Verzoekers klagen erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op zondagochtend 29 april 2001 disproportioneel geweld tegen hen hebben gebruikt door:
- verzoeker M. op de grond te gooien en te (hand)boeien, terwijl hij had aangegeven dat hij geopereerd was aan zijn rechteronderarm;
- een diensthond in te zetten op verzoeker S., die hem vervolgens in zijn arm en been heeft gebeten.
Ook klagen zij erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps verzoekers bij het verlaten van het politiebureau op zondagmiddag 29 april 2001 hebben gezegd dat zij iets aan hun alcoholgebruik moesten doen, aangezien zij een alcoholprobleem zouden hebben.
Verder klagen verzoekers erover dat er ten onrechte in het proces-verbaal (opgemaakt naar aanleiding van de gebeurtenissen op 29 april 2001) is gezet dat verzoeker S. een politieambtenaar had geslagen; dit was slechts een tikje.
Ten slotte klagen zij erover dat de afhandeling van hun klacht, ingediend op 12 juni 2001, veel te lang heeft geduurd. Nadat hun door een met naam genoemde ambtenaar op 26 augustus 2001 was aangegeven dat hun klacht zou worden voorgelegd aan de Klachtencommissie van de politie Drenthe, heeft het ongeveer 3 maanden geduurd voordat de klacht door de klachtencommissie werd behandeld.
Voorts klagen verzoekers erover dat de Klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe in haar advies van 23 november 2001 (met betrekking tot hun klacht van 12 juni 2001) enkele punten niet heeft opgenomen die naar hun mening van belang waren.
Zij klagen er met name over dat niet in het advies is opgenomen dat een met naam genoemde ambtenaar, op de tijdens de zitting van 22 november 2001 door de voorzitter gestelde vraag of hij het zich kon voorstellen dat verzoeker M. hem door de pijn in zijn arm een klap had gegeven, had geantwoord dat hij zich dat inderdaad kon voorstellen.
Beoordeling
I. Inleiding
1. In de nacht van 29 april 2001 kwam bij de politie Drenthe een melding binnen dat een groep jongeren fietsen had gestolen. Een aantal politieambtenaren ging ter plaatse. Hondengeleider A. arriveerde als eerste bij de groep, die bestond uit zeven personen. A. deelde de groep jongeren mee dat zij werden aangehouden op verdenking van fietsendiefstal. Op het moment dat A. zag dat de groep zich verspreidde, besloot zij haar diensthond er bij te halen. Terwijl A. naar haar dienstvoertuig liep, waarschuwde zij de groep tweemaal te blijven staan, omdat anders de hond zou worden ingezet. Toen zij eenmaal met haar diensthond bij de groep stond, zag zij dat de personen bleven staan (zie bevindingen, onder A.5.).
2. Vervolgens kwamen de betrokken ambtenaren Hg., K., G. en Wi. ter plaatse. Hg. gaf twee van de jongeren, Ed. en R., aan dat ze waren aangehouden en dat ze moesten plaatsnemen in het dienstvoertuig. Toen Ed. en R. in het dienstvoertuig zaten, deelde Hg. verzoeker M. (die zichtbaar een mitella droeg) mee, dat ook hij was aangehouden en plaats moest nemen in het dienstvoertuig. M. gaf Hg. te kennen dat hij niets met de fietsendiefstal te maken had. Hij maakte geen aanstalten om met Hg. mee te lopen. Na M. een aantal malen tevergeefs te hebben gesommeerd plaats te nemen in het dienstvoertuig, pakte Hg. M. aan zijn jas beet om hem zodoende naar het dienstvoertuig te bewegen. M. vertelde Hg. dat hij kalm aan moest doen omdat hij net geopereerd was aan zijn arm (zie bevindingen, onder A.3.). Op enig moment gaf M. Hg. een klap tegen zijn hoofd. Ook kreeg Hg. een tik van verzoeker S., de broer van M., die opeens achter M. stond. Met behulp van betrokken ambtenaren G. en K. heeft Hg. M. daarop naar de grond gewerkt en geboeid. S. werd door de diensthond gebeten.
Met betrekking tot de korpsbeheerder
II. Ten aanzien van het naar de grond werken en boeien van M.
1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op 29 april 2001 disproportioneel geweld hebben gebruikt, door verzoeker M. op de grond te gooien en te (hand)boeien, terwijl hij had aangegeven dat hij geopereerd was aan zijn rechteronderarm.
2. M. heeft met betrekking tot de gebeurtenissen onder meer verklaard, dat hij van betrokken ambtenaar Hg. bij de groep moest gaan staan. Hg. en M. kregen onderling wat gezeur. Hg. zei tegen M. dat hij mee moest. M. vond het flauwekul dat Hg. dacht dat hij met één arm een fiets zou stelen en wilde dan ook niet mee. M. voelde dat Hg. hem in de richting van de politieauto wilde trekken, en dat Hg. hem steeds bij zijn rechterarm pakte. M. begon zich hiertegen te verzetten. Hij wilde zich losrukken. Volgens M. werd hij toen meteen op de grond getrapt. Hij werd als het ware onderuit getackeld, aldus M. M. voelde dat Hg. weer aan zijn rechterarm begon te draaien. Hij had wel in de gaten dat Hg. hem de handboeien om wilde doen, en heeft hem toen nog een paar keer gezegd dat dat niet kon. M. werd kwaad, en zag kans de politieagent met de linkervuist een klap tegen zijn hoofd te geven. Er kwamen toen meer politieagenten bij, en samen hebben ze hem handboeien omgedaan (zie bevindingen, onder A.9.).
3. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. De korpsbeheerder verwijst voor zijn oordeel naar het ambtelijk verslag dat is opgemaakt door de politieambtenaren Hg., K., A., G. en Wi. (zie bevindingen, onder A.3.). Volgens dit verslag hebben de betrokken ambtenaren verzoeker aangegeven dat hij was aangehouden op verdenking van diefstal en heeft betrokken ambtenaar Hg. hem tot vier keer toe gesommeerd plaats te nemen in het aangewezen dienstvoertuig. Verzoeker kon derhalve overduidelijk weten wat van hem verwacht werd, aldus de korpsbeheerder. Omdat het Hg. bekend was dat verzoeker een mitella om had, heeft hij zich - gelet op de tot vier keer toe gedane sommatie - terughoudend opgesteld. Desondanks bleef verzoeker weigeren gevolg te geven aan de sommatie. Door daaraan geen gevolg te geven riep verzoeker in feite een nadere actie van de politieambtenaar over zich uit, aldus de korpsbeheerder. Tijdens het vastpakken van de jas door Hg. bleek dat verzoeker zich tegen zijn aanhouding begon te verzetten, door zich in een andere richting te bewegen dan waarin Hg. hem wilde brengen. Verzoeker sloeg daarbij Hg. tegen de rechterzijde van zijn hoofd. Tijdens de daarop volgende actie van Hg. - het op de grond in bedwang krijgen door hem te (hand)boeien - bleek dat verzoeker probeerde zijn arm om de nek van Hg. te plaatsen. Gelet op het recalcitrante gedrag van verzoeker in deze situatie, is de korpsbeheerder van mening dat Hg. in geen enkel opzicht disproportioneel geweld heeft toegepast. En gelet op artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie (zie achtergrond, onder 1.) heeft Hg. ook bij het (hand)boeien rechtens juist gehandeld, aldus de korpsbeheerder.
4. Betrokken ambtenaar Hg. heeft tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman aangegeven (zie bevindingen, onder D.) dat M. - de bewuste nacht - niet meewerkte aan zijn aanhouding, maar eerst wilde weten voor welk feit hij was aangehouden. Volgens Hg. is hem dat toen uitgelegd. M. was echter van mening dat hij niets had gedaan. Hg. heeft hem toen aangegeven dat één en ander op het politiebureau uitgezocht zou worden. Meerdere malen is aan M. gevraagd om in het dienstvoertuig plaats te nemen. Volgens Hg. weigerde M. hieraan mee te werken. Daarop heeft Hg. M. vastgepakt en heeft hij op deze manier getracht hem naar het dienstvoertuig te bewegen. Volgens Hg. verzette M. zich hiertegen, onder meer door Hg. tegen het hoofd te slaan. Daarop is M. naar de grond gebracht en is hij - liggend op de grond - geboeid. Volgens Hg. had M. het gebruikte geweld kunnen voorkomen door mee te werken aan zijn aanhouding en is hem hiertoe ruimschoots de gelegenheid gegeven.
5. Politieambtenaren zijn bevoegd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening geweld te gebruiken indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt (zie achtergrond, onder 2.). Wanneer de openbare orde (ernstig) wordt verstoord kan de politie geweldsmiddelen toepassen, om de openbare orde te herstellen. Het gebruik van geweld dient echter zoveel mogelijk te worden voorkomen. Het daadwerkelijk gebruik van geweld door de politie moet in overeenstemming zijn met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of het beoogde doel het gebruik van geweld rechtvaardigt en of dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
6. Een politieambtenaar mag een aangehouden verdachte ten behoeve van vervoer aan zijn handen boeien, indien concrete feiten en/of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen, met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de verdachte, van de betrokken politieambtenaar of van derden. De politieambtenaar moet in dat geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het aanbrengen van de boeien naar redelijk inzicht rechtvaardigen (zie achtergrond, onder 1.).
7. In dit verband is van belang te vermelden dat de politierechter te Assen bij vonnis van 31 juli 2001 bewezen heeft geacht dat verzoeker zich met geweld tegen zijn (rechtmatige) aanhouding heeft verzet “door te slaan en/of te stompen en te trekken in een andere richting dan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte met zich te voeren” (zie bevindingen, onder B.3. en B.4.). Op grond van artikel 26 van de Wet Nationale ombudsman neemt de Nationale ombudsman de rechtsgronden van dit vonnis in acht (zie achtergrond, onder 3.).
8. Het staat aldus vast dat verzoeker zich met geweld tegen zijn aanhouding heeft verzet. Ook staat vast dat Hg. op de hoogte was van de verwonding aan de arm van M. (zie bevindingen, onder A.3.). Verder staat vast dat M. betrokken ambtenaar Hg. een klap tegen het hoofd heeft gegeven.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat op grond van de stukken voldoende aannemelijk is geworden dat verzoeker Hg. heeft geslagen vóórdat hij naar de grond is gewerkt en is geboeid, nu verzoekers hier tegenstrijdige verklaringen over hebben afgelegd. In hun klachtbrief van 12 juni 2001 (zie bevindingen, onder A.16.), geven zij aan: "Agent Hg. pakte M. bij zijn onderarm. Toen zei M. dat hij geopereerd was aan zijn rechteronderarm en heeft gevraagd om er niet aan te komen, maar agent Hg. zei daar schijt aan te hebben de agent bleef gewoon doorgaan. Daarna, na een paar maal gevraagd te hebben daarmee op te houden en daar niet naar geluisterd werd, heeft M. een keer uitgehaald naar agent Hg. Daarna werd M. door vier agenten gegrepen en op de grond gesmeten en daarna werd M. geboeid. Door die worsteling werd M.'s arm ruw uit de mitella getrokken."
9. Ter beoordeling van de gedraging stelt de Nationale ombudsman voorop dat Hg., gezien de gewelddadige reactie van M. op zijn aanhouding (M. gaf Hg. een klap tegen zijn hoofd), redelijkerwijs kon aannemen dat er een veiligheidsrisico aanwezig was op grond waarvan kon worden overgegaan tot het boeien van M. Omdat Hg. wist dat M. een verwonding had aan zijn arm, mag van hem worden verwacht dat hij zich ten aanzien van de beslissing om tot boeien over te gaan extra terughoudend opstelt. Nu op grond van de stukken is komen vast te staan, dat Hg. M. tot vier keer toe in de gelegenheid heeft gesteld om vrijwillig in het dienstvoertuig plaats te nemen, is de Nationale ombudsman van oordeel dat Hg. voldoende terughoudend is geweest. Door zijn onwillige opstelling en gewelddadig verzet heeft M. het aan zijn eigen gedrag te wijten dat hij ondanks de verwonding door de betrokken ambtenaren naar de grond is gewerkt en aan zijn arm is geboeid. De Nationale ombudsman is gezien de feiten en omstandigheden van het geval van oordeel dat het door de betrokken ambtenaren toegepaste geweld proportioneel was.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
III. Ten aanzien van de inzet van de diensthond
1. Voorts klagen verzoekers erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op 29 april 2001 disproportioneel geweld hebben gebruikt door een diensthond op verzoeker S. in te zetten, die hem vervolgens in zijn arm en been heeft gebeten.
