Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland in juli/augustus 2002 tegen hem heeft gezegd dat buurtbewoners erover hadden geklaagd dat hij zijn auto langdurig had geparkeerd bij een informatiebord van de gemeente Purmerend, waardoor een verkeersonveilige situatie was ontstaan.
Tevens klaagt verzoeker er in dit verband over dat de politieambtenaar hem in eerste instantie zou hebben gezegd dat omwonenden hadden geklaagd over het uitzicht op zijn geparkeerde auto.
Ten slotte klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaar heeft gedreigd hem voor bovengenoemde wijze van parkeren te verbaliseren op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl hierin volgens verzoeker geen grond bestaat.
Beoordeling
I. Algemeen
1. Verzoeker heeft gedurende een aantal maanden in 2002 zijn auto te koop aangeboden op een strook bij een informatiebord van de gemeente Purmerend. In juli/augustus 2002 heeft een ambtenaar van de gemeente Purmerend, de heer C., verzoeker op dit parkeergedrag aangesproken. Verzoeker moest zijn auto verwijderen, anders zou deze worden weggesleept.
Verzoeker heeft daarop contact opgenomen met zowel de gemeente als de politie. Van beide instanties kreeg verzoeker te horen dat het niet verboden was zijn auto op die plaats te koop aan te bieden. Ook kreeg hij te horen dat politieambtenaar V. de heer C. kennelijk opdracht had gegeven verzoeker op zijn parkeergedrag aan te spreken.
Hierop heeft verzoeker met politieambtenaar V. gesproken. In dit gesprek heeft V. aangegeven dat bewoners van de naast de informatiestrook gelegen flat hem hebben geattendeerd op de verkeersonveilige situatie die verzoekers geparkeerde auto veroorzaakte. Volgens de bewoners zagen automobilisten verzoekers auto te laat en konden zij niet meer tijdig stoppen om het informatiebord te raadplegen.
II. Met betrekking tot het klagen over het bestaan van een verkeersonveilige situatie
1. Verzoeker klaagt erover dat politieambtenaar V. heeft gesteld dat flatbewoners die uitzicht hebben op de strook bij het informatiebord van de gemeente Purmerend, hebben geklaagd over de verkeersonveilige situatie die zijn aldaar te koop aangeboden auto opleverde. Volgens verzoeker is hier helemaal niet over geklaagd, maar wil V. op verzoeker doen overkomen dat dit wel het geval is. Volgens verzoeker moet V. maar aantonen dat er daadwerkelijk mensen zijn die hebben geklaagd.
2.1. De korpsbeheerder heeft in zijn standpunt van 28 april 2003 aangegeven dat de buurtbewoners wel degelijk over de verkeersonveilige situatie hadden geklaagd. Hij acht de klacht dan ook niet gegrond.
2.2. Politieambtenaar V. heeft op 11 april 2003 verklaard dat buurtbewoners bij hem hebben geklaagd over het feit dat door het langdurig parkeren van de auto bij het informatiebord verkeersonveilige situaties waren ontstaan. Deze buurtbewoners hebben hem dit kenbaar gemaakt tijdens vergaderingen van de Kerngroep Weidevenne waarin bewoners, gemeente en politie participeren. Dit is de reden waarom hiervan geen mutatie is opgemaakt in het dagrapport.
3. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat politieambtenaar V. door buurtbewoners tijdens bijeenkomsten van de Kerngroep Weidevenne is aangesproken op het te koop staan van verzoekers auto op de strook bij het informatiebord. Uit de notulen van deze bijeenkomsten blijkt dat het te koop zetten van auto's de aandacht heeft gehad tijdens de vergaderingen. Uit deze notulen blijkt echter niet in welk kader dit ter sprake is gebracht en of het dus betrekking had op de verkeersveiligheid ter plaatse. Nu de stellingen van verzoeker en de politie tegenover elkaar staan en er geen sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene stelling meer betekenis kan worden gehecht dan aan de andere stelling, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
III. Met betrekking tot het uitzicht op de geparkeerde auto
1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de politieambtenaar hem zou hebben gezegd dat de buurtbewoners niet hadden gesproken over een verkeersonveilige situatie, maar dat zij zich hadden gestoord aan het uitzicht op zijn geparkeerde auto.
2.1. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie van 28 april 2003 op de klacht aangegeven dat politieambtenaar V. heeft verklaard dat de buurtbewoners hem hebben verteld dat zij uitzicht hadden op de betreffende infostrook en dat zij dan gevaarlijke verkeerssituaties waarnamen. Zij hebben volgens V. niet geklaagd over het uitzicht op de auto van verzoeker. Deze verklaring lijkt de korpsbeheerder zeer aannemelijk. Hij acht de klacht niet gegrond.
2.2. Politieambtenaar V. heeft in zijn verklaring van 11 april 2003 gezegd dat verzoeker in een gesprek op 10 oktober 2002 zelf heeft gesuggereerd dat de omwonenden geklaagd zouden hebben over het uitzicht op de auto. V. heeft verzoeker er toen op gewezen dat dat nimmer een reden tot optreden kon zijn. Er was maar één reden om op te treden en dat was de verkeersveiligheid.
3. Ook nu staan de stellingen van verzoeker en de politie tegenover elkaar. Uit de notulen van de Kerngroep Weidevenne kan niet worden afgeleid om welke reden de buurtbewoners hebben geklaagd over het te koop aanbieden van auto's. Uit deze stukken kan dus niet worden afgeleid aan welke stelling meer betekenis kan worden gehecht. De Nationale ombudsman onthoudt zich daarom van een oordeel over dit klachtonderdeel.
