2004/059

Rapport

Verzoekers klagen over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland hen op 18 mei 2002 hebben behandeld. Verzoekers klagen er met name over dat:

verzoeker pas tweeëneenhalf uur na zijn insluiting is bezocht door een arts, terwijl verzoekers beiden direct na hun insluiting via de intercom herhaald hebben aangeven dat verzoeker een dokter nodig had en naar het ziekenhuis moest;

verzoeker pas na ruim één uur naar het ziekenhuis is overgebracht nadat de arts het advies had gegeven verzoeker naar het ziekenhuis te brengen;

verzoekster niet zelf telefonisch contact mocht opnemen met haar oppas;

verzoeksters aangifte van mishandeling tegen de politieambtenaren die bij de aanhouding van verzoekers waren betrokken niet is opgenomen; de betrokken ambtenaren die verzoekster als verdachte hebben gehoord, stelden dat verzoekster geen aangifte kon doen, en dat zij maar een klacht moest indienen.

BEVINDINGEN en beoordeling

I. Algemeen

1. Op 18 mei 2002 omstreeks 01.45 uur hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland verzoekers aan in het centrum van Almere, alwaar verzoekers die avond uit waren geweest. Verzoekers zijn kort na 02.00 uur ingesloten in het politiebureau te Almere. De politie maakte proces-verbaal op tegen verzoeker wegens verbale bedreiging met een misdrijf, niet voldoen aan een ambtelijk bevel en mishandeling van een politieambtenaar, en tegen verzoekster wegens verzet bij aanhouding, niet voldoen aan een ambtelijk bevel en belediging van een politieambtenaar.

2. In de lezing van de betrokken ambtenaren stak verzoekster zonder aanleiding haar middelvinger naar hen op en schold zij hen onder meer uit voor "teringlijders". Een van de politieambtenaren vroeg verzoekster of er iets aan de hand was. Vervolgens pakte verzoekster hem door het raampje van de politieauto bij zijn kraag. Hierop stapte de betreffende politieambtenaar uit de auto. Hij vorderde verzoekster diverse keren zich te verwijderen. Toen verzoekster hier niet aan voldeed, hield hij haar aan. Verzoekster verzette zich hevig tegen haar aanhouding. Verzoeker bemoeide zich actief met de aanhouding van zijn vrouw en weigerde zich op vordering van de politie te verwijderen. Hierop werd ook verzoeker aangehouden. Daarbij sloeg verzoeker een van de betrokken ambtenaren en bedreigde hij de politie, aldus de betrokken ambtenaren.

3. Volgens verzoekers verzochten de betrokken ambtenaren hen om zich van de weg te verwijderen omdat zij wilden passeren. Verzoekers voldeden aan dit verzoek. Toen de politie verzoekers nogmaals verzocht zich te verwijderen, liep verzoekster naar het portier van de politieauto en deelde zij door het geopende raam mee dat zij dat toch deden en of de ambtenaar dat soms niet zag. Vervolgens hield de politie verzoekers met buitenproportioneel veel geweld aan, aldus verzoekers.

4. Op 11 april 2003 veroordeelde de politierechter te Zwolle verzoekers voor de hiervóór onder I.1. genoemde strafbare feiten.

II. Ten aanzien van de medische zorg

Bevindingen

1.1. Verzoekers klagen erover dat verzoeker pas tweeëneenhalf uur na zijn insluiting is bezocht door een arts, terwijl verzoekers beiden direct na hun insluiting via de intercom herhaald hebben aangeven dat verzoeker een arts nodig had en naar het ziekenhuis moest, alsmede dat verzoeker pas na ruim één uur naar het ziekenhuis is overgebracht nadat de arts het advies had gegeven verzoeker naar het ziekenhuis te brengen.

1.2. Verzoeker verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman op dit punt het volgende. Direct na zijn insluiting verzocht hij via de intercom herhaald om medische bijstand. Verzoeker zei dat hij een arts nodig had en dat hij naar het ziekenhuis moest. Het zou juist kunnen zijn dat hij de eerste keer omstreeks 04.30 uur was bezocht door een arts. In het advies van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Flevoland staat dat hij medische bijstand weigerde toen de arts hem wilde onderzoeken. Dit was niet het geval. De arts kwam niet verder dan de deuropening. Verzoeker zei alleen dat hij nu naar het ziekenhuis wilde. Verzoeker had veel pijn. Zijn arm zat bij zijn aanhouding in het gips vanwege een eerdere botbreuk en in het ziekenhuis bleek dat zijn arm ook nog uit de kom was geraakt bij de aanhouding. Het kon kloppen dat hij omstreeks 04.50 uur opnieuw was bezocht door de arts. Ook toen is hij niet onderzocht en is de arts niet verder dan de deuropening gekomen, aldus verzoeker.

