2004/032

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht hem op 5 mei 2002 bij zijn aanhouding wegens rijden onder invloed van alcoholhoudende drank hebben bejegend.

Hij klaagt er met name over dat de politieambtenaren:

- hem hebben geweigerd om zijn tas uit zijn bestelbus mee te nemen naar het politiebureau;

- hebben geweigerd om hem de uitslag van de blaastest mee te delen;

- hem met disproportioneel geweld van de binnenplaats van het politiebureau hebben verwijderd, waarbij zijn trui is beschadigd, en;

- zijn tas achter hem hebben aangegooid.

Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop een klachtbehandelaar van het bovengenoemd politiekorps heeft gehandeld tijdens de klachtprocedure naar aanleiding van zijn op 5 mei 2002 ingediende klacht over politieoptreden jegens hem op die dag.

Verzoeker klaagt er op dit punt met name over dat de klachtbehandelaar op 4 juni 2002 heeft meegedeeld dat verzoekers partner niet bij het klachtgesprek aanwezig mocht zijn, en zijn partner tijdens het klachtgesprek op 17 juni 2002 heeft weggestuurd.

Verder klaagt verzoeker erover dat het klachtgesprek op 17 juni 2002 vijf en half uren heeft geduurd zonder tussenpozen.

Ook klaagt verzoeker erover dat de klachtbehandelaar tijdens het klachtgesprek op 17 juni 2002:

- zijn collega met een administratieve functie heeft laten optreden als tolk;

- hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn verhaal te doen;

- niet geïnteresseerd is geweest in een door verzoeker aangedragen verklaring van een getuige;

- hem als verdachte heeft behandeld, en teveel nadruk heeft gelegd op tijdstippen, en;

- aan het einde van het gesprek heeft geweigerd een afschrift van het gespreksverslag te verstrekken.

Voorts klaagt verzoeker erover dat de klachtbehandelaar het gespreksverslag van 17 juni 2002:

- suggestief en beledigend heeft opgesteld, en;

- pas enkele dagen erna aan zijn advocaat heeft gestuurd, terwijl de afspraak was gemaakt dat dit verslag nog dezelfde dag per fax zou worden verstuurd.

Verder klaagt verzoeker erover dat de klachtbehandelaar hem op 9 juli 2002 telefonisch heeft gevraagd om snel even naar het politiebureau te komen voor een paar vraagjes, terwijl hij hiermee heeft gedoeld op een gesprek in het kader van hoor en wederhoor, zoals in de klachtenfolder van de politie is beschreven.

Ook klaagt verzoeker erover dat de klachtbehandelaar tijdens het gesprek in het kader van hoor en wederhoor op 7 augustus 2002 niet was geïnteresseerd in een overzicht van zijn omzet en een aangifte van de omzetbelasting, die volgens verzoeker van belang zijn voor zijn klacht.

Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de klachtbehandelaar zich niet heeft teruggetrokken, terwijl verzoeker in het gesprek op 7 augustus 2002 had verzocht om een andere klachtbehandelaar, en dat de klachtbehandelaar niet schriftelijk heeft gereageerd op hetgeen hij in dat gesprek heeft aangegeven.

Beoordeling

I. Algemeen

1. In de nacht van 4 op 5 mei 2002 hebben ambtenaren Bo. en S. van het regionale politiekorps Utrecht verzoeker aangehouden wegens rijden onder invloed van alcoholhoudende drank. Vervolgens hebben de politieambtenaren hem overgebracht naar politiebureau van het district Paardenveld waar hij een nadere blaastest heeft moeten ondergaan. De bestelbus van verzoeker is door politieambtenaar O. van het korps naar het politiebureau gebracht. Verzoeker is voor onderzoek enige tijd vastgehouden en na oplegging van een rijverbod en invordering van het rijbewijs weer heengezonden. Verzoeker heeft nog diezelfde dag mondeling een klacht ingediend over het politieoptreden jegens hem.

2. Verzoeker heeft bij het indienen van zijn klacht ook aangegeven dat hij geld uit zijn tas, die in zijn bestelbus was blijven staan, miste. Verzoeker heeft op 30 juli 2002 aangifte gedaan van diefstal van dit geld door de politieambtenaren. Nadat de officier van justitie te Utrecht zijn zaak in dezen had geseponeerd, heeft verzoeker een klacht hiertegen ingediend bij het gerechtshof te Amsterdam. Dit hof heeft zijn klacht op 23 maart 2003 niet gegrond verklaard.

3. Verzoeker klaagt over de wijze waarop de politieambtenaren hem op 5 mei 2002 bij zijn aanhouding hebben bejegend.

Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop klachtbehandelaar R. van het bovengenoemd politiekorps heeft gehandeld tijdens de klachtprocedure naar aanleiding van zijn op 5 mei 2002 ingediende klacht.

II. Met betrekking tot de bejegening bij de aanhouding

1.1 Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politieambtenaren hem hebben geweigerd om zijn tas uit zijn bestelbus mee te nemen naar het politiebureau.

1.2 De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt niet gegrond. De korpsbeheerder acht het aannemelijk dat verzoeker tijdens de aanhouding op 5 mei 2002 niet direct aan de politieambtenaren heeft aangegeven dat er veel geld in zijn tas zat. Verzoeker had slechts aangegeven dat zijn tas belangrijke dingen bevatte.

Voorts is het de korpsbeheerder uit de verklaringen van betrokken politieambtenaren en van verzoeker gebleken dat, conform de daartoe geldende richtlijnen, zijn busje met daarin de bedoelde tas nagenoeg gelijktijdig met verzoeker naar het politiebureau is overgebracht, en op de afgesloten binnenplaats is geparkeerd.

De korpsbeheerder acht het daarom alleszins redelijk dat de bedoelde tas op het moment van aanhouding niet aan verzoeker is gegeven, maar in het busje van verzoeker naar het bureau is vervoerd. Volgens haar is het niet gebruikelijk dat aangehouden verdachten spullen uit hun voertuig meenemen tijdens het transport naar het politiebureau.

1.3 Tijdens het onderzoek is in ieder geval komen vast te staan dat verzoeker bij de aanhouding direct heeft aangegeven dat er iets belangrijks in zijn tas zat. Verder heeft de korpsbeheerder tijdens het onderzoek, naast het argument dat het niet gebruikelijk is dat aangehouden verdachten spullen uit hun voertuig meenemen, niet aangegeven welke omstandigheid zich er in dit geval tegen heeft verzet om de tas uit de bestelbus te halen.

Nu verzoeker nadrukkelijk om zijn tas heeft gevraagd vanwege belangrijke zaken, had het voor de hand gelegen om de tas uit de bestelbus van verzoeker te (laten) halen en in ieder geval in het zicht van verzoeker naar het politiebureau mee te nemen. Hieraan doet de stelling van de korpsbeheerder, dat verzoeker het slechts over iets belangrijks heeft gehad, en niet over geld, niet af.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

2.1 Verder klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren hebben geweigerd om hem de uitslag van de blaastest mee te delen.

2.2 De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt niet gegrond. Volgens de korpsbeheerder hebben zowel de bedienaar van het ademanalyseapparaat als de politieambtenaar die het verhoor van verzoeker had afgenomen, de uitslag van de alcoholtest aan verzoeker meegedeeld.

2.3 De lezing van verzoeker staat lijnrecht tegenover de lezing van de korpsbeheerder. Nu uit het onderzoek is gebleken dat in het proces-verbaal van 5 mei 2002 van de ademanalyse is opgenomen dat het resultaat direct aan verdachte is meegedeeld (zie Bevindingen, onder C.2.2), en nu verzoeker tijdens het onderzoek niet nader heeft gereageerd op het standpunt in dezen van de korpsbeheerder, wordt de lezing van de korpsbeheerder meer aannemelijk geacht dan de lezing van verzoeker. Hieruit volgt dat de politieambtenaren de uitslag van de blaastest aan verzoeker hebben meegedeeld.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

3.1 Voorts klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren hem met disproportioneel geweld van de binnenplaats van het politiebureau hebben verwijderd, waarbij zijn trui is beschadigd.

3.2 Uit een door klachtbehandelaar R. opgemaakt onderzoeksrapport van 23 augustus 2002 is gebleken dat verzoeker heeft verklaard dat de betrokken politieambtenaren hem inderdaad hadden verzocht om het terrein te verlaten. Verzoeker was van mening dat hij het recht had om te blijven, omdat hij zijn geld kwijt was. Hierop hadden de politieambtenaren hem bij de kraag van zijn sweatshirt gegrepen en met zijn voeten over de grond naar buiten gesleept.

3.3 De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt niet gegrond. Nadat verzoeker van de betrokken politieambtenaren het advies had gekregen om aangifte te doen van diefstal werd hij door hen meerdere malen verzocht de binnenplaats van het politiebureau te verlaten. Verzoeker weigerde dit. Door zijn weigerachtige houding werden de politieambtenaren gedwongen fysiek geweld toe te passen om hem van de binnenplaats te verwijderen. Door verzoeker aan beide armen vast te pakken, werd hij op een gecontroleerde en beheerste wijze naar de uitgang geleid. Hierbij liep verzoekers kleding schade op, aldus de korpsbeheerder. Naar de mening van de korpsbeheerder had verzoeker de toepassing van het fysieke geweld met als gevolg de schade aan zijn kleding kunnen voorkomen door zelf de binnenplaats te verlaten, wat hem bij herhaling was verzocht. De korpsbeheerder is van mening dat de politieambtenaren ten aanzien van verzoeker correct en professioneel hebben opgetreden.

3.4 Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat verzoeker, nadat hij van de binnenplaats was verwijderd, opnieuw het politiebureau is binnengelopen om zijn beklag te doen over de vermissing van zijn geld. Verzoeker is hierop het politiebureau uitgezet. De chef van het district Paardenveld heeft de klacht van verzoeker over deze verwijdering bij brief van 19 september 2002 gegrond geacht, omdat hij van mening is dat de politieambtenaren hem in de gelegenheid hadden moeten stellen om zijn beklag c.q. aangifte te doen, temeer omdat zij dit verzoeker kort daarvoor hadden geadviseerd (zie Bevindingen, onder A.6).

Gezien het oordeel van de districtschef is het niet begrijpelijk dat de korpsbeheerder de verwijdering van de binnenplaats wel juist heeft geacht. Het had gezien dit oordeel namelijk juist geweest om verzoeker vanaf de binnenplaats direct weer naar binnen te laten gaan om daar zijn beklag c.q. aangifte te doen. De verwijdering en het daarbij toegepaste geweld is daarom niet juist geweest, en heeft als gevolg gehad dat verzoekers trui onnodig is beschadigd.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

4.1 Verzoeker klaagt er ook over dat de politieambtenaren zijn tas achter hem hebben aangegooid.

4.2 De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt niet gegrond. Volgens haar hebben de politieambtenaren verklaard dat zij aan verzoeker de tas hebben willen teruggeven. Verzoeker weigerde echter de tas aan te nemen. Politieambtenaar S. die de tas aan het hengsel droeg, heeft deze toen van deze hoogte voor verzoekers voeten op de grond laten vallen, aldus de korpsbeheerder.

4.3 Uit het door R. opgemaakte onderzoeksrapport van 23 augustus 2002 is gebleken dat politieambtenaar S. heeft verklaard dat zij de tas aan verzoeker heeft aangeboden (zie Bevindingen, onder C.3). Toen verzoeker de tas niet aannam, heeft hij de tas vanaf dertig centimeter boven de grond laten vallen. Uit het onderzoeksrapport is voorts gebleken dat politieambtenaar Bo. heeft verklaard dat politieambtenaar S. de tas voor verzoeker op de grond heeft gelegd. En collega Re. van de hondenbrigade heeft verklaard dat hij vanaf de binnenplaats had gezien dat de tas buiten het hek van de binnenplaats op de grond viel.

4.4 Nu uit de verklaring van S. als meest betrokken ambtenaar en ondersteund door Bo. die ter plaatse aanwezig was, blijkt dat de tas niet achter verzoeker is aangegooid, doch S. die tas op de grond heeft laten vallen voor de voeten van verzoeker toen deze weigerde de tas van S. aan te nemen, acht de Nationale ombudsman dit klachtonderdeel niet gegrond.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

III. Met betrekking tot de klachtbehandeling

1.1 Verzoeker klaagt er ten aanzien van de klachtbehandeling in de eerste plaats over dat klachtbehandelaar R. op 4 juni 2002 heeft meegedeeld dat verzoekers partner niet bij het klachtgesprek aanwezig mocht zijn, en zijn partner tijdens het klachtgesprek op 17 juni 2002 heeft weggestuurd.

1.2 De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt niet gegrond. Volgens de korpsbeheerder heeft R. hierover verklaard dat verzoeker een advocaat in de arm had genomen.. had verzoeker hierop gevraagd in welke mate het dan nog van belang was dat zijn vriendin bij het gesprek aanwezig zou zijn. De vriendin gaf daarbij slechts als antwoord dat zij er graag bij wilde zijn. Bij het uiteindelijke klachtgesprek op 17 juni 2002 is de vriendin ook toegelaten. Bij de aanvang van dit gesprek is echter, met akkoordbevinding van alle betrokkenen, met haar afgesproken dat R. haar zou vragen de kamer te verlaten als er bepaalde specifieke vragen zouden worden gesteld aan verzoeker. De overweging hierbij was dat R. aan verzoeker vragen wilde stellen over de tijdspanne van ongeveer drie uren van 4 op 5 mei 2002 tussen het tijdstip dat verzoeker zijn winkel had verlaten en op de Kaatstraat door politiemensen was aangehouden. Om te voorkomen dat hij zich niet vrij zou voelen in zijn antwoorden als hij ergens geweest zou zijn waarvan hij niet wilde dat zijn vriendin dit zou weten, en om verzoeker niet in verlegenheid te brengen hierin, heeft het R. beter geleken dat de vriendin bij dat gedeelte niet aanwezig zou zijn. Volgens de korpsbeheerder heeft R. hiermee zorgvuldig gehandeld.

1.3 Verzoeker heeft tijdens het onderzoek nog meegedeeld dat zijn vriendin aan R. had verteld dat zij bij het gesprek wilde zijn op verzoek van hem. Verzoeker stelt dat het geen goed standpunt is dat R. heeft gesuggereerd dat hij iets te verbergen zou hebben. Hij had op eigen initiatief een klacht ingediend bij de politie en aan zijn vriendin gevraagd hem hierbij te ondersteunen. R. had aan hem kunnen voorleggen waarom hij haar weg wilde sturen en of hij eventueel door zijn vragen in verlegenheid zou kunnen worden gebracht, aldus verzoeker.

1.4 Ingevolge artikel 12 van de klachtenregeling politieregio Utrecht kan zowel klager als betrokken ambtenaar zich tijdens de klachtbehandeling laten bijstaan door een vertrouwenspersoon (zie Achtergrond, onder 2).