2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Hij is gelet op de situatie ter plaatse en het agressieve gedrag van verzoekers van mening, dat de hondengeleider de hond overeenkomstig het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit heeft ingezet.
3. Zoals hiervoor onder II. 5. al is aangegeven zijn politieambtenaren bevoegd (ex artikel 8 Politiewet, zie Achtergrond, onder 2.) geweld te gebruiken. Ook het inzetten van een politiehond valt onder het gebruik van geweld ( zie Achtergrond, onder 1.).
4. Uit de beschrijvingen van alle betrokkenen komt het volgende beeld van de opeenvolgende gebeurtenissen naar voren. Toen M. zich met geweld aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken en Hg. hem (met behulp van collega's) onder controle probeerde te krijgen is S. (die op een afstand stond toe te kijken) op Hg. afgelopen om zijn broer M. te beschermen. S. wilde Hg. duidelijk maken dat M. onlangs was geopereerd aan zijn arm en dat hij daar nog hechtingen had. Om de aandacht van Hg. te trekken heeft S. Hg. met de vlakke hand een tik tegen het hoofd van Hg. gegeven (zie Bevindingen, onder A.10.).
5. Zoals hiervoor onder I. is aangeduid was ook hondengeleider A. met haar diensthond ter plaatse. A. stond daar om haar eigen veiligheid en die van anderen te garanderen. Gelet op het feit dat het een betrekkelijk grote groep personen betrof en de politieambtenaren in de minderheid waren, is het niet onredelijk dat A. zich heeft laten vergezellen van haar hond. A. had iedereen ter plaatse gewaarschuwd niet dichterbij te komen, omdat anders de hond zou worden ingezet (zie Bevindingen, onder A.19. en G.).Toen S. op Hg. afliep en hem een tik tegen het hoofd gaf, heeft de hond in de arm van S. gebeten. Op grond van de stukken, én gelet op het feit dat verzoeker S. geen bescheiden heeft overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen (zoals een foto of een doktersverklaring), wordt niet aannemelijk geacht dat de hond verzoeker S. ook in zijn been zou hebben gebeten.
6. Niet is gebleken dat hondengeleider A. de diensthond een commando heeft gegeven verzoeker S. te bijten. Wel is voldoende aannemelijk geworden dat S. zich, ondanks de waarschuwing om niet in de buurt van de hond te komen, in de directe omgeving van de hond begaf en daarmee op de weg van de hond. In die situatie moet de hondenbeet worden aangemerkt als een niet (direct) beoogd gevolg van de keuze om ook de diensthond in te zetten. De Nationale ombudsman ziet, alles afwegende, geen reden om de politie hiervoor een verwijt te maken.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
IV. Ten aanzien van de opmerking over het alcoholgebruik
1. Ook klagen zij erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps verzoekers bij het verlaten van het politiebureau op zondagmiddag 29 april 2001 hebben gezegd dat zij iets aan hun alcoholgebruik moesten doen, aangezien zij een alcoholprobleem zouden hebben.
2. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat deze klacht niet eerder aan de politie is voorgelegd. Volgens de korpsbeheerder zijn hoogstwaarschijnlijk andere politieambtenaren bij dit klachtonderdeel betrokken. Omdat er geen onderzoek naar dit klachtonderdeel is ingesteld kan ook de gegrondheid van de klacht niet worden vastgesteld. In zijn algemeenheid kan de korpsbeheerder zeggen dat dergelijk taalgebruik ongepast is.
3. Gelet op de omstandigheid dat de klacht niet eerder is voorgelegd aan de politie, het feit dat verzoekers geen nadere informatie hebben kunnen verstrekken over de betreffende politieambtenaren, en de inmiddels verstreken termijn, kan redelijkerwijs niet meer worden vastgesteld of deze bewoordingen al dan niet zijn gebezigd. De Nationale ombudsman zal zich ten aanzien van dit klachtonderdeel dan ook onthouden van een oordeel. In zijn algemeenheid is de Nationale ombudsman van oordeel dat van een politieambtenaar een zakelijke woordkeuze mag worden verwacht en volgt hij de korpsbeheerder in zijn oordeel dat een dergelijk taalgebruik ongepast is.
De Nationale ombudsman onthoudt zich op dit punt van een oordeel.
V. Ten aanzien van de weergave in het proces-verbaal
1. Verder klagen verzoekers erover dat er ten onrechte in het proces-verbaal (opgemaakt naar aanleiding van de gebeurtenissen op 29 april 2001) is gezet dat verzoeker S. een politieambtenaar had geslagen; dit was slechts een tikje.
2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en verwees voor zijn oordeel naar hetgeen hierover is aangegeven in het advies van de klachtencommissie (zie Bevindingen, onder A.19.). De commissie acht niet uitgesloten dat S. in zijn beleving een tik heeft gegeven. Anderzijds acht de commissie het, gelet op de mededeling van betrokkenen, dat er die avond regelmatig was gedronken, niet uitgesloten dat het drankgebruik de scherpte van de beleving en de herinnering negatief heeft beïnvloed. De commissie acht de verklaring van S. op dit punt dan ook niet aannemelijk.
3. Vast staat dat de mutatie van 29 april 2001, opgemaakt door betrokken ambtenaren Hg., K., A., G. en Wi. (zie Bevindingen, onder A.3.), vermeldt dat S. betrokken ambtenaar Hg. een klap zou hebben gegeven en dat Hg. in zijn een mutatie van 29 april 2001 (zie Bevindingen, onder A.6.) aangeeft dat het leek alsof hij met de vlakke hand werd "geslagen".
4. Betrokken ambtenaar Hg. heeft tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman aangegeven dat er, gezien de pijn die hij voelde, geen sprake kan zijn geweest van een tikje. Volgens Hg. heeft S. hem met enige kracht met zijn vlakke hand geslagen (zie Bevindingen, onder D.).
5. Over de intensiteit van de klap die S. aan Hg. heeft gegeven lopen de lezingen dan ook uiteen. De Nationale ombudsman is - met de korpsbeheerder - van oordeel dat er meer waarde gehecht kan worden aan de lezing van de betrokken ambtenaar dan aan die van S. Uit de stukken is naar voren gekomen dat S. die avond veel had gedronken. Dit blijkt onder meer uit het proces-verbaal van verhoor van S., waarin hij tegenover de politie verklaart: "Ook had ik flink wat drank op" (zie Bevindingen, onder A.10.). Het is een feit van algemene bekendheid dat drankgebruik de scherpte van de beleving en de herinnering beïnvloed. Derhalve gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat er wel degelijk sprake kan zijn geweest van een (harde) klap, in plaats van een tikje.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
VI. Ten aanzien van behandelingsduur van de klacht
1. Ten slotte klagen verzoekers erover dat de afhandeling van hun klacht, ingediend op 12 juni 2001, veel te lang heeft geduurd. Nadat door een met naam genoemde ambtenaar op 26 augustus 2001 was aangegeven dat hun klacht zou worden voorgelegd aan de Klachtencommissie van de politie Drenthe, heeft het ongeveer 3 maanden geduurd voordat de klacht door de klachtencommissie werd behandeld.
2. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat in de genoemde periode het Bureau Juridische zaken van de regiopolitie Drenthe, dat de afhandeling van deze klachten verzorgt, vanwege ziekte te maken had met een ernstige onderbezetting. Daardoor heeft de afhandeling van de klacht langer geduurd dan gewenst en gebruikelijk, aldus de korpsbeheerder.
3. In de Klachtenregeling politie Drenthe (zie Achtergrond, onder 4.) staat vermeld dat de korpsbeheerder de klacht binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift afhandelt. De korpsbeheerder kan de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt onder meer aan de klager schriftelijk mededeling gedaan.
4. De korpsbeheerder zond verzoeker bij brief van 24 december 2001 de beslissing op de door verzoeker bij het politiekorps Drenthe ingediende klacht. De in de klachtenregeling genoemde termijn van hooguit veertien weken, is hiermee zeer ruim overschreden. De door de korpsbeheerder aangedragen feiten en omstandigheden kunnen die behandelingsduur wel verklaren, maar niet rechtvaardigen. Deze gang van zaken verdient afkeuring.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Met betrekking de klachtencommissie
VII. Ten aanzien van de inhoud van het advies
1. Voorts klagen verzoekers erover dat de Klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe in haar advies van 23 november 2001 (met betrekking tot hun klacht van 12 juni 2001) enkele punten niet heeft opgenomen die naar hun mening van belang waren.
Zij klagen er met name over dat niet in het advies is opgenomen dat een met naam genoemde ambtenaar, op de tijdens de zitting van 22 november 2001, door de voorzitter gestelde vraag of hij het zich kon voorstellen dat verzoeker M. hem door de pijn in zijn arm een klap had gegeven, had geantwoord dat hij zich dat inderdaad kon voorstellen.
2. De klachtencommissie heeft aangegeven dat, voor zover de leden van de commissie zich de gang van zaken ter zitting nog konden herinneren, door S. en M. de bedoelde vraag is gesteld en de betreffende politieambtenaar de vraag bevestigend heeft beantwoord. Volgens de commissie is de strekking van de vraag kennelijk geweest de commissie inzicht te geven in de feitelijke gegevens die de politieambtenaar Hg. kende - M. droeg een mitella, had kort tevoren een operatie ondergaan - en in de afwegingen die de politieambtenaar vervolgens heeft gemaakt toen hij M. met geweld dwong mee te gaan naar het politiebureau. De commissie had geoordeeld dat er in de gegeven, in het advies van de commissie weergegeven, omstandigheden voor de politieambtenaar geen andere mogelijkheid was dan tegenover M. fysiek geweld te gebruiken. Dat het antwoord van Hg. op de bedoelde vraag van de voorzitter niet in het advies is opgenomen doet aan dit oordeel van de commissie niet af.
3. Betrokken ambtenaar Hg. heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel aangegeven dat hij zich meende te herinneren dat de commissie hem heeft gevraagd of hij het zich kon voorstellen dat iemand door pijn een klap geeft. Hg. heeft aangegeven dat hij zich dit kon voorstellen, maar van mening was dat M. de mogelijkheid had gehad om deze pijn te voorkomen (zie Bevindingen, onder D.).
4. Van de klachtencommissie mag worden verwacht dat zij in haar advies kort ingaat op alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Van het antwoord van Hg. op de door verzoekers bedoelde vraag, kan niet gezegd worden dat het dermate relevant is, dat het had moeten worden opgenomen in het advies.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Drenthe, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen), is niet gegrond, behalve ten aanzien van de behandelingsduur van de klacht; op dit punt is de klacht gegrond.
Ten aanzien van de opmerking over het alcoholgebruik onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
De klacht over de onderzochte gedraging van de Klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe is niet gegrond.
Onderzoek
Op 19 februari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heren S. en M. te Assen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Drenthe en een klacht over een gedraging van de Klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe. Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als respectievelijk een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen), en een gedraging van de Klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werden de korpsbeheerder en de klachtencommissie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met haar verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Assen over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld haar zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar haar oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Twee betrokken ambtenaren hebben schriftelijk gereageerd.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De betrokken ambtenaar Hg. deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De korpsbeheerder, verzoekers, betrokken ambtenaar A. en de Klachtencommissie gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In de nacht van 29 april 2001 kwam er bij de politie Drenthe een melding binnen dat een groep jongeren fietsen had gestolen. Een aantal politieambtenaren ging ter plaatse. Vijf jongeren, waaronder verzoekers, werden aangezegd dat ze waren aangehouden. Verzoeker M. gaf betrokken ambtenaar Hg. te kennen dat hij niets met de fietsendiefstal te maken had en verzette zich tegen zijn aanhouding. Na M. een aantal maal tevergeefs te hebben gesommeerd plaats te nemen in het dienstvoertuig, pakte Hg. M. aan zijn jas beet om hem zodoende naar het dienstvoertuig te bewegen. M. zei tegen de betrokken ambtenaar dat hij kalm aan moest doen, omdat hij net geopereerd was aan zijn arm. Op enig moment gaf M. Hg. een klap tegen zijn hoofd. Ook kreeg Hg. een tik van verzoeker S., de broer van M., die opeens achter M. stond. Met behulp van betrokken ambtenaren G. en K. heeft Hg. M. daarop naar de grond gewerkt en geboeid. S. werd door een diensthond gebeten.