1.3. Verzoekster verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman op dit punt het volgende. Verzoekster heeft net als haar man direct na haar insluiting via de intercom herhaald verzocht om medische bijstand voor verzoeker. Zij kon via de muren van het cellencomplex verzoeker verstaan. Verzoekster hoorde dat hij veel pijn had en ook verzocht om medische bijstand.

2.1. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Hij bracht naar voren dat verzoeker om 02.08 uur was binnengebracht en dat de politie om 02.17 uur de GGD-arts had gebeld. Zij gaf aan verzoekers ieder half uur te controleren en had geen bezwaar tegen de insluiting. Om 03.37 uur nam de politie wederom telefonisch contact op met de arts. Naar aanleiding van deze melding is de arts om 04.33 uur aan het bureau verschenen. Toen zij verzoeker wilde onderzoeken, weigerde verzoeker dat. Om 04.49 uur vroeg verzoeker opnieuw om een arts. De arts heeft verzoeker toen wel bekeken. Zij gaf het advies verzoeker naar het ziekenhuis te brengen om een foto te laten maken. Om 05.26 uur droeg de arrestantenverzorging verzoeker over aan twee politieambtenaren die hem naar het ziekenhuis hebben overgebracht. Naar het oordeel van de korpsbeheerder heeft de politie juist en voldoende voortvarend gehandeld.

2.2. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verstrekte het regionale politiekorps Flevoland een afschrift van het dagrapport ingeslotene verzorging van de nachtdienst die begon om 23.00 uur op 17 mei 2002. In dit rapport staat onder meer het volgende vermeld:

"02.05 23 Ingesloten: X-Y (verzoekster; N.o.) (…)

Ing. wenst geen water, huisregels en toiletpapier.

02.08 22 Ingesloten: X (verzoeker; N.o.) (…)

Ing. wenst geen water en huisregels, toiletpapier.

02.15 *** Voor ing. 22 & 23 de GGD-arts gebeld aangezien beide alcohol hebben

geconsumeerd en ing. 22 aangaf zijn arm eerder deze week gebroken te

hebben.

02.17 *** GGD-arts mevr. H. belde terug. Advies: beide ing. tot 04.30 uur ieder

halfuur controleren, en vanaf 04.30 uur ieder uur controleren, verder

geen bezwaar tegen insluiting.

02.30 *** Controleronde gelopen. GHB (geen bijzonderheden; N.o.).

22 X gecontroleerd, GHB.

23 X-Y gecontroleerd, GHB.

03.02 22 X gecontroleerd, GHB.

23 X-Y gecontroleerd, GHB.

03.12 22 X voorgeleidt door HOvJ R.

03.22 23 X-Y voorgeleidt door HOvJ R.

03.30 23 X-Y gaf aan een negen weken oud kindje thuis te hebben en zij baarmoeder halskanker heeft en nu zwanger is, ons is daaromtrent door R. medegedeeld dat daar geen GGD voor gebeld hoeft te worden.

03.37 22 X voor hem wederom de GGD-arts gebeld aangezien ing. nu beter

aanspreekbaar is en nu aangaf dat zijn arm voelbaar gebroken is.

Advies: GGD-arts mevr H. komst langs.

03.40 22 X gecontroleerd, GBH. Tevens voorzien van water, wc papier en

huisregels.

23 X-Y gecontroleerd, GBH. Wenste wederom geen water, huisregels en wc

papier te ontvangen. (…)

04.10 *** Controleronde gelopen. GBH.

22 X gecontroleerd, GBH.

23 X-Y gecontroleerd, GBH.

04.30 *** GGD-arts mevr. H. betreedt het cellencomplex.

04.33 22 X krijgt bezoek van de GGD-arts. Advies: Ing wenst niet dat de GGD-arts

naar zijn arm zou kijken.

04.49 22 X vroeg wederom om een bezoek van arts, hierop kreeg ing. wederom

bezoek van GGD-arts mevr. H. Advies: ing. gaat naar het flevo

ziekenhuis om een röntgenfoto te laten maken van zijn arm.

05.26 22 X overgedragen aan (…), gaat naar het flevo ziekenhuis."

Beoordeling

De Nationale ombudsman volgt de korpsbeheerder in zijn oordeel.