Nu verzoeker al werd bijgestaan door zijn advocaat, is het niet onbegrijpelijk dat R. aan verzoekers vriendin heeft gevraagd waarom ook zij bij de gesprekken aanwezig wilde zijn. Echter, de door R. vermelde reden waarom hij de vriendin niet bij een deel van het gesprek aanwezig wilde laten zijn, namelijk om verzoeker de gelegenheid te geven om vrij te kunnen verklaren over de tijdspanne tussen het vertrek uit zijn winkel en de aanhouding, is niet juist. Er was hier immers geen sprake van een verhoorsituatie maar van een klachtbehandeling. Het was niet aan R. om te bepalen bij welke onderdelen hij wel of niet verzoekers vriendin het gesprek wilde laten bijwonen.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

2.1 Verder klaagt verzoeker erover dat het klachtgesprek op 17 juni 2002 vijf en half uren heeft geduurd zonder tussenpozen.

2.2 De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt niet gegrond. Het klachtgesprek had inderdaad zo lang geduurd, maar er was op verzoek van verzoeker na twee en half uur wel een rust- en rookpauze ingelast. Het gesprek had onder meer zo lang geduurd, omdat verzoeker zeer breedvoerig was in zijn verhaal en omdat zijn verklaring grotendeels moest worden vertaald. Daarnaast zijn hem nog een aantal gerichte vragen gesteld over de klacht, aldus de korpsbeheerder.

2.3 Tijdens het onderzoek is gebleken dat ook in het onderzoeksrapport van R. van 23 augustus 2003 is opgenomen dat op verzoek van verzoeker een rookpauze is ingelast. Verzoeker heeft tijdens het onderzoek niet nader gereageerd op het standpunt van de korpsbeheerder.

De korpsbeheerder heeft een begrijpelijke verklaring gegeven voor de lange duur van het gesprek. Verder is tijdens het onderzoek aannemelijk geworden dat er een pauze in het gesprek is ingelast.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

3.1 Ook klaagt verzoeker erover dat klachtbehandelaar R. tijdens het klachtgesprek op 17 juni 2002 een administratief medewerker heeft laten optreden als tolk, hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn verhaal te doen, niet geïnteresseerd is geweest in een door hem aangedragen verklaring van een getuige, hem als verdachte heeft behandeld en teveel nadruk heeft gelegd op tijdstippen, en aan het einde van het gesprek heeft geweigerd een afschrift van het gespreksverslag aan hem te verstrekken.

3.2.1 De korpsbeheerder acht de klacht dat R. een collega als tolk heeft ingezet, niet gegrond. De motivatie hiervoor was gelegen in de omstandigheid dat verzoeker de Nederlandse taal niet volledig beheerste en de administratief medewerkster zowel de Nederlandse taal als de Berberse taal beheerste. Aangezien het hier gaat om een klachtbehandeling en niet om een strafrechtelijk onderzoek acht de korpsbeheerder de gedraging acceptabel, mede omdat R. zich ervan heeft vergewist dat de medewerkster beide talen voldoende beheerste. De korpsbeheerder is van mening dat alhoewel ook een klachtbehandeling de nodige zorgvuldigheid vereist, een officiële tolk hierbij niet noodzakelijk is. Daarnaast heeft verzoeker er volgens haar kennelijk mee ingestemd. Dit staat verwoord in het verslag en nergens heeft verzoeker laten opnemen dat hij het er niet mee eens was. Tevens heeft hij niet geweigerd onder deze omstandigheden het interview te laten doorgaan. Aan het eind van zijn verklaring heeft hij bovendien aangegeven dat de medewerkster op juiste wijze in het Marokkaans (Berbers) zijn verklaring heeft weergegeven, aldus de korpsbeheerder.

3.2.2 Nu het hier gaat om een gesprek in het kader van de behandeling van verzoekers klacht, waaraan verzoeker vrijwillig heeft deelgenomen, en nu verzoeker niet heeft ontkend dat hij aanvankelijk heeft ingestemd met de tolk, zoals uit het door R. opgemaakte onderzoeksrapport van 23 augustus 2002 is gebleken, is het niet onjuist dat de klachtbehandelaar zijn collega met een administratieve functie als tolk heeft laten optreden.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

3.3.1 De korpsbeheerder acht de klacht dat R. verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn verhaal te doen, niet gegrond. Er is een uitgebreide verklaring van verzoeker opgenomen van ruim vijf bladzijden op A4-formaat. In zijn klacht heeft verzoeker aangegeven dat het interview vijf en half uren heeft geduurd. Volgens de korpsbeheerder is er daarom ruim voldoende tijd besteed aan het interview met verzoeker en bovendien ziet zij in verzoekers oorspronkelijke klacht noch in zijn klacht bij de Nationale ombudsman zaken staan verwoord die niet in zijn verklaring zijn weergegeven. Ook R. geeft in zijn interview aan dat verzoeker voldoende ruimte heeft gekregen zijn verhaal te doen, aldus de korpsbeheerder.

3.3.2 Op grond van artikel 13 van de klachtenregeling politie regio Utrecht wordt een klager tijdens de klachtbehandeling gehoord. Hij dient daarbij in de gelegenheid te worden gesteld om zijn standpunt toe te lichten en op verklaringen van anderen te reageren (zie Achtergrond, onder 3).

Nu tijdens het onderzoek geen nieuwe aspecten van het verhaal van verzoeker naar boven zijn gekomen dan die in het gespreksverslag van 17 juni 2002 zijn vermeld, en nu verzoeker ook zelf niet nader heeft aangegeven ten aanzien van welke punten hij van mening is dat hij zijn verhaal niet volledig heeft kunnen doen, wordt aannemelijk geacht dat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om in het klachtgesprek zijn standpunt toe te lichten.

De onderzochte gedraging is eveneens behoorlijk.

3.4.1 De korpsbeheerder acht de klacht dat R. niet geïnteresseerd is geweest in een door verzoeker aangedragen verklaring van een getuige, niet gegrond. Blijkens het door R. opgemaakte onderzoeksrapport heeft verzoeker deze verklaring aan R. ter beschikking gesteld om hier een fotokopie van te maken. Dit is onder meer opgenomen in de verklaring van verzoeker. Nadat tijdens het interview kennelijk door R. werd aangegeven dat er niet veel waarde werd gehecht aan deze verklaring, heeft verzoeker de verklaring teruggevraagd en is er geen fotokopie van gemaakt. Wel echter heeft R. de verklaring gelezen. In het onderzoeksrapport is de inhoud van deze verklaring vermeld. Hiervan staat gerelateerd dat het een verklaring betrof waarin stond aangegeven dat genoemde Ma. getuige is geweest van het tellen van het bedrag van de omzet van verzoeker op 4 mei 2002.

Volgens de korpsbeheerder is er wel aandacht geweest voor die verklaring, maar gezien het feit dat er niet in die verklaring stond dat er ook is gezien is dat het geld in een tas in de betreffende bestelbus is gezet, is er weinig waarde aan deze verklaring gehecht, aldus de korpsbeheerder. Volgens haar is dit een juiste interpretatie.

3.4.2 Tijdens het onderzoek heeft verzoeker nog meegedeeld dat Ma. wel heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verzoeker de tas achter de stoel in zijn bestelbus heeft gelegd en is weggereden. Hij voegde een afschrift van de verklaring van Ma. van 10 juni 2002 bij, waarin dit inderdaad is opgenomen.

3.4.3 Nu uit het door R. opgemaakte onderzoeksrapport is gebleken dat R. de verklaring van Ma. wel heeft gelezen, maar verzoeker heeft meegedeeld dat deze verklaring nagenoeg geen waarde heeft, is aannemelijk geworden dat verzoeker de verklaring van de getuige niet interessant vond. Voorts is uit dit onderzoeksrapport gebleken dat verzoeker aangifte wilde doen van diefstal van zijn geld. R. heeft hem toen aangegeven dat dit mogelijk was, maar vanwege de objectiviteit van het strafrechtelijk onderzoek bij de recherche moest worden opgenomen.

Het is juist dat R. deze verklaring niet in het klachtdossier heeft opgenomen, maar alleen heeft vermeld dat deze is getoond met weergave van de inhoud.

3.4.4 Nu de verklaring van eventueel belang kon zijn voor de aangifte van diefstal van het geld van verzoeker, is het niet juist geweest dat R. een waardeoordeel over de verklaring heeft uitgesproken, en daarbij heeft laten merken dat deze verklaring niet relevant was. Terecht heeft R. verzoeker voor de behandeling van de aangifte naar de recherche verwezen en had hij zich conform artikel 9 van de klachtenregeling politieregio Utrecht moeten beperken tot het klachtonderzoek, en het onderzoek naar klachten die eventueel betrekking hebben op een strafbaar feit aan de verantwoordelijkheid van justitie moeten overlaten (zie Achtergrond, onder 1).

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

3.4.5 Ten overvloede wordt het volgende overwogen.

De korpsbeheerder is van oordeel dat er in de verklaring van Ma. niet stond dat er ook is gezien is dat het geld in een tas in de betreffende bestelbus is gezet. Om die reden is er volgens haar weinig waarde aan deze verklaring gehecht. Dit is niet juist. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat Ma. in zijn verklaring wél heeft verklaard dat hij had gezien dat verzoeker met zijn tas in een bestelbus is gestapt en de tas achter de bestuursstoel heeft gezet.

3.5.1 De korpsbeheerder acht de klacht dat R. verzoeker als verdachte heeft behandeld en teveel nadruk heeft gelegd op tijdstippen, gegrond. Volgens haar is uit de op papier gestelde weergave van het interview op te maken dat er veel is gesproken over en is gevraagd naar de omstandigheden rond de vermissing van het geldbedrag, in die zin of verzoeker op de avond van de aanhouding had gesteld dat hij € 3000 of € 3900 vermiste. De korpsbeheerder had het meer wenselijk gevonden als dit niet tijdens de klachtbehandeling was besproken. Dit deel van de klacht heeft een opvallende plek gekregen in het interview. Ook het doorvragen over de tijdsverschillen in het kader van klachtbehandeling acht de korpsbeheerder in dat verband niet relevant, omdat dit een strafrechtelijke zaak betrof waarvan door verzoeker aangifte kon worden gedaan en de competentie daarover bij het openbaar ministerie lag, aldus de korpsbeheerder.

3.5.2 Gezien de overwegingen van de korpsbeheerder, is de Nationale ombudsman met haar van oordeel dat R. verzoeker tijdens het gesprek als verdachte heeft behandeld en teveel nadruk heeft gelegd op tijdstippen. Nu het gesprek heeft plaatsgevonden in het kader van de klachtbehandeling en niet in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, is dit niet juist geweest.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

3.6.1 De korpsbeheerder acht de klacht dat R. aan het einde van het gesprek heeft geweigerd een afschrift van het gespreksverslag te verstrekken, niet gegrond. De klachtbehandelaar heeft verklaard dat hij geen kopie van het gespreksverslag aan verzoeker heeft meegegeven omdat het in deze geen strafrechtelijk onderzoek betrof maar een klachtbehandeling. In de klachtenregeling politie regio Utrecht staat niet vermeld of voorgeschreven dat aan een klager of diens advocaat een afschrift van gespreksverslagen moet worden verstrekt. Daarnaast is blijkens het onderzoeksverslag een kopie van het gespreksverslag op 19 juni 2002 op het werkadres van de advocaat van klager bezorgd, aldus de korpsbeheerder.

3.6.2 Hoewel de klachtenregeling politieregio Utrecht niet nadrukkelijk stelt dat een afschrift van een gespreksverslag aan verzoeker behoort te worden afgestaan, valt niet in te zien waarom verzoeker in dit geval geen inzage toekomt in het gespreksverslag. Echter, nu uit het onderzoek is gebleken dat R. enkele dagen na het gesprek een afschrift van het verslag aan zijn advocaat heeft gestuurd, is voldoende voldaan aan het inzagerecht van verzoeker.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

4.1 Voorts klaagt verzoeker erover dat R. het gespreksverslag van 17 juni 2002 suggestief en beledigend heeft opgesteld, en pas enkele dagen erna aan zijn advocaat heeft gestuurd, terwijl de afspraak was gemaakt dat dit verslag nog dezelfde dag per fax zou worden verstuurd.

4.2.1 De korpsbeheerder deelt over de klacht dat R. het gespreksverslag suggestief en beledigend heeft opgesteld mee dat zij bij onderzoek naar het verslag niet heeft geconstateerd dat er enige beledigende opmerking in staat in de richting van verzoeker. Wat verzoeker precies heeft bedoeld met suggestief is de korpsbeheerder niet helemaal duidelijk. Enkele vragen die door R. zijn gesteld, en welke ook als vraag zijn opgenomen in het verslag, zouden volgens haar als enigszins suggestieve vragen kunnen worden bestempeld, maar gelezen de context waarin de vragen zijn gesteld en gezien het oogmerk van R. dat hij het onderzoek en de waarheidsvinding grondig heeft willen doen, zijn deze vragen niet dermate suggestief dat verzoeker hiermee in zijn klacht is benadeeld, dan wel hierdoor onheus zou zijn bejegend. Dit deel van de klacht acht de korpsbeheerder ongegrond.

Ten aanzien van de stelling omtrent de tijdstippen waarover verzoeker klaagt, is de stelling van R. volgens de korpsbeheerder wel te suggestief en enigszins oordelend gesteld in het gespreksverslag. Dit gedeelte van dit onderdeel van de klacht acht de korpsbeheerder daarom formeel gezien wel gegrond. Zij tekent hierbij aan dat verzoeker hiervan echter geen nadeel heeft ondervonden.

4.2.2 Tijdens het onderzoek is niet gebleken dat de klachtbehandelaar het gespreksverslag van 17 juni 2002 beledigend heeft opgesteld.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

4.2.3 Met betrekking tot het suggestief opstellen van het gespreksverslag is de Nationale ombudsman met de korpsbeheerder van oordeel dat de klachtbehandelaar het verslag met betrekking tot de tijdstippen suggestief en enigszins oordelend heeft opgesteld.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

4.3.1 De korpsbeheerder acht de klacht dat R. het gespreksverslag van 17 juni 2002 pas enkele dagen erna aan zijn advocaat heeft gestuurd, terwijl de afspraak was gemaakt dat dit verslag nog dezelfde dag per fax zou worden verstuurd, gegrond. Omdat de advocaat eerder weg moest, heeft R. hem op zijn verzoek toegezegd dat hem na afloop van het gesprek een kopie van gespreksverslag zou worden toegezonden of gefaxt. R. heeft aangegeven dat hij dit door drukke werkzaamheden pas twee dagen later heeft laten bezorgen. Hierin is echter niet overeenkomstig de gedane toezegging gehandeld, aldus de korpsbeheerder.

4.3.2 De Nationale ombudsman sluit zich aan bij het oordeel van de korpsbeheerder dat R. op dit punt niet overeenkomstig zijn toezegging heeft gehandeld. Dit is niet juist.

