2004/036

Rapport

Verzoeker, een freelance journalist, klaagt erover dat het regionale politiekorps Noord-Holland Noord zijn opdrachtgever, een regionaal dagblad, op 7 november 2001 een brief heeft geschreven naar aanleiding van een in dat dagblad gepubliceerd artikel van de hand van verzoeker, in welke brief verzoeker wordt beschuldigd van ernstige journalistieke dwalingen (zoals het bewust achterhouden van materiaal), zonder dat de politie hieraan een zorgvuldig onderzoek heeft laten voorafgaan.

Beoordeling

1. Algemeen

1. Op 30 oktober 2001 verscheen in een regionaal dagblad een artikel van de hand van verzoeker, een freelance journalist. In dit artikel deed hij verslag van de ervaringen van mevrouw S., die al ruim twee jaar wachtte op een officiële verklaring van de politie Noord-Holland Noord met betrekking tot een aanrijding waarvan zij het slachtoffer was. Als gevolg van de nalatige handelwijze van de politie was zij niet in staat geweest haar schadebedrag vergoed te krijgen van de bij de aanrijding betrokken tegenpartij.

In dit artikel werd de brief, waarop de brief van de politie van 7 november 2001 (zie hierna, onder 2.) aan de redactie van het dagblad betrekking heeft, niet vermeld.

2. Op 7 november 2001 zond het hoofd communicatie van de politie Noord-Holland Noord de redactie van het regionaal dagblad een brief waarin werd gesteld dat verzoeker

bewust een brief, bestemd voor een ander, had achtergehouden met als enig doel zijn verhaal meer glans te geven.

2. Ten aanzien van de klacht

1. Verzoeker, een freelance journalist, klaagt erover dat het regionale politiekorps Noord-Holland Noord zijn opdrachtgever, een regionaal dagblad, op 7 november 2001 een brief heeft geschreven naar aanleiding van een in dat dagblad gepubliceerd artikel van de hand van verzoeker, in welke brief verzoeker wordt beschuldigd van ernstige journalistieke dwalingen (zoals het bewust achterhouden van materiaal), zonder dat de politie hieraan een zorgvuldig onderzoek heeft laten voorafgaan.

Verzoeker acht het met name onjuist dat de politie de verklaring van mevrouw S. zonder meer voor waar heeft aangenomen, en deze verklaring op geen enkele wijze heeft geverifieerd alvorens de brief aan de redactie van de krant te schrijven. Verzoeker tekende aan, dat hijzelf niet in de gelegenheid was gesteld zijn reactie te geven op hetgeen

mevrouw S. zou hebben verklaard over het al dan niet achterhouden van de brief door verzoeker. Verzoeker benadrukte met klem dat hij deze brief niet had achtergehouden.

2. Op grond van de tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman overgelegde informatie komt naar voren dat de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord verzoekers klacht ongegrond acht, omdat hij van mening is dat het vernemen van verzoekers versie van dit voorval, voorafgaand aan het schrijven van de brief aan de redactie van de krant, de verklaring van mevrouw S. niet in een ander daglicht zou hebben geplaatst.

Bovendien is het de gedragslijn van de politie om, indien zij het niet eens is met de inhoud van een geplaatst artikel in de krant, de redactie van die krant, en niet de journalist, daarop aan te spreken. De redactie draagt immers de eindverantwoordelijkheid voor de uiteindelijke inhoud van artikelen die zij plaatst.

3. De Nationale ombudsman kan de korpsbeheerder niet volgen in zijn standpunt.

4. De brief die op 7 november 2001 aan de redactie van het dagblad was gezonden, bevatte een ernstige beschuldiging aan het adres van verzoeker, namelijk dat hij bewust informatie, bestemd voor een ander, had achtergehouden, dan wel iemand ertoe had aangezet om dat te doen, met als enig doel zijn verhaal meer glans te geven.

Tevens werd de redactie van de krant in deze brief verzocht om verzoeker te wijzen op zijn laakbaar handelen en hem te verzoeken om in het vervolg in voorkomende gevallen fair play te betrachten.