2. In een mutatie van 29 april 200, om 03:59 uur, opgemaakt door betrokken ambtenaren K., Wi., Hg., A., G., Br. en Ge., staat onder meer het volgende vermeld:
"Melding dat een groepje afkomstig uit buurthuis X vijf (kinder)fietsen had gestolen. De groep zou richting het centrum gaan. Direct tp met 12.21, 14.21 en 10.26. De vijf genoemde VE's aangetroffen en aangehouden. De broertjes H. (S., M. en R.; N.o.) verzetten zich verbaal en daarbij S. en M. ook nog fysiek. Hierop werd S. gebeten door de diensthond en M. raakte verwond aan een operatiewond in zijn onderarm.
(...)
Verdachten S. en M. gaven aan klacht te willen doen. HOVJ Ge. heeft hiervan kennis genomen.
Er was sprake van diefstal van vijf fietsen we hebben er echter maar twee gevonden. (...) Andere fietsen liggen mogelijk in de vijver bij de (...). Zie verder de ambtelijke verslagen.
Voor S. (ivm hondenbeten) en M. werd de huisarts Se. (...) gebeld. Se. vertelde dat het niet nodig was dat hij nu langs moest komen. De mannen konden na hun vrijlating bij de huisarts langs gaan.
Op verzoek van beide broers vader H. gebeld. Deze was niet blij met het gedrag van zijn drie zoons, en zou ze morgen de broek opbinden. Het is dus nog maar afwachten of er daadwerkelijk een klacht komt. Ambtelijke verslagen en pv aanhoudingen zijn opgemaakt. Verdachten zijn ingesloten."
3. In een mutatie van 29 april 2001 opgemaakt door betrokken ambtenaren Hg., K., A., G. en Wi., staat onder meer het volgende vermeld:
"Op zondag 29 april 2001 omstreeks 01.55 uur kreeg ik, verbalisant Hg., samen met collega K. de melding dat er fietsen zouden zijn gestolen aan de C.-laan. Dit zou gebeurd zijn door een groep jongens waarvan een aantal een lichte jas droegen. Tevens ging collega A., hondengeleider, ter plaatse.
Op de C.-laan op de hoek met de No.-laan nabij de vijver troffen wij, verbalisanten A., Hg. en K., een groep jongens aan waarvan er twee of drie een lichte jas droegen. Het betrof een groep mensen van ongeveer 7 personen. Hun werd medegedeeld dat ze even moesten blijven staan. Omdat de groep vrij groot was heb ik, verbalisant Hg., een tweetal jongens verteld dat ze waren aangehouden op verdenking van diefstal en dat ze plaats moesten nemen in het dienstvoertuig. Dit bleken later de verdachten Ed. en R. te zijn. De verdachte die later R. bleek te zijn wilde hierbij niet echt meewerken. Hij werd door mij, verbalisant Hg., het dienstvoertuig in geduwd.
Vanuit de groep werd toen nog heftig geprotesteerd en geroepen dat men niets gedaan had. Vervolgens sprak ik, verbalisant Hg., een man aan die later verdachte M. bleek te zijn. Ik, verbalisant Hg., zag dat hij onder zijn jas een mitella droeg. Ik, verbalisant Hg., vertelde hem dat hij was aangehouden wegens diefstal. Hij verklaarde dat hij daar niets mee te maken had. Ik, verbalisant Hg., deelde hem nogmaals mede dat hij was aangehouden en dat hij moest plaatsnemen in dienstvoertuig van de hondengeleider. Hij reageerde hier niet op behalve door te vragen wat er dan aan de hand was. Ik, verbalisant Hg., deelde hem nogmaals mede dat hij wegens diefstal was aangehouden en pakte hem aan de linkerzijde van de jas beet om hem mee te voeren in de richting van het dienstvoertuig. Verdachte ging echter niet mee en bleef staan. Verdachte gaf aan dat hij hechtingen in zijn arm had en dat ik, verbalisant, kalm aan moest doen. Ik, verbalisant Hg., vertelde dat verdachte mee moest komen naar het dienstvoertuig. Wederom vroeg verdachte wat er aan de hand was. Ik, verbalisant Hg., vertelde hem dat hij was aangehouden wegens diefstal en dat hij mee moest werken. Verdachte vroeg wederom: 'Waarom dan?'. Ik, verbalisant Hg., pakte verdachte toen aan de voorzijde bij zijn jas beet en bewoog hem naar het dienstvoertuig. Verdachte bewoog zich echter in een andere richting dan die door verbalisant was ingezet. Tevens voelde ik, verbalisant Hg., een klap tegen de rechterzijde van mijn hoofd ter hoogte van mijn slaap. Ik, verbalisant Hg., zag een van de armen van verdachte in mijn richting bewegen. Verder zag ik, verbalisant Hg., dat een van de andere jongens, later bleek dat verdachte S., achter verdachte M. staan. Ik, verbalisant Hg., zag dat hij een slaande beweging met een arm, vermoedelijk zijn rechterarm, in de richting van mijn hoofd maakte. Ik voelde een klap tegen de linkerzijde van mijn hoofd. Hierop heb ik, verbalisant Hg., verdachte M. tegen de grond gewerkt. Ik, verbalisant Hg., voelde dat verdachte probeerde zijn arm om mijn nek te plaatsen.
Op de grond is verdachte geboeid door collega's G. en K. Verdachte riep dat we voorzichtig met zijn arm moesten zijn omdat hij allemaal hechtingen had. Hierop is gezien de eerdere handelingen van verdachte, niet gereageerd.
Ik, verbalisant Hg., heb samen met collega K. verdachte in het dienstvoertuig van de hondengeleider geplaatst. Tijdens dit transport probeerde verdachte zich in een andere richting te bewegen dan waar verbalisanten hem voerden. Ook riep verdachte dat hij hechtingen in zijn arm had en dat hij uit de boeien moest. Hieraan is gezien de eerder handelingen van verdachte niet voldaan.
De verdachte, S., die mij, verbalisant Hg., eveneens geslagen had, werd door mij, verbalisant Hg., geboeid en in een dienstvoertuig geplaatst.
Op dit moment waren er vijf verdachten aangehouden. Er stonden nog twee personen op straat die bij de groep hoorden. Deze twee personen hadden zich gedurende de aanhoudingen afzijdig gehouden. Daar er in de dienstvoertuigen verder geen ruimte meer was, zijn deze personen niet aangehouden. Alle verdachten werden overgebracht naar het bureau (…) ter voorgeleiding."
4. In een mutatie van 29 april 2001, opgemaakt door betrokken ambtenaar K., staat onder meer het volgende vermeld:
"Op zondag 29 april 2001, omstreeks 01.50 uur, kreeg ik samen met collega Hg. een melding dat er een aantal fietsen waren gestolen. De personen die de diefstal gepleegd zouden hebben zouden vanaf X aan de C.-laan in de richting van het centrum fietsen of lopen.
Op de rotonde C.-laan/Th.-laan/No.-laan zag ik dat collega A. een groep van ongeveer 6 man aansprak. Ter plaatse zag ik dat een tweetal mannen wegliepen (…). Ik hoorde dat collega A. deze mannen terugriep. Ik zag toen dat de mannen doorliepen. Ik ben toen naar de mannen gerend en heb hen terug gebracht naar de groep.
Op de terugweg heb ik nog gesproken met een man die alles gezien zou hebben. De man bleek later te zijn genoemde getuige Sp. (…). Hij heeft de melding gedaan van de diefstal en is ook met de groep meegelopen. Bij het aanspreken van de groep wees hij aan dat het om de groep jongens ging. (…)
Op een gegeven moment zag ik dat de collega's Hg. en G. met een jongen aan het vechten waren. Deze jongen verzette zich tegen zijn aanhouding. Eenmaal op de grond heeft collega G. de jongeman met zijn rechterhand in de boeien gekregen. Hierbij riep hij dat hij hechtingen had in zijn arm. Hem erop gewezen dat hij rustig moest zijn. Toen hij hierop met zijn vrije arm om zich heen begon te slaan heb ik deze arm beetgepakt en op zijn rug gedraaid. Daarna deze arm samen met collega G. in de boeien gedaan. Deze jongen bleek later M. te heten."
5. In een mutatie van 29 april 2001 opgemaakt door betrokken ambtenaar A., staat onder meer het volgende vermeld:
"Op zondag 29 april 2001 omstreeks 01.50 uur kwam bij de meldkamer Drenthe de melding binnen dat een groep personen gekleed in licht gekleurde jassen kinderfietsen zou hebben gestolen. De groep zou zich verplaatsen vanaf buurthuis X (…) in de richting van het centrum.
Terstond werd door mij solo met mijn diensthond ter plaatse gegaan, terwijl zich tevens meerdere collega's ter plaatse begaven.
Bij de rotonde gelegen aan de No.-laan/hoek C.-laan aangekomen zag ik een 6-tal personen lopen. Zij (…) liepen in de richting van het centrum. Ik zag dat een aantal van hen lichtgekleurde jassen droeg. Ik stapte uit mijn opvallende dienstvoertuig en begaf mij naar deze groep personen. Ik vroeg aan een van hen, waar de fietsen waren die zij zojuist hadden weggenomen.
Op dat moment hoorde ik dat een manspersoon die op 50 meter afstand van mij stond naar mij riep: "dat zijn ze hoor, die moet je oppakken", danwel woorden van gelijke strekking. Deze persoon bleek later te zijn de getuige/melder Sp.
Ik deelde aan de groep mede dat zij waren aangehouden terzake fietsdiefstal. Op dat moment zag ik dat de groep zich verspreidde. Aangezien ik op dat moment nog alleen was en geen kans zag de groep bij elkaar te houden, besloot ik mijn gecertificeerde diensthond (…) ter hand te nemen. Al lopende naar de achterkant van het dienstvoertuig, riep ik 2 maal naar de groep te blijven staan daar anders de hond ingezet zou worden. Ik pakte hierop mijn diensthond en begaf mij naar de groep. Ik zag dat de personen bleven staan.
Vervolgens kwamen meerdere collega's ter plaatse. Ik deelde mijn collega's mede dat de hele groep was aangehouden. Wij deelden de personen mede dat zij plaats dienden te nemen in de dienstvoertuigen. Hierop kwam vanuit de groep verzet dat zich uitte in worstelingen tussen collega's en enkele personen uit deze groep.
Aangezien de gehele groep zich hiermee ging bemoeien besloot ik met mijn diensthond mijn collega's af te schermen van de rest van de groep. Een van de personen uit de groep, naar later bleek S. (…) meende zich toch in de richting van mijn collega's te moeten begeven waarop hij door de diensthond in zijn onderarm werd gebeten. Nadat de diensthond deze persoon had losgelaten werd enigszins ruimte verkregen tussen de collega' s en de groep.
Na enige tijd zagen wij kans om de aangehouden verdachten in 3 politievoertuigen te plaatsen en over te brengen naar het bureau van politie te Assen.
S. voornoemd, verklaarde later bij zijn voorgeleiding tegenover de hulpofficier van justitie in zijn been te zijn gebeten door mijn diensthond. Hiervan is mij, verbalisant, niets bekend. Ook door collega's was gezien dat S. in zijn onderarm was gebeten."
6. In een mutatie van 29 april 2001, opgemaakt door betrokken ambtenaar Hg., staat onder meer het volgende vermeld:
"Verdachte M. wilde niet meewerken aan zijn aanhouding. Hem werd diverse malen verteld waarvoor hij was aangehouden en dat in het opvallende dienstvoertuig plaats moest nemen. Hieraan voldeed hij niet.
Verdachte M. werd door mij verbalisant toen bij zijn jas aan de mouw beetgepakt om hem op deze manier in de richting van het dienstvoertuig te bewegen. Ook hierop reageerde verdachte niet. Op het moment dat ik, verbalisant, verdachte M. aan de voorzijde van zijn jas beetpakte, voelde ik pijn aan de rechterzijde van mijn hoofd, ter hoogte van de slaap en het voorhoofd. Ik zag dat een van de armen van verdachte M. in mijn richting bewoog. Op dat moment zag ik dat een andere verdachte, welke later S. bleek te zijn, achter verdachte M. stond. Ik zag dat hij een slaande beweging, vermoedelijk met zijn rechterhand, in de richting van mijn hoofd maakte. Ik voelde pijn aan de linkerzijde van mijn hoofd ter hoogte van mijn slaap. Het leek alsof ik geslagen werd met de vlakke hand.
