2004/068

Rapport

Verzoeker, slachtoffer van poging doodslag gepleegd door zijn ex-vriendin op 10 december 1999, klaagt erover dat het arrondissementsparket te Amsterdam hem niet adequaat heeft geïnformeerd over het verloop van de betreffende strafzaak.

Verzoeker klaagt er met name over dat het betreffende parket:

- hem niet op de hoogte heeft gesteld van de heenzending van de verdachte op 13 december 1999;

- hem niet op de hoogte heeft gesteld van het - in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek - ingestelde psychiatrisch onderzoek;

- hem pas bij brief van 27 juni 2000 heeft meegedeeld dat de terechtzitting op 4 juli 2000 zou plaatsvinden, terwijl de dagvaarding al op 8 juni 2000 is uitgegaan.

Beoordeling

Algemeen

Op 10 december 1999 ging X (verzoekers ex-vriendin) verzoeker in zijn woning onverwacht met een mes te lijf, waarbij zij hem in zijn hals stak. Verzoeker wist X te overmeesteren en waarschuwde de politie. Hierop hield de politie X aan. Dezelfde dag is X in verzekering gesteld. Eveneens op 10 december 1999 deed verzoeker bij de politie aangifte van poging tot moord of doodslag. Op 13 december 1999 beval de rechter-commissaris de inbewaringstelling van X. Direct daarna schorste de rechter-commissaris de tenuitvoerlegging van de inbewaringstelling onder het stellen van een aantal voorwaarden waaraan zij zich moest houden. Op 18 juli 2000 veroordeelde de arrondissementsrechtbank te Amsterdam X wegens poging tot doodslag tot 180 uren onbetaalde arbeid ten algemene nutte in plaats van 4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank verklaarde verzoekers vordering tot schadevergoeding niet ontvankelijk, omdat deze niet zo eenvoudig van aard was dat deze zich leende voor behandeling in het strafgeding.

I. Ten aanzien van het niet informeren over de heenzending

Bevindingen

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het parket hem niet op de hoogte heeft gesteld van de heenzending van de verdachte op 13 december 1999.

2. Tijdens de interne klachtprocedure deelde de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Amsterdam verzoeker mee dat, behalve in zedenzaken, in het algemeen geen informatie over de vrijlating van de verdachte wordt verstrekt aan het slachtoffer. Op grond van dit algemene beleid is verzoeker dan ook niet op de hoogte gesteld van de vrijlating van X. De hoofdofficier zag niet in om welke reden in verzoekers geval van dit beleid had moeten worden afgeweken.

3. De minister van Justitie deelde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman in reactie op deze klacht mee dat het parket op grond van de wet, noch op grond van de Aanwijzing slachtofferzorg (zie achtergrond, onder 2.) verplicht is aan het slachtoffer informatie te verschaffen over de heenzending van de verdachte. Op grond van de Aanwijzing slachtofferzorg is de officier van justitie gehouden informatie aan de benadeelde partij te verstrekken indien het voor hem in de strafzaak relevante beslissingen betreft. De beslissing tot heenzending was geen voor verzoeker in de strafzaak relevante beslissing. De reden dat verzoeker niet van deze beslissing op de hoogte is gesteld, is mede gelegen in het feit dat de verdachte heeft aangegeven dat zij zich door verzoeker bedreigd voelde en met klem heeft verzocht haar verblijfadres niet bekend te maken, aldus de minister.

Beoordeling

4. De Nationale ombudsman heeft - gezien de ernst van het delict - begrip voor verzoekers wens om te worden geïnformeerd over de heenzending van X. Niettemin volgt de Nationale ombudsman het standpunt van de minister. Nu aan de beslissing tot heenzending voor de benadeelde partij geen rechtsgevolgen zijn verbonden, en het informeren van de benadeelde partij over de heenzending bij wet, noch in de Aanwijzing slachtofferzorg is voorgeschreven, terwijl in deze zaak ook niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die meebrengen dat verzoeker desondanks had moeten worden geïnformeerd, wordt geoordeeld dat het parket in dezen niet is tekortgeschoten.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

5. Ten overvloede overweegt de Nationale ombudsman het volgende.

In de Aanwijzing slachtofferzorg is ten aanzien van de politie bepaald dat zij de benadeelde partij bij de aangifte algemene informatie verschaft over de gang van zaken volgend op de aangifte. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman ligt het in de rede dat de politie de benadeelde partij hierbij - voor zover aan de orde - informeert over de mogelijkheid dat een aangehouden verdachte ook bij ernstige delicten kan worden vrijgelaten in afwachting van het eventuele strafgeding.

II. Ten aanzien van het niet informeren over het psychiatrisch onderzoek

Bevindingen

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat het parket hem niet op de hoogte heeft gesteld van het - in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek - ingestelde psychiatrisch onderzoek.