De politie had een dergelijke uitlating niet mogen doen zonder zelf eerst bij verzoeker na te vragen of het door mevrouw S. gestelde juist was, dan wel in ieder geval verzoeker de gelegenheid te geven om zijn reactie op de verklaring van mevrouw S. te geven.

Nu dit niet is gebeurd, heeft de politie onvoldoende hoor en wederhoor toegepast en daarmee gehandeld in strijd met het uit het verbod van vooringenomenheid voortvloeiende vereiste van objectieve oordeelsvorming.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Eén en ander klemt te meer, omdat de politie de brief heeft gezonden aan verzoekers opdrachtgever. De politie had zich dienen te realiseren dat een dergelijke brief mogelijk verstrekkende gevolgen voor verzoeker kon hebben. Zij had zich er daarom, voordat zij overging tot het zenden van een dergelijke brief, van dienen te vergewissen dat de daarin geuite beschuldiging voldoende gefundeerd was. Zij is daarin tekort geschoten, nu zij heeft nagelaten verzoeker voorafgaand aan het zenden van de brief om een reactie te vragen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps (de burgemeester van Alkmaar), is gegrond.

Onderzoek

Op 23 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. uit Alkmaar, ingediend door de heer mr. C. Hofmans, advocaat uit Alkmaar, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord.

Nadat verzoeker om nadere informatie was gevraagd, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps (de burgemeester van Alkmaar), op 5 juni 2003 een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps (de burgemeester van Alkmaar) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1.1. Op 30 oktober 2001 is in een regionaal dagblad een artikel gepubliceerd van de hand van verzoeker, een freelance journalist. In dit artikel deed hij verslag van de ervaringen van mevrouw S., die al ruim twee jaar wachtte op een officiële verklaring van de politie Noord-Holland Noord met betrekking tot een aanrijding waarvan zij het slachtoffer was. Als gevolg van de nalatige handelwijze van de politie was zij niet in staat geweest haar schadebedrag vergoed te krijgen van de bij de aanrijding betrokken tegenpartij. In dit artikel werd de brief, waarop de brief van de politie van 7 november 2001 (zie hierna, onder A.2.) aan de redactie van het dagblad betrekking heeft, niet vermeld.

1.2. Binnen een dag na de publicatie van dit artikel ontving mevrouw S. van de politie de bewuste verklaring, waarmee zij haar schadebedrag kon claimen bij de verzekeringsmaatschappij van de tegenpartij. De politie liet haar weten dat haar klacht over de handelwijze van de politie gegrond was, en vergoedde haar bovendien een bedrag als schadeloosstelling voor het opgetreden renteverlies.

2. Op 7 november 2001 zond het hoofd communicatie van de politie Noord-Holland Noord de redactie van het regionaal dagblad de volgende brief:

"Naar aanleiding van een bericht in de (...) d.d. 30 oktober 2001 onder de kop 'Slachtoffer aanrijding wacht al twee jaar op politieverklaring', wil ik het volgende onder uw aandacht brengen.

In het begin van de maand september van dit jaar werd één van de voorlichters van ons korps, de heer H., benaderd door M. (verzoeker; N.o.), freelance journalist en schrijver van het aangehaalde krantenbericht. Hij vertelde dat zijn buurvrouw, de in het bericht genoemde mevrouw S., al twee jaar wachtte op informatie van de politie.

Na het uitwisselen van informatie zegde de voorlichter toe actie te zullen ondernemen.

H., sprak met één van de verbalisanten, de heer V., die op zijn beurt in contact kwam met een inwoner uit Heiloo waar mevrouw S. regelmatig schoonmaakwerkzaamheden verricht. Deze man zou een aantal vragen in een brief verwerken en deze via mevrouw S. verzenden naar de politie. De bewuste brief kwam echter nooit bij de politie aan.

Op 18 oktober 2001 was er weer contact tussen de heren M. en H.

De heer M. gaf aan dat zijn buurvrouw, mevrouw S., nog steeds niets van de politie gehoord had. Hij zei, het handelen van de politie laakbaar te vinden en van plan te zijn, daar een verhaal over te schrijven. En dat gebeurde dus op 30 oktober jongstleden.