IV. Met betrekking tot het dreigen met verbaliseren
1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat politieambtenaar V. heeft gedreigd hem op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) (zie Achtergrond, onder 1.1.) te verbaliseren voor het te koop aanbieden van zijn auto op de strook bij het informatiebord van de gemeente Purmerend. Volgens verzoeker veroorzaakt hij geen gevaar of hinder conform artikel 5 WVW 1994 door op deze plaats zijn auto te parkeren en te koop aan te bieden. Er bestaat dus geen grond om hem op basis van dit artikel te verbaliseren.
2.1. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie van 28 april 2003 aangegeven dat hij van mening is dat de waarschuwing aan verzoeker terecht was. Door het permanent parkeren van zijn auto was het risico groot dat verkeersonveilige situaties ontstaan, hetgeen een reden kan zijn te verbaliseren op grond van dit wetsartikel.
De korpsbeheerder lichtte naar aanleiding van vragen van de Nationale ombudsman nog toe dat de afmetingen van de strook, ongeveer 31 meter aan de rijbaanzijde en 21 meter aan de andere zijde met een breedte van ongeveer 3 meter, voor het uitsluitend parkeren op deze strook van een auto met een lengte van 4,09 meter (de lengte van verzoekers auto) geen gevaarlijke situatie zal opleveren. Echter, het gaat hier niet om een parkeerstrook, maar om een strook die is bedoeld voor auto's die kort stoppen om informatie te verkrijgen bij het daar geplaatste bord, aldus de korpsbeheerder. Daar het vaak gaat om grote vrachtwagens en werkverkeer die frequent gebruik maken van de strook, kan een continue geparkeerde auto wel hinder of gevaar opleveren. Dit werd volgens hem door omwonenden diverse malen gesignaleerd.
2.2. Politieambtenaar V. heeft in zijn verklaring van 11 april 2003 gesteld dat hij verzoeker nimmer heeft gezegd dat hij hem zou verbaliseren wegens overtreding van artikel 5 WVW 1994. Dit heeft een ambtenaar van de gemeente, de heer Bo. verzoeker verteld. V. heeft in zijn verklaring overigens aangegeven dat hij van mening is dat wel tegen verzoeker zou kunnen worden opgetreden op basis van de Wegsleepverordening Purmerend 2002. In de bijlage bij deze verordening (zie Achtergrond, onder 2.), staat dat tot verwijdering kan worden overgegaan in geval van gevaarlijk of hinderlijk gedrag. Dit kan het geval zijn indien een auto zodanig is geparkeerd dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt of kan worden gehinderd. Hierbij wordt dan verwezen naar artikel 5 WVW 1994, het zogenaamde kapstokartikel.
Navraag bij de korpsbeheerder over de tegenstrijdigheid dat V. heeft gezegd dat hij nooit heeft gedreigd met verbaliseren op grond van artikel 5 WVW 1994, maar dat gemeenteambtenaar Bo. dat heeft gedaan, en de rapportage van politieambtenaar G. (zie Bevindingen, onder A.6.) die aangeeft dat V. dit wel heeft uitgesproken tegenover verzoeker, leidde tot de mededeling van de korpsbeheerder dat de heer V. heeft aangegeven dat dit parkeergedrag een grond kan opleveren voor verbaliseren op grond van artikel 5 WVW 1994. Er is dus geen sprake van tegenstrijdigheden, aldus de korpsbeheerder.
3.1. Het staat vast dat het tot 3 oktober 2002 niet was verboden om een auto op de strook bij het informatiebord van de gemeente Purmerend te koop aan te bieden. De Algemene Plaatselijke Verordening (APV) kende geen bepaling die dit verbood. Evenmin was op deze strook een verkeersbord geplaatst dat parkeren aldaar niet toestond. Dit is er wel sinds 3 oktober 2002.
3.2. Wat betreft het standpunt van de politie dat artikel 5 WVW 1994 voor het verbaliseren van dit parkeergedrag het aangewezen artikel is, overweegt de Nationale ombudsman als volgt.
De Nationale ombudsman acht het begrijpelijk dat de politie het niet wenselijk acht dat verzoeker zijn auto op de strook bij het informatiebord parkeert, omdat deze hiervoor niet is bedoeld. De Nationale ombudsman is echter van mening dat artikel 5 WVW 1994 niet het aangewezen artikel is om dit onwenselijke parkeergedrag tegen te gaan.
Artikel 5 WVW 1994 houdt in dat het een ieder is verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. In de Memorie van Toelichting bij dit artikel staat dat niet iedere schending van de verkeersveiligheid ten gevolge dient te hebben dat artikel 5 WVW 1994 is geschonden. Immers, lichte vormen van gevaar of hinder zijn in het hedendaagse verkeer niet te vermijden. De bepaling strekt er slechts toe evidente vormen van hinder of gevaar aan te pakken.
De vraag is hier of de geparkeerde auto van verzoeker op deze plaats evident gevaar of hinder opleverde of kon opleveren. De korpsbeheerder heeft zelf al aangegeven dat de afmetingen van de strook zodanig zijn, dat het enkele parkeren van de auto hier geen hinder of gevaar op zal leveren. Echter, hij heeft daarbij opgemerkt dat in dit geval de omstandigheden ter plaatse (het feit dat aldaar een nieuwbouwwijk in aanbouw is waardoor veel (vracht)verkeer gebruik maakt van dit informatiebord, en dus van de daarbij gelegen strook) maken dat het permanent parkeren van de auto dit gevaar of deze hinder wel kan veroorzaken.