Op grond van het voorgaande kan als vaststaand worden aangenomen dat de politie direct na insluiting contact heeft opgenomen met de arts om de toestand van verzoekers met haar te bespreken, dat de arts geen bezwaar had tegen insluiting, dat verzoekers op advies van de arts ieder half uur zijn gecontroleerd, dat de politie anderhalf uur na de insluiting de arts ter plaatse heeft verzocht, dat de arts verzoeker een uur later heeft bezocht, dat verzoeker zich tijdens dit eerste bezoek niet heeft laten onderzoeken, dat de arts verzoeker desgevraagd na een kwartier nogmaals heeft bezocht, en dat verzoeker ruim een half uur later naar het ziekenhuis is overgebracht. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman kan hiermee niet worden gesteld dat de aan verzoeker geboden medische bijstand is tekort geschoten. Het tijdsverloop tussen insluiting, bezoek van de arts en overbrenging naar het ziekenhuis is niet zodanig lang dat gesproken zou moeten worden van een niet behoorlijke gedraging. In dit verband heeft de Nationale ombudsman ook gelet op de omstandigheid dat verzoeker zich tijdens het eerste bezoek van de arts niet heeft willen laten onderzoeken, waardoor hij zelf mede debet is aan het oplopen van de wachttijden.

De onderzochte gedraging is daarmee behoorlijk.

III. Ten aanzien van het contact opnemen met de oppas

Bevindingen

1. Voorts klagen verzoekers erover dat verzoekster in de nacht van 18 mei 2002 niet zelf telefonisch contact mocht opnemen met haar oppas om te vertellen dat zij niet thuis zouden komen.

2. Verzoekster verklaarde op dit punt tegenover de Nationale ombudsman dat de politie haar had aangeboden om haar oppas te bellen. Verzoekster zei dat zij dat niet wilde. Zij heeft diverse keren tegen de politie gezegd dat zij zelf wilde bellen, omdat zij bang was dat haar oppas erg zou schrikken als zij ineens midden in de nacht door de politie zou worden gebeld.

3. De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht mee dat de politie had aangeboden om de oppas te bellen. Verzoekster ging daar niet mee akkoord.

Tijdens de interne klachtprocedure wees de korpsbeheerder er nog op dat de politie in dezen had gehandeld in overeenstemming met de Ambtsinstructie (zie artikel 27 in ACHTERGROND, onder 1.)

De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond.

Beoordeling

4. Artikel 27 van de Ambtsinstructie bepaalt dat de ambtenaar een familielid of een huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte stelt van de insluiting, voor zover het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen niet verzet. In het geval de ingeslotene minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging, indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene.

5. In het licht van deze bepaling is het juist dat de politie heeft aangeboden om de oppas te bellen. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat de Ambtsinstructie het informeren van familie of een huisgenoot opdraagt aan "de ambtenaar" ziet de Nationale ombudsman geen aanleiding om de weigering van de politie om verzoekster de oppas zelf te laten bellen, af te keuren.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het niet opnemen van aangifte

Bevindingen

1. Ten slotte klagen verzoekers erover dat de politie verzoeksters aangifte van mishandeling tegen de politieambtenaren die bij de aanhouding van verzoekers waren betrokken niet heeft opgenomen; de betrokken ambtenaren die verzoekster als verdachte hebben gehoord, stelden dat verzoekster geen aangifte kon doen, en dat zij maar een klacht moest indienen.

2. Verzoekster verklaarde op dit punt tegenover de Nationale ombudsman dat zij, nadat zij was verhoord, meedeelde dat zij aangifte wilde doen wegens mishandeling tegen de politieambtenaren die haar en verzoeker hadden aangehouden. De betrokken ambtenaren reageerden lacherig. Vervolgens toonde verzoekster de blauwe plekken op haar armen en benen en gaf zij nogmaals aan dat zij aangifte wilde doen. De betrokken ambtenaren deelden mee dat dat niet kon, en dat zij maar een klacht moest indienen.

3. De korpsbeheerder deelde in reactie op deze klacht mee dat de betrokken ambtenaren gelet op het onderliggende dossier tot het oordeel konden komen dat geen sprake was van een strafbaar feit. Verzoekster heeft zich verzet tegen haar aanhouding en er is fysieke dwang toegepast. De betrokken politieambtenaren hebben daarbij correct gehandeld. De korpsbeheerder acht de klacht dan ook niet gegrond.

Beoordeling

4. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv; zie ACHTERGROND, onder 2.) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163, vijfde lid Sv (zie ACHTERGROND, onder 2.) de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan, mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet-vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv (zie ACHTERGROND, onder 2.).

Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

5. De Nationale ombudsman kan het standpunt van de korpsbeheerder dat de politie de aangifte terecht niet heeft opgenomen omdat geen sprake was van een strafbaar feit niet volgen. Het was niet aan de politie om te beoordelen of bij de aanhouding van verzoekers de nacht daarvoor al dan niet (ook) sprake was van mishandeling door de politie. Gelet op de genoemde plicht tot het opnemen van een aangifte, alsmede gelet op de omstandigheid dat verzoekster aangifte wilde doen van (vermeend) gedrag dat als strafbaar feit gekwalificeerd kan worden: mishandeling door de politie, had haar aangifte opgenomen moeten worden. De omstandigheid dat de politieambtenaren die bij de aanhouding waren betrokken een andere lezing hadden van de gebeurtenissen rondom de aanhouding, doet daaraan niet af.