De onderzochte gedraging is eveneens niet behoorlijk.

5.1 Verder klaagt verzoeker erover dat klachtbehandelaar R. hem op 9 juli 2002 telefonisch heeft gevraagd om snel even naar het politiebureau te komen voor een paar vraagjes, terwijl hij hiermee heeft gedoeld op een gesprek in het kader van hoor en wederhoor, zoals in de klachtenfolder van de politie is beschreven.

5.2 De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt niet gegrond. Zij deelt hierover mee dat R. heeft verklaard dat hij ook tijdens het telefonisch contact om de afspraak vast te leggen heeft aangegeven dat het om een aantal vragen ging in het kader van hoor en wederhoor. Vervolgens heeft R. op 9 juli 2002 een brief gezonden naar de advocaat van verzoeker waarin de afspraak voor het gesprek op 7 augustus 2002 is bevestigd, waarbij is aangegeven dat er in het kader van hoor en wederhoor een tweede gesprek met verzoeker zou plaatsvinden, aldus de korpsbeheerder.

5.3 Verzoeker heeft tijdens het onderzoek nog meegedeeld dat de officiële afspraak voor het gesprek in het kader van hoor en wederhoor pas is gemaakt, nadat hij in het telefoongesprek aan R. had aangegeven dat hij niet alleen met hem wilde spreken. In het telefoongesprek deed R. het voorkomen dat alles snel zou zijn afgehandeld, waarbij hij niet heeft meegedeeld dat het ging om een gesprek in het kader van hoor en wederhoor.

5.4 De lezing van verzoeker staat lijnrecht tegenover de lezing van de korpsbeheerder en R. Er is verder geen sprake van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere.

De Nationale ombudsman dient zich daarom op dit punt van een oordeel te onthouden.

6.1 Ook klaagt verzoeker erover dat klachtbehandelaar R. tijdens het gesprek in het kader van hoor en wederhoor op 7 augustus 2002 niet was geïnteresseerd in een overzicht van zijn omzet en een aangifte van de omzetbelasting, die volgens verzoeker van belang waren voor zijn klacht.

6.2 De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt niet gegrond. R. heeft verklaard dat hij geen belangstelling had voor het overzicht van verzoekers omzet en een aangifte van de omzetbelasting, omdat het enerzijds niet duidelijk maakte wat de dagopbrengst van 4 mei 2002 was geweest en anderzijds niet aantoonde dat het betreffende geldbedrag in een tas in de bestelbus aanwezig was geweest. Volgens de korpsbeheerder is het ook niet relevant of en hoe verzoeker kon aantonen wat zijn dagopbrengst op 4 mei 2002 was geweest. Dat zou hooguit de bestreden vraag kunnen beantwoorden hoe hoog de dagopbrengst was geweest. Buiten het feit dat volgens de korpsbeheerder de vermoedelijke diefstal van het geld niet in de klachtbehandeling had behoren te worden meegenomen, was het in het kader van de klachtbehandeling ook niet relevant vast te stellen wat de gemiddelde dagopbrengst van de winkel van verzoeker was, aldus de korpsbeheerder.

6.3 Nu het overzicht van de omzet en de aangifte van de omzetbelasting van belang konden zijn voor een eventueel strafrechtelijk onderzoek naar diefstal van het geld van verzoeker, is het juist dat R. de betreffende stukken niet in het klachtdossier heeft opgenomen, doch is het niet juist dat R. een waardeoordeel over deze stukken heeft gegeven, namelijk dat het enerzijds niet duidelijk maakte wat de dagopbrengst van 4 mei 2002 was geweest en anderzijds niet aantoonde dat het betreffende geldbedrag in een tas in de bestelbus aanwezig was geweest nu dit onderwerp niet in de klachtenprocedure had behoren te worden behandeld. Op grond van artikel 9 van de klachtenregeling had R. dit moeten overlaten aan de officier van justitie.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

7.1 Ten slotte klaagt verzoeker erover dat klachtbehandelaar R. zich niet heeft teruggetrokken, terwijl verzoeker in het gesprek op 7 augustus 2002 had verzocht om een andere klachtbehandelaar, en dat de klachtbehandelaar niet schriftelijk heeft gereageerd op hetgeen hij in dat gesprek heeft aangegeven.

7.2.1 De korpsbeheerder acht de klacht dat R. zich niet heeft teruggetrokken, niet gegrond. Blijkens het onderzoeksrapport heeft R. de vraag naar een andere klachtbehandelaar voorgelegd aan de chef van het district Paardenveld. Deze heeft beslist dat er geen andere klachtbehandelaar zou worden aangesteld, maar dat R. op basis van wat er tot nu toe aan informatie was verzameld een rapport moest opmaken, en moest voorleggen aan de officier van justitie om die te laten beslissen of er verder onderzoek dan wel strafvervolging moest worden ingesteld. R. heeft in deze slechts de opdracht van de districtschef gevolgd om op basis van de verzamelde informatie de klacht verder af te werken. Het is een beslissing van de districtschef geweest dat er geen andere klachtbehandelaar werd ingeschakeld, aldus de korpsbeheerder. Gezien de reeds verzamelde informatie op het moment van deze beslissing acht de korpsbeheerder deze beslissing ook gerechtvaardigd.

7.2.2 Op grond van artikel 13 van de klachtenregeling politie regio Utrecht wordt een klager in de gelegenheid gesteld om mondeling dan wel schriftelijk op verklaringen van andere betrokkenen te reageren.

7.2.3 Uit het onderzoek is gebleken dat de districtschef heeft beslist dat R. zich niet mocht terugtrekken. Nu uit het door R. opgestelde onderzoeksrapport van 23 augustus 2002 is gebleken dat verzoeker nog niet in de gelegenheid was gesteld om in het kader van hoor en wederhoor op de nadere verklaringen van de politieambtenaren te reageren, is het in dit geval niet juist geweest dat zonder overleg met verzoeker de klachtbehandelaar is overgegaan tot het afhandelen van de klacht.

De onderzochte gedraging is daarom niet behoorlijk.

7.3.1 De korpsbeheerder acht de klacht dat R. niet schriftelijk heeft gereageerd op hetgeen hij in het gesprek heeft aangegeven, gegrond. R. heeft aangegeven dat hij zich niet bewust was dat hij iets had afgesproken en dat verzoeker mogelijk doelde op een schriftelijke mededeling of er wel of geen andere klachtbehandelaar ingezet zou worden. Uit het in het onderzoeksrapport opgenomen gespreksverslag van dit gesprek van 7 augustus 2002 is gebleken dat verzoeker duidelijk heeft aangegeven hierover een beslissing te willen vernemen. Ook blijkt uit het rapport en de aan verzoeker gezonden afdoeningbrief dat aan klager niet was meegedeeld dat geen andere klachtbehandelaar de klacht zou overnemen. Het komt de korpsbeheerder daarom voor dat aan verzoeker wel bericht had moeten worden dat er geen andere klachtbehandelaar aangewezen zou worden en dat de klacht op basis van de verzamelde informatie afgedaan zou worden. Klager had dan nog een kans gehad hierop te reageren en te verzoeken zijn wederhoor af te ronden, aldus de korpsbeheerder.

7.3.2 Gezien de overwegingen van de korpsbeheerder is de Nationale ombudsman met haar van oordeel dat verzoeker ten onrechte niet is ingelicht over de beslissing van de districtschef om de klachtenbehandelaar zich niet terug te laten trekken.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is gegrond, behalve ten aanzien van het weigeren om de uitslag van de blaastest mee te delen, het weggooien van de tas, dat het klachtgesprek vijf en half uren heeft geduurd zonder tussen tussenpozen, het optreden van een collega met een administratieve functie als tolk, het niet in de gelegenheid stellen van verzoeker om zijn verhaal te doen, het weigeren om een afschrift van het gespreksverslag te verstrekken, en het beledigend opstellen van het gespreksverslag; op deze punten is de klacht niet gegrond.

Over het telefonisch meedelen dat het ging om een gesprek in het kader van hoor en wederhoor wordt geen oordeel gegeven.

Met instemming heeft de Nationale ombudsman ervan kennisgenomen dat de korpsbeheerder van oordeel is dat bij de behandeling van de klacht van verzoeker een ongewenste verweving heeft plaatsgevonden van bejegening door politieambtenaren en beschuldigingen van strafbare feiten. De korpsbeheerder noemt als aandachtspunt voor haar korps dat in de toekomst een scheiding tussen het klachtonderzoek naar bejegening en/of gedragingen van politieambtenaren en een onderzoek naar een aangegeven mogelijk strafbaar feit moet worden aangebracht. Ten aanzien van strafbare feiten kunnen burgers immers aangifte doen, waarbij het aan de competentie van het openbaar ministerie is of er strafvervolging moet worden ingesteld.

Onderzoek

Op 10 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Utrecht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht. Bij brief van 8 april 2003 heeft verzoeker zijn klacht over de gedraging van dit korps aangevuld. Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan zes betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In de nacht van 4 op 5 mei 2002 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht verzoeker aan wegens rijden onder invloed van alcoholhoudende drank. Vervolgens brachten de politieambtenaren hem over naar politiebureau van het district Paardenveld waar hij een nadere blaastest moest ondergaan. Ook de bestelbus van verzoeker werd door de politie naar het politiebureau gebracht. Verzoeker werd voor onderzoek enige tijd vastgehouden en na oplegging van een tijdelijke ontzegging van de rijbevoegdheid weer heengezonden. Verzoeker diende nog diezelfde dag mondeling een klacht in over het politieoptreden jegens hem.

2. De mondelinge klacht van verzoeker op 5 mei 2002 werd door politieambtenaar C. als volgt opgetekend:

"Onheus bejegend. Ik ben onnodig hard behandeld, alsof ik een crimineel was. Er was sprake van agressief en buitenproportioneel optreden. Mijn ritsje van m'n sweater was beschadigd. Ik heb direct aangeven dat er geld in de tas zat en dat ik mijn tas wilde. Ik zeg 'ik wil mijn tas want daar zit iets belangrijks in', later heb ik ook gezegd dat er geld in zit. De tas werd niet gegeven. Ik ben er ook niet meer bij geweest. In de tas zat € 3900,- aan biljetten. Het was geld van mijn zaak, een Marokkaanse slagerij. Bij vertrek uit het bureau werd niet verteld wat de uitslag was van de test (alcohol). De spullen die ik had afgegeven ook geld (fouillering) heb ik wel allemaal terug. De tas werd bij vertrek achter mij aangegooid. Ze pakten de tas uit de bus - en gaven mij die. Ik controleerde de inhoud en zag dat er geen geld was. Alles was weg. Ik zei dat en vroeg naar mijn geld en huilde. Ik werd bij mijn kleding gepakt en de deur uitgegooid. De tas gooiden ze toen achter mij aan.

Ik ben nog aan de voorkant geweest van het bureau maar daar werd ik ook weggestuurd.

Ik wil nu mijn geld terug. Ik begrijp van u dat de politiemensen van vannacht ontkennen dat er geld in de tas zou zijn geweest. Ik wil aangifte doen van diefstal in dat geval."

3. Op 17 juni 2002 had verzoeker een klachtgesprek met klachtbehandelaar R. van het regionale politiekorps Utrecht. Het verslag van dit gesprek dat is opgemaakt door R., hield onder meer het volgende in:

"Klager liet zich vergezellen door zijn vriendin, mevrouw M. en door zijn raadsman J. Met M. werd afgesproken, dat zij bij het gesprek aanwezig mocht zijn, doch dat zij door mij zou worden verzocht de kamer te verlaten op het moment, dat er door mij specifieke vragen aan klager gesteld gingen worden.

Omdat klager de Nederlandse taal onvoldoende machtig was werd met klagers toestemming gebruik gemaakt van mevrouw Al., administratief medewerkster op het bureau Paardenveld. Zij trad op als tolk in de Berberse taal. Nadat ik klager op de hoogte had gesteld van het door mij verrichte onderzoek verklaarde hij:

'Op zaterdag, 4 mei 2002 was ik in mijn winkel. Ik heb een Marokkaanse slagerij (…) in Utrecht. Na sluitingstijd maak ik altijd mijn winkel schoon. Tijdens het schoonmaken heb ik drie flesjes bier gedronken. Zoals ik in mijn klacht beschreef miste ik bij mijn invrijheidstelling een bedrag van 3.900 Euro. Dit geldbedrag zat in een tas, die zich achter de bestuurdersstoel van mijn bestelbus bevond. Over dit geldbedrag wil ik het volgende verklaren. Voordat ik mijn slagerij op zaterdag, 4 mei jl., omstreeks 22.00 uur verliet heb ik het door mij genoemde geldbedrag van 3.900 Euro geteld in aanwezigheid van mijn vriend Ma. Het was de omzet van die zaterdag. Ma. heeft hiervan een schriftelijke verklaring opgesteld. Deze verklaring heb ik meegenomen. Ik heb er geen bezwaar tegen, dat u van deze verklaring een fotokopie maakt ten behoeve van uw onderzoek.

U vraagt mij of Ma. bij mij in de slagerij werkt. Nee, hij is niet in mijn zaak werkzaam. Na het tellen van de dagopbrengst heb ik de slagerij verlaten. Ik ben toen niet direct naar huis gegaan, omdat ik een afspraak had. Ik zou namelijk op het Janskerkhof in Utrecht een bestelling ijsbergsla afleveren. U vraagt mij met wie ik deze afspraak had. Degene met wie ik deze afspraak had ken ik vanuit de zaak. Ik ken deze man niet van naam, anders, dan dat hij een Griekse naam heeft. De man vertelde mij, dat hij in een Grieks restaurant werkte. Ik ben met mijn bestelbus naar het Janskerkhof gereden. In deze bus had ik ook de tas met geld bij mij. Zoals ik al heb verteld bevond de tas zich tussen de bestuurdersstoel en het tussenschot van de bus.

Op het Janskerkhof gekomen heb ik de bestelbus geparkeerd. Het was lekker weer en ik ben buiten de bus gaan staan. In ieder geval ben ik in de directe omgeving van de bus gebleven. De afstand tussen mij en de bus was minimaal. Ik stond eigenlijk tegen de bus aan. Ik heb daar ongeveer een half uur à drie kwartier op mijn klant gewacht. Hij kwam echter niet opdagen. U vraagt mij of er in de tijd, dat ik buiten de bus stond nog iemand anders bij mij of bij de bus is geweest. Nee, er is niemand in de buurt van mij of de bus geweest. Nadat de man niet was komen opdagen ben ik met de bus naar mijn woning (…) in Utrecht gereden. Op weg naar huis werd ik door de politie aangehouden. U merkt op, dat als u alle tijdstippen ruim bij elkaar optelt op ongeveer 23.30 uur uitkomt, dat ik door de politie in de Kaatstraat moet zijn gecontroleerd. U vertelt mij, dat ik pas om 02.15 uur werd aangehouden en niet rond 23.30 uur. U merkt op, dat er een gat van bijna drie uur tussen ligt. U vraagt mij wat ik in die tussenliggende tijd, te weten tussen 23.30 uur en 02.15 uur, heb gedaan.