De Nationale ombudsman is het met de korpsbeheerder eens dat de strook groot genoeg is om te parkeren en daarbij ruimte over te laten voor andere voertuigen om ervan gebruik te kunnen maken. Het parkeren op zich levert dus geen evident(e) (kans op) hinder of gevaar op. De Nationale ombudsman acht echter het onderscheid of een auto al dan niet permanent op deze strook staat geparkeerd niet relevant voor de vraag of een geparkeerde auto evidente (kans op) hinder of gevaar oplevert. Ook wanneer iemand een korte stop maakt om het informatiebord te raadplegen, bestaat de mogelijkheid dat een medeweggebruiker gelijktijdig van deze strook gebruik wil maken en is de kans aanwezig dat gevaar of hinder ontstaat. De kans is echter groter wanneer een auto daar gedurende een lange periode staat. Dit betekent echter niet dat er daarmee dus sprake is van een evidente vorm van (kans op) hinder of gevaar. Gelet op het bovenstaande en het feit dat de korpsbeheerder niet met documenten of op andere wijze heeft kunnen aantonen dat er zich verkeersgevaarlijke situaties hebben voorgedaan door het parkeren van verzoeker, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het dreigen met verbaliseren op grond van artikel 5 WVW 1994 niet op zijn plaats was.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Voor wat betreft de opmerking van politieambtenaar V. dat op basis van de Wegsleepverordening Purmerend 2002 tegen het parkeren door verzoeker had kunnen worden opgetreden, oordeelt de Nationale ombudsman als volgt. Op basis van artikel 170 WVW 1994 (zie Achtergrond, onder 1.2.) hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang, waaronder de bevoegdheid tot het wegslepen van een auto valt. In dit geval heeft de gemeenteraad van Purmerend tevens gebruik gemaakt van de mogelijkheid een wegsleepverordening vast te stellen.
De bevoegdheid tot bestuursdwang op grond van artikel 170 WVW 1994, waartoe ook behoort het overbrengen en in bewaring stellen van een op de weg staand voertuig, komt het college van burgemeester en wethouders toe. Deze bevoegdheid kan alleen door de politie worden uitgeoefend, wanneer haar daartoe een machtiging is verleend. Bovendien zijn aan het wegslepen conform artikel 170 WVW 1994 twee voorwaarden verbonden. Ten eerste moet er een bij of krachtens de WVW 1994 vastgesteld voorschrift worden overtreden. Ten tweede moet verwijdering noodzakelijk zijn in verband met het belang van de veiligheid op de weg, het belang van de vrijheid van het verkeer of het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
Nu de Nationale ombudsman hierboven heeft overwogen dat artikel 5 WVW 1994 niet is overtreden, is er geen sprake van een strafbaar feit en is aan het eerste criterium niet voldaan en komt hij aan toetsing aan het tweede criterium en de machtiging niet meer toe. De Nationale ombudsman meent daarom dat zich niet een situatie voordeed waarin artikel 170 WVW 1994 kon worden toegepast. Mocht de politie hebben geoordeeld dat die situatie zich wel voordeed en op grond van genoemde bepaling hebben willen optreden en zij daartoe gemachtigd was, dan is dat niet juist.
Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman op dat het taalgebruik in de mutatie van 3 oktober 2002 (zie Bevindingen, onder E.) niet getuigt van de vereiste professionaliteit die van een politieambtenaar mag worden verwacht.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), is gegrond ten aanzien van het dreigen met verbaliseren; ten aanzien van de overige klachtonderdelen onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
Onderzoek
Op 30 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer P. te Purmerend, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd een betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Ook werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend om informatie verzocht.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Betrokken ambtenaar V. deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. Feiten
1. Verzoeker zette gedurende een aantal maanden in 2002 zijn auto te koop op een strook bij een informatiebord van de gemeente Purmerend aan de Aziëlaan. Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) was het niet verboden op deze strook auto's te koop aan te bieden. Evenmin was er een verkeersbord geplaatst dat het parkeren op deze strook, anders dan ter raadpleging van het informatiebord, verbood. Per 3 oktober 2002 is een zodanig verkeersbord wel geplaatst, zodat het te koop aanbieden van auto's op die strook niet meer is toegestaan.
2. Verzoeker parkeerde zijn auto aan het begin van deze strook; het informatiebord staat aan het einde van de strook. De lengte van deze strook is aan de zijde direct grenzend aan de rijbaan ongeveer 31 meter lang, en aan de andere zijde ongeveer 21 meter. De breedte van deze strook is ongeveer 3 meter (zie BIJLAGE). De lengte van verzoekers auto, een Fiat Brava, is 4,09 meter.