Aangekomen op het bureau bleek dat ik een schaafwond had op mijn voorhoofd aan de linkerzijde. Deze is mijns inziens veroorzaakt door de eerste klap die verdachte M. heeft gegeven."
7. In het proces-verbaal van verhoor van verdachte Ed. op 29 april 2001 om 09:06 uur opgemaakt door betrokken ambtenaar N., staat onder meer het volgende vermeld:
"Gisteravond, 28 april 2001, omstreeks 21.30 uur waren wij met een groep vrienden bijeen in de woning van een kameraad van mij. Deze jongen heet R. (…) Daar waren op dat moment verder nog aanwezig; M., S., W., E., Mu. en een jongen die ik verder niet ken. Wij hebben daar met z'n allen behoorlijk wat gedronken. Wij dronken bier en Breezer, een mix drankje van Bacardi met sinas of zo. Zelf heb ik daar drie flesjes Breezer en 2 of 3 flesjes bier gehad.
Omstreeks 23.00 uur zijn wij naar het buurthuis X gegaan. Daar heb ik ongeveer 15 à 20 tapbiertjes gedronken. Eigenlijk is het niet te tellen wat ik daar heb gedronken, het ging zo snel.
Vandaag, 29 april 2001, omstreeks 01.30 uur zijn wij vanuit X vertrokken. Wij zijn toen met de volgende mensen vanuit X weggegaan; M., R. en S., zij zijn broers, W., We. en E., familie van de broers H. en ik. Wij gingen daar weg met de bedoeling om naar de stad te gaan en daar verder te drinken. Vanaf X liepen wij de C.-laan op, richting de No.-laan.
Bij een flat aan de C.-laan zagen wij ongeveer 10 fietsen staan. Ik weet niet hoe het precies ging of wie er op het idee kwam maar ineens zag ik S. en W. fietsen. Ik ging er vanuit dat zij die hadden weggenomen bij de flat. Ik heb dat niet gezien. Ik besloot op dat moment echter ook een fiets te pakken. Ik liep naar die flat toe en pakte een kinderfiets. Deze fiets stond niet op slot. Ik ben opgestapt en ben gaan fietsen. Ik heb er ongeveer 100 meter op gefietst richting de No.-laan. Ik zag op de C.-laan een reclamebord vastzitten aan een lantaarnpaal. Ik hing de door mij weggenomen fiets op dat reclamebord. Ik liep verder. De andere jongens fietsten nog. Ik zag toen bij een bushalte ook nog een fiets staan. Ik wilde die fiets pakken maar deze bleek op slot te staan. Ik ben met die fiets gaan lopen maar om er van af te zijn gooide ik deze fiets in een vijver naast de C.-laan. Dit was een grijze herenfiets. Verder heb ik niets gedaan.
Ik kan alleen zeggen dat ik heb gezien dat W. en S. op fietsen hebben gereden die niet van hen waren. Ik hoorde iets in het water plonzen en ga er van uit dat ook zij die fietsen in het water hebben gegooid. Wij zijn vanaf het moment dat wij vanaf X vertrokken als groep bij elkaar gebleven. Ik denk dat de anderen in deze groep ook wel hebben gezien wie wat heeft weggenomen en of heeft weggegooid in het water.
Even later kwam er een politieauto aan. Daar kwam een politieagente met een hond uit. Zij zei tegen ons dat we waren aangehouden. Kort daarna kwam er nog meer politie bij ons. Ik ben toen uit mijzelf achter in de politieauto gaan zitten die als eerste ter plaatse was.
Ik zag daarna nog wel dat er iemand uit mijn groepje werd gevloerd. Ik heb niet gezien wie dat was. Ik heb niet gezien wat daar aan vooraf ging. Verder werd S. in de handboeien geslagen. Ik zag dat gebeuren. Hij werd naast mij in de politieauto gezet. Hij vertelde mij toen dat hij was gebeten door een politiehond. Ik weet niet waar. Hij heeft mij niet verteld waarom dat is gebeurd. Ik heb dat ook niet gezien."
8. In het proces-verbaal van verhoor van verdachte W. op 29 april 2001 om 09:10 uur opgemaakt door betrokken ambtenaar Wr., staat onder meer het volgende vermeld:
"Gisteravond zaterdag 28 april 2001 ben ik omstreeks 23:00 uur met een stel vrienden van mij naar het buurthuis X gegaan. Daar was een disco en ik ben daar met S., M., R., Ed. en E. heengegaan. Het bier is daar goedkoop. We hebben daar allemaal veel gedronken en toen we weggingen waren we allemaal dronken. Ik denk dat we tussen 02:00 uur en 03:00 uur weg zijn gegaan. Vanaf X zijn we richting de No.-laan gelopen.
We liepen een beetje verspreid met de groep. Het was dezelfde groep personen als die ik hierboven heb genoemd. Ik weet nog dat er een kinderfietsje op het grasveld voor de eerste flat lag. Dat is de eerste flat gezien vanaf de steiger. Ik heb het fietsje gepakt en ben gaan fietsen. Ik weet nog dat er meerdere jongens uit onze groep een fiets hadden maar ik weet niet meer wie of waar die fietsen vandaan kwamen. Op een gegeven moment begonnen de jongens wat aan mij te trekken en te duwen en ik heb toen de fiets in de berm laten liggen (…).
Ik ben vervolgens doorgelopen en even verder hoorde ik enkele plonzen alsof er iets in het water van de vijver werd gegooid. Volgens mij waren dat de fietsen die we hadden meegenomen. Ik kan me herinneren dat we in ieder geval twee fietsen hebben meegenomen. We zijn doorgelopen en bij de rotonde van de No.-laan werden we aangesproken door politiemensen. We zijn vervolgens aangehouden en ik ben met R. samen in een politieauto gezet. Vanaf de plaats waar ik zat heb ik verder niet kunnen zien wat er op straat is gebeurd met de andere jongens.
Ik vind het achteraf hartstikke dom. Maar goed, ik was dronken en wilde gewoon leuk doen. Ik had niet de bedoeling de fiets echt te stelen en had de fiets moeten laten liggen. Ik ben nog nooit met de politie in aanraking geweest."
9. In het proces-verbaal van verhoor van verzoeker M., op 29 april 2001 om 09:18 uur opgemaakt door betrokken ambtenaar En., staat onder meer het volgende vermeld:
"Ik ben eenmaal eerder met de politie of justitie in aanraking geweest, dit was een van de laatste TT's in Assen. Ik heb toen een niet afgesloten motor meegenomen. (...)
Gisteravond, zaterdag 28 april 2001, omstreeks 20.00 uur ben ik met een paar anderen naar de woning van mijn broer R. gegaan. Ik woon nog thuis, R. woont op zichzelf (…). Omstreeks 23.00 uur zijn wij met z'n allen naar buurthuis X gelopen, daar was disco. In X ontmoetten wij We., een ex-vriendin van E. Ik heb in X bier gedronken, ik weet niet hoeveel, dat houd ik niet echt bij. Ik was niet aangeschoten of dronken. De anderen dronken ook bier, maar niemand was volgens mij echt dronken.
Om ongeveer 01.00 uur zijn S., R., Ed., W., E., We. en ik weggegaan. Wij wilden nog even naar de stad, omdat de disco was afgelopen. We zijn lopend weggegaan, via de C.-laan richting centrum.
Wij liepen langs de flats aan de C.-laan, ik liep zo'n beetje voorop. Ik heb niet gezien wat er bij de flats is gebeurd. Ik zag wel dat S. en W. plotseling op een fiets reden. Ik zag dat ze midden op de weg fietsten. Ik heb er niet naar gevraagd hoe zij aan die fietsen kwamen. Vlak bij de rotonde van de No.-laan zeiden ze allebei eigenlijk een beetje dat de fietsen bij de flat wegkwamen. Ook zeiden ze dat de fietsen niet op slot hadden gestaan. Ik ben met de anderen gewoon doorgelopen, S. en W. bleven op de fietsen rijden.
Bij de rotonde van de No.-laan zag ik opeens meerdere politieauto's aan komen rijden. (...) Ik zag dat die auto's bij ons stopten, en dat er politieagenten uitstapten. Volgens mij ging het om 3 of 4 politieauto's. Ik hoorde dat iemand van de politieagenten zei dat we waren aangehouden op verdenking van diefstal van een fiets. Wij moesten van hem bij elkaar gaan staan. Ik heb niet meegekregen wat S. en W. met de fietsen hebben gedaan. Ik vroeg de politieagent wat er was, en zei dat ik niks had gedaan. Ik zei dit tegen een grote blonde politieagent, dezelfde die ik later een klap heb gegeven. Ik hoorde dat hij zei dat ik mijn bek moest houden, en ik voelde dat hij mij bij mijn arm greep. Ik zei tegen hem dat ik hechtingen in mijn arm had. Ik heb namelijk een stuk of tien hechtingen in mijn rechterarm sinds woensdag. Ik moest echter van hem bij de groep gaan staan. Wij kregen onderling wat gezeur, hij zei namelijk dat ik mee moest. Ik had niks gedaan, dus ik wilde niet mee. Ik vond dit dikke flauwekul, hoe kan ik nou een fiets stelen met 1 arm. Ik ben rechts, en dit is de arm waarin ik de hechtingen heb zitten. Met deze arm kan ik dus niets doen. Ik wilde dan ook niet mee. Ik voelde dat hij mij in de richting van de politieauto wilde trekken, en dat hij mij steeds bij mijn rechterarm pakte. Op het laatst werd ik er een beetje flauw van, en ik begon mij een beetje te verzetten. Ik wilde mij namelijk losrukken. Ik werd meteen op de grond getrapt, ik werd als het ware onderuit getackeld. Ik voelde dat hij weer aan mijn rechterarm begon te draaien. Ik had wel in de gaten dat hij mij de handboeien om wilde doen, en ik heb een paar keer gezegd dat dat niet kon. Ik werd kwaad, en ik zag kans de politieagent met de linkervuist een klap tegen zijn hoofd te geven. Ik sloeg volgens mij niet hard. Ik sloeg omdat ik kwaad was omdat hij steeds in mijn rechterarm zat te knijpen, en omdat ik ook niets had gedaan en niet mee wilde. Er kwamen toen meer politieagenten bij, en samen hebben ze mij de handboeien omgedaan. Dit ging aardig ruig. Hierna werd ik in een politieauto geramd, en werd ik naar het politiebureau gebracht. (...)
Ik heb dus zelf geen fiets vernield bij een flat aan de C.-laan. Ook heb ik zelf geen fiets gestolen. Ik vond het dan ook onterecht dat ik werd aangehouden. Omdat de politieagent ook nog steeds aan mijn arm zat werd ik kwaad, en heb ik heb opzettelijk een klap tegen zijn hoofd gegeven toen ik op de grond lag. Ik heb niet gezien dat S. ook een klap heeft gegeven, dat hoor ik nu voor het eerst. (...)
Ik weet wel dat ik mee moet als ik ben aangehouden door de politie, en dat ik dan mee moet werken."
10. In het proces-verbaal van verhoor van verzoeker S., op 29 april 2001 om 09:37 uur opgemaakt door betrokken ambtenaar Wr., staat onder meer het volgende vermeld:
"Gisteravond zaterdag 28 april 2001 ben ik naar X geweest. Ik ben met mijn broers R. en M., Ed., W. en E. geweest. Ik heb daar wel genoeg bier gedronken maar was niet echt dronken. Volgens mij waren de andere jongens dat ook niet. We zijn vanaf X vervolgens richting de No.-laan gelopen. Onderweg bij de eerste of de tweede flat vanaf X, precies weet ik het niet meer, stonden een paar fietsen bij een fietsenrek. Ze stonden niet op slot en ik heb een fiets meegepakt. Het was een kinderfiets, volgens mij een jongensfiets. Ik weet me verder geen kleur of iets dergelijks te herinneren. Ik ben vervolgens met de groep mee gaan fietsen. Ik weet nog wel dat iemand anders een fiets heeft meegepakt maar ik weet niet meer wie.
Ter hoogte van de vijver bij de rotonde met de No.-laan wist ik eigenlijk niet meer wat ik met de fiets moest en ik heb de fiets in de vijver gegooid.
