gang waren meerdere deuren. Vanwege de herrie in het pand, heb ik hard op deze deuren gebonsd en er ook met mijn schoenen tegenaan geschopt, met daarbij het verzoek om open te doen. Inmiddels kwam verzoekster aanlopen en deelde mij mee dat dit het gedeelte was waarin zij woonden. Om die reden heb ik dit woongedeelte toen gelaten voor wat het was, en ben weer naar beneden gelopen. Als u mij vraagt of ik een hond heb gezien, kan ik u zeggen dat dit niet zo is. Verder weet ik honderd procent zeker dat ik geen deur heb ingeschopt. Ik heb wel mijn schoenen gebruikt om tegen de deur te schoppen, maar de deuren zijn niet kapot gegaan.

Weer beneden gekomen, ben ik nog in de tuin geweest. Er waren ongeveer 200 man op dit veld, waardoor wij het overzicht kwijtwaren. Weer binnen hebben mijn collega T. en ik de organisator mee naar buiten, naar een politiebusje genomen om hem te horen inzake het organiseren van een illegaal feest. Verzoekster was hier ook bij aanwezig, omdat zij verklaarde dat zij medeverantwoordelijk was voor dit feest. Zowel de organisator als verzoekster is aangemerkt als verdachte van dit feit, maar niet aangehouden.

Omdat het echter te onrustig rondom het busje was om de verklaringen op te nemen, is met de organisator en verzoekster overeengekomen om naar het politiebureau te Loosduinen te gaan. Op dit bureau zijn zij niet ingesloten, maar hebben zij plaatsgenomen in één van de kamers waar gewoonlijk aangiften worden opgenomen. Wij zijn intussen in overleg getreden met de hoofdinspecteur van dienst van dit bureau.

De hoofdinspecteur wist echter niet goed wat met de twee te doen, waardoor het overleg zeer lang duurde. Het is daarom begrijpelijk dat verzoekster en de organisator van het feest ongeduldig werden en op de deur van de kamer waar wij ons bevonden, begonnen te kloppen. De organisator is uiteindelijk ook weggelopen. Het kan best zo zijn dat verzoekster en de organisator een uur hebben gewacht.

Van verzoekster is nog een verklaring opgenomen, maar omdat niemand van het bureau Loosduinen een beslissing nam over de twee verdachten, en wij dus niet wisten wat wij verder moesten doen, heb ik de verklaring verscheurd. Dit is dus de reden geweest dat deze verklaring niet meer is te vinden. De zaak heeft verder geen gevolg meer gehad.

De zaak overziend heb ik het gevoel dat de politie niet fout heeft gehandeld, en dat het toegepaste geweld in redelijkheid is uitgevoerd. De afhandeling van het voorval met verzoekster en de organisator is echter klungelig verlopen."

Achtergrond

1. Artikel 2, eerste en derde lid, van de Algemene wet op het binnentreden:

"Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond."

"Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden."

2. Algemene politieverordening voor 's-Gravenhage 1982

2.1 Artikel 113:

"Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

1. evenement: het geheel van activiteiten dat plaatsvindt bij een voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, zoals een feest, kermis, optocht, braderie, wedstrijd of andere bijeenkomst tot ontspanning of vermaak, of zoals een vertoning, voorstelling of herdenking.(…)"

2.2 Artikel 114, eerste lid:

"Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden."

2.3 Artikel 117, eerste lid:

"Overtreding van enig voorschrift van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie."

3. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724)

3.1 Artikel 2:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

3.2 Artikel 8, eerste lid:

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmede beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Wijze van beëindigen feest in door verzoekster gekraakt pand: geen toestemming gevraagd om het pand te betreden, medebewoner in rolstoel bedreigd, deur van slaapkamer verzoekster ingetrapt, verzoekster en haar vriend tegen hun wil overgebracht naar politiebureau;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Bij betreden pand disproportioneel geweld gebruikt door heftig te duwen en trekken, op politiebureau pas na ruim een uur een verklaring laten afleggen;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Verzoekster en een medebewoner geschopt.

Oordeel:

Geen oordeel