3. Een ambtenaar van de gemeente Purmerend, de heer C., nam in de periode juli/augustus 2002 contact op met verzoeker, met de mededeling dat verzoeker zijn auto van de strook moest verwijderen, anders zou zijn auto worden weggesleept. Verzoeker vroeg hem waarop hij dit baseerde, omdat de burgemeester deze plaats niet had aangewezen als weg of weggedeelte waarop een auto niet te koop mag worden aangeboden. De gemeenteambtenaar was een andere mening toegedaan. Hierop nam verzoeker contact op met een politieambtenaar, die hem vertelde dat hij zijn auto daar conform de APV inderdaad te koop mocht aanbieden. Ook nam verzoeker contact op met de afdeling juridische zaken van de gemeente alwaar hem dezelfde boodschap werd meegedeeld. Vervolgens nam verzoeker contact op met gemeenteambtenaar Bo., die hem vertelde dat C. kennelijk van mening was dat artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) (zie Achtergrond, onder 1.) op deze zaak van toepassing was. Bo. adviseerde verzoeker om politieambtenaar V., de wijkteamchef, te bellen, aangezien deze kennelijk de opdrachtgever van C. was.
4. Verzoeker nam contact op met V. Deze vertelde verzoeker dat mensen in de naastgelegen flat hem hadden gemeld dat zij uitzicht op de strook en de daarop geparkeerde auto van verzoeker hadden en dat zij zagen dat dit parkeren verkeersonveilige situaties opleverde omdat mensen de auto van verzoeker te laat zagen en dan niet meer konden stoppen. Volgens verzoeker noemde V. ook het argument dat de bewoners hadden geklaagd over hun uitzicht, nu de auto van verzoeker op de infostrook stond geparkeerd. Dit ontkent V.
5. Aangezien verzoeker deze argumenten ondeugdelijk achtte om daarop te baseren dat hij zijn auto op die plaats niet te koop mocht aanbieden, hij vond dat de heer V. de heer C. de hand boven het hoofd hield, en hij wilde dat de heer C. hem niet meer zou lastigvallen, diende hij op 16 september 2002 een klacht in bij zowel de korpsbeheerder als de gemeente. De gemeente achtte op 8 januari 2003 verzoekers klacht over het optreden van de heer C. gegrond.
6. De korpsbeheerder stelde een onderzoek in naar verzoekers klacht. In de rapportage van dit onderzoek van 10 oktober 2002 staat onder meer het volgende:
"BIJZONDERHEDEN / KORTE RAPPORTAGE:
KLACHT: de heer P. verkoopt wel eens tweedehands auto's. In de APV Purmerend is opgenomen dat dit verboden is op door de gemeente aangewezen plaatsen terwijl gebruikelijk is dat in een A.P.V. vermeld staat dat het in de regel juist verboden is op de openbare weg goederen te koop aan te bieden. De gemeente kan daar dan ontheffing voor verlenen. De heer P. heeft zoals hij stelt een 'slepend conflict' met de buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Purmerend, de heer C. Toen hij ongeveer twee maanden geleden een auto te koop had staan op de parkeerstrook voor het informatiebord van Purmerend op de Aziëlaan werd hij weer door de heer C. gesommeerd de auto daar weg te halen. Bij informatie bij de heer Bo. van de gemeente Purmerend vertelde deze dat de heer C. kennelijk van mening was dat artikel 5 van de Wegenverkeerswet hierop van toepassing was (veroorzaken van gevaar of hinder) en hij verwees naar de politie-inspecteur V., die mogelijk de opdrachtgever was. V. zei dat mensen uit de nabijgelegen flat geklaagd hadden over het uitzicht en mogelijk automobilisten op het laatste moment het informatiebord zagen en dan vanwege de aldaar geparkeerde - te koop staande - auto niet meer konden stoppen. Dit zou gevaarlijke situaties kunnen opleveren en dat was in strijd met artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Dit argument vindt de heer P. te belachelijk voor woorden en hij neemt het de heer V. ernstig kwalijk dat die tegen beter weten in de heer C. verdedigt door als wijkteamchef zulke absoluut ondeugdelijke argumenten te berde te brengen.
De heer P. verzoekt er zorg voor te dragen dat met name de heer C. hem niet meer ongefundeerd lastig gaat vallen.
Hierbij zij opgemerkt dat de klacht van de heer P. gesplitst moet worden in twee afzonderlijk te behandelen klachten, en wel de klacht tegen de inspecteur V. die door de politie Zaanstreek-Waterland behandeld dient te worden en daarnaast de klacht tegen de buitengewoon opsporingsambtenaar de heer C. die door of namens de gemeente Purmerend behandeld dient te worden.
Op 26-09-2002 belde de heer P. naar de heer Bl. doch vanwege het feit dat deze niet aanwezig was heb ik, klachtenbemiddelaar G., met hem gesproken. De heer P. deelde mij mede dat hij geen behoefte had aan een onderhoud met een klachtenbemiddelaar van de politie om zijn klacht toe te lichten. Het enige wat hij van de politie en met name van de inspecteur V. verlangde was dat V. zou erkennen dat parkeren en/of het ten verkoop aanbieden van een auto op de betreffende parkeerstrook bij het informatiebord op de Aziëlaan te Purmerend wettelijk NIET STRAFBAAR zou zijn volgens artikel 5 van de Wegenverkeerswet (veroorzaken van gevaar of hinder voor andere weggebruikers) en dat hij de heer C. van de gemeente derhalve ten onrechte in het gelijk gesteld had. (…)
In overleg met de heer Bl. heb ik de behandeling van de klacht overgenomen en op 30-09-2002 heb ik geïnformeerd bij de heer Ba. van de gemeente Purmerend. Desgevraagd deelde hij mij mede dat het op de betreffende parkeerstrook bij het informatiebord op de Aziëlaan te Purmerend op zich niet verboden was om een voertuig te koop aan te bieden. Zoals hem bekend was is dit een omissie die binnen afzienbare tijd hersteld zal worden. (…).