Even later kwam de politie en zijn we aangehouden. Ik heb niet gezien wat er precies gebeurde maar op een gegeven moment zag ik drie agenten op M. liggen. Ik weet dat M. onlangs is geopereerd aan zijn arm en dat hij daar nog hechtingen in heeft. Ik wilde dat duidelijk maken aan een agent en om zijn aandacht te trekken heb ik met de vlakke hand een tikje tegen de zijkant van zijn hoofd gegeven. Het was geen harde klap. Ik heb niet geroepen naar de agent dat mijn broer hechtingen in zijn arm had.
Op het moment dat ik de agent een tik gaf stond hij gebukt met zijn hoofd in mijn richting. Ik heb hem met mijn rechterhand aangetikt en heb hem dus aan de linkerkant van zijn hoofd geraakt.
Ik ben tijdens dit gebeuren ook nog twee keer gebeten door een hond. Ik weet niet precies of dat was voor of na dat ik de agent een tik had gegeven. Ik ben vervolgens geboeid en naar het bureau gebracht.
Nu denk ik dat het dom is geweest. Maar ik verveelde me en het was een stuk lopen naar huis. Ook had ik flink wat drank op. Ik ben voor het laatst ongeveer 3 jaar geleden met de politie in aanraking geweest. Toen had ik met een groepje personen een motor meegenomen. (…) Ik heb de agent niet geslagen, alleen maar aangetikt om aandacht te krijgen."
11. In het proces-verbaal van verhoor van verdachte R. op 29 april 2001 om 10:28 uur op ambtsbelofte opgemaakt door betrokken ambtenaar En., staat onder meer het volgende vermeld:
"Ik ben eerder met de politie in aanraking geweest, dit was o.a. voor het rijden met drank op.
(...)
Gisteravond, zaterdag 28 april 2001, om een uur of acht, ben ik naar de woning van mijn ouders gereden, en ik heb daar mijn auto geparkeerd. In de woning daar trof ik mijn broers M. en S., Ed. en W. waren daar ook aanwezig. Wij zijn naar mijn woning gelopen (…). Daar hebben we wat tv gekeken en wat gedronken. Sommigen dronken behoorlijk, we dronken bier en Bacardi-Breezer. Ikzelf dronk ook deze beide dranken. Bij mij thuis kwam ook nog E., een oom van mij.
Omstreeks 23.00 uur zijn we vanaf mijn woning naar X gelopen, daar was namelijk disco. In X ontmoetten wij nog We., de ex-vriendin van E. In X heb ik ook gedronken, dit betrof bier. Ik was een beetje aangeschoten, niet echt dronken.
Om 01.00 uur gingen we samen weg, we wilden de stad in. Wij zijn samen in de richting van de. -laan gelopen. Bij mij waren dus mijn beide broers S. en M., verder Ed., W., E. en We. We liepen langs de flats, en een paar mensen uit de groep liepen toen naar een paar fietsen die in een fietsenrek buiten de flat stonden. Deze fietsen kon je vanaf de C.-laan zien staan. U vraagt mij wie er heen zijn gelopen, dit betreffen S., W., Ed., M. en ik. E. en We. zijn niet meegelopen. Bij de fietsen merkten wij dat 1 fiets gewoon los was, deze fiets is meegenomen. Ik weet niet door wie. Volgens mij zijn er door ons 4 fietsen meegenomen, waarvan er dus 3 op slot stonden. Ik heb zelf wel aan een fiets gezeten, ik keek of de fiets op slot stond. Ik heb verder niets gedaan met deze fiets. Ik had als enige geen fiets bij mij toen wij weer verder gingen. De sloten van de drie afgesloten fietsen zijn vernield, ik weet niet door wie.
(…)
Bij de rotonde van de No.-laan zag ik opeens politieauto's aan komen rijden. Die stopten bij ons en we moesten instappen. Er werd gezegd dat het om de fietsen zou gaan. Ik ben achter in een auto gaan zitten. Ik heb nog gezien dat M. op de grond werd gegooid, en dat er wat werd gescholden. M. heeft namelijk hechtingen in zijn rechterarm. Ik weet niet precies wat er is gebeurd met M., ik zat toen namelijk al in de politieauto."
12. In een mutatie van 29 april 2001, 12:35 uur, opgemaakt door betrokken ambtenaren N., En. en Wr. staat onder meer het volgende vermeld:
"N.a.v. hetgeen de afgelopen nacht is gebeurd aan de C.-laan, werden door ons de vijf verdachten gehoord. Uit de verschillende verhoren kwam naar voren dat:
- de verdachte M. toegeeft dat hij zich tegen zijn aanhouding heeft verzet door zich los te rukken en met zijn linkervuist een politieman een klap tegen zijn hoofd heeft gegeven. Hij ontkent een fiets te hebben weggenomen.
- de verdachte S. een fiets heeft gepakt die niet van hem was en die bij een flat aan de C.-laan stond. Hij heeft vervolgens een stuk op deze fiets gefietst. Deze fiets heeft hij even later in de vijver aan de genoemde straat gegooid. Hij geeft verder toe dat hij een agent een tik tegen het hoofd heeft gegeven met de vlakke hand. Heeft verder niet gezien wie er nog meer een fiets heeft weggenomen.
- de verdachte R. heeft geen fiets meegenomen, wel aan een fiets gezeten, die bij de genoemde flat stond. Hij vertelt over zijn broer M. echter wel dat deze een fiets heeft meegenomen. M. ontkent dit. Hij verklaart dat er van de 4 door hen meegenomen fietsen er volgens hem 3 op slot stonden, maar dat deze sloten zijn vernield. Hij weet niet door wie. Heeft niets gezien m. b. t. het verzet.
(...)
N. a. v. de verhoren werd na overleg met parketsecretaris V. kregen alle verdachten een dagvaarding mee voor een zogenaamde calamiteitenzitting in juli a.s. Allen werden tegen 15.00 uur in vrijheid gesteld."
13. In de melding van het gebruik van geweld door betrokken ambtenaar A. staat onder meer het volgende vermeld:
"Door wie is geweld gebruikt: A., hoofdagent
Behorende tot het bedrijfsonderdeel: Regiopolitie Drenthe
Tegen wie werd geweld gebruikt: S.
Datum, tijdstip, locatie van gebruik geweld: 29 april 2001, omstreeks 2.00 uur, C.-laan/ No.-laan te Assen
Ontvanger van geweld verdacht van welk feit: artt. 310 Sr., 311 lid 4, 141 Sr., 180 Sr.
Vorm van het toegepaste geweld/geweldsmiddel: inzet diensthond (…).
Redenen van het toepassen van geweld: beschermen van collega's.
Was gebruik geweld effectief: ja.
Gevolgen voor ontvanger van het geweld: lichte verwondingen aan arm.
Overige opmerkingen: S. voornoemd verklaarde ook in zijn been te zijn gebeten door de diensthond, hiervan is door mij verbalisant niets gemerkt en ook geen commando gegeven."
14. In de melding van het gebruik van geweld door betrokken ambtenaren K., G. en Hg. staat onder meer het volgende vermeld:
"Door wie werden handboeien gebruikt: K., G., Hg.
Behorende tot het bedrijfsonderdeel: Assen Zuid en Assen Noord
Wie werd geboeid: M.
Datum, tijdstip, locatie van gebruik handboeien: 29 april 2001, 02.05 uur, Assen, C.-laan
Geboeide werd verdachte van welk feit: diefstal van een vijftal fietsen.
Feiten/omstandigheden die hebben geleid tot boeien: verdachte verzette zich tijdens zijn aanhouding. Hij was agressief in de richting van de verbalisanten.
Redenen tot boeien: verzet bij aanhouding.
Overige opmerkingen: verdachte had een aantal hechtingen in zijn rechteronderarm."
15. In de melding van het gebruik van geweld door betrokken ambtenaar Hg. staat onder meer het volgende vermeld:
"Door wie is geweld gebruikt: Hg.
Behorende tot het bedrijfsonderdeel: wijkeenheid Noord
Tegen wie werd geweld gebruikt: S.
Datum, tijdstip, locatie van gebruik geweld: 29-04-2001. 02.05 uur te Assen, C.-laan
Ontvanger van geweld verdacht van welk feit: diefstal, openlijke geweldpleging.
Vorm van het toegepaste geweld/geweldsmiddel: gebruik boeien.
Redenen van het toepassen van geweld: verdachte verzette zich tegen zijn aanhouding en had verbalisant geslagen.
Was gebruik geweld effectief: ja.
Gevolgen voor ontvanger van het geweld: geen.
Overige opmerkingen: geen."
16. Bij brief van 12 juni 2001 dienden verzoekers een klacht in bij het regionale politiekorps Drenthe. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"Ondergetekenden S. en M. dienen een klacht in tegen agent Hg. en de rest van het (...) team dat aanwezig was in de nacht van 29-04-2001 om ongeveer één uur. Wij liepen met 7 personen van buurthuis X naar de stad om nog iets te gaan eten (...). S., W. en Ed. namen drie fietsen mee, het waren oude fietsen die niet op slot stonden. (...) Deze fietsen hebben ze later in de vijver gegooid. Bij de rotonde No.-laan/C.-laan aangekomen kwamen er drie politieauto's aan. Er stapten zes agenten uit ook hadden ze meteen de diensthond bij hen. Ik (M.) liep voorop met We. en E., mijn oom. Vanwege een operatie aan mijn rechteronderarm op 25-04-2001 (...) droeg ik een mitella en had mijn arm onder de jas met de mouw van de jas naar binnengevouwen. Agent Hg. kwam op M. af en zei dat M. mee moest, want M. was aangehouden. M. zou fietsen hebben gestolen. M. zei dat hij er niks mee te maken had. Maar M. moest zijn bek houden en meekomen. Agent Hg. pakte M. bij zijn onderarm, toen zei M. dat hij geopereerd was aan zijn rechteronderarm en heeft gevraagd om er niet aan te komen, maar agent Hg. zei daar schijt aan te hebben de agent bleef gewoon doorgaan. Daarna na een paar maal gevraagd te hebben daarmee op te houden en daar niet naar geluisterd werd, heeft M. een keer uitgehaald naar agent Hg. Daarna werd M. door vier agenten gegrepen en op de grond gesmeten en daarna werd M. geboeid. Door die worsteling werd M.'s arm ruw uit de mitella getrokken.
S. werd zonder reden aangevallen door de diensthond en is in zijn arm en been gebeten. Toen S. zag dat er vier agenten bovenop M. zaten heeft S. agent Hg. even tegen zijn hoofd getikt om nogmaals aan te geven dat M. geopereerd was aan zijn rechteronderarm waarop ook S. geboeid werd. In de dagvaarding staat dat S. de agent geslagen of gestompt zou hebben. Door steeds in M.'s rechteronderarm te knijpen en te trekken is het litteken weer gaan bloeden. De jongens zijn met z'n vijven meegenomen naar het politiebureau en zijn vastgehouden tot de volgende dag drie uur."
17. Naar aanleiding van de klacht van verzoekers rapporteerde de wijkchef van Assen-Noord bij brief van 27 augustus 2001 chef O. van district Noord onder meer het volgende:
"Medio juni 2001 heb ik namens u het verzoek gekregen in genoemde zaak te bemiddelen. Na bestudering van de relevante stukken heb ik op zondag 26 augustus 2001 (…) een gesprek met beide klagers gevoerd. Tijdens dit gesprek is onder andere het volgende besproken:
• De klacht is niet alleen gericht tegen collega Hg., doch tegen alle bij de aanhouding aanwezige collega's;
• M. geeft aan, dat met name collega Hg. geweld heeft gebruikt bij de aanhouding, ondanks dat hij meerdere keren werd gewezen op de blessure van de klager. Tevens heeft klager grote moeite met het door Hg. gebezigde taalgebruik.
• S. geeft aan, dat hij met name grote moeite heeft met het feit, dat hij zonder reden door de diensthond is gebeten. Tevens is hij van mening, dat in het proces-verbaal ten onrechte is vermeld, dat hij collega Hg. heeft geslagen, terwijl hij alleen een tikje tegen het hoofd had gegeven. Dit om Hg. er op te wijzen, dat hij voorzichtig moest doen.
Vervolgens heb ik klagers gevraagd of zij de klacht wilden voorleggen aan de klachtencommissie dan wel bereid waren de klacht in te trekken. Zij wilden de klacht voorleggen aan de klachtencommissie. Hiertoe is het klachtenformulier ingevuld en door klagers ondertekend."