Dat weet ik niet. Zoals ik zei, ik had gedronken en ik kan in plaats van drie kwartier ook drie uur hebben gewacht. Zoals ik zei werd ik onderweg naar huis door de politie gecontroleerd. Waar dit was weet ik niet. Ik ben ter plaatse niet zo bekend. Het was in ieder geval op de weg, die langs een molen voert. Wanneer u zegt, dat ik in de Kaatstraat ben gecontroleerd dan neem ik dit van u aan.

Ik wist, dat ik onderweg slingerend had gereden, omdat ik in mijn spiegels keek naar de rook, die uit mijn auto kwam.

Bij de controle moest ik op verzoek van de politie een ademtest ondergaan. Mij werd meegedeeld, dat het ging om een alcoholtest. Waarom ik precies moest blazen was mij in eerste instantie niet duidelijk. Hiermee bedoel ik te zeggen, dat het mij niet duidelijk was of het nu om een algemene controle ging of dat het om een controle ging, omdat ik slingerend had gereden. Kennelijk was de uitslag van de ademtest te hoog en de agent deelde mij mee, dat ik mee moest naar het politiebureau. Ik wilde mijn bus parkeren, deze stond erg onhandig geparkeerd, echter dit mocht niet van de agenten. Ik vroeg de agenten of ik mijn tas uit mijn auto mocht pakken. Ook dit werd niet toegestaan. In de Kaatstraat heb ik tegen de agenten gezegd, dat er geld in mijn tas zat. Dit mede, omdat ik eerder uit verhalen had gehoord, dat er wel eens geld verdween op het moment, dat mensen door de politie werden aangehouden. U deelt mij mee, dat de betrokken agenten hebben gezegd, dat ik het alleen over benzinebonnen en bonnetjes voor de belasting heb gehad en niet over geld. Dit is niet waar. Ik heb hen gezegd, dat er geld in mijn tas zat. Het noemen van de benzinebonnetjes en bonnetjes voor de belasting heb ik pas op het bureau aan hen meegedeeld. Mogelijk, dat de agenten in hun beleving de mededeling over de bonnetjes eerder hebben gehoord. Ik blijf erbij, dat ik het geld wel degelijk ter sprake heb gebracht op het moment, dat ik in de politieauto moest plaatsnemen en dat ik werd overgebracht naar het bureau.

Mijn bestelbus bleef ter plaatse achter. U vraagt mij of de agenten mij hebben meegedeeld, dat mijn bestelbus naar het bureau zou worden overgebracht. Nee, dat hebben ze niet gedaan. Mij was niet bekend, wat er met mijn bus ging gebeuren. Wel vertelden de agenten mij, dat alles naar het bureau zou worden overgebracht, maar of zij nu de hele bus of alleen mijn tas bedoelden was mij niet duidelijk. Aan het bureau gekomen werd ik vluchtig gefouilleerd en werd mij door de agenten gevraagd wat ik allemaal bij mij had. Ik zei tegen hen, dat ik een agenda, een zwarte portemonnee en losse bankbiljetten bij mij had. Hoeveel geld ik precies in mijn zak had weet ik niet. Ook weet ik niet precies uit wat voor bankbiljetten de stapel geld bestond. Ik kan alleen zeggen, dat er zich verschillende coupures in de stapel bankbiljetten bevonden. Ik heb nu ook geld op zak. Als u mij nu bijvoorbeeld zou vragen hoeveel geld ik in mijn zak heb en uit wat voor coupures dit geldbedrag bestaat dan kan ik u het ook niet exact zeggen.

U vraagt mij wat voor soort geld ik in mijn zak had zitten. Het geld, dat ik in mijn zak had zitten was óók zakengeld, echter ander zakengeld. Hiermee wil ik zeggen, zakengeld, anders dan de dagomzet, welke ik apart hou. Met het geld, dat ik in mijn zak hou pleeg ik leveranciers te betalen. Dit geld neem ik 's morgens mee van huis als ik naar de zaak ga. U vraagt mij of er tot dit geld ook geld hoort, wat klanten aan mij betalen, die ik eerder spullen heb geleverd. Nee, dit geld doe ik in de kassa en reken ik tot mijn dagomzet.

Voordat ik in een ophoudkamer werd geplaatst wilde ik het geld, dat ik in mijn zak had in een daarvoor bestemde doos leggen. Dit hoefde niet van de agenten, want ik mocht alles bij mij houden, inclusief het geld. U merkt op, dat ik ben voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. Ik kan mij herinneren, dat ik met iemand heb gesproken, maar of dit de hulpofficier van justitie is geweest weet ik niet. U vraagt mij of ik tegen de hulpofficier van justitie heb gezegd, dat er geld in mijn tas zat. Nee, dit heb ik niet tegen hem gezegd, omdat ik ervan uitging, dat mijn geld veilig was bij de politie, immers, de agenten hadden tegen mij gezegd, dat alles zou worden overgebracht naar het bureau. U merkt op, dat mijn voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie het moment was om melding te maken van het grote geldbedrag, dat in mijn tas zat. Nogmaals, het was mij niet duidelijk, dat ik met een hulpofficier van justitie te maken had. Voor mij waren het allemaal agenten.

Na de voorgeleiding moest ik een tweede blaastest afleggen. Deze blaastest werd door een politieman afgenomen. Nadat hij mij de procedure had uitgelegd heb ik ook tegen deze politieman niet gezegd dat er een groot geldbedrag in mijn tas aanwezig was. Na de tweede blaastest werd mij de uitslag niet meegedeeld.

Uw collega, die de ademtest heeft afgenomen, heeft verklaard dat hij deze wel heeft meegedeeld. Ik bestrijd dit. Er waren drie agenten bij de blaastest aanwezig. Eén van deze agenten heeft mij wel verteld, dat ik mijn rijbewijs een paar maanden kwijt zou zijn. Ik heb na de tweede blaastest bij één van de agenten, die mij hadden aangehouden een verklaring afgelegd. Oók deze agent heeft mij de uitslag van de blaastest niet meegedeeld. Met het ondertekenen van mijn verklaring wilde ik wachten, omdat ik dit met iemand wilde doen, die mijn verklaring voor mij zou vertalen. Ik wist namelijk niet waarvoor ik ging tekenen. Mijn verklaring kon op dat moment niet worden vertaald. Mij werden twee mogelijkheden aangeboden. Of tekenen of blijven zitten totdat mijn verklaring was vertaald, maar dan moest ik aan het bureau blijven overnachten. Om van al het gedoe af te zijn heb ik mijn verklaring maar getekend. Mijn rijbewijs kreeg ik niet terug, dit had de politie onder zich gehouden. Na het ondertekenen van mijn verklaring kreeg ik een rijverbod. Het was mij echter niet duidelijk of ik nu helemaal niet meer mocht rijden of dat ik alleen niet in mijn eigen auto mocht rijden.

Ik werd in vrijheid gesteld. Ik vroeg om mijn tas. Via de binnenplaats mocht ik het bureau verlaten. Op de binnenplaats zag ik mijn bestelbus staan en uit de bus mocht ik mijn tas pakken. Ik zag, dat het autoportier niet was afgesloten. Ik controleerde de inhoud van mijn tas en ik kwam tot de ontdekking, dat het door mij genoemde geldbedrag van 3.900 Euro weg was. Ik raakte erg overstuur en ik zei tegen de agenten, dat ik mijn geld wilde. Twee agenten grepen mij toen beet en trokken mij aan de kraag van mijn shirt naar de uitgang. Een derde agent droeg mijn tas en gooide deze achter mij aan toen ik buiten het hek stond. Ik ben weggelopen en liet de tas op straat liggen.

U deelt mij mee, dat uw collega's hebben verklaard, dat ik slechts éénmaal, kort voor mijn invrijheidstelling tegen hen heb gezegd, dat er een groot geldbedrag in mijn auto aanwezig was en dat zij verantwoordelijk waren als dit geld weg was. Als uw collega's dit hebben verklaard dan is dit niet waar. Ik heb het geld tweemaal ter sprake gebracht. Dat was voor de eerste keer in de Kaatstraat, kort voordat ik met de politieauto naar het politiebureau werd gebracht en voor de tweede keer toen ik na mijn invrijheidstelling bij mijn bestelbus op de binnenplaats stond.

Nadat ik mijn tas op straat had achtergelaten ben ik omgelopen en heb ik mij gemeld bij de hoofdingang van het politiebureau. Dit deed ik omdat ik mijn geld terug wilde. In het bureau heb ik aan de balie gestaan en heb ik de dienstdoende agent proberen aan te spreken om mijn verhaal kwijt te kunnen. Kort daarop werd ik door dezelfde agenten als die mij hadden aangehouden buiten het bureau gezet. In totaal werd ik drie keer het bureau uitgezet. Ik voelde mij als een hond behandeld.

Bij de laatste keer, dat ik het bureau binnenging werd ik door een agent te woord gestaan. U vraagt aan mij of dit de hulpofficier van justitie was, (…) aan wie ik was voorgeleid. Ik kan mij dit niet herinneren. Ik was aan het huilen en ik was erg overstuur. Ik heb met deze man gesproken. Na afloop van het gesprek adviseerde hij mij om naar huis te gaan, te gaan slapen en de volgende dag terug te komen.

Ik ben naar huis gegaan en ik ben de volgende dag, zondag 6 mei 2002 (bedoeld wordt: 5 mei; N.o.), naar het bureau teruggegaan. Er werd toen een klacht van mij opgenomen. Voordat mijn klacht werd opgenomen ontmoette ik in het bureau één van de betrokken agenten. Deze wilde mij wegsturen. Waarom hij mij weg wilde sturen heeft hij niet gezegd. Mijn vriendin heeft deze agent toen gecorrigeerd.

U deelt mij mee, dat u mij nog enkele specifieke vragen wilt stellen.

U zegt, dat ik in mijn klacht stelde dat de reden van mijn aanhouding mij niet duidelijk was, maar dat ik desondanks toch makkelijk met de politie meeging. U vraagt mij waarom ik dan dacht, dat ik met de politie mee moest. Toen mij een alcoholtest was afgenomen was het mij duidelijk, dat ik voor alcoholgebruik was aangehouden. U vraagt mij, waaruit het agressieve en buitenproportionele handelen van de agenten bestond. Toen ik de binnenplaats werd afgezet werd ik door de agenten bij de kraag van mijn sweatshirt gegrepen en met mijn voeten over de grond naar buiten gesleept. U merkt op, dat de agenten mij een paar keer hebben verzocht om het terrein te verlaten, wat ik weigerde. U stelt, dat dit de reden was om mij van het terrein te verwijderen. Ik vind dit geen reden. Ze hebben mij inderdaad gevraagd om het terrein te verlaten, echter ik had recht om op het terrein te blijven. Ik was mijn geld kwijt. Ook ten aanzien van het feit, dat ik driemaal het bureau ben uitgegooid heb ik diezelfde mening. Men luisterde niet naar mij. Ik had het recht om in het bureau te zijn. Ik was mijn geld kwijt en ik wilde hier melding van maken.

U komt terug op het 'gat' van drie uur tussen het tijdstip, dat ik op het Janskerkhof wachtte en de aanhouding door de politie. Hier kan ik slechts over zeggen, dat ik qua tijd en door de drank geen besef meer had van tijd. Hadden de agenten mij deze vraag op de dag van aanhouding gesteld dan had ik nog een antwoord kunnen geven. Mijn hoofd is echter geen computer. Ik kan mij niet herinneren, zeker niet over een hele tijd terug, wat ik exact heb gedaan.

Noot rapporteur:

Op mijn opmerking, dat ik een verschil in tijd van drie kwartier of een uur, misschien zelfs vijf kwartier nog kon plaatsen, echter, dat een tijdverschil van drie uur er bij mij niet in kon, merkte klager naast bovenstaande tevens op, dat tijdsbeleving vanuit de Marokkaanse cultuur bezien anders is dan die vanuit een Westerse.

U merkt op, dat ik een verklaring van mijn vriend Ma. heb meegenomen. U vraagt mij of ik op een andere manier aannemelijk kan maken, dat er zoveel geld in mijn tas zat. U stelt, dat deze verklaring nagenoeg geen waarde heeft. Het zou voor u aannemelijker zijn geweest als ik een originele kassa-uitdraai van die dag of iets dergelijks aan u had overgelegd. Indien u dat van mening bent wil ik graag de verklaring van Ma. terug. Ik maak éénmaal per week een kassa-uitdraai. Uit deze kassa-uitdraai kan je ook opmaken welke omzet ik op een zaterdag draai. Ik heb een boekhouding, waaruit u kunt opmaken wat mijn dagomzet is geweest. U mag daarin kijken.

Noot rapporteur:

Ik, rapporteur merkte op, dat het niet aan mij was om klagers dagomzet inzichtelijk te maken, doch dat hij deze zelf op een eenvoudige wijze diende aan te tonen.

U stelt, dat ik in de bewuste nacht zowel tegen de agenten als later tegen de hulpofficier van justitie heb gezegd, dat er 3.000 Euro in mijn tas zat. In mijn klacht praat ik echter over 3.900 Euro. U vraagt mij hoe dit zit. Ik heb het altijd gehad over een bedrag van 3.900 Euro en nooit over een bedrag van 3.000 Euro. Letterlijk heb ik het bedrag als volgt uitgesproken; drieduizend en negenhonderd Euro. Mogelijk, dat deze scheiding in bedragen uw collega's is ontgaan. Wanneer zowel de agenten als de hulpofficier van justitie hebben verklaard, dat ik bij hen slechts een bedrag van 3.000 Euro heb genoemd dan is dat niet waar.

U vraagt mij uit wat voor coupures het bedrag van 3.900 Euro bestond. Ik kan dit niet exact zeggen. Ik heb de bankbiljetten bij het tellen in bundeltjes van 1.000 Euro samengesteld. Uit welke coupures de bundeltjes exact bestonden kan ik niet zeggen.

U vraagt mij of het juist is, dat ik tegenover de aanhoudende agenten ontkende gedronken te hebben en slingerend te hebben gereden. Ik kan mij herinneren, dat ze dit aan mij hebben gevraagd. Ik heb inderdaad gezegd, dat ik niet had gedronken alhoewel dat natuurlijk wel zo was. Toen wist ik wel zeker, dat ik was aangehouden voor alcoholgebruik. Wat slingeren was wist ik niet ten tijde van de aanhouding. Het woord 'slingeren' kent de Marokkaanse taal niet, wel het begrip (een letterlijke vertaling is er niet). Het werd mij pas later door mijn Nederlandse vriendin uitgelegd.