Op 01-10-2002 omstreeks 09.20 uur heb ik, G. telefonisch gesproken met de inspecteur V. Desgevraagd verklaarde de heer V. mij dat hij van mening is dat het parkeren op de betreffende parkeerstrook bij het informatiebord op de Aziëlaan aldaar in alle redelijkheid WEL een strafbaar feit kan opleveren ingevolge artikel 5 van de Wegenverkeerswet en dat hij van mening is dat zijn eerdere uitlating ten opzichte van de heer P. wel terecht was. V. verklaarde voorts dat hij niet tegen de heer P. gezegd had dat de bewoners over het uitzicht geklaagd hadden maar dat zij uitzicht hadden op de betreffende infostrook en dan gevaarlijke verkeerssituaties waarnamen. De heer P. is al diverse keren op meerdere locaties gewaarschuwd voor het onjuist te koop aanbieden van auto's en hij drijft nu de zaak min of meer op de spits met de bedoeling om een klacht te kunnen indienen tegen de heer C.
Het betreft hier een parkeerstrook bij een infobord/gemeenteplattegrond in en bij een nieuwbouwwijk en bij een wijk in aanbouw en hiervan maken vele bestuurders gebruik. Dikwijls staan hier meerdere auto's en soms vrachtauto's waarvan de bestuurders de info raadplegen. Als er dan permanent een auto geparkeerd staat veroorzaakt dit overlast en kan dit gevaarlijke verkeerssituaties teweeg brengen.
Op 01-10-2002 omstreeks 14.00 uur zag ik, rapporteur G., dat aan het begin van de betreffende parkeerstrook bij het informatiebord aan de Aziëlaan een donkerkleurige personenauto 'te koop' stond. Het betrof een Fiat Brava, kenteken (…) en bleek op naam gesteld te zijn van de heer P.
Op 03-10-2002 omstreeks 17.00 uur zag ik, toen ik langs bedoelde parkeerstrook reed, dat deze auto van de heer P. inmiddels weg was en dat er nu een blauw verkeersbordbord met wit opschrift "P" geplaatst was met een wit onderbord waarop vermeld stond dat parkeren alleen toegestaan was ten behoeve van het raadplegen van de Gemeenteplattegrond.
Op 03-10-2002 van 18.55 uur tot 19.20 uur had ik, rapporteur G., een telefonisch onderhoud met de heer P. Ik heb hem medegedeeld dat de inspecteur V. bij zijn visie blijft dat door het permanent parkeren van een auto er gevaarlijke situaties kunnen ontstaan. De heer P. bleef bij zijn eigen mening dat hij dat onzin vond. (…)
De heer P. benadrukte enkele keren dat hij wenste dat de heer V. in het ongelijk gesteld zou worden met betrekking tot de mogelijke verkeersgevaarlijke situatie (…). De heer V. zou de heer C. opdracht gegeven hebben tegen het parkeren op de invoegstrook op te treden. (…)
Ik heb de heer P. gezegd dat als ik maandag 07-10-2002 niets meer van hem zou horen dan zou ik rapporteren aan de klachtencoördinator, die hem dan vervolgens een afloopbericht zal zenden. Het staat hem dan vrij zijn klacht tegen de heer V. alsnog door de Commissie te laten behandelen (…).
Op 03-10-2002 van 22.45 tot 22.50 uur had ik een telefonisch onderhoud met de heer P.
Hij wilde graag nogmaals een gesprek met de heer V. Ik heb hem medegedeeld dat de heer V. eerst op woensdag 09-10-2002 weer aanwezig zou zijn. De heer P. verzocht mij geen actie te ondernemen tot na zijn gesprek met de heer V., waarna hij met mij contact zou opnemen om het verdere verloop te bespreken. Tijdens het gesprek heb ik tegen de heer P. gezegd dat IK niet kon oordelen over het al dan niet gevaarlijk parkeren op de infostrook maar dat de heer V. de situatie langer en beter kent en op- en aanmerkingen heeft gekregen van meerdere flatbewoners en derhalve beter geïnformeerd is dan ik.
Op 10-10-2002 van 09.50 uur tot 10.00 uur had ik aan het bureau Waterlandlaan te Purmerend een onderhoud met de inspecteur de heer V. Deze vertelde dat hij door de heer P. gebeld was omdat ik tegen hem, de heer P., gezegd had dat hij dat moest doen. V. heeft hem hetzelfde verhaal verteld als wat hij mij op 01-10-2002 verteld had. De heer P. bleef het met hem oneens en wilde een uitspraak van de klachtencommissie hierover. Desgevraagd bevestigde de heer V. dat de toezichthouder van de gemeente Purmerend, de heer C., op V.'s verzoek het tegengaan van het lang parkeren op de parkeerstrook bij het infobord aangevangen had. Dit omdat de heer C. daarvoor niet eigenmachtig toe bevoegd zou zijn.
De heer V. kende de heer P. niet omdat hij voordien in Zaanstad gewerkt had. Hij was op de gevaarzetting van het lang parkeren gewezen door het enkele keren bijwonen van het wijkoverleg en het bewonersoverleg.
Op 10-10-2002 van 13.20 tot 13.27 uur belde de heer P. en refereerde aan zijn onderhoud met de heer V., die bij zijn eerdere standpunt bleef, hetgeen de heer P. onjuist vond en daarom wilde hij de klacht behandeld hebben door de klachtencommissie. Die moest dan een uitspraak doen over het al dan niet 'gevaarlijk' parkeren op bedoelde infoparkeerstrook. Ik heb de heer P. nogmaals gewezen op mijn twijfels over het doen van zulk een uitspraak door de commissie maar hij bleef volharden in zijn wens.