18. Bij brief van 24 december 2001 ontvingen verzoekers de reactie van de korpsbeheerder op hun klacht. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"De klachtencommissie heeft de klacht onderzocht en mij hierover gerapporteerd in de vorm van een advies. Net als de korpschef van politie Drenthe ben ik het eens met het advies van de commissie en verwijs u voor de motivering van mijn standpunt naar de overwegingen van de commissie in het bijgevoegde advies.
Dit betekent dat ik uw klacht dat politiefunctionaris Hg. onprofessioneel taalgebruik heeft gebezigd, gegrond verklaar.
Ik heb de korpschef gevraagd deze problematiek onder de aandacht te brengen van het korps, teneinde te bewerkstelligen dat men in voorkomende gevallen juist zal handelen.
De klacht
- dat de politie geweld heeft gebruikt bij de aanhouding van M. ondanks het feit dat deze zijn arm in een mitella had en hiervoor aandacht had gevraagd;
- dat klager S. zonder reden door een diensthond is gebeten in zijn arm en been, en
- dat in het proces-verbaal ten onrechte is vermeld dat S. heeft geslagen, terwijl dit slechts een tikje was,
is ongegrond."
19. Bij de reactie van de korpsbeheerder was het advies van de Klachtencommissie van de politie Drenthe van 23 november 2001 gevoegd. In dit advies staat onder meer het volgende vermeld:
"Formulering van de klacht:
Aan de hand van de stukken en het onderzoek op de zitting heeft de commissie de klacht als volgt geformuleerd:
• De politie heeft geweld gebruikt bij de aanhouding van M. ondanks het feit dat deze zijn arm in een mitella had en hiervoor aandacht had gevraagd.
• Politiefunctionaris Hg. heeft onprofessioneel taalgebruik gebezigd.
• Klager S. is zonder reden door een diensthond gebeten in zijn arm en been.
• In het proces-verbaal is ten onrechte vermeld dat klager S. heeft geslagen. Dit was slechts een tikje.
Behandeling van de klacht ter zitting:
De klacht is behandeld ter zitting van de commissie op donderdag, 22 november 2001 in het gemeentehuis in Assen. Klagers zijn verschenen, bijgestaan door hun moeder, mevrouw H.
Van de politie zijn verschenen de heren Hg., K. en de dames Wi. en A. (…) De commissie heeft de partijen in elkaars aanwezigheid gehoord.
Partijen hebben, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
De voorzitter vraagt of het gebeurde heeft plaatsgevonden op zaterdagnacht of zondagmorgen vroeg. S. geeft aan dat het zondagmorgen vroeg was.
Voorzitter: Er zijn fietsen weggehaald. Er zijn aanhoudingen verricht. Door twee van het groepje van totaal zeven personen is een klacht ingediend. De klachten zijn als volgt: bij M. is geweld bij aanhouding gebruikt, ondanks melding van hem aan verwonding rechterarm en de tweede klacht richt zich op het taalgebruik van Hg.
Klachten van S. zijn: Zonder reden gebeten door diensthond; en in het proces-verbaal staat vermeld dat S. Hg. geslagen zou hebben. Er is een tik gegeven geen slag, volgens S.
M.: Ik ben geopereerd aan mijn rechterarm. Ik heb een paar keer gewaarschuwd dat mijn arm in een mitella zat. De agent zei: "Je moet je bek houden, heb ik schijt aan". Er wordt nu gezegd dat S. de agent heeft geslagen. S. heeft echter een tik gegeven. Mijn arm is uit de mitella gescheurd. Ik zat vast in de auto, met mijn voeten onder de voorstoel, bij aankomst op het bureau, maar werd er door Hg. uit gesleurd. Hier ben ik slecht over te spreken.
Voorzitter: De aanleiding van de komst van de agenten vormt geen probleem, er is vandalisme gepleegd.
M.: Door mij is er geen vandalisme gepleegd. Ik kan niet met 1 arm een fiets stelen.
Voorzitter: Het gaat over de groep in zijn geheel. Er was nog een 2e klacht over het taalgebruik.
M.: De woorden: "Je moet je bek houden, heb ik schijt aan". Ik weet niet waar dat op slaat.
Voorzitter: Waren jullie dan vriendelijk, jullie hadden wat gedronken.
S.: We waren niet agressief.
Voorzitter: De klacht(en) van S.
S.: Ik krijg een bekeuring omdat ik geslagen zou hebben. Ik krijg handboeien om en word in de auto gezet. Word door een hond in arm en been gebeten. De hond moet beter afgericht worden. In het proces-verbaal is het ontkend dat ik in het been gebeten zou zijn.
Voorzitter: Wie heeft de beet in het been nog meer vastgesteld?
S.: Mijn oom, die was erbij. Hij kan dit ook getuigen.
Voorzitter: Was de beet kort er na nog te zien?
Mevrouw H.: S. heeft het aan mij laten zien. Hij had een wond aan zijn been, 100% zeker.
De voorzitter: De klacht dat er niet geslagen zou zijn.
S. doet voor hoe er een tikje is gegeven aan de slaap bij Hg.
De heer Hs.: De groep bestond uit zeven personen. De anderen hebben zich niet verzet, daarover zijn geen klachten gekomen.
M.: Ik heb me niet verzet, dat weet ik zeker. Ik had er niets mee te maken en liep door.
De heer Hs.: Waarom werden jullie er uit gelicht en de anderen niet. Kennelijk hebben jullie je verzet.
S.: Ik zag wat er met M. gebeurde en heb toen een tik uitgedeeld.
De heer Hs.: Op 31 juli 2001 zijn jullie voor de rechter geweest.
M.: Alleen ik. Ik moet ƒ 650 boete betalen voor de klap die ik heb uitgedeeld.
De voorzitter: Moet er nog schade aan de fietsen vergoed worden? En waarom zijn de zaken niet tegelijk behandeld?
S.: Dat is mij ook een raadsel waarom dat niet tegelijk gebeurde. Ik hoefde niet. Alleen mijn broertje.
Voorzitter: Weet je nog wat er op dat papier van de rechtbank stond?
S. pakt het papier en laat dit aan de voorzitter zien. De voorzitter ziet de dagvaarding met de tijdstippen 31 juli 2001, om 9.45 uur in en geeft een korte samenvatting. Samen met de groep fietsen weghalen. Het 2e feit: zich met geweld verzetten tegen de aanhouding door een opsporingsambtenaar.
M. laat ook een formulier zien. De voorzitter ziet dit formulier in en het blijkt een dagvaarding voor dezelfde datum en tijd te zijn. Er staat alleen: verzet tegen de politie door te slaan of te stompen of te trekken in een andere richting. De rechter heeft neem ik aan geluisterd? Was er een advocaat bij? Heeft deze ook gesproken?
M.: Ja, er was een advocaat bij en deze heeft ook gesproken.
Voorzitter: M., jij zegt dat S. met zijn vlakke hand, vingertoppen, Hg. heeft geraakt, dat heb jij kunnen zien?
M.: Er lagen drie of vier agenten op me, toen zag ik dat.
Voorzitter: Kon jij dat dan zien?
M.: Ja.
Voorzitter: Wat was er met je arm aan de hand?
Mevrouw H. legt uit wat de reden was voor de hechtingen en het dragen van de mitella, en geeft aan dat de worsteling er geen goed aan gedaan heeft.
M.: De mitella was kapot.
Voorzitter: Je hebt duidelijk aangegeven dat je een verwonding had.
M.: Dat hebben mijn broer en ik gezegd.
S.: Ik kan me voorstellen dat je terugslaat. Ik zou hetzelfde doen. Mijn broer verweerde zich omdat hem pijn werd gedaan. De agent was gewaarschuwd, maar luisterde niet.
Voorzitter: S., herhaal even over de hondenbeet.
S.: Ik ben twee keer gebeten; 1 keer in mijn rechterarm en 1 keer in mijn rechterbeen.
Voorzitter: Ben je nog bij een dokter geweest? Is er niet gezegd dat er een arts was gebeld. En is er niet gezegd dat jullie, de volgende dag naar je eigen huisarts moesten gaan?
S.: Ik heb het gehoord. Ik ben niet naar mijn eigen huisarts gegaan, dat was mijn eigen beslissing.
Voorzitter: Er waren twee beten, dit was te zien?
S.: Ja.
De heer Ak.: M., jij hebt gezien dat S. een tikje of tik aan Hg. gegeven heeft. In het proces-verbaal gaf je aan dat je het niet gezien had. Het proces-verbaal is door jou ondertekend. Je blijft erbij dat je het gezien hebt?
M.: Dat ik het niet heb gezien is verkeerd opgeschreven.
Voorzitter: Waarom zou dat dan verkeerd zijn opgeschreven?
M.: Ik heb duidelijk gezegd dat ik het gezien heb.
De voorzitter vraagt aan de politieambtenaren of zij hun kant van het verhaal kunnen weergeven.
De heer Hg. Wij kregen een melding van diefstal van fietsen en hebben gereageerd door er met 2 patrouille auto's heen te gaan. We zouden ieder een andere route nemen. Bij de rotonde in de No.-laan zien we een groep van 7 personen. Mijn collega riep dat de groep was aangehouden. Eén persoon heeft ook, na aanhouding, vrijwillig plaatsgenomen in de dienstauto. Ik heb M. aangesproken en gemeld dat hij aangehouden was en of hij plaats wilde nemen in de dienstvoertuig. M. was verdachte en moest mee. En M. wilde niet mee. M. heeft aangegeven dat hij een wond had. Ik zei: "Als jij meewerkt gebeurt er niets". M. wilde niet meewerken en toen voelde ik een slag. Hij is inderdaad naar de grond gebracht. Later voelde ik nog een slag tegen de andere kant van mijn hoofd. Dit deed S. We hebben M. in het dienstvoertuig gezet en hebben geen acht geslagen op zijn wond. Ik kan mij voorstellen dat ik heb gezegd: "je moet je bek houden, ik heb hier schijt aan". M. heeft keuzes genoeg gehad ten aanzien van zijn aanhouding. Hij is op het bureau ontboeid.
Voorzitter: Wie heeft een arts gebeld?
Hg.: Vermoedelijk de arrestantenwacht. Daar was ik niet bij.
De heer K.: De aanleiding van het verhaal. In mijn proces-verbaal geef ik aan dat ik twee verdachten in de auto had. Deze waren redelijk agressief en die moest ik terugduwen in de auto. Twee personen wilden weglopen om de vijver heen. Twee mensen in de auto, één wil er weer uit. Ik zie Hg. bezig met M. en zie dat Hg. een klap krijgt. Ik weet niets van het feit dat hij een mitella om heeft gehad. Van het bijtincident heb ik niets meegekregen.
Voorzitter: Mevrouw A. wilt u dit toelichten?
Mevrouw A.: Ik kwam als eerste ter plaatse. Ik ben naar de verdachten gelopen en heb gevraagd waar de fietsen waren. Ik deelde de groep mee dat ze aangehouden waren. De groep verspreidde zich. Ik heb de hond uit de auto gehaald. Ze bleven toen staan. De collega's waren inmiddels ter plaatse. Om de collega's te beschermen is de hond ingezet. Eén persoon meende op mij toe te moeten lopen. Ik weet niet wie dat was en de hond heeft inderdaad gebeten in de arm. Die persoon gaf later aan ook in het been gebeten te zijn. Dit is mij niet bekend.
Mevrouw Wi.: Wij waren in de buurt en zijn van de andere kant aangekomen. Onderweg kwamen we de eerste kinderfietsen tegen en zijn verder doorgereden. Bij de rotonde hebben wij ons gevoegd bij de collega's. Mij werd vrij snel duidelijk dat de groep aangehouden was. Eén persoon ging vrijwillig bij mij in de auto.
Ik heb gezien dat de hond beet. Ik heb gezien dat één persoon is gebeten. Ik weet niet of dat één van deze personen (H.) was. Ik heb er geen duidelijke gezichten bij. Er is duidelijk gemeld niet te dicht bij de hond te komen. Dat gebeurde wel. Van het slaan heb ik niets meegekregen.
De voorzitter: Wanneer precies zou M. u, mijnheer Hg., hebben geslagen?
De heer Hg.: Op het moment dat hij weigerde mee te lopen. Ik heb hem aan de voorzijde van zijn jas gepakt en toen kreeg ik een tik. En later nog een slag nadat ik een omgekeerde beweging maakte.