U vraagt mij wanneer ik de benzinebonnetjes en belastingbonnen ter sprake bracht. Dat was pas toen ik in vrijheid werd gesteld. Trouwens, ik heb het alleen over benzinebonnetjes gehad en nooit over belastingbonnen. Ik heb het over facturen gehad.

U vraagt mij wat er nog meer in mijn tas zat. Naast het geld zaten er ook nog schoolboeken en allerlei facturen in. De facturen had ik in mijn achterzak gestoken en had ik dus bij mij op het moment, dat ik op de binnenplaats werd afgezet. Ik deel u mee, dat ik aangifte wil doen van mishandeling door uw collega's en diefstal van de 3.900 Euro.

U deelt mij mee, dat deze aangifte gedaan kan worden, doch dat mijn aangifte uit oogpunt van objectiviteit door de recherche van het bureau Tolsteeg wordt opgenomen. Voordat ik aangifte doe wil ik eerst met mijn raadsman overleg plegen. Ik ken de regels in Nederland niet.

Mijn verklaring is in het Marokkaans door uw collega Al. vertaald en aan mij voorgelezen. Wat zij mij heeft voorgelezen is wat ik heb verklaard."

4. Op 30 juli 2002 deed verzoeker aangifte van diefstal door de politieambtenaren.

5. Op 7 augustus 2002 vond nog een gesprek plaats tussen verzoeker en klachtbehandelaar R. In een door R. opgemaakte verklaring van verzoeker op die dag is onder meer het volgende opgenomen:

"Ik wil opmerken, dat wat u op papier hebt gezet anders is dan wat ik bij u heb verklaard en door uw collega werd vertaald. Ik geef als voorbeeld de wijze van mijn aanhouding. Ik heb hier meer over verklaard dan wat ik in mijn verklaring terug vind. Zo ook de zin, dat mij de reden van mijn aanhouding niet duidelijk was, maar dat ik desondanks toch makkelijk met de politie meeging.

Ik heb in mijn klacht niet vermeld, dat de reden van mijn aanhouding mij niet duidelijk was. Ik begrijp nu van u, dat u zich verbaasde over het feit, dat ik zo makkelijk met de politie meeging en dat ik dit anders heb gelezen dan u hebt bedoeld. Ik zou graag iemand anders willen zien die mijn klacht behandelt. U stelt mij de vraag of het dan nog zin heeft om vanavond met elkaar verder te gaan of dat het beter is om het contact tussen ons te beëindigen en aan uw baas voor te stellen om een andere behandelaar aan te stellen. Ja, laten we maar stoppen. Ik wacht de beslissing van uw chef af en vertrouw erop, dat ik binnen korte tijd van hem verneem of hij al dan niet een andere behandelaar aanstelt."

6. De chef van het district Paardenveld van het regionale politiekorps Utrecht oordeelde bij brief van 19 september 2002 onder meer als volgt op de klacht van verzoeker:

"Op 5 mei 2002 reed u, als bestuurder, in een bestelbus in de gemeente Utrecht.

U werd in de Kaatstraat door politiepersoneel gecontroleerd. Men vermoedde, dat u onder invloed van alcoholhoudende drank was. In de Kaatstraat onderging u een eerste blaastest. Naar aanleiding van deze blaastest werd u aangehouden en overgebracht naar het politiebureau Paardenveld.

U gaf aan, dat er zich in uw bestelbus een tas met waardevolle spullen bevond. Uw bestelbus werd door de politie overgebracht naar de afgesloten binnenplaats van genoemd bureau. U werd achtereenvolgens geleid voor een hulpofficier van justitie. Door een aangewezen bedienaar werd van u een tweede blaastest afgenomen. De uitslag van deze blaastest gaf aan, dat het alcoholgehalte van de door u uitgeademde lucht 570 ugl. bedroeg. Tegen u werd proces-verbaal ter zake van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet opgemaakt. U kreeg een rijverbod en overeenkomstig de geldende richtlijnen werd uw rijbewijs ingevorderd.

Vlak voor uw invrijheidsstelling maakte u aan de twee betrokken verbalisanten kenbaar, dat er zich in eerdergenoemde tas een geldbedrag bevond. U stelde de betrokken verbalisanten verantwoordelijk, indien dit geldbedrag weg zou zijn. Beide verbalisanten zijn met u naar uw bestelbus gelopen, alwaar u in hun bijzijn constateerde dat het geldbedrag niet meer in de tas zat. Zij adviseerden u om hiervan aangifte te doen en verzochten u vervolgens om de binnenplaats te verlaten. U weigerde dit en u was niet bereid het terrein vrijwillig te verlaten. U werd hierop door de verbalisanten bij uw beide armen beetgepakt en u werd met gepaste dwang door hen naar de uitgang geleid. Hierbij liep uw kleding schade op (rits gescheurd). Buiten het terrein weigerde u uw tas in ontvangst te nemen. Deze werd door één van de verbalisanten voor uw voeten op de grond gelegd. U liep weg zonder uw tas mee te nemen. De tas werd veiliggesteld. U meldde zich bij de Publieksopvang van eerdergenoemd bureau voor het doen van aangifte c.q. klacht. U werd uit het bureau verwijderd, doch werd later door de dienstdoende hulpofficier van justitie alsnog te woord gestaan. Gezien de staat, waarin u verkeerde, u was onder invloed van alcohol, kreeg u van de hulpofficier van justitie het advies op een later tijdstip terug te komen.

De volgende dag diende u aan genoemd bureau een klacht in en maakte u melding van diefstal van een geldbedrag, groot 3.900 Euro. Op 30 juli 2002 deed u bij de recherche van het district Tolsteeg aangifte van diefstal.

Op basis van het ingestelde onderzoek heb ik ten aanzien van uw klachtonderdelen als volgt geconcludeerd:

(...)

Nadat u van de betrokken verbalisanten het advies had gekregen om aangifte te doen van diefstal werd u door hen meerdere malen verzocht de binnenplaats van het politiebureau te verlaten. U weigerde dit. Door uw weigerachtige houding werden de politieambtenaren gedwongen fysiek geweld toe te passen om u van de binnenplaats te verwijderen. Door u aan beide armen vast te pakken, werd u op een gecontroleerde en beheerste wijze naar de uitgang geleid. Hierbij liep uw kleding schade op. In eerste aanleg verklaarde u, dat u bij uw kleding was vastgepakt en naar buiten was gegooid. Vervolgens verklaarde u aan de klachtbehandelaar, dat u aan uw kraag van uw shirt naar de uitgang was getrokken. In uw aangifte verklaarde u tenslotte, dat u bij beide armen was vastgepakt. Het is mijn mening, dat u de toepassing van het fysieke geweld met als gevolg schade aan uw kleding had kunnen voorkomen door zelf de binnenplaats te verlaten, wat bij herhaling aan u was verzocht. Voorts ben ik van mening dat de politieambtenaren ten aanzien van u correct en professioneel hebben opgetreden en ik acht het toegepaste fysieke geweld proportioneel.

Dit deel van uw klacht acht ik ongegrond.

(...)

Zowel de aangewezen bedienaar als de verbalisant, die u het verhoor heeft afgenomen, hebben verklaard u de uitslag van de alcoholtest te hebben meegedeeld, temeer, omdat uw rijbewijs werd ingevorderd.

Op dit deel acht ik uw klacht ongegrond.

(...)

De betrokken politieambtenaren hebben verklaard, dat zij u uw tas wilden teruggeven. U weigerde de tas van hen aan te nemen. De politieambtenaar, die uw tas, hangend aan het hengsel droeg, heeft uw tas uiteindelijk van deze hoogte voor uw voeten op de grond laten 'vallen'. Uw klacht, dat uw tas achter u aan werd gegooid acht ik derhalve ongegrond.

(...)

a) Uw verwijdering uit het politiebureau toen u aangifte c.q. uw beklag wilde doen, acht ik niet juist. Het betrokken politiepersoneel had u in de gelegenheid moeten stellen om uw beklag te doen, temeer, daar zij u kort daarvoor had geadviseerd dit te doen. Op dit punt acht ik uw klacht gegrond.

(...)

Het onderzoek en de conclusies ten aanzien van uw klacht over (...) uw aangifte ter zake van diefstal van geld heb ik ter beoordeling voorgelegd aan de Officier van Justitie K. en aan de afdeling Juridische Zaken van het Regiokorps Utrecht. De Officier van Justitie heeft op grond van uw aangifte besloten geen strafrechtelijk onderzoek tegen de beklaagden in te stellen.

Op grond van de conclusies van uw klacht en de beslissing van de Officier van Justitie is een aansprakelijkheid met betrekking tot de vermissing van het geldbedrag en de schade aan uw kleding niet aan de orde."

7. Tegen de beslissing van de officier van justitie om de zaak ten aanzien van verzoekers aangifte van diefstal door de politieambtenaren te seponeren, diende verzoeker op 11 januari 2003 een klacht in bij het gerechtshof in Amsterdam.

Het hof verklaarde het beklag bij beschikking van 24 maart 2003 niet gegrond, omdat er geen aanwijzingen waren dat de politieambtenaren zich hadden schuldig gemaakt aan diefstal van verzoekers geld.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Utrecht nam bij brief van 9 april 2003 onder meer het volgende standpunt in:

"In artikel 12 van de Klachtenregeling Politie Regio Utrecht (zie Achtergrond, onder 2; N.o.) staat vermeld dat een klager zich kan laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Hierbij staan geen beperkingen gesteld over de hoedanigheid van de vertrouwenspersoon. In de publieksinformatiefolder ter zake de klachtenregeling staat vermeld dat een klager vrij is in wie hij in de arm wil nemen om hem bij te staan. Klachtbehandelaar R. verklaart hierover dat klager een raadsman in de arm had genomen en op basis daarvan aan klager en diens vriendin heeft gevraagd in welke mate het dan nog van belang was dat zij bij het gesprek aanwezig zou zijn. De vriendin van klager gaf daarbij slechts als antwoord dat zij er graag bij wilde zijn. Bij het uiteindelijke klachtgesprek op 17 juni 2002 is de vriendin van klager ook toegelaten. Bij de aanvang van dit gesprek is echter, met akkoordbevinding van alle betrokkenen, met haar afgesproken dat klachtbehandelaar haar zou vragen de kamer te verlaten als er bepaalde specifieke vragen zouden worden gesteld aan klager. De overweging hierbij was dat klachtbehandelaar aan klager vragen wilde stellen terzake over de tijdspanne van ongeveer 3 uren tussen het tijdstip dat klager het Janskerkhof had verlaten en op de Kaatstraat door politiemensen was aangetroffen. Om te voorkomen dat hij zich niet vrij zou voelen in zijn antwoorden als hij ergens geweest zou zijn waarvan hij niet wilde dat zijn vriendin dit zou weten, en klager niet in verlegenheid te brengen hierin, leek het klachtbehandelaar beter dat zij bij dat gedeelte niet aanwezig zou zijn.

Mijn inziens heeft klachtbehandelaar hierin zorgvuldig gehandeld door enerzijds te vragen wat het belang van haar aanwezigheid zou kunnen zijn, haar op haar verzoek vervolgens bij een groot gedeelte van het gesprek toe te laten, en anderzijds de vrijheid van het interview en de belangen van klager te beschermen. Ik acht de klacht dit punt derhalve ook ongegrond.

(...)

Klachtbehandelaar R. verklaart (...) dat het klachtgesprek inderdaad zo lang heeft geduurd maar dat er wel een rust- en rookpauze is ingelast tijdens het klachtgesprek. Dit staat ook vermeld in het onderzoeksrapport (zie hierna, onder C.3; N.o.) Klachtbehandelaar geeft aan dat het gesprek onder meer zo lang geduurd heeft omdat klager zeer breedvoerig was in zijn verhaal en dat zijn verklaring grotendeels vertaald moest worden. Daarnaast heeft klachtbehandelaar hem nog een aantal gerichte vragen gesteld terzake de klacht. Blijkens het onderzoeksrapport is er na ongeveer 2,5 uur, op verzoek van klager, een rookpauze ingelast. Ik acht de klacht op dit punt derhalve ongegrond.

(...) Blijkens het onderzoekverslag heeft klachtbehandelaar de administratief medewerkster mevr. Al. (werkzaam op het wijksecretariaat) met toestemming van klager bij het interview betrokken om als tolk op te treden tussen klager en klachtbehandelaar. De motivatie hiervoor was gelegen in de omstandigheid dat klager de Nederlandse taal niet volledig beheerste en mevr. Al. zowel de Nederlandse taal als wel de Berberse taal beheerste. Aangezien het hier gaat om een klachtbehandeling en niet om een strafrechtelijk onderzoek acht ik dit acceptabel mede omdat klachtbehandelaar zich er van heeft vergewist dat mevr. Al. beide talen voldoende beheerste. Alhoewel ook een klachtbehandeling de nodige zorgvuldigheid vereist, is mijns inziens hierbij een officiële tolk niet noodzakelijk. Daarnaast heeft klager er kennelijk mee ingestemd. Dit staat verwoord in het verslag en nergens heeft klager laten opnemen dat hij het er niet mee eens was. Tevens heeft hij niet geweigerd onder deze omstandigheden het interview te laten doorgaan. Aan het eind van zijn verklaring geeft hij bovendien aan dat mevr. Al. op juiste wijze in het Marokkaans (Berbers) zijn verklaring heeft weergegeven. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat klager dit niet heeft verklaard. Mijn inziens heeft klachtbehandelaar hier zorgvuldig gehandeld. Ik acht de klacht op dit punt derhalve ongegrond.

(...)

Blijkens het onderzoeksrapport heeft klachtbehandelaar in zeer redelijke mate rekening gehouden met de mogelijkheden van klager over dag en datum van het interview met klager. Er is een uitgebreide verklaring van klager opgenomen van ruim 5 bladzijden op A4 formaat. In zijn klacht geeft klager aan dat het interview 5,5 uur heeft geduurd. Mijn inziens is er dus ruim voldoende tijd besteed aan het interview met klager en bovendien zie ik in zijn oorspronkelijke klacht noch in zijn klacht naar de Nationale ombudsman zaken verwoord staan die niet in zijn verklaring zijn weergegeven. Ook klachtbehandelaar R. geeft in zijn interview aan dat klager voldoende ruimte heeft gekregen zijn verhaal te doen. Ik acht de klacht op dit punt derhalve ongegrond.

(...)