Ik heb hem toegezegd dat ik de mij tot heden toe bekende feiten zou verwoorden in een rapportage en dat hij binnen afzienbare tijd van de klachtencoördinator een afloopbericht tegemoet zou mogen zien. Ik zou dan de beschikbare rapportage met relevante gegevens doorzenden aan de klachtencommissie ter behandeling op 20-11-2002, waarna hij na enkele weken een uitslag zou mogen verwachten van de korpsbeheerder, in elk geval over het al dan niet gegrond zijn van zijn klacht tegen de inspecteur V."
7. Alvorens zijn rapportage naar de klachtencommissie te sturen, stuurde G. de rapportage op 21 oktober 2002 naar verzoeker. Deze reageerde hierop met een brief gedateerd op 24 oktober 2002 waarin hij onder meer het volgende schreef:
"Volgens de heer V. zouden bewoners van de nabijgelegen flat melding hebben gemaakt van gevaarlijke verkeerssituaties. Ik verzoek de heer V. dit middels getuigenverklaringen hard te maken. Ik blijf bij mijn mening dat de heer V. absoluut gesproken heeft over klachten van bewoners omtrent hun uitzicht.
Er zou sprake zijn van dat ik op meerdere locaties gewaarschuwd ben voor het onjuist te koop aanbieden van auto's. Dat is onjuist. Ik ben meerdere keren benaderd met verzoek om een auto weg te halen. Telkenmale bleek echter dat de gekozen locatie niet als verboden plaats aangemerkt was. Het is mij reeds lang bekend dat bepaalde locaties als verboden plaats aangewezen zijn. Daar waar er bij mij twijfel rees over de legaliteit van het te koop aanbieden van een voertuig op een locatie, nam ik vooraf contact op met de gemeente of de politie.
Dat ik de zaak nu min of meer op de spits drijf met de bedoeling een klacht tegen de heer C. te kunnen indienen is een verkeerde voorstelling van zaken, daar immers de heer C. degene is die telkenmale de confrontatie opzoekt. (…)"
8. De klachtencommissie formuleerde naar aanleiding van de behandeling van de klacht een conceptbrief. Deze brief heeft zij aan de korpsbeheerder voorgelegd ter ondertekening.
9. De korpsbeheerder ondertekende deze brief. Daarmee liet hij verzoeker op 3 december 2002 weten dat hij alleen diens klacht over het de hand boven het hoofd houden in behandeling nam, en dat hij deze klacht niet gegrond achtte. Volgens de korpsbeheerder houdt V. zich enkel bezig met het handhaven van een verkeersveilige situatie. Het is dan ook zijn taak op te treden wanneer er door bewoners wordt geklaagd over onveilige situaties, zeker wanneer deze klachten naar zijn idee reëel zijn.
10. Verzoeker kon zich met dit standpunt niet verenigen en wendde zich op 27 januari 2003 tot de Nationale ombudsman.
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland
In zijn reactie van 28 april 2003 op de klacht deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:
"Mijn reactie op de klachtonderdelen is de volgende:
Voor wat betreft de punten 1 en 2 van de klacht, het feit dat buurtbewoners hadden geklaagd over een verkeersonveilige situatie en over het uitzicht op de geparkeerde auto, verklaart de heer V. het volgende. Hij zou niet tegen de heer P. hebben gezegd dat de bewoners over het uitzicht geklaagd hadden, maar dat zij uitzicht hadden op de betreffende infostrook en dan gevaarlijke verkeerssituaties waarnamen. Deze verklaring lijkt mij zeer aannemelijk. Ik acht dit onderdeel van de klacht van de heer P. dan ook niet gegrond.
Voor wat betreft het dreigen met verbaliseren en de vraag of er grond bestaat voor het verbaliseren op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 ben ik van mening dat deze waarschuwing aan de heer P. terecht was. Door het permanent parkeren van zijn auto was het risico groot dat verkeersonveilige situaties konden ontstaan, hetgeen een reden kan zijn te verbaliseren op grond van dit wetsartikel.
Voor de verklaringen van de heer V. verwijs ik u naar bijgevoegde stukken i.c. de verslaglegging van de klachtenbemiddeling (zie A.6.; N.o.).
Ik heb naar aanleiding van de klacht van de heer P. geen reden gezien maatregelen te nemen omdat mijns inziens door de heer V. werd gehandeld in het belang van de verkeersveiligheid."
D. Verklaring betrokken ambtenaar v.
In het kader van het onderzoek naar aanleiding van de klacht verklaarde de heer V., ambtenaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, op 11 april 2003 het volgende:
"Het is inderdaad juist dat buurtbewoners bij mij hebben geklaagd dat door langdurig parkeren van de auto van de heer P. bij een informatiebord verkeersonveilige situaties waren ontstaan. Het informatiebord is geplaatst in de nieuwbouwwijk Weidevenne, een z.g. Vinexlocatie, waar ongeveer 6400 woningen worden gerealiseerd. Het zal duidelijk zijn dat een informatiebord met stadsplattegrond in een dergelijke wijk meer dan gemiddeld wordt bezocht. De geparkeerde auto van de heer P. vormde een ernstige belemmering voor het aan- en afrijdend verkeer bij het informatiebord. Klachten over deze situatie zijn tot mij gekomen tijdens vergaderingen van 21 mei 2002 en 13 augustus 2002 van de kerngroep Weidevenne, waarin bewoners, gemeente en politie participeren en derhalve niet gemuteerd in het dagrapport.
Dat ik in eerste instantie gezegd zou hebben dat er geklaagd zou zijn vanwege het uitzicht is niet juist. In een gesprek dat ik met de heer P. op 10 oktober 2002 had, heeft hij zelf deze motivatie gesuggereerd. Ik (heb; N.o.) hem er toen op gewezen dat dit nimmer een reden kon zijn op te treden en dat er maar één reden was, n.l. die van verkeersonveiligheid.
Ten slotte het feit dat genoemde wijze van parkeren te verbaliseren zou zijn op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Deze grond is nimmer door mij genoemd. In de bijgevoegde brief van de heer P. d.d. 16 september 2002 (…) staat ook te lezen dat dit tegen hem gezegd is door de heer Bo., beleidsmedewerker wijkbeheer van de gemeente Purmerend.
In dit geval zou overigens opgetreden kunnen worden op basis van de Wegsleepverordening Purmerend 2002. In de bijlage van deze wegsleepregeling staat vermeld 'dat tot verwijdering, overbrenging en inbewaringstelling kan worden overgegaan in geval van gevaarlijk of hinderlijk gedrag'. Hieronder wordt verstaan: 'een voertuig is overigens zodanig tot stilstand gebracht of geparkeerd dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt of kan worden gehinderd. (Zie artikel 5 WVW 1994, het zogenaamde kapstokartikel)' (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.)."
E. Reactie verzoeker
Verzoeker handhaafde zijn standpunt in zijn schriftelijke reactie van 25 mei 2003 op hetgeen de korpsbeheerder naar voren had gebracht. Hierbij merkte hij nog op dat het taalgebruik in een aan hem in het kader van wederhoor toegezonden op 3 oktober 2002 opgemaakte mutatie alle perken van fatsoen te buiten gaat. In deze mutatie stond onder meer het volgende:
"Te 14:00 uur belde de heer P. dat hij nachtdienst had gehad en dat hij binnen 2 uur de auto weg zou halen.
Of dat goed was i.v.m. een dreigende bekeuring.
Hem niet wijzer gemaakt dan hij al was en hem toestemming gegeven de auto vanmiddag weg te halen. Klinkt leuk he.
Verb. C. en He. hebben geconstateerd dat de Fiat Brava was weggehaald."
F. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland
1. Bij het toezenden van de reactie van verzoeker op het standpunt van de korpsbeheerder, stelde de Nationale ombudsman de korpsbeheerder de volgende vragen:
1. Politieambtenaar V. heeft bij brief van 3 mei 2003 op de klacht van verzoeker gereageerd. In deze brief heeft hij aangegeven dat omwonenden van de Aziëlaan hem tijdens vergaderingen van de kerngroep Weidevenne op 21 mei en 13 augustus 2002 hebben geattendeerd op de gevaarlijke parkeersituatie die verzoeker met zijn geparkeerde auto zou veroorzaken op de parkeerstrook bij het informatiebord op de Aziëlaan. Zijn er van deze vergaderingen waarin de bewoners, de gemeente en de politie zitting nemen verslagen opgemaakt? Zo ja, dan ontvang ik hiervan graag een kopie.
2. De heer V. heeft in zijn brief van 3 mei 2003 nog opgemerkt dat hij nooit tegen verzoeker heeft gezegd dat hij hem zou verbaliseren op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). Uit de rapportage die politieambtenaar G. heeft opgemaakt naar aanleiding van verzoekers klacht, blijkt dat de heer G. op 1 oktober 2002 telefonisch heeft gesproken met de heer V. In dit gesprek heeft de heer V. hem verteld dat het parkeren op de parkeerstrook op de Aziëlaan wel een grond kan opleveren om op basis van artikel 5 WVW 1994 te verbaliseren en dat hij van mening is dat zijn eerdere uitlating tegenover verzoeker terecht was. Hoe verhoudt zich deze rapportage met hetgeen de heer V. op 3 mei 2003 heeft verklaard?
3. Tevens heeft de heer V. in zijn brief van 3 mei 2003 melding gemaakt van de Wegsleepverordening Purmerend 2002. Volgens hem zou op basis van deze verordening opgetreden kunnen worden tegen het parkeren zoals verzoeker heeft gedaan. Hierbij verwijst hij naar artikel 5 WVW 1994. Graag ontvang ik een kopie van deze verordening.
4. Verzoeker heeft in zijn brief van 21 januari 2003 aan de Nationale ombudsman aangegeven dat hij contact heeft opgenomen met een officier van justitie en hem de situatie heeft geschetst. Deze officier van justitie van het arrondissementsparket te Amsterdam heeft tegenover verzoeker verklaard dat artikel 5 WVW 1994 niet bedoeld is voor dit soort parkeersituaties. Heeft de politie op enig tijdstip contact opgenomen met het openbaar ministerie om navraag te doen naar de strafbaarheid van verzoekers parkeergedrag? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom niet?
5. Kunt u aangeven op welke wijze de personenauto van verzoeker, een Fiat Brava (lengte 4,09 meter), hinder oplevert op een parkeerstrook die ongeveer drie meter breed is en die een lengte heeft van ongeveer 31 meter aan de zijde direct grenzend aan de rijbaan en een lengte van ongeveer 21 meter heeft aan de andere zijde? Daarbij rekening houdend met het feit dat de auto volgens verzoeker stond geparkeerd aan het begin van de parkeerstrook, niet aan de zijde van het informatiebord.