Na het verschijnen van het artikel in de (...) nam de verbalisant V. contact op mevrouw S. Op zijn vraag hoe het mogelijk was dat de brief, die voornoemde inwoner van Heiloo had opgemaakt, niet bij de politie was aangekomen vertelde zij dat die brief in het bezit was van haar buurman, de heer M. Toen M. namelijk hoorde van de brief zou hij de vrouw hebben geadviseerd de brief niet te verzenden naar de politie, omdat hij die kon gebruiken voor een stuk in de krant. Om die reden is de brief niet bij de politie aangekomen en werd er dezerzijds niet gereageerd, aangezien de inhoud van de brief onbekend was.

Tot zover de opsomming van een aantal feiten m.b.t. deze zaak.

Ik ben het volmondig eens met de schrijver van het krantenartikel dat het handelen van de politie laakbaar te noemen is. Het is niet te tolereren dat betrokkenen twee jaar moeten wachten voordat zij over de juiste informatie beschikken. Het is juist dat de media dit handelen van de politie toetst. Dit toetsen dient naar mijn mening echter wel op een eerlijke manier plaats te vinden. De weg die de heer M., volgens mevrouw S., in deze heeft bewandeld is dunkt mij niet de juiste. Dat journalisten zoveel mogelijk informatie proberen te vergaren is hun goed recht. Maar het is naar mijn idee niet tolerabel dat een journalist bewust informatie, bestemd voor een ander, achterhoudt of mensen er toe aanzet om dat te doen, met als enig doel zijn verhaal meer glans te geven.

Ik zou het op prijs stellen indien u M. wijst op zijn laakbaar handelen en hem verzoekt, in het vervolg bij voorkomende gelegenheden fair play te betrachten.”

3.1. Op 14 november 2001 diende verzoeker een klacht in over de handelwijze van de politie bij de officier van justitie in het arrondissement Alkmaar.

Verzoeker klaagde erover dat de politie zijn opdrachtgever een brief had geschreven waarin verzoeker werd beschuldigd van ernstige journalistieke dwalingen, zonder dat hieraan een zorgvuldig onderzoek was voorafgegaan. Verzoeker tekende aan, dat de politie hem, voorafgaand aan het schrijven van de brief aan de redactie, in de gelegenheid had moeten stellen zijn visie op de kwestie te geven. Voorts achtte verzoeker het niet juist dat de politie had verzuimd hem vooraf in te lichten over het verzenden van deze brief.

3.2. Ook mevrouw S. zond de officier van justitie in het arrondissement Alkmaar op 14 november 2001 een brief. Voor zover voor deze klacht van belang, schreef zij het volgende:

"…In de brief die de politie naar de (…) zond staat dat ik gezegd zou hebben dat de heer M. aan mij gevraagd had de brief van een kennis van mij, de heer D., niet aan de politie op te sturen omdat hij zo de politie extra kon beschuldigen van laksheid.

Dat heb ik nooit tegen de heer V. gezegd. Ik heb ook niet tegen hem gezegd dat de heer M. die brief in zijn bezit had.

Ik heb wel gezegd dat ik zelf besloten heb die brief niet op te sturen omdat ik, na twee jaar van verwarring bij de politie, niet op twee sporen wilde inzetten.

Misschien is de heer V. in de war met mijn mededeling dat ik de heer M. begin september gevraagd heb om de schade die hij aan mijn auto had gezien op papier te zetten.

Mijn andere buurman (had; N.o.) toen al zo'n briefje geschreven. De heer M. zei toen dat het zien van de schade geen bewijs was voor de manier waarop de aanrijding was gebeurd en dat een briefje van hem geen enkel nut had. Hij stelde toen voor dat hij zelf met de politie zou bellen en dat vond ik goed.

De heer M. zei na dat telefoongesprek een goede kennis bij te politie te hebben gesproken en dat alles nu snel in orde zou komen. Het had dus volgens mij geen zin meer om de brief te versturen. Maar ik nam zelf dat besluit, niet de heer M.

Wat ik wel gezegd heb aan de heer V. is dat de dag voordat het stuk in de krant stond die brief even bij de heer M. is geweest. Hij zei de map met alle gegevens die ik de afgelopen twee jaar van de politie kreeg voor zijn krantenartikel nodig te hebben. In die map zat ook de brief van mijn kennis.

Nu ik de brief van de politie over de heer M. heb gelezen en ook heel duidelijk heb gelezen dat de politie toegeeft niet te tolereren fouten te hebben gemaakt, dien ik nu ook maar een klacht in over de slechte manier waarop de politie mij heeft behandeld…"

3.3. Op 10 januari 2002 vond naar aanleiding van verzoekers klacht een bemiddelingsgesprek plaats op het politiebureau te Alkmaar, waarbij verzoeker en politieambtenaar H. (die de brief aan de redactie had geschreven) hun zienswijze konden toelichten en hun standpunt konden uiteenzetten.

In een brief van 18 januari 2002 zond de korpschef van de politie Noord-Holland Noord verzoeker nog een schriftelijke reactie.

In deze brief staat, voor zover in dit verband relevant, het volgende:

"…In uw brief (van 14 november 2001 aan de officier van justitie in het arrondissement Alkmaar, zie hiervoor onder A.3.1.; N.o.) vermeldt u dat de politie verwijtbaar handelt door een brief uit te doen laten gaan aan de redactie van de (…) aangaande uw wijze van handelen, gebaseerd op de mondelinge, niet geverifieerde verklaring van mevrouw S. Wij zijn van mening dat de heer V., in zijn hoedanigheid als bevoegd politieambtenaar in functie, de noodzakelijke zorgvuldigheid heeft betracht bij het aanhoren van de verklaring van mevrouw S.

Op de vraag van de heer V. aan mevrouw S. waarom zij de bewuste brief van de heer D. niet heeft verstuurd naar de politie, heeft mevrouw S. uit eigen beweging verklaard dat zij de brief niet heeft verzonden naar de politie omdat haar buurman, de heer M., deze brief kon gebruiken voor een artikel in de krant. Mevrouw S. verklaart in haar brief van 14 november 2001 aan de officier van justitie overigens zelf dat de brief op dat moment in uw bezit was.

Dat mevrouw S. later anders verklaart, doet in onze ogen niets af aan haar oorspronkelijke verklaring die zij op de dag na het verschijnen van uw artikel in de krant aan de heer V. heeft afgegeven.

Wij zijn van mening dat het vernemen van uw versie van dit voorval, voorafgaand aan het schrijven van onze brief aan de redactie van de krant, de verklaring van mevrouw S. niet in een ander daglicht zou plaatsen, gezien haar specifieke schets van de situatie.

Tijdens ons gesprek op 10 januari 2002 hebben wij u uitgelegd dat, op het moment dat de politie het niet eens is met de inhoud van een geplaatst artikel in de krant, het onze gedragslijn sinds jaren is om de redactie - en niet de journalist - daarop aan te spreken. Dit omdat de redactie de eindverantwoordelijkheid draagt voor de uiteindelijke inhoud van artikelen.

In eerste instantie heeft de heer H. telefonisch contact gezocht met de heer W., chef nieuwsdienst, om ons ongenoegen kenbaar te maken en het voorval bespreekbaar te maken. Op zijn verzoek heeft de heer H. het voorval in een brief verwoord om verdere behandeling in gang te zetten.

Bij nader inzien hadden wij u op de hoogte kunnen stellen van ons voornemen om de redactie van de (...) in kennis te stellen van uw handelwijze.

Ik betreur het ten zeerste dat wij tijdens het verzoeningsgesprek er niet in zijn geslaagd nader tot elkaar te komen."

3.4. Naar aanleiding van deze brief liet verzoeker de regionale klachtencoördinator van de politie Noord-Holland Noord op 20 januari 2002 schriftelijk weten zijn klacht te handhaven. Hij deelde in deze brief mee, dat het volgens hem niet zozeer ter zake deed wat mevrouw S. op 31 oktober 2002 al dan niet tegen politieambtenaar V. had gezegd. Verzoeker tekende aan dat hij niet zozeer de verklaring van de heer V., over datgene wat mevrouw S. tegen hem had verklaard, in twijfel wenste te trekken, maar wel wilde hij vraagtekens zetten bij de verklaring van mevrouw S. als zodanig. Hij nam het de heer V. met name kwalijk dat er geen bewijs was dat de verklaring van mevrouw S. tegenover de heer V. op waarheid berustte, maar dat de heer V. haar woorden zonder meer voor waar had aangenomen, en dat vervolgens het hoofd communicatie van de politie Noord-Holland Noord de voor verzoeker beschuldigende brief had geschreven aan de redactie van de krant, zonder de verklaring van mevrouw S. op enigerlei wijze te verifiëren.

3.5. Op 5 maart 2002 stelde de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord verzoeker op de hoogte van de uitkomst van de klachtenprocedure:

"…Bij uw brief van 14 november 2001 aan de officier van justitie in het arrondissement Alkmaar, welke door de klachtencoördinator van de regiopolitie Noord-Holland Noord op 13 december is ontvangen en ingeboekt, heeft u een klacht ingediend over de politie.

De klacht is als volgt geformuleerd:

1. In een schrijven van de politie aan de redactie van de (…) beschuldigt zij klager van ernstige journalistieke dwalingen zonder eerst zorgvuldig op waarheid te hebben onderzocht.

2. Klager is niet geïnformeerd over het uitgaan van dit schrijven.

In verband met vorenstaande klacht heeft het secretariaat van de korpschef van de regiopolitie Noord-Holland Noord de ontvangst van uw klacht bevestigd en met u telefonisch een afspraak gemaakt voor een zogenaamd bemiddelingsgesprek met de korpschef en de heer H.

Dit gesprek vond plaats op donderdag 10 januari 2002 op het bureau aan de (…) te Alkmaar.

U werd tijdens dit gesprek in de gelegenheid gesteld uw klacht nader toe te lichten. De heer H. lichtte zijn zienswijze toe. Aan het eind van het gesprek bleek dat u en de H. niet nader tot elkaar kwamen. Beide zienswijzen liepen sterk uiteen. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de korpschef u op 18 januari 2002 een brief gestuurd waarin de hoofdlijnen van het gesprek zijn weergegeven.

Door u werd in uw schrijven van 20 januari, welke door de klachtencoördinator op 23 januari 2002 is ontvangen, nog eens bevestigd dat de zienswijzen uiteen liepen en dat u niet van plan was om uw klacht in te trekken.

Gaarne vraag ik uw aandacht voor het volgende:

Uit onderzoek is gebleken dat begin september 2001 de heer Ha., voorlichter van de politie Noord-Holland Noord, door u in uw hoedanigheid van freelance journalist was benaderd. U sprak met hem over uw buurvrouw, mevrouw S., die al twee jaar wachtte op informatie van de politie met betrekking tot een haar overkomen verkeersongeval waar de politie bemoeienis mee had gehad.

De heer Ha. zegde toe actie te zullen ondernemen opdat mevrouw S. over de benodigde informatie zou kunnen beschikken.

Vervolgens had Ha. contact met één van de verbalisanten, de heer V. Laatstgenoemde sprak hierna met een inwoner van Heiloo waar mevrouw S. schoonmaakwerkzaamheden verrichtte.

Deze persoon zou een brief met vragen opstellen en vervolgens via mevrouw S. aan de politie versturen. Deze brief is echter nooit bij de politie Noord-Holland Noord aangekomen.

Op 18 oktober 2001 had u wederom contact met de heer Ha. en u deelde hem mede dat mevrouw S. nog nimmer wat van de politie had gehoord. U beoordeelde het handelen van de politie als laakbaar en gaf aan hierover een artikel te schrijven in de krant. Aldus geschiedde op 30 oktober 2001.

Na de verschijning van het artikel nam de heer V. contact op met mevrouw S. Zij deelde hem, daarnaar gevraagd, mede dat de brief, van de inwoner van Heiloo aan de politie, in het bezit was van u, haar buurman. U zou haar geadviseerd hebben de brief niet naar de politie te versturen. U zou hebben aangegeven de brief te kunnen gebruiken voor een artikel in de krant.