Alhoewel dat niet expliciet wordt aangegeven ga ik ervan uit dat (met getuige; N.o.) bedoeld wordt de verklaring van getuige Ma. Blijkens het onderzoeksrapport heeft klager deze verklaring aan klachtbehandelaar ter beschikking gesteld om hier een fotokopie van te maken. Dit is onder meer opgenomen in de verklaring van klager. Nadat tijdens het interview, volgens de verklaring van klager, er kennelijk door klachtbehandelaar werd aangegeven dat er niet veel waarde werd gehecht aan deze verklaring, vroeg klager de verklaring terug en is er geen fotokopie van gemaakt. Wel echter heeft klachtbehandelaar de verklaring gelezen. In het onderzoeksrapport is de inhoud van deze verklaring vermeld. Hiervan staat gerelateerd dat het een verklaring betrof waarin stond aangegeven dat genoemde Ma. getuige is geweest van het tellen van het bedrag van de omzet, groot € 3900. Er is derhalve wel aandacht geweest voor die verklaring maar gezien het feit dat er niet in die verklaring stond dat er ook gezien is dat het geld in een tas in de betreffende auto is gezet, is er weinig waarde aan deze verklaring gehecht. Mijn inziens is dit een juiste interpretatie. Klachtbehandelaar had er echter wel beter aan gedaan aan klager en in het onderzoeksrapport op heldere wijze aan te geven wat de reden was dat er weinig waarde aan de getuigenverklaring werd gehecht. Desalniettemin is er blijkens het onderzoeksrapport wel aandacht geweest voor deze verklaring en acht ik de klacht op dit punt ook ongegrond.

(...)

Over de 'toon' van het interview kan ik slechts afgaan op de beleving die klachtbehandelaar en klager hiervan hebben. Het is derhalve niet mogelijk hierover een uitspraak te doen over de gegrondheid hiervan.

Wel is uit de op papier gestelde weergave van het interview op te maken dat er veel is gesproken over en gevraagd naar de omstandigheden rond de vermissing van het geldbedrag van of € 3000 of € 3900. Zoals ik al eerder stelde was het wenselijker geweest dat dit niet in de klachtbehandeling was behandeld. Dit deel van de klacht heeft een pregnante plek gekregen in het interview. Ook het doorvragen over de tijdsverschillen in het kader van klachtbehandeling acht ik in dat verband derhalve niet relevant daar, zoals eerder gesteld, dit een strafrechtelijke zaak betrof waarvan door klager aangifte kon worden gedaan en de competentie ter zake bij het openbaar ministerie lag. Alhoewel ik ervan uitga dat het de intentie van klachtbehandelaar is geweest zorgvuldig en in het belang van het onderzoek zo diep op dit onderwerp in te gaan, acht ik de klacht op dit punt, formeel gezien, toch gegrond.

(...)

Klachtbehandelaar verklaart dat hij geen kopie van het gespreksverslag aan klager heeft meegegeven omdat het in deze geen strafrechtelijk onderzoek betrof maar een klachtbehandeling. In de klachtenregeling Politie Regio Utrecht 1998 staat niet vermeld of voorgeschreven dat aan klager of diens raadsman een afschrift van gespreksverslagen moet worden verstrekt. Daarnaast is blijkens het onderzoeksverslag een kopie van het gespreksverslag van 17 juni 2002 op 19 juni 2002 op het werkadres van de raadsman van klager bezorgd. Ik acht de klacht op dit punt derhalve ongegrond.

(...)

Bij onderzoek van het gespreksverslag is door mij niet geconstateerd dat er enige beledigende opmerking in staat in de richting van klager. Wat klager precies bedoelt met suggestief is mij niet helemaal duidelijk. Enkele vragen die door klachtbehandelaar zijn gesteld en welke ook als vraag zijn opgenomen in het verslag zouden als enigszins suggestieve vragen kunnen worden bestempeld. Gelezen de context waarin de vragen gesteld zijn en gezien het oogmerk van klachtbehandelaar dat hij het onderzoek en de waarheidsvinding grondig wilde doen, zijn deze vragen niet dermate suggestief dat hiermede klager in zijn klacht benadeeld is geworden dan wel hierdoor onheus bejegend zou zijn.

Dit deel van de klacht acht ik derhalve ongegrond.

Ten aanzien van de stelling omtrent de tijdstippen waarover verzoeker klaagt is de stelling van klachtbehandelaar, mijn inziens, wel te suggestief en enigszins oordelend gesteld in het gespreksverslag.

Dit gedeelte van dit punt van de klacht acht ik derhalve formeel gezien wel gegrond.

Ik teken hierbij aan dat mijns inziens klager hier echter geen nadeel van heeft ondervonden.

(...)

Mede in samenhang met het eerder genoemde klachtpunt heeft klachtbehandelaar aangegeven dat er geen recht bestond op het verkrijgen van een kopie van het gespreksverslag. De raadsman van klager had hierin klachtbehandelaar wel gelijk gegeven maar omdat hij eerder weg moest is op zijn verzoek aan hem toegezegd dat hem na afloop van het gesprek een kopie van gespreksverslag zou worden toegezonden of gefaxt. Klachtbehandelaar geeft aan dat door drukke werkzaamheden hij dit pas twee dagen later heeft laten bezorgen. Hierin is derhalve niet overeenkomstig de gedane toezegging gehandeld. Alhoewel het te begrijpen is dat klachtbehandelaar door drukke werkzaamheden niet eerder is toegekomen aan het faxen of laten bezorgen van het gespreksverslag acht ik dit deel van de klacht wel gegrond.

(...)

Klachtbehandelaar verklaart (...) dat hij ook tijdens het telefonisch contact om de afspraak vast te leggen heeft aangegeven dat het om een aantal vragen ging in het kader van hoor en wederhoor. Vervolgens is door klachtbehandelaar op 9 juli 2002 een brief gezonden naar de raadsman van klager waarin de afspraak voor het gesprek op 7 augustus 2002 werd bevestigd en in welke brief staat aangegeven dat er in het kader van hoor en wederhoor een tweede gesprek met klager zou plaatsvinden. Een kopie van deze brief is in het klachtdossier aanwezig. Ik acht de klacht op dit punt derhalve ongegrond.

(...)

Klachtbehandelaar verklaart (...) dat hij (...) geen belangstelling (...) had (voor het overzicht van verzoekers omzet en een aangifte van de omzetbelasting; N.o.) omdat het enerzijds niet duidelijk maakte wat de dagopbrengst van 4 mei 2002 was geweest en anderzijds niet aantoonde dat het betreffende geldsbedrag in een tas in de auto aanwezig was geweest. Mijns inziens is het ook niet relevant of en hoe klager aan kon tonen wat zijn dagopbrengst op 4 mei 2002 was geweest. Dat zou hooguit de bestreden vraag kunnen beantwoorden of er € 3000 of € 3900 als dagopbrengst was geweest. Buiten het feit dat, mijns inziens, zoals eerder aangegeven, de vermoedelijke diefstal van het geld niet in de klachtbehandeling meegenomen had behoren te worden was het in het kader van de klachtbehandeling ook niet relevant vast te stellen wat de - gemiddelde - dagopbrengst van de winkel van klager is. Ik acht de klacht op dit punt dan ook ongegrond.

(...)

Blijkens het onderzoeksrapport heeft klachtbehandelaar deze vraag (over een andere klachtenbehandelaar; N.o.) voorgelegd aan de districtschef van het District Paardenveld H. Deze heeft beslist dat er geen andere klachtbehandelaar zou worden aangesteld maar dat klachtbehandelaar R. is gevraagd op basis van wat er tot nu toe aan informatie verzameld was een rapport op te maken en dit rapport voor te leggen aan de officier van justitie K. teneinde die te laten beslissen of er verder onderzoek dan wel strafvervolging moest worden ingesteld. Klachtbehandelaar heeft in deze slechts de opdracht van de districtschef gevolgd om op basis van de verzamelde informatie de klacht verder af te werken en het is een beslissing van de districtschef geweest dat er geen andere klachtbehandelaar werd ingeschakeld. Gezien de reeds verzamelde informatie op het moment van deze beslissing acht ik deze beslissing ook gerechtvaardigd. Het wederhoor van klager is weliswaar niet volledig afgerond maar voornamelijk omdat klager tijdens het wederhoor zijn vertrouwen opzegde in klachtbehandelaar en zo met de vraag om een andere klachtbehandelaar het wederhoor zelf heeft afgebroken.

Derhalve acht ik dit deel van de klacht ongegrond.

(...)

Klachtbehandelaar geeft aan dat hij zich niet bewust is dat hij iets afgesproken had en dat klager mogelijk doelt op een schriftelijke mededeling of er wel of geen andere klachtbehandelaar ingezet zou worden. Uit het in het onderzoeksrapport opgenomen gespreksverslag van dit gesprek van 7 augustus 2002 blijkt dat klager duidelijk aangeeft hierover een beslissing te willen vernemen. Ook blijkt uit het rapport en de aan klager gezonden afdoeningbrief dat aan klager niet is medegedeeld dat geen andere klachtbehandelaar de klacht zou overnemen. Mij komt voor, gezien bovenstaande, dat aan klager wel bericht had moeten worden dat er geen andere klachtbehandelaar aangewezen zou worden en dat de klacht op basis van de verzamelde informatie afgedaan zou worden. Klager had dan nog een kans gehad hierop te reageren en te verzoeken zijn wederhoor af te ronden. Op dit punt acht ik de klacht derhalve gegrond.

Voor de klachtonderdelen die ik gegrond heb geacht, heb ik vooralsnog geen aanleiding gevonden tot enigerlei maatregel of actie ten behoeve van verzoeker.

Het volgende heb ik wel aangemerkt als aandachtspunt voor de toekomst:

Het aanbrengen van een scheiding tussen het klachtonderzoek terzake bejegening en/of gedragingen van politieambtenaren richting klager en het onderzoek naar een aangegeven mogelijk strafbaar feit. Ter zake strafbare feiten kunnen klagers aangifte doen waarbij het, na een eventueel nader onderzoek, aan de competentie van het openbaar ministerie is of er strafvervolging wordt ingesteld. Ook indien men geen aangifte wenst te doen kan dit deel van een klacht, na een eventueel kort nader onderzoek, ter beslissing over eventuele vervolging aan het openbaar ministerie worden voorgelegd. Indien het openbaar ministerie geen strafvervolging instelt kan daarna nog beslist worden of er al dan niet een intern of disciplinair onderzoek wordt ingesteld ter zake.

De klacht jegens de bejegening of gedrag kan separaat en direct middels het gebruikelijke klachtonderzoek afgehandeld worden.

Ook bij de behandeling van deze klacht blijkt dat er een, mijns inziens ongewenste, verweving van zaken plaatsvindt bij het in één onderzoek verwerken van bejegening en beschuldiging ter zake strafbare feiten."

2.1 Bij brief van 4 juni 2003 nam de korpsbeheerder onder meer het volgende standpunt in:

"Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht hem op 5 mei 2002 bij zijn aanhouding wegens rijden onder invloed van alcoholhoudende drank hebben bejegend. Hij klaagt er met name over dat de politieambtenaren:

- hem hebben geweigerd om zijn tas uit zijn auto mee te nemen naar het politiebureau;

Dit klachtpunt is niet expliciet in het primaire klachtonderzoek beoordeeld omdat dit klachtpunt in de oorspronkelijk ingediende klacht niet als expliciet klachtpunt werd benoemd. In het primaire klachtonderzoek is er terzake dit punt, in hun verklaringen, echter wel iets verklaard door de betrokken politieambtenaar S. en door klager. In de oorspronkelijke klacht van klager is dit punt niet duidelijk weergegeven, in zijn klacht heeft klager doen opnemen dat hij direct heeft gezegd dat er geld in zijn tas zat maar vervolgens zegt hij in zijn klacht dat hij ter plaatse op de Kaatstraat tegen de betrokken politieambtenaar heeft gezegd dat hij zijn tas mee wilde nemen omdat daar iets belangrijks in zat. Tevens staat hierin vermeld dat klager pas later heeft gezegd dat er geld in de tas zat. (Citaat uit klacht: - Ik zei: 'Ik wil mijn tas want er zit iets belangrijks in.' Later heb ik ook gezegd dat er geld in zat. - ) Wanneer dit precies was geeft hij niet aan. Deze mondelinge en door de inspecteur van politie de heer C. op schrift gezette klacht is overigens niet ondertekend. In zijn interview met klachtbehandelaar R. geeft klager opnieuw aan dat hij meteen heeft gezegd dat er geld in zijn tas zat en dat hij pas later had gezegd dat er andere belangrijke papieren in zaten. Betrokken politieambtenaar S. verklaart in zijn interview met klachtbehandelaar R. dat klager bij zijn aanhouding slechts heeft gezegd dat er belangrijke zaken in zijn tas zaten, zoals benzinebonnen en bonnen voor de belasting en pas later aan het bureau over het geld sprak.

Gezien de oorspronkelijke, weliswaar niet ondertekende maar door een beëdigd politieambtenaar opgenomen, klacht is de geciteerde verklaring in de klacht van klager nagenoeg gelijkluidend aan de verklaring van S.

(…)

Ik acht het gezien vorenstaande derhalve aannemelijk dat klager niet meteen heeft aangegeven dat er veel geld in zijn tas aanwezig was.

Voorts blijkt uit de overige verklaringen van betrokken politieambtenaren en van klager dat, conform de daartoe geldende richtlijnen, zijn busje met daarin de bedoelde tas nagenoeg gelijktijdig met klager (als verdachte) naar het politiebureau Paardenveld werd overgebracht en op de afgesloten binnenplaats werd geparkeerd.

Ik acht het alleszins redelijk dat, gezien bovenstaande, de bedoelde tas op dat moment niet aan klager is gegeven maar in het busje van klager naar het bureau is vervoerd. Het is niet gebruikelijk bij aangehouden verdachten dat zij spullen uit hun voertuig meenemen tijdens het transport naar het politiebureau. Ik acht de klacht op dit onderdeel derhalve ongegrond.

- hebben geweigerd om hem de uitslag van de blaastest mee te delen;

- hem met disproportioneel geweld van de binnenplaats van het politiebureau hebben verwijderd, waarbij zijn trui is beschadigd;

- zijn tas achter hem hebben aangegooid.

Bovenstaande drie klachtonderdelen zijn in het primaire klachtonderzoek als klachtpunten betrokken geweest. Hierover heeft de districtschef van Paardenveld (...) in zijn afdoeningsbrief aan klager d.d. 19 september 2002 zijn oordeel gegeven op basis van het door klachtonderzoeker R. opgemaakte rapport. Deze drie klachtpunten zijn op basis van dit rapport door hem als ongegrond beoordeeld. Dit is als zodanig in bedoelde afdoeningsbrief aangegeven.

Uit het nader onderzoek zijn geen (nieuwe) feiten of omstandigheden naar voren gekomen, die mij aanleiding geven tot een andersluidend oordeel dan van de districtschef. Ik beschouw de primaire klacht dan ook als zorgvuldig onderzocht. Voor de motivatie in deze verwijs ik naar de hierboven bedoelde brief aan klager d.d. 19 september 2002 (...) (zie hiervóór, onder A.6; N.o.).

Samengevat acht ik de klacht van klager op deze aanvullende vier klachtonderdelen ongegrond."

2.2 De korpsbeheerder voegde bij haar standpunt een afschrift van een door politieambtenaren Bo., S. en O. opgemaakt proces-verbaal van de ademanalyse op het politiebureau op 5 mei 2002. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:

"Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek (…). Hieruit blijkt dat het alcoholgehalte van de adem van verdachte hoger was dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, namelijk 570 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.

Het resultaat werd direct aan verdachte medegedeeld."

3. Voorts ontving de Nationale ombudsman op 20 oktober 2003 een afschrift van een door klachtbehandelaar R. opgemaakt onderzoeksrapport van 23 augustus 2002.

In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:

"RAPPORT

(…)

Gesprek agent S.

Op 14 mei 2002 sprak ik, rapporteur, met de agent van politie, S., die, nadat ik hem terzake dienende had ingelicht, verklaarde:

'Ik ben als agent werkzaam op het bureau Paardenveld. Op zondag, 5 mei 2002, rond 02.00 uur waren Bo. en ik belast met Noodhulp en reden de 11-10. Tijdens onze surveillance reden wij in de Koekoekstraat in Utrecht. Voor ons reed een Mercedes bestelbus. Het afwijkende rijgedrag van de bestuurder viel ons op. Wij zijn de bestelbus een paar straten gevolgd. Op de Adelaarstraat zagen wij dat de bestuurder, hierna te noemen klager, zonder dat daar enige aanleiding toe was een sterke beweging naar rechts maakte. We besloten om de bestuurder 'aan de kant te zetten'. Nadat wij hem een stopteken hadden gegeven zette de bestuurder zijn bestelbus vlak voor de kruising Kaatstraat met de Oudenoord stil.

Bo. en ik zijn uitgestapt. Bo. sprak de bestuurder aan. Ik bleef rechts achter de bestelbus staan en pakte vast het blaasapparaat, omdat wij het vermoeden hadden, dat klager had gedronken. Alhoewel klager vertelde, dat hij niets had gedronken gaf de blaastest als resultaat uiteindelijk een 'F' aan, wat inhoudt, dat hij toch alcohol had genuttigd. Naar ons toe was klager hier dus niet eerlijk in. Wij hebben klager aangehouden, deelden hem mee, dat hij teveel had gedronken en dat hij mee mocht naar het bureau om een tweede blaastest af te leggen. Nadat wij klager hadden gevraagd om uit te stappen deelde hij ons mee, dat hij zijn bestelbus onmogelijk op deze plek kon achterlaten. Hij zei, dat hij een eigen zaak had en dat er een tas met belangrijke spullen in de auto lag. Belangrijke spullen als benzinebonnetjes en bonnetjes voor de belasting. Over de aanwezigheid van geld heeft klager niet gesproken. Ik vertelde klager, dat de auto door ons mee naar het bureau werd genomen en dat hij zich over zijn tas geen zorgen hoefde te maken. Wij vroegen er een 'tweede wagen' bij om de bestelbus over te brengen. Klager hebben wij in het politievoertuig laten plaatsnemen en wij hebben buiten de auto op de tweede wagen gewacht.

O., die op deze wagen reed, heeft voor ons de bestelbus naar het bureau Paardenveld gereden.

(…)

We hebben klager in een ophoudruimte plaats laten nemen en we hebben de gebruikelijke twintig minuten afgewacht, alvorens de tweede blaastest af te nemen. Nadat O. de blaastest had afgenomen bleek dat klager 570 ugl. had geblazen, wat inhield dat zijn rijbewijs moest worden ingevorderd. Dit hebben wij klager ook meegedeeld. We hebben de gebruikelijke formulieren opgemaakt, Bo. heeft klager afgehoord en klager heeft alle handtekeningen gezet, die nodig waren. Klager werd vervolgens in opdracht van de hulpofficier van justitie in vrijheid gesteld. We hebben klager meegedeeld, dat hij niet mocht gaan rijden, omdat zijn rijbewijs was ingevorderd en dat de bestelbus aan het bureau moest blijven staan. We hebben hem meegedeeld, dat de bus mocht worden afgehaald door iemand, die in het bezit was van een geldig rijbewijs. Klager vertelde ons, dat de bus niet van hem was, maar op naam stond van een zekere mevrouw M. Klager kreeg alle spullen, die hij had ingeleverd van ons terug. Omdat de bestelbus aan het bureau moest blijven, wilde klager zijn tas hebben. Er zaten volgens hem belangrijke spullen en geld in. We merkten toen op, dat hij een heel pak met geld in zijn achterzak had zitten. Klager bleef echter volhouden, dat er in bedoelde tas nóg meer geld zat. Wij zijn toen met klager naar de bestelbus gelopen om hem zijn tas terug te geven. Vanachter de bestuurdersstoel trok hij nogal moeilijk en met enige kracht een schoudertas te voorschijn. De tas was niet direct zichtbaar en lag in ieder geval niet voor het grijpen. Klager keek vluchtig in de tas, doorzocht deze niet echt, wapperde wat paperassen met de hand door en zei toen tegen ons, dat het geld weg was, dat wij het geld hadden gestolen en dat er óók benzinebonnen weg waren. De hele vertoning kwam ontzettend belachelijk op mij over. Na een korte discussie, waarin wij klager de vraag stelden, wat wij in godsnaam met zijn geld en zijn benzinebonnen moesten en klager meedeelden, dat wij niet voor criminelen wensten te worden uitgemaakt antwoordde klager, dat hij aangifte wilde doen.

We adviseerden klager toen om de volgende dag dan maar aangifte te gaan doen. Bo. en ik wilden er verder niet meer tijd aan besteden, voelden ons overigens wel zwaar beledigd, maar wilden weer gewoon aan het werk gaan. Klager zei echter, dat hij niet weg wilde, liet de schoudertas uit zijn handen vallen en bleef bij zijn weigering het terrein te verlaten.

We vonden het welletjes en pakten klager hierop beiden, ieder bij een kant van zijn schouder beet en wilden hem zonder al teveel geweld de poort uit geleiden. Klager rukte zich los en begon ons voor criminelen uit te maken. Bo. en ik pakten klager wederom beet, ditmaal iets steviger. Klager trachtte zich wederom los te rukken, echter dat lukte hem niet. Tijdens deze actie heb ik wel iets horen krakken. Dat zou wel eens de rits van zijn sweater kunnen zijn geweest, waar klager het in zijn klacht over heeft. Van de verwijdering van het binnenterrein zijn twee hondengeleiders getuige geweest. We hebben klager buiten de poort gebracht. Ik heb de schoudertas aan klager teruggegeven met de woorden: 'En hier heb je je tas.' Klager stelt in zijn klacht, dat zijn tas achter hem werd aangegooid. Dit bestrijd ik. De tas, die ik bij de draagband beet hield en zo'n dertig centimeter boven de grond hing bood ik aan klager aan. Toen klager weigerde de tas aan te nemen heb ik de tas los gelaten en op de grond laten vallen.

(…)

Uit de klacht maak ik op, dat klager, voordat hij het bureau werd binnengebracht om zijn tas heeft gevraagd en dat hij later zelfs heeft gezegd, dat er geld in zat. Hier kan ik mij niets van herinneren. De enige keer, dat hij de tas ter sprake bracht was kort na zijn aanhouding op straat toen hij dacht, dat hij zijn auto in de Kaatstraat moest achterlaten. Over geld heeft hij het toen niet gehad. Wel over bonnetjes voor de belasting en over benzinebonnen.

(…)

Gesprek hoofdagent Bo.

Op woensdag, 15 mei 2002 sprak ik, rapporteur, met de hoofdagent van politie Bo. die, nadat ik hem terzake dienende had ingelicht, verklaarde:

'Ik ben als hoofdagent werkzaam op het bureau Paardenveld. Op zondag, 5 mei 2002, omstreeks 02.00 uur reed ik met mijn collega S. in uniform op de 11-10.

(…)

Klager werd zonder transportboeien achter in de politieauto geplaatst. Omdat de auto van een verdachte in dit soort gevallen altijd wordt overgebracht naar het bureau hebben we via de Politiemeldkamer om een 'tweede wagen' gevraagd. De bestelbus werd door O. naar bureau Paardenveld overgebracht. Ik zal hem in mijn verdere verklaring O. noemen.

(…)

Deze tweede blaastest werd door O. afgenomen. Klager blies 570 ugl. Als het goed is heeft O. dit aan klager meegedeeld. Tijdens het verhoor van klager heb ik de uitslag van 570 ugl. in ieder geval wel aan hem meegedeeld, temeer omdat zijn rijbewijs moest worden ingevorderd.

(…)

De reden van invordering is wel degelijk door mij aan klager uitgelegd tijdens het verhoor.

Vlak voor zijn invrijheidstelling heb ik klager ook nog uitgelegd, dat hij een rijverbod kreeg, wat het rijverbod inhield, wanneer hij moest voorkomen en wat er met zijn auto ging gebeuren.

Opeens begon hij over een tas in zijn auto, waarover hij zei, dat daar veel geld in zat. Wat klager precies zei kan ik niet letterlijk herhalen, maar hij suggereerde in ieder geval wel, dat als dat geld weg was, dit onze verantwoording was. Toen zag ik de bui eigenlijk al hangen. Ik bedoel daarmee te zeggen, dat klager er duidelijk naar toe werkte, dat er geld weg zou zijn en ik voelde, dat hier 'narigheid' van zou komen. Na alle administratieve handelingen te hebben gepleegd en na het rijbewijs te hebben ingevorderd, waarvan klager van mij overigens bovengenoemde kennisgeving van ontvangst kreeg uitgereikt, werd klager op last van de hulpofficier van justitie in vrijheid gesteld. Om duidelijkheid te krijgen over het geld zijn S. en ik met klager mee naar zijn auto gelopen. Klager pakte vanachter de bestuurdersstoel een donkere linnen schooltas c.q. schoudertas.

(…)

Klager pakte de tas en maakte de opmerking 'Kijk dit is 'm'. Hij opende de tas en keek erin. Hooguit vijf seconden. In mijn herinnering had klager niet eens met zijn handen in de tas gezeten om te zoeken. En direct daarop zei hij 'Kijk, het is weg.' Kennelijk bedoelde klager met 'het' het door hem bedoelde geldbedrag. De schoudertas gooide hij op de grond. Na de 'controle' van zijn tas liep klager naar de andere zijde van de auto en graaide wat in het dashboardkastje en zei 'Zie je wel, mijn benzinebonnen zijn ook weg'. Voor ons was de maat vol. We hebben klager gezegd, dat hij eruit moest, waarmee wij bedoelden, dat klager de binnenplaats mocht verlaten via het toegangshek. Of we dit nu twee of drie keer tegen klager hebben gezegd weet ik niet meer, maar op een gegeven moment hebben we klager ieder bij een bovenarm beetgepakt en naar de uitgang begeleid. Klager liet zich echter niet vrijwillig meevoeren. Het beetpakken deden we met gepaste dwang. We pakten klager redelijk stevig beet zonder dat we hem hoefden voort te slepen. We liepen met klager richting het toegangshek en daar aangekomen hebben we klager buiten het terrein gezet. Toen klager buiten het hek stond heeft S. nog zijn tas voor hem op de grond neergelegd. Van het voorval waren twee hondengeleiders getuige.

(…)

Als klager klaagt, dat de rits van zijn sweater is beschadigd dan is mij daar niets van bekend. Ik heb niets kapot horen gaan. Als S. zegt, dat hij iets heeft horen krakken, dan zal dat best wel zo zijn. Klager stelt in zijn klacht, dat hij om zijn tas heeft gevraagd omdat daar geld in zat. Dit heeft hij niet aan mij gevraagd. De tas werd door klager pas ter sprake gebracht bij zijn invrijheidstelling.

(…)

Gesprek brigadier O.

Op woensdag, 22 mei 2002 sprak ik, rapporteur, met de brigadier van politie O. Nadat ik hem ter zake dienende had ingelicht verklaarde hij:

'Ik ben als groepschef werkzaam aan het bureau Paardenveld. Over de door A. (verzoeker; N.o.) ingediende klacht kan ik het volgende verklaren. Ik reed die nacht met mijn collega Ge. als 91-40 surveillance.

(…)

Ik nam klager de tweede blaastest af.

(…)

De blaastest was voltooid en gaf als resultaat 570 ugl aan. Ik heb de uitslag aan klager meegedeeld en legde hem uit, dat hij een rijverbod kreeg en dat zijn rijbewijs zou worden ingevorderd. Ik vroeg klager of hij nog vragen had. Die had hij niet, waarop ik hem heb gezegd, dat mijn collega's de zaak verder zouden afhandelen.

(…)

Telefonisch horen collega Hondenbrigade

Op donderdag, 13 juni 2002 sprak ik, rapporteur, telefonisch met de hoofdagent van politie Re. Re. is als hondengeleider werkzaam bij het Regiokorps Utrecht.

Nadat ik hem ter zake dienende had ingelicht, verklaarde hij:

'Op 5 mei 2002, rond 03.15 uur bevond ik mij met mijn collega Mo. aan het bureau Paardenveld. Wij stonden net op het punt het bureau te verlaten toen wij op de binnenplaats van het bureau twee collega's zagen staan met een ons onbekende man. Deze man bleek te zijn aangehouden voor het rijden onder invloed. De man wenste bij zijn invrijheidstelling niet vrijwillig het terrein te verlaten, omdat hij geld miste. Wij zijn erbij blijven staan en ik heb in ieder geval gehoord, dat er door de betrokken collega's minstens drie keer fatsoenlijk aan de man werd gevraagd om het terrein te verlaten. Hij voldeed niet aan hun verzoek. Ik zag, dat de man verschrikkelijk vervelend deed door maar tegen de collega's aan te blijven praten en door tegen hen aan te duwen, nadat zij hadden getracht hem in beweging te krijgen. Hierop heb ik samen met deze collega's de man bij beide armen beetgepakt. We hebben hem buiten de poort gezet. Tijdens zijn verwijdering stribbelde hij tegen en bleef maar commentaar leveren. Toen hij eenmaal buiten het hek stond zag ik, dat zijn tas op de grond viel. Volgens mij liet hij deze tas zelf vallen, maar wanneer u zegt, dat hij zijn tas aangereikt kreeg van een collega, die deze uiteindelijk op de grond liet vallen toen klager deze niet wilde aannemen, dan neem ik dat direct van u aan. Ik zag, dat de man wegliep zonder zijn tas mee te nemen.

(…)

Eerste wederhoor klager A.:

(zie hiervoor, onder A.3; N.o.)

(…)

Inhoud schriftelijke verklaring Ma.:

De ter sprake gebrachte verklaring van Ma. was gedateerd op 10 juni 2002. Deze was opgemaakt op de computer en was in perfect Nederlands opgesteld. In deze verklaring stond, dat Ma. getuige is geweest van het tellen van de omzet, groot 3.900 Euro.

(…)

Pauze:

Aansluitend op het vertrek van J. (verzoekers advocaat; N.o.) heb ik, rapporteur, mede op verzoek van klager een korte rookpauze ingelast.

(…)

Nader gesprek Bo.

Op vrijdag, 21 juni 2002 had ik met zijn toestemming telefonisch een nader gesprek met de hoofdagent van politie Bo. Ter zake dienende ingelicht verklaarde hij:

'Klager heeft verklaard, dat hij na de tweede blaastest bij één van de agenten, die hem had aangehouden een verklaring heeft afgelegd. Deze agent heeft hem de uitslag van de blaastest niet meegedeeld.

Dit is niet waar. Ik ben die bewuste agent geweest. Ik heb klager de uitslag wel meegedeeld, temeer omdat zijn rijbewijs werd ingevorderd. Het is erg onlogisch om een rijbewijs in te vorderen zonder hiervan de reden aan de verdachte mee te delen.

(…)

Nader gesprek O.

Op dinsdag, 25 juni 2002, te 14.00 uur sprak ik met de brigadier van politie O.

Ter zake dienende ingelicht verklaarde hij:

'U deelt mij mee, dat klager heeft verklaard, dat ik hem na de tweede blaastest de uitslag niet zou hebben meegedeeld. Hier kan ik kort over zijn. Ik heb het hem wel meegedeeld. Dit doe ik standaard. Bovendien wens ik op te merken, dat ik in mijn eerdere gesprek heb verklaard, dat ik klager ook nog de vraag heb gesteld of hij nog vragen had. Als klager dan expliciet van mening is, dat ik hem de uitslag niet heb meegedeeld, dan had hij daar op dat moment naar kunnen vragen. (…)'

(…)

Schriftelijke aangetekende uitnodiging raadsman/klager

Op dinsdag, 9 juli 2002 werd in het kader van hoor en wederhoor telefonisch een afspraak gemaakt met klagers raadsman.

De afspraak werd gedateerd op woensdag, 7 augustus 2002, te 20.00 uur.

De schriftelijke uitnodiging werd aangetekend verzonden aan het kantooradres van klagers raadsman. In de uitnodiging werd klager verzocht een kassa-uitdraai van het door hem genoemde bedrag (groot 3.900 Euro) mee te brengen.

Tweede wederhoor klager

(zie hiervoor, onder A.5; N.o.)

(…)

Opmerking rapporteur

Naar aanleiding van klagers verzoek om een andere klachtbehandelaar toegewezen te krijgen wens ik het volgende op te merken. Klager is de Nederlandse taal minder goed machtig. De indruk bestaat, dat klager niet altijd even goed begrijpt wat er wordt gezegd of wordt uitgelegd. Voor mij een reden om bij klagers eerste wederhoor gebruik te maken van een tolk. Bij zijn tweede wederhoor had klager een aantal verwijten:

1) Hij gaf te kennen, dat hij niet alles in zijn verklaring terug vond wat hij had verteld en dat sommige zaken door mij anders waren opgeschreven. In mijn uitleg aan klager, dat hij weliswaar meer had verklaard, maar dat alles wat hij verklaarde niet altijd even ter zake dienende was en ik daarom slechts de relevante zaken had opgeschreven, kon hij zich niet vinden. Bovendien heb ik klager uitgelegd, dat ik zijn verklaring na zijn vertrek weliswaar taaltechnisch had gecorrigeerd, doch dat ik inhoudelijk niets had veranderd.

2) Hij verweet mij, dat de collega vertaalster geen officiële tolk was. Aan mijn opmerking, dat hij hier destijds mee had ingestemd had hij geen boodschap.

3) Hij gaf te kennen, dat hij niet het gevoel had dat hij door mij als klager was behandeld maar meer als verdachte.

Ik heb klager uitgelegd, dat er naar aanleiding van zijn beschuldiging en zijn schadeclaim door mij begrijpelijkerwijs kritische vragen mogen worden gesteld, daar de politie niet bereid is om zo maar elke schadeclaim te honoreren.

Afschrift verklaring aan A.

Om verdere misverstanden te voorkomen heb ik klager in het bijzijn van zijn raadsman een afschrift van zijn verklaring gegeven. Raadsman en klager hebben bovenstaande verklaring persoonlijk doorgelezen. Zowel klager als raadsman konden zich hierin vinden.

Overleg Districtschef

Op donderdag, 15 augustus 2002 werd in overleg met Mr. H., chef district Paardenveld besloten geen andere klachtbehandelaar aan te stellen, te volstaan met wat er tot nu toe is gerapporteerd en dit rapport ter beoordeling te overleggen aan de officier van justitie Mr. K. Aan hem de beslissing of er al dan niet verder onderzoek dan wel strafvervolging moet worden ingesteld. De door klager ingediende schadeclaim en de door de officier van justitie genomen beslissing zullen ter beoordeling worden overlegd aan de afdeling Juridische Zaken van het Regiokorps Utrecht.

Ter afhandeling zal er een antwoordbrief richting klager worden verstuurd.

Telefonisch contact klager/raadsman

Op donderdag, 15 augustus 2002, omstreeks 15.15 uur heb ik klager bovenstaande uitslag telefonisch meegedeeld.

Ook zijn raadsman heb ik bovenstaande telefonisch willen meedelen, echter hij was niet aanwezig. Middels zijn secretaresse heb ik hem verzocht mij de volgende dag terug te bellen. Van Mr. J. heb ik niets meer vernomen.

Conclusie

Uit het onderzoek is mij het volgende gebleken. Op de aanhouding, overbrenging van klager en diens auto en afhandeling van de zaak aan het bureau is niets aan te merken.

Leermomenten zijn er wel.

(…)

Klagers in het vervolg niet uit het bureau te verwijderen, maar deze hun beklag bij de hulpofficier van justitie te laten doen."

D. Reactie verzoeker

1. Verzoeker reageerde bij brief van 5 augustus 2003 onder meer als volgt:

"• Brief van politie Utrecht d.d. 4 juni 2003

(...) Ik zou in de oorspronkelijk klacht niet als klachtpunt hebben genoemd dat ik ondanks mijn verzoek niet mijn tas uit de auto heb mogen meenemen:

Dat ik mijn tas niet uit mijn auto heb mogen pakken voordat ik mee moest naar het politiebureau is juist de kern van de klacht, oftewel de primaire klacht. Al het andere is daaruit voortgekomen. Als ik de tas op de Kaatstraat had mogen meenemen dan was er verder niets aan de hand geweest en was mijn geld veilig geweest (…). Dit is ook de kern van de klacht zoals op zondagavond 5 mei 2002 rond twaalf uur is opgetekend door de heer C. De heer C. heeft aangegeven dat het om steekwoorden ging, dat de formulering nog niet belangrijk was, dat dit een mondeling ingediende klacht was, en dat dit formulier daarom ook niet ondertekend hoefde te worden. Het hele klachtenverhaal zou later uitgebreid opgetekend gaan worden.

Wat uit de mondelinge klacht in elk geval duidelijk blijkt is dat ik heb aangegeven dat ik de tas wilde hebben omdat er geld in zat, vóórdat ik in de politieauto werd geduwd om mee naar het bureau te gaan. Ik vind het dan ook niet juist dat deze verklaring nu gebruikt wordt om aan te tonen dat ik niet duidelijk gemaakt zou hebben dat ik de tas wilde hebben omdat er geld in zat.

Ik ben het er niet mee eens dat de klacht ongegrond wordt geacht.

De heer C. heeft die zondagavond overigens opgemerkt dat het normaal is dat in de gegeven situatie een politieagent niet toestaat dat iemand zijn tas uit de auto pakt, maar dat het eveneens logisch zou zijn geweest dat de politieagent op mijn verzoek de tas zelf uit de auto had gepakt en aan mij had overhandigd.

In het verslag van de heer R. van het verhoor van 17 juni 2002 heb ik ook duidelijk aangegeven dat ik tijdig heb gezegd dat ik de tas wilde hebben vanwege het geld. Hierbij wil ik meteen opmerken dat ik op eigen initiatief het door de heer R. opgetekende verhoor van 17 juni 2002 niet heb ondertekend omdat ik niet akkoord ben met delen van dit verslag.

(…)

Brief van politie Utrecht d.d. 9 april 2003:

(...) Mijn vriendin heeft de heer R. verteld dat zij bij het gesprek wilde zijn op verzoek van mij. De heer R. suggereert dat ik iets te verbergen zou hebben, dit vind ik al geen goed uitgangspunt. Ik heb op eigen initiatief een klacht ingediend bij de politie en aan mijn vriendin gevraagd mij hierbij te ondersteunen. De heer R. had aan mij kunnen voorleggen waarom hij haar weg wilde sturen en of ik eventueel door zijn vragen in verlegenheid zou kunnen worden gebracht. Nogmaals, ik kwam op 17 juni naar het politiebureau om mijn klacht officieel te laten optekenen. Niet voor een verhoor, nadat de heer R. zijn collega's al uitgebreid over het voorval had gesproken. Mijn vriendin is uiteindelijk maar een zeer klein deel (een aantal minuten) van het urenlang durende verhoor aanwezig geweest. De heer R. heeft ook niet aangeboden haar er weer bij te halen toen de advocaat wegging, terwijl zij had gezegd in de hal van het bureau te zullen wachten.

Ik meen dat ik als klager zelf mag bepalen wie ik bij het vertellen van mijn klacht wil laten zijn, zonder dit bij de klachtenbehandelaar te hoeven verantwoorden en ik begrijp niet hoe de heer R. kan zeggen dat hij de vrijheid van het interview en de belangen van de klager op deze manier beschermd heeft.

Ik ben het er niet mee eens dat de klacht ongegrond wordt geacht.

(...) Ma. heeft eveneens verklaard dat hij heeft gezien dat ik de tas achter de stoel in de bestelbus heb gelegd en ben weggereden, dit staat in de schriftelijke verklaring die aan de heer R. is voorgelegd.

(...) De inhoud van de verklaring is slechts gedeeltelijk opgenomen in het onderzoeksrapport.

Ik ben het er niet mee eens dat de klacht ongegrond wordt geacht.

(...) Klachtenbehandelaar zou geen tijd meer gehad hebben om de verklaring na het verhoor te faxen. Het verzenden van een fax duurt slechts enkele minuten. Gezien de afspraak en mijn aandringen had de heer R. kunnen begrijpen dat ik het heel belangrijk vond dat de advocaat meteen een afschrift van het verhoor kreeg.

(...) De officiële afspraak voor een gesprek in het kader van wederhoor is pas gemaakt nadat ik tijdens het telefoongesprek enkele dagen voor 9 juli 2002 had aangegeven niet alleen met de heer R. te willen spreken, zoals hij in eerste instantie voorstelde (...). De klacht gaat juist over het telefoontje een aantal dagen voor 9 juli 2002, waarin de heer R. het deed voorkomen dat het allemaal snel afgehandeld kon worden en niet uitlegde dat het ging om een gesprek in het kader van wederhoor. Ik vind de klacht wel gegrond.

Ik ben het er niet mee eens dat de klacht ongegrond wordt geacht.

Op verzoek van de heer R. heb ik tijdens het gesprek van 7 augustus 2002 omzetinformatie van mijn winkel meegenomen, zoals die tevens is gebruikt voor de aangifte bij de belastingdienst. Het tonen van financiële informatie over mijn winkel was voor de heer R. dé reden van het gesprek. Ik acht de klacht dan ook wel gegrond, als de informatie niet relevant is, waarom heeft de heer R. er dan om gevraagd? Het is mij niet bekend of de heer R. na het verhoor op 17 juni nogmaals met betrokken politieagenten heeft gesproken en of er dus wel sprake was van wederhoor, of slechts van aanvullende vragen naar aanleiding van 17 juni.

Ik ben het er niet mee eens dat de klacht ongegrond wordt geacht.

(...) Het rapport dat is voorgelegd aan de officier van justitie is door mij bewust niet ondertekend. De klacht is dus behandeld op grond van een beschrijving van de klacht waar ik het als indiener van de klacht het niet mee eens ben.

Ik ben het er niet mee eens dat de klacht ongegrond wordt geacht."

2. Bij zijn reactie voegde verzoeker een afschrift van een verklaring van getuige Ma. van 10 juni 2002. Deze verklaring hield onder meer het volgende in:

"Ondergetekende, Ma. kennis van A., verklaart hierbij dat hij op zaterdagavond 4 mei 2002 na sluitingstijd van winkel W. (...) te Utrecht, in genoemde winkel aanwezig was en heeft meegeholpen met het tellen van € 3.900 (zegge: drieduizend en negenhonderd euro) aan biljetten en dat hij heeft gezien dat de biljetten na het tellen door A., in een zwarte tas met schouderband zijn opgeborgen waarna de tas werd dichtgemaakt. Ondergetekende heeft daarna gezamenlijk met A. de winkel verlaten en heeft gezien dat A. met zijn tas in een rode bestelbus met kenteken (...) is gestapt en de tas achter de bestuurdersstoel heeft gezet en is weggereden.

Ondergetekende is te allen tijde bereid deze verklaring mondeling af te leggen."

Achtergrond

Klachtenregeling politie regio Utrecht van 1998:

1. Artikel 9:

"1. Er zijn drie procedures van onderzoek naar een klachtwaardige gedraging: de strafrechtelijke, de disciplinaire en de klachtenprocedure. Deze regeling gaat over de klachtenprocedure.

2. Betreft de inhoud van een klacht een strafbaar feit, dan wordt het onderzoek naar de inhoud van de klacht onder verantwoordelijkheid van justitie verricht.

3. Bij twijfel over de aard van de klacht overlegt de districtschef zonodig met de regiokorpschef en/of korpsbeheerder en/of hoofdofficier van justitie. (…)"

2. Artikel 12:

"Zowel klager als betrokken ambtenaar kan zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon."

3. Artikel 13:

"1. De klachtbehandelaar stelt een onderzoek in naar de relevante werkelijkheid. Hij betrekt hierbij niet alleen het feitenmateriaal, maar ook de persoonlijke beleving van de klager en de betrokken ambtenaar.

2. De klager, de betrokken ambtenaar en eventuele getuigen worden gehoord. Zij worden in de gelegenheid gesteld mondeling dan wel schriftelijk, en al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt toe te lichten en op elkaars verklaringen te reageren.

3. De klager krijgt 14 dagen de tijd om, in gevallen als bedoeld in het vorige lid, schriftelijk te reageren of een afspraak te maken voor een mondelinge reactie. (…)"

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Bejegening bij aanhouding; beschadiging kleding; beletten tas mee te nemen; weigering partner klachtgesprek laten bijwonen; geen interesse in verklaring getuige; manier klachtgesprek; oordelend gespreksverslag; niet toezenden verslag; tas niet mogen meenemen uit auto; partner niet toegelaten bij klachtgesprek; niet ingelicht over niet terugtrekken klachtbehandelaar;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Weigering uitslag blaastest mee te delen; tas gegooid; lange duur klachtgesprek; administratief medewerker laten optreden als tolk; beledigende toon en weigeren afschrift gespreksverslag; .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Niet aangegeven dat vervolggesprek in het kader van hoor en wederhoor was.

Oordeel:

Geen oordeel