2. In reactie op de reactie van verzoeker en de vragen van de Nationale ombudsman antwoordde de korpsbeheerder op 7 juli 2003 onder meer als volgt:
"Voor wat betreft uw vragen om kopieën van verslagen van de bijeenkomsten van de kerngroep Weidevenne en de Wegsleepregeling verwijs ik u naar de gemeente Purmerend, daar het hier gemeentelijke stukken betreft waarover ik niet beschik.
Voor wat betreft punt 2 van uw brief is er steeds gesproken over het feit dat de heer V. heeft aangegeven dat parkeren op de parkeerstrook een grond kan opleveren voor verbaliseren op grond van artikel 5 WVW. Er is mijns inziens dan ook geen sprake van tegenstrijdigheden.
Er is geen contact geweest met het openbaar ministerie om onderzoek te doen naar de strafbaarheid van het parkeergedrag van de heer P. omdat daartoe geen reden was. Naar het oordeel van de heer V., een politieman met jarenlange ervaring, was er sprake van een gevaar opleverende situatie die wel in aanmerking kwam voor een verbaal op grond van artikel 5 WVW. Het is niet gebruikelijk in dit soort zaken contact op te nemen met het openbaar ministerie, tenzij daartoe ernstige aanleiding bestaat, hetgeen in dit geval naar mijn mening niet het geval was.
Het uitsluitend parkeren van een auto met deze afmetingen op een strook met de maten die u schetst zal geen gevaarlijke situatie opleveren. Echter het gaat hier niet om een parkeerstrook, maar om een strook die is bedoeld voor auto's die kort stoppen om informatie te verkrijgen bij het daar geplaatste bord. Daar het vaak gaat om grote vrachtwagens en werkverkeer die frequent gebruik maken van de strook kan een continue geparkeerde auto wel hinder of gevaar opleveren. Dit werd door omwonenden diverse malen gesignaleerd en vormde de aanleiding voor de acties vanuit politie en gemeente tegen de heer P."
G. Informatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend
Op verzoek van de Nationale ombudsman heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend de notulen van de vergaderingen van de Kerngroep Weidevenne gehouden op 21 mei, 13 augustus en 24 september 2003 toegestuurd. Tevens ontving de Nationale ombudsman een kopie van de Wegsleepverordening Purmerend 2002 (zie Achtergrond, onder 2.).
Op de actie-/besluitenlijst van de vergadering op 21 mei 2002 staat onder nummer 12. het te koop neerzetten van auto's op een parkeerplaats. Verder wordt er niets over gemeld. De heer V. was bij deze vergadering niet aanwezig.
Op 13 augustus 2002, de eerstvolgende vergadering, was de heer V. aanwezig. In de notulen staat vermeld dat het actiepunt met betrekking tot het plaatsen van een infobord op de Aziëlaan verwijderd kon worden, omdat er een nieuw infobord is komen te staan. Op de actie-/besluitenlijst staat onder punt 12. dat de APV moet worden nagekeken op het te koop zetten van auto's.
In de notulen van de vergadering op 24 september 2002, waarbij de heer V. ook aanwezig was, valt te lezen dat ten aanzien van actiepunt 12 is opgemerkt dat het in principe overal is toegestaan te koop aangeboden voertuigen te parkeren, tenzij de verkeersveiligheid in gevaar komt. Het artikel in de APV zal worden aangepast zoals in meerdere gemeenten in het land. Meer wordt er niet over opgemerkt.
Achtergrond
1. Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)
1.1. Artikel 5:
"Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of
kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden
gehinderd."
1.2. Artikel 170, eerste lid onder a, b en c:
"1. Tot de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet, behoort de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met
a. het belang van de veiligheid op de weg, of
b. het belang van de vrijheid van het verkeer, of
c. het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen."
2. Bijlage bij Wegsleepverordening Purmerend 2002
"A. Veiligheid op de weg en vrijheid van het verkeer
Als gevallen waarin verwijdering, overbrenging en inbewaringstelling van voertuigen in het belang van de veiligheid op de weg en de vrijheid van het verkeer (zie artikel 170, eerste lid, aanhef en onder a en b WVW 1994) noodzakelijk kunnen zijn, kunnen worden genoemd:
(…)
Gevaarlijk of hinderlijk gedrag
e. een voertuig is overigens zodanig tot stilstand gebracht of geparkeerd dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt of kan worden gehinderd.
(Zie artikel 5 WVW 1994, het zogenaamde kapstokartikel.)
Toelichting
Hiervoor zijn diverse wegsleepwaardige overtredingen van de wegenverkeerswetgeving opgenomen, waarbij het motief ligt bij de verkeersveiligheid en de doorstroming van het verkeer. Van geval tot geval zal beoordeeld moeten worden of de geconstateerde parkeerovertreding ook daadwerkelijk wegsleepwaardig is.
(…)
In onderdeel e gaat het om overtreding van het bepaalde in artikel 5 WVW 1994, het kapstokartikel. Op grond van deze bepaling is het verboden zich zodanig te gedragen dat er gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt of kan worden gehinderd. De inhoud van deze bepaling is zo ruim dat ongewenst gedrag op de weg, onder deze bepaling kan worden gebracht."