2. De minister van Justitie deelde in reactie op de klacht mee dat het parket, op dezelfde gronden als bij heenzending van de verdachte (zie hiervoor, onder I.3.), niet verplicht is om de benadeelde in kennis te stellen van het tegen de verdachte ingestelde psychiatrisch onderzoek. Dit was ook geen voor verzoeker in de strafzaak relevante beslissing.

De minister deelde tenslotte mee dat de betrokken officier van justitie verzoeker wel had meegedeeld dat de verdachte door deskundigen zou worden onderzocht.

Beoordeling

3. De Nationale ombudsman volgt ook op dit punt het standpunt van de minister en sluit zich aan bij diens argumentatie. Mitsdien kan in het midden blijven of de officier van justitie verzoeker al dan niet op de hoogte heeft gesteld van het psychiatrisch onderzoek van X.

De onderzochte gedraging is daarmee behoorlijk.

III. Ten aanzien van de uitnodiging voor de terechtzitting

Bevindingen

1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat het parket hem pas bij brief van 27 juni 2000 heeft meegedeeld dat de terechtzitting op 4 juli 2000 zou plaatsvinden, terwijl de dagvaarding al op 8 juni 2000 is uitgegaan.

2. De minister van Justitie deelde in reactie op deze klacht het volgende mee.

Ingevolge artikel 51f, eerste lid van het Wetboek van strafvordering dient de officier van justitie de zittingsdatum zo spoedig mogelijk aan de benadeelde partij mee te delen (zie achtergrond, onder 1.). Op grond van de Aanwijzing slachtofferzorg dient dit ook tijdig te gebeuren. Tevens dient bekeken te worden of de termijn redelijk is.

De zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2000. De dagvaarding is aan de verdachte betekend op 14 juni 2000. Verzoeker is bij brief van 27 juni 2000 op de hoogte gesteld van de zittingsdatum. Gelet op deze data en op het feit dat de wetgever geen minimale termijn aan de mededelingsverplichting heeft verbonden, terwijl voor de verdachte een minimale dagvaardingstermijn van 10 dagen geldt, acht de minister de termijn van een week voldoende voor verzoeker om zich deugdelijk te kunnen voegen.

Voor zover toch wordt aangenomen dat deze termijn onvoldoende spoedig of tijdig was, is de minister van oordeel dat verzoeker niet in zijn belangen is geschaad. Uit het dossier blijkt namelijk dat verzoeker al eerder, via de griffie van de rechtbank, op de hoogte was van de zittingsdatum. Verzoeker heeft telefonisch contact opgenomen met de betrokken officier van justitie teneinde een voegingsformulier te vragen. In dit telefoongesprek gaf hij te kennen niet op de zittingsdatum aanwezig te kunnen zijn in verband met verblijf in het buitenland. Het voegingsformulier is vervolgens gedateerd op 15 juni 2000. Bij brief van 4 januari 2002 bevestigde verzoeker dat hij op die datum al op de hoogte was van de zittingsdatum. Hij heeft een gemachtigde naar de zitting gestuurd. Van de mogelijkheid om zijn voegingsformulier schriftelijk toe te lichten heeft hij geen gebruik gemaakt. Uit het dossier blijkt voorts dat de rechtbank zich voor haar oordeel dat de vordering niet ontvankelijk is, voldoende geïnformeerd achtte en het dus niet nodig achtte de behandeling van de zaak aan te houden zodat verzoeker ter terechtzitting aanwezig kon zijn om zijn vordering nader toe te lichten, aldus de minister.

Beoordeling

3. De Nationale ombudsman veronderstelt dat een termijn van een week doorgaans voldoende is voor een benadeelde partij om aanwezig te kunnen zijn op de terechtzitting en zich hierop voor te bereiden. Dit laat echter onverlet dat de officier van justitie - conform artikel 51f, eerste lid Sv - gehouden is de benadeelde partij zo spoedig mogelijk te informeren over het tijdstip van de terechtzitting. Anders gezegd, indien het redelijkerwijs mogelijk is voor de officier van justitie om de benadeelde eerder dan een week voor de terechtzitting op de hoogte te stellen van de zittingsdatum, behoort hij dat ook te doen. Nu in deze zaak niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de termijn van bijna twee weken tussen betekening van de dagvaarding en in kennisstelling van verzoeker kunnen verklaren, wordt - gezien de genoemde wettelijke plicht om de benadeelde partij zo spoedig mogelijk te informeren - geconcludeerd dat dit tijdsverloop niet kan worden gebillijkt, temeer nu sprake is van een eenvoudige administratieve handeling. Het parket heeft op dit punt niet de voorgeschreven voortvarendheid in acht genomen.

De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.