M.: Ik heb eerder geslagen.
De voorzitter: Wanneer heeft u voor het eerst gehoord dat hij een mitella droeg?
De heer Hg.: Ik heb mij niet gerealiseerd waar het voor was, later zag ik een witte pluk in zijn nek onder zijn jas vandaan.
De voorzitter: Wanneer was dat voor het eerst?
De heer Hg.: Dat durf ik niet te zeggen, vrij snel in het begin. Hij is aangesproken en moest mee, dat wilde hij niet en gaf steeds aan onschuldig te zijn. Ik zal hem misschien bij zijn rechterarm gepakt hebben. Later heb ik hem bij zijn andere arm gepakt en geboeid.
Voorzitter: Was er terugkijkend een andere manier geweest om M. in de auto te krijgen?
De heer Hg.: Ik zou precies hetzelfde doen. Mijn persoonlijke overtuiging is dat hem een aantal keren verteld was dat hij mee moest. Ik had geen andere keus en werd geslagen. Ik had geen andere mogelijkheid.
Voorzitter: U was met een paar collega's.
De heer Hg.: Je hebt twee personen nodig voor begeleiding. De persoon was agressief. Hij heeft voor de aanraking de keus gehad om vrijwillig in de auto te stappen.
Voorzitter: De hond werd ingezet tegen S. voordat hij een tik aan uw collega gaf.
Mevrouw A.: De hond werd ingezet op het moment dat de collega in een worsteling lag. Ik stond er niet voor niets.
Voorzitter: Wat is het beleid in zo'n geval?
Mevrouw A.: Ik heb gezegd dat hij niet dichterbij moest komen omdat anders de hond zou worden ingezet. Dit heb ik in het begin duidelijk aangegeven.
Voorzitter: Heeft iemand van u de beten gezien?
De heer K.: Ik heb het niet gezien.
Mevrouw Wi.: Ik stond er ongeveer 2 meter vandaan. Ik heb het wel gezien.
Mevrouw A.: Er is volgens mij maar 1 beet geweest.
Voorzitter: Er zouden 2 beten zijn.
A.: Is er een doktersverklaring? De hond heeft 1 keer gebeten, ik heb geen 2e beet gezien.
De heer K.: Er is een dokter gebeld. De situatie is aan de arts uitgelegd: De beet van de hond en de opengesprongen wond. De arts deelde mee dat het kon wachten tot de volgende dag. Ik heb samen met de arrestantenwacht dit meegedeeld aan de heren H.
(S. en M.; N.o.).
Voorzitter: S., er is gezegd: ga morgen naar je huisarts. Dit heb je niet gedaan, dat was je eigen keus.
S.: Ja.
De voorzitter: Mevrouw A., is het juist dat een hond onder uw appèl niet bijt terwijl hij geen opdracht krijgt?
Mevrouw A.: Theoretisch kan dat gebeuren in een hele grote groep. Deze groep was niet zo groot. Ik hoef geen bevel te geven tot bijten. Hij merkt het aan mij, voelt feilloos situaties aan.
Voorzitter: Als S. en mevrouw H. zeggen dat zij die beet op het been hebben gezien, moet dat dan een vergissing zijn, volgens u?
Mevrouw A.: Daar doe ik geen uitspraak over.
Voorzitter: U sluit het niet uit?
Mevrouw A.: Theoretisch is het mogelijk, maar bij die melding gezien de omstandigheden kan ik het me niet voorstellen en ik zou het gemerkt moeten hebben. De groep was eigenlijk niet groot genoeg.
Voorzitter: Wat is het inzetcriterium voor een diensthond?
Mevrouw A.: In dit geval bescherming van collega's. Op het moment dat een collega in worsteling is, dan ben ik er voor met de hond om hem af te schermen.
Voorzitter: Dat is inzetten van geweld. Past dit binnen de praktische gang van zaken? Is dit voldoende grond om de hond in te zetten?
Mevrouw A.. : Absoluut. Het gaat om de veiligheid van de collega's.
Voorzitter: Is het naar voren brengen van de hond niet voldoende?
Mevrouw A.: Normaal gesproken wel, in dit geval niet.
Voorzitter: Verder gaan dan noodzakelijk is, waar bestond dat uit?
Mevrouw A.: Voorbij gaan aan mij in de richting van de collega's.
Mevrouw H.: De mitella was helemaal uitgescheurd. Dit is met grof geweld gegaan.
Voorzitter: U hebt de verklaringen gehoord van de vier politiemensen. Heeft iemand hierop nog een reactie?
S.: Dat van de hond daar ben ik het niet mee eens. Ik stond stil en liep niet naar agenten. Ik stond naast een politieauto.
Voorzitter: U moest mevrouw A. wel passeren.
S.: Ik ben niet weggelopen, 100% zeker.
Mevrouw Wi.: In dit geval zijn het twee aparte gevallen. Ik stond bij de collega met hond. S. stond niet dichtbij, er was een behoorlijke afstand. Als M. zegt dat hij de tik heeft gezien, dan moet S. er voorbij gegaan zijn, dat kan niet anders.
De heer K. omschrijft de situatie ter plaatse: We stonden 4 of 5 meter van de auto's vandaan waar we M. hebben geboeid.
Voorzitter: S. hoe heb je de afstand overbrugd?
S.: Ik heb niet gelopen.
M.: Er kwam een auto op de stoep en geen 6 meter er vanaf.
Voorzitter: Was je broek ook stuk na de beet in je been?
S.: Nee, mijn broek was niet stuk. Mijn oom heeft de beet gezien. Mijn moeder heeft de schrammen gezien.
Voorzitter: S., hoe herken je een hondenbeet?
S.: Ik heb het zelf gevoeld dat ik werd gebeten.
Voorzitter: Maar het was niet nodig een arts te bezoeken.
S.: Nee.
(…)
De heer K.: Vijf van de zeven personen zijn inderdaad aangehouden. In een normale dienstauto kunnen twee personen achterin. In de hondenauto slechts 1 persoon. Daarom konden er maar vijf mee. Er zijn inderdaad twee achtergebleven. Later heeft de oom zich inderdaad gemeld. Hij wilde weten waarom de aanhouding was gebeurd. Ik had op dat moment niet de notie dat deze persoon bij de groep hoorde.
De heer Ak.: Toen de groep geboeid was, hoe gedroegen ze zich in de auto?
De heer K.: Ze zaten niet bij elkaar in de auto. M. zat in de hondenauto en volgens mij heeft S. bij een andere collega gezeten. Het gedrag is mij niet bekend.
De heer Hs.: Waarom zijn jullie niet vrijwillig meegegaan?
M.: Ik had er niets mee te maken.
De heer Hs.: Je was met een groep. Jullie gingen niet mee, een stukje collectiviteit.
M.: De anderen hadden de fietsen gestolen. Ik had er niets mee te maken.
De heer Hs.: Dat wist de politie niet op dat moment. Jullie waren allemaal verdacht.
M.: Ik had er niets mee te maken.
De heer Hs.: De anderen hadden er wel iets mee te maken?
M.: De anderen hadden met de fietsen geklooid.
De heer Hs.: Als je vrijwillig meegegaan was, dan was er niets gebeurd.
M.: Dat is wel zo.
De heer Hs.: Was er overmatig drankgebruik in het spel?
M.: Nee, we wisten precies wat we deden.
S.: Een persoon van de groep kan niet veel drank verdragen, dus die was misschien dronken.
(…)
Bevindingen en overwegingen:
De commissie merkt met betrekking tot de klacht van het gebruikte geweld bij de aanhouding van M. op, dat naar aanleiding van de melding van diefstal van fietsen en de omschrijving van de groep personen die daar bij betrokken waren, alsmede de door deze groep gevolgde route, er voor de politie alle reden was om de gehele groep mensen als verdachte terzake de diefstal en/of vernieling van fietsen aan te merken. Uit de stukken en tijdens de hoorzitting is gebleken dat de heer Hg. meerdere keren aan M. heeft gezegd dat hij was aangehouden en dat hij moest plaatsnemen in een dienstvoertuig om te worden overgebracht naar het politiebureau. Ook de reden van aanhouding is duidelijk aangegeven. De commissie heeft begrepen dat M. niet wenste mee te gaan naar het bureau. Voor de heer Hg. was er naar het oordeel van de commissie geen andere mogelijkheid om M. mee naar het bureau te nemen, dan deze met fysiek geweld daartoe te bewegen. Het feit dat M. daarbij de politieambtenaar een klap tegen het hoofd gaf, is naar het oordeel van de commissie reden geweest om hem naar de grond te werken en hem te boeien. Onder deze omstandigheden zijn het geweldgebruik en het boeien, naar het oordeel van de commissie, niet disproportioneel geweest. M. heeft alle mogelijkheden gehad om te voldoen aan het bevel van de politie. De commissie sluit niet uit dat het alcoholgebruik van M. mede debet is geweest aan het door hem gepleegde verzet tegen zijn aanhouding. Deze klacht is ongegrond.
Met betrekking tot de klacht over het gebezigde taalgebruik merkt de commissie het volgende op. Klager M. spreekt over woorden als "Je moet je bek houden" en "Daar heb ik schijt aan". De heer Hg. heeft niet ontkend dergelijke woorden te hebben gebezigd. De commissie gaat daarom ervan uit dat ze zijn gezegd. De commissie overweegt dat het niet aangaat bij een optreden van de politie in de nacht tegen burgers, die ervan worden verdacht in groepsverband een strafbaar feit te hebben gepleegd, alle woorden en uitdrukkingen, die een politiefunctionaris bij het verrichten van een aanhouding gebruikt, op een goudschaaltje te wegen, zeker niet wanneer, zoals hier het geval was, een van de leden van de groep zich tegen zijn aanhouding verzet en meerderen van de groep alcohol blijken te hebben gedronken. Daar staat in dit concrete geval tegenover dat de politiefunctionaris Hg. de gewraakte woorden heeft gebruikt tegen iemand die, voordat hij zich verzette en ook daarna, aan de politiefunctionaris duidelijk had laten weten dat hij vanwege een operatiewond zijn arm in een mitella droeg. In deze omstandigheden is naar het oordeel van de commissie het gebruik van de hierboven aangehaalde woorden niet correct en professioneel te noemen. De commissie acht deze klacht dan ook gegrond.
De klacht van klager S. over het zonder reden te zijn gebeten door een diensthond is, naar het oordeel van de commissie, ongegrond. De commissie heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring hieromtrent van mevrouw A. dat zij haar hond heeft ingezet teneinde te voorkomen dat anderen zich zouden mengen in het gevecht van de politieambtenaren met de verdachte M. De commissie heeft begrepen dat voordat de diensthond is ingezet er is gewaarschuwd dat dit zou gebeuren als iemand dichterbij zou komen. Nu klager S. is gebeten kan de commissie niet anders dan tot de conclusie komen dat hij in de richting van de vechtenden is gelopen en op dat moment is gebeten. De commissie acht het toegepaste geweld onder deze omstandigheden proportioneel. Zelfs al zou klager S. twee keer zijn gebeten kan dit nog niet als onredelijk geweldgebruik worden aangemerkt. Daarbij komt het de commissie voor dat het niet ondenkbeeldig is dat bij het bijten in de arm, de nagels van de diensthond tegen het been van S. hebben gedrukt, waardoor een kras is ontstaan. De commissie neemt hierbij in aanmerking dat naar zijn eigen verklaring S. broek niet was beschadigd.
Met betrekking tot de klacht over de onjuiste vermelding in het proces-verbaal dat S. politieagent Hg. een klap heeft gegeven, in plaats van een tik, merkt de commissie het volgende op. De commissie acht het niet uitgesloten dat S. in zijn beleving een tik heeft gegeven. Anderzijds acht de commissie het, gelet op de mededeling van betrokkenen dat in die avond regelmatig was gedronken, niet uitgesloten dat het drankgebruik de scherpte van de beleving en de herinnering negatief heeft beïnvloed. De commissie acht de verklaring van S. op dit punt dan ook niet aannemelijk. Daarom acht de commissie het ook niet aannemelijk dat hetgeen hierover in het proces-verbaal is gezet onjuist is. Deze klacht is ongegrond.
Conclusie:
De klacht dat de politie geweld heeft gebruikt bij de aanhouding van M. ondanks het feit dat deze zijn arm in een mitella had en hiervoor aandacht had gevraagd, is ongegrond.