Vervolgens is er van politiezijde niet gereageerd omdat haar de inhoud van de brief onbekend was.

Gelet op vorenstaande, de ambtelijke bevindingen van de heer V., mocht verondersteld worden dat deze correct waren. Hier vanuit gaande is mijns inziens de conclusie gerechtvaardigd dat mevrouw S. u de brief ter beschikking had gesteld om deze vervolgens te gebruiken voor een door u te plaatsen artikel in de krant. Door het achterhouden van de brief was de afgesproken voortgang niet mogelijk en werd de politie niet in staat gesteld de zaak af te maken.

Ik ben van oordeel dat ik het klachtonderdeel, dat u de politie verwijt dat zij in haar brief aan de redactie u beschuldigde van ernstige journalistieke dwalingen, niet als onzorgvuldig handelen van de politie beschouw. Ik acht dit element van uw klacht ongegrond.

Op grond van vorenstaande gang van zaken heeft de heer H., hoofd communicatie politie Noord-Holland Noord, op 7 november 2001, een brief gestuurd aan de redactie van de (…).

In deze brief gaf hij aan het handelen van de politie, dat betrokkene twee jaar heeft moeten wachten voordat zij beschikte over de juiste informatie, laakbaar te noemen.

Tevens werd in deze brief aangegeven dat van een journalist verwacht mag worden dat deze niet bewust informatie achterhoudt die voor een ander bestemd is. De redactie werd verzocht u op dit handelen te wijzen en herhaling in de toekomst te voorkomen.

In het gesprek met u op 10 januari 2002 is u uitgelegd dat, op het moment dat de politie het niet eens is met de inhoud van een geplaatst artikel in de krant, het de gedragslijn is om de redactie - en niet de journalist - daarop aan te spreken. Immers de redactie draagt de eindverantwoordelijkheid voor de uiteindelijke inhoud van artikelen die zij plaatst.

Gelet op de inhoud van de brief zou het correct geweest zijn dat u vooraf op de hoogte was gesteld van het voornemen van de politie Noord-Holland Noord om de redactie van de (…) schriftelijk in kennis te stellen van uw handelwijze. Ik ben dan ook van oordeel dat deze handelwijze van de politie niet zorgvuldig is geweest. Ik acht dit element van uw klacht dan ook gegrond…"

3.6. Verzoeker liet de korpsbeheerder bij brief van 3 juni 2002 gemotiveerd weten dat hij zich niet kon verenigen met de wijze waarop de beoordeling en afhandeling van de klacht was verlopen.

3.7. De korpsbeheerder zond verzoeker op 3 juli 2002 een brief, waarin werd meegedeeld dat de klacht als afgedaan werd beschouwd.

3.8. Op 22 januari 2003 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman.

B. Standpunt verzoeker

Verzoekers standpunt staat weergegeven in de klachtsamenvatting.

Verzoekers klacht had er met name betrekking op, dat de politie een brief had geschreven aan de redactie van het dagblad, waarin verzoeker werd beschuldigd van het bewust achterhouden van materiaal, zonder dat verzoeker, voorafgaand aan het schrijven van deze brief, in de gelegenheid was gesteld zijn reactie te geven op hetgeen mevrouw S. zou hebben verklaard over het al dan niet achterhouden van de brief door verzoeker. Verzoeker benadrukte met klem dat hij deze brief niet had achtergehouden.

C. Standpunt KORPSBEHEERDER Van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord

In een brief van 24 juni 2003 zond de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord zijn reactie op verzoekers klacht. De korpsbeheerder verwees voor zijn reactie op de klacht naar de brief die hij op 5 maart 2003 aan verzoeker had gezonden (hiervoor weergegeven onder A.3.5.; N.o.).

D. Reactie verzoeker

Verzoeker liet in reactie op de brief van de korpsbeheerder bij brief van 25 augustus 2003 weten dat hij zijn klacht onverkort handhaafde.

Achtergrond

Instantie: Regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Brief gestuurd aan regionaal dagblad over artikel van verzoeker - free lance journalist - waarin beschuldigingen worden geuit van ernstige journalistieke dwalingen, zonder voorafgaand onderzoek .

Oordeel:

Gegrond