4. Voor de goede orde overweegt de Nationale ombudsman ten overvloede dat hij - met de minister en op grond van diens motivering - van oordeel is dat verzoeker door de vertraging bij de in kennisstelling van de zittingsdatum niet in zijn belangen is geschaad.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Amsterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is niet gegrond, behalve ten aanzien van het pas bij brief van 27 juni 2000 meedelen dat de terechtzitting op 4 juli 2000 plaatsvindt; op dit punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 19 november 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Amsterdam met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Amsterdam. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de minister verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Twee betrokken ambtenaren werd de gelegenheid geboden om op de klacht te reageren. Zij maakten hiervan geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Verzoekschrift van 17 november 2002, met bijlagen, waaronder op deze zaak betrekking hebbende correspondentie tussen verzoeker en het arrondissementsparket te Amsterdam.

2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 19 mei 2003.

3. Standpunt van de minister van Justitie van 14 juli 2003.

Bevindingen

Zie onder Beoordeling

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

Artikel 51f, eerste lid:

"Indien de officier van justitie een vervolging instelt of voortzet, doet hij de benadeelde partij zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling van het tijdstip waarop de zaak op de terechtzitting zal worden behandeld. "

2. In de Aanwijzing slachtofferzorg van het College van procureurs-generaal van 29 juni 1999 staat onder meer het volgende vermeld:

"2. Uitgangspunten basistaken slachtofferzorg

Als basistaken van de uitvoering van slachtofferzorg gelden de volgende uitgangspunten:

a. Een correcte en waar nodig persoonlijke bejegening van het slachtoffer.

b. Verstrekking van informatie aan het slachtoffer waarbij geldt dat deze informatie zo snel mogelijk aan het slachtoffer moet worden verstrekt en tevens dat deze informatie duidelijk en relevant is.

(…)

OPSPORING

1. Aangifte

(…)

De politie geeft daarbij aan het slachtoffer algemene informatie over de gang van zaken volgend op de aangifte, geeft informatie over de mogelijkheden tot schadevergoeding, geeft een voorlichtingsformulier slachtofferhulp en vraagt uitdrukkelijk of schadevergoeding gewenst is en of het slachtoffer van de gang van zaken volgend op de aangifte op de hoogte wenst te worden gehouden.

De politie neemt in het proces-verbaal dan wel in een bijlage bij het proces-verbaal relevante informatie op over het slachtoffer met name of deze van de gang van zaken op de hoogte gehouden wenst te worden (…)

VERVOLGING

1. Informeren van het slachtoffer

Indien een verdachte in de zaak is bekend geworden en de zaak op het parket wordt ingeschreven, wordt het slachtoffer door het openbaar ministerie hiervan - indien hij niet heeft aangegeven geen prijs te stellen op verdere berichten - onder vermelding van het parketnummer zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.

Indien het slachtoffer heeft aangegeven schadevergoeding te wensen en/of op de hoogte te willen blijven van de gang van zaken volgend op de aangifte, houdt het openbaar ministerie hem van voor hem relevante beslissingen in de strafzaak op de hoogte. Indien het een ernstig delict betreft wordt het slachtoffer gevraagd of hij prijs stelt op een gesprek met de behandelend officier van justitie voorafgaand de behandeling ter zitting.

Indien informatie in het door de politie ingezonden proces-verbaal over (de wensen van) het slachtoffer onvolledig is of niet actueel, vraagt het openbaar ministerie het slachtoffer of hij:

a. op de hoogte wenst te worden gehouden van het verloop van de procedure;

b. prijs stelt op de mogelijkheid van schadevergoeding binnen het strafproces;

c. prijs stelt op een gesprek met de behandelend officier van justitie voorafgaand aan de behandeling ter zitting, voorzover het gaat om een ernstig delict.

(…)

3. Voeging van het slachtoffer op zitting

Indien het slachtoffer heeft aangegeven schadevergoeding te wensen en het openbaar ministerie besluit de verdachte(n) (verder) te vervolgen ter zake van het strafbare feit waardoor het slachtoffer schade heeft geleden, stuurt het openbaar ministerie het slachtoffer overeenkomstig artikel 167, derde lid WvSv onverwijld het speciale voegingsformulier toe en brengt hem tijdig op de hoogte van plaats, datum en tijdstip van de zitting ook al heeft het slachtoffer het formulier niet geretourneerd omdat hij zich alsnog zou kunnen voegen ter terechtzitting."

Instantie: Arrondissementsparket Amsterdam

Klacht:

Geen adequate informatie aan verzoeker, slachtoffer van poging doodslag gepleegd door zijn ex-vriendin, over verloop strafzaak: niet geïnformeerd over heenzending verdachte en over ingesteld psychiatrisch onderzoek;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Arrondissementsparket Amsterdam

Klacht:

Een week van tevoren per brief meegedeeld dat terechtzitting zou plaatsvinden.

Oordeel:

Gegrond