De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet opnemen van de aangifte; op dit punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 12 november 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X en mevrouw X-Y te M, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De beheerder van het regionale politiekorps Flevoland berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

informatieoverzicht

De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:

1. Verzoekschrift van 6 november 2002, met bijlagen over de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Flevoland.

2. Aanvullende informatie van verzoekers ontvangen op 31 december 2002.

3. Telefonisch afgelegde verklaringen van verzoeker en verzoekster van 20 maart 2003.

4. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 27 maart 2003.

5. Standpunt korpsbeheerder van 18 juni 2003.

6. Aanbiedingsbrief van 6 augustus 2003 van het regionale politiekorps Brabant-Noord, met als bijlagen enkele op deze zaak betrekking hebbende mutaties, rapportages en processen-verbaal.

Achtergrond

1. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buiten gewoon opsporingsambtenaar

Artikel 27:

"1. Voor zover het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen niet verzet stelt de ambtenaar een familielid of een huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte van de insluiting. In het geval de ingeslotene minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging, indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene.

2. Indien de omstandigheden de uitvoering van het eerste lid niet toelaten bij een ingeslotene die geen ingezetene is, wordt de ambassade of het consulaat van het land waarin de ingeslotene ingezetene is, op de hoogte gesteld van de insluiting."

Artikel 32:

"1. In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt.

2. In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte.

3. In het geval de ingeslotene te kennen geeft geen medische hulp te willen hebben, terwijl er aanwijzingen zijn dat medische bijstand gewenst is, waarschuwt de ambtenaar de arts en deelt hij deze de houding van de ingeslotene mee."

Artikel 33:

"De ambtenaar mag aan de arts bij het onderzoek en de behandeling geen beperkingen opleggen. Hij volgt de aanwijzingen op die de arts over de zorg voor de gezondheid van de ingeslotene geeft en registreert de door de arts gegeven aanwijzingen."

Artikel 34:

"1. De ambtenaar controleert de ingeslotene regelmatig met dien verstande dat:

a. in het geval de arts is gewaarschuwd, de ingeslotene ten minste elk kwartier in de cel wordt gadegeslagen;

b. in het geval medische hulp is verstrekt, de ingeslotene zo vaak wordt geobserveerd als de arts heeft voorgeschreven;

c. in het geval geen medische hulp noodzakelijk wordt geacht, de ingeslotene eenmaal per twee uur wordt gadegeslagen.

2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, observeert de ambtenaar in de cel en aan de persoon, waarbij hij vooral acht slaat op de mate waarin de ingeslotene wekbaar en aanspreekbaar is. Personen die in een toestand geraken waarin zij niet wekbaar of aanspreekbaar zijn, worden terstond per ambulance naar een ziekenhuis vervoerd.

3. De ambtenaar registreert de observaties, bedoeld in het eerste lid."

2. Wetboek van Strafvordering

Artikel 12:

"1. Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging is genomen. Indien de beslissing tot niet vervolging is genomen door de officier van justitie bij het landelijk parket, is bevoegd het gerechtshof te 's-Gravenhage.

2. Onder rechtstreeks belanghebbende wordt mede verstaan een rechtspersoon die krachtens zijn doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een belang behartigt dat door de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging rechtstreeks wordt getroffen."

Artikel 161:

"Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klachte te doen."

Artikel 163:

"1. De aangifte van eenig strafbaar feit geschiedt mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar, hetzij door den aangever in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van eene bijzondere schriftelijke volmacht voorzien.

2. De mondelinge aangifte wordt door den ambtenaar die haar ontvangt, in geschrifte gesteld en na voorlezing door hem met den aangever of diens gemachtigde onderteekend. Indien deze niet kan teekenen, wordt de reden van het beletsel vermeld.

3. De schriftelijke aangifte wordt door den aangever of diens gemachtigde onderteekend.

4. De schriftelijke volmacht, of, zoo zij voor een notaris in minuut is verleden, een authentiek afschrift daarvan, wordt aan de akte gehecht.

5. Tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in de artikelen 160 en 161, zijn de opsporingsambtenaren, en tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in artikel 162, de daarbij genoemde ambtenaren verplicht.

6. Artikel 155 is van toepassing."

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Wijze van behandelen door regiopolitie: pas geruime tijd na insluiting bezocht door arts, pas na ruim één uur naar ziekenhuis gebracht nadat arts dit had geadviseerd, verzoekster geweigerd contact op te laten nemen met oppas;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Geweigerd aangifte op te nemen van mishandeling tegen politieambtenaren.

Oordeel:

Gegrond