De klacht dat politiefunctionaris Hg. onprofessioneel taalgebruik heeft gebezigd is gegrond. De klacht dat klager S. zonder reden door een diensthond is gebeten in zijn arm en been, is ongegrond. De klacht dat in het proces-verbaal ten onrechte is vermeld dat klager S. heeft geslagen, terwijl dit slechts een tikje was, is ongegrond."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Verzoeker wendde zich op 19 februari 2002 tot de Nationale ombudsman met een verzoekschrift waarin onder meer het volgende is vermeld:
"Op 14 juni 2001 hebben wij een klacht ingediend over het functioneren van de politie. Wij zijn het niet eens met de uitspraak van de korpsbeheerder tevens burgermeester. De klacht is ook niet naar onze tevredenheid afgehandeld. Het heeft veel te lang geduurd. Op 23 juni belde de korpschef van de politie Drenthe Sd. om een afspraak te maken voor een gesprek. S. was het weekend afwezig. De heer Sd. zou na het weekend weer contact opnemen. Op 25 augustus (2 maanden later) belde de heer Sd. weer om een nieuwe afspraak te maken. Intussen heb ik (moeder) op 1 juli gebeld met mevr Bs. van bureau juridische zaken en werd mij beloofd dat de heer Sd. contact zou opnemen. Weer horen we niets. 18 juli weer gebeld met mevr Bs. Tot 25 augustus horen we niets.
Op 26 augustus hebben S. en M. een gesprek met de heer Sd. Ze geven te kennen de klacht te willen voorleggen aan de klachtencommissie. Op 22 november (3 maanden later) moeten de jongens verschijnen op de zitting van de klachtencommissie in het gemeentehuis. Ik (moeder) ben mee geweest.
Op 27-12-2001 ontvingen wij de uitspraak van de korpsbeheerder. Voor ons een teleurstelling. De klacht is ongegrond, alleen het onprofessioneel taalgebruik is gegrond verklaard. De commissie zou onafhankelijk zijn. Hier hebben wij nu onze twijfels over. Er zijn enkele punten niet vermeld in het rapport, die volgens ons wel van belang zijn. Mevr A. verscheen 30 min. te laat op de zitting met de diensthond. Ze had geen dienst, de hond neemt zij altijd mee. Mevr A. beantwoordde de gestelde vragen nogal agressief en wij werden door haar afgebekt. (...)
De voorzitter vraagt de heer Hg. of hij zich zou kunnen voorstellen dat M. vanwege de pijn aan zijn arm zo heeft gehandeld. Hg. antwoordde dat hij het zichzelf inderdaad wel zou kunnen voorstellen. Wij zijn van mening dat de commissie dit ook in het rapport had moeten vermelden.
De politie heeft niet correct gehandeld en de feiten zijn behoorlijk overtrokken. De jongens hadden wel alcohol gedronken, maar het drankgebruik was niet zodanig dat het de beleving en de herinnering negatief heeft beïnvloed. Ze kregen zondagmiddag bij het naar huis gaan, de boodschap mee om iets aan het alcoholgebruik te gaan doen, ze zouden een alcoholprobleem hebben. Kan dit zomaar gezegd worden, wij vinden dit onprofessioneel."
3. Bij brief van 25 juni 2002 lieten verzoekers weten dat zij beiden waren gedagvaard om op 31 juli 2001 voor de politierechter te Assen te verschijnen. Verzoeker M. was onder meer het volgende ten laste gelegd:
"Verdachte op of omstreeks 29 april 2001 (...) zich met geweld heeft verzet tegen een opsporingsambtenaar van regiopolitie Drenthe, die verdachte ingeval van ontdekking op heterdaad had aangehouden verdacht van overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht (...) en verdachte daartoe had vastgegrepen en met zich mee trachtte te voeren (...), door opzettelijk gewelddadig die opsporingsambtenaar te slaan en/of te stompen en te trekken in een andere richting dan die waarin die ambtenaar verdachte trachtte met zich te voeren, tengevolge van welk door verdachte gepleegd misdrijf of de daarbij door hem gepleegde feitelijkhe(i)d(en) die opsporingsambtenaar enig letsel bekwam; (WvSr. art. 182/1)"
4. Ter zitting van 31 juli 2001 achtte de politierechter dit feit bewezen en veroordeelde M. tot een geldboete van ƒ 650.
5. Verzoeker S. was onder meer het volgende ten laste gelegd:
"2. verdachte op of omstreeks 29 april 2001 (...) opsporingsambtenaar van de regiopolitie Hg., M. op verdenking van overtreding van enig strafbaar feit had aangehouden en/of vastgegrepen (...) zich met geweld heeft verzet tegen voornoemde opsporingsambtenaar (...) door opzettelijk gewelddadig die opsporingsambtenaar tegen het hoofd te slaan en/of stompen, tengevolge waarvan die opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel bekwam; (art 181/1 Wetboek van Strafrecht)."
6. De zaak van verzoeker S. werd op 7 februari 2003 geseponeerd.
C. Standpunt KLACHTENCOMMISSIE
Bij brief van 9 september 2002 reageerde de Klachtencommissie van het regionale politiekorps Drenthe onder meer als volgt op de klacht van verzoekers:
"De Klachtencommissie Politie Drenthe wordt om een reactie gevraagd op de klacht van de heren S. en M., inhoudende dat in het advies van de commissie aan de korpsbeheerder niet is opgenomen, dat een politieambtenaar de vraag van de voorzitter, of hij zich kon voorstellen dat M. tengevolge van ondervonden pijn in zijn arm aan de politieambtenaar een klap (of tik) had gegeven, bevestigend had beantwoord.
Voor zover de voorzitter en de leden van de klachtencommissie, die de klacht van de heren H. (S. en M.; N.o.) op 22 november 2001 hebben behandeld, zich de gang van de zitting kunnen herinneren, is de door de heren S. en M. bedoelde vraag gesteld en heeft de desbetreffende politieambtenaar die vraag bevestigend beantwoord. De strekking van de vraag is kennelijk geweest de klachtencommissie inzicht te geven in de feitelijke gegevens die de politieambtenaar Hg. kende - M. droeg een mitella; hij had kort tevoren een operatie ondergaan - en in de afwegingen die de politieambtenaar vervolgens heeft gemaakt toen hij M. met geweld dwong mee te gaan naar het politiebureau.
De klachtencommissie heeft geoordeeld dat er in de gegeven, in het advies van de commissie weergegeven, omstandigheden voor de politieambtenaar geen andere mogelijkheid was dan tegenover M. fysiek geweld te gebruiken.
Dat het antwoord van de heer Hg. op de bedoelde vraag van de voorzitter niet in het advies is opgenomen doet aan dit oordeel van de klachtencommissie niet af."
d. SCHRIFTELIJKE reactie van betrokken ambtenaar hg.
Op 26 augustus 2002 ontving de Nationale ombudsman een schriftelijke reactie van betrokken ambtenaar Hg. op de klacht van verzoekers. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"Als eerste wil ik graag verwijzen naar de diverse ambtelijke verslagen welke zijn opgemaakt betreffende de aanhouding van verzoekers. Ten tweede wil ik graag verwijzen naar de schriftelijke reactie welke gemaakt is naar aanleiding van de behandeling van deze klacht door de Klachtencommissie Politie Drenthe. (...)
In deze stukken zult u mijn zienswijze over de aanhouding terugvinden. In het kort komt het er op neer dat de verzoekers zijn aangehouden naar aanleiding van een melding van fietsendiefstal. Verzoekers ontkennen ook niet dat er fietsen zijn weggenomen. Bij deze aanhouding is geweld gebruikt omdat klagers ondanks meerdere verzoeken daartoe niet meewerkten.
Voor de duidelijkheid zal ik op de klachtformulering zoals door u opgegeven punt voor punt reageren.
Verzoekers klagen erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op zondagochtend 29 april 2001 disproportioneel geweld tegen hen hebben gebruikt door: verzoeker M. op de grond te gooien en te (hand)boeien, terwijl hij had aangegeven dat hij was geopereerd aan zijn rechteronderarm.
Verzoeker M. werd die nacht aangehouden ter zake fietsendiefstal. Een getuige had dit zien gebeuren en was de groep gevolgd. Toen wij ter plaatse kwamen riep de getuige naar ons dat dit de bewuste groep was. De groep werd aangehouden en drie personen uit de groep werkten hier aan mee door plaats te nemen in de dienstvoertuigen. Verzoeker M. wilde eerst nog weten waar hij voor aangehouden was en dat is hem ook uitgelegd. Hij was van mening dat hij niets gedaan had. Hem is toen uitgelegd dat een en ander op het politiebureau uitgezocht zou worden. Meerdere malen is hem verzocht in het dienstvoertuig te stappen. Hieraan weigerde hij mee te werken. Hierop is hij vastgepakt en is getracht hem te bewegen naar het dienstvoertuig. Hiertegen verzette M. zich waarbij hij uiteindelijk mij sloeg. Pas hierop is M. naar de grond gebracht en werd hij liggend op de grond geboeid. Mijns inziens had M. het gebruikte geweld kunnen voorkomen door mee te werken aan zijn aanhouding. Hiertoe is hem mijns inziens ook ruimschoots de gelegenheid gegeven. Voor meer informatie verwijs ik verder naar de ambtelijke verslagen, mijn schriftelijke reactie aan de klachtencommissie en het advies van de klachtencommissie.
Verzoekers klagen erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op zondagochtend 29 april 2001 disproportioneel geweld tegen hen hebben gebruikt door: een diensthond in te zetten op verzoeker S., die hem vervolgens in zijn arm en been heeft gebeten.
Hierop kan ik persoonlijk geen reactie geven en verwijs dan ook naar de ambtelijke verslagen van de collega's en het advies van de klachtencommissie.
Ook klagen zij erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps verzoekers bij het verlaten van het politiebureau Drenthe op zondagmiddag 29 april 2001 hebben gezegd dat zij iets aan hun alcoholgebruik moesten doen, aangezien zij een alcoholprobleem zouden hebben.
Hierop kan ik niet reageren daar ik die middag niet op het bureau was.
Verder klagen verzoekers erover dat er ten onrechte in het proces-verbaal (opgemaakt naar aanleiding van de gebeurtenissen op 29 april 2001) is gezet dat verzoeker S. een politieambtenaar had geslagen; dit was slechts een tik.
Ik kan niet reageren op wat er in het proces-verbaal staat daar ik dit niet heb opgemaakt. Bij de behandeling van de klacht ter zitting deed verzoeker S. voor hoe hij mij geslagen had. Hij deed hierbij voorkomen dat hij mij met zijn vingertoppen aan mijn slaap aangetikt had. Gezien de pijn die ik voelde tijdens de aanhouding is dit mijns inziens niet het geval en heeft verzoeker S. mij met zijn vlakke hand en enige kracht geslagen.
Ten slotte klagen zij erover dat de afhandeling van hun klacht, ingediend op 12 juni 2001, veel te lang heeft geduurd. Nadat hun door een met naam genoemde ambtenaar op 26 augustus 2001 was aangegeven dat hun klacht zou worden voorgelegd aan de Klachtencommissie Politie Drenthe, heeft het ongeveer 3 maanden geduurd voordat de klacht door de klachtencommissie werd behandeld.
Ook op deze klacht kan ik niet reageren omdat ik niet verantwoordelijk ben voor de afhandeling van klachten.
Verzoekers klagen erover dat de Klachtencommissie Politie Drenthe in haar advies van 23 november 2001 (met betrekking tot hun klacht van 12 juni 2001) enkele punten niet heeft opgenomen dat een met naam genoemde ambtenaar, op de, tijdens de zitting van 22 november 2001 door de voorzitter gestelde vraag of hij het zich kon voorstellen dat verzoeker M. hem door de pijn in zijn arm een klap had gegeven, had geantwoord dat hij zich dat inderdaad kon voorstellen.
Ik kan mij herinneren dat mij iets dergelijks gevraagd is. Naar ik meen is mij gevraagd of ik het mij kon voorstellen dat als iemand pijn heeft die persoon dan slaat. Ik kan mij dit voorstellen. Echter ik ben van mening dat verzoeker M. de mogelijkheid had deze pijn te voorkomen."
e. Standpunt KORPSBEHEERDER
Op 2 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman het standpunt van de korpsbeheerder op de klacht van verzoekers. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"Aan de hand van de in uw brief geformuleerde klachten zal ik in deze mijn zienswijze weergeven.
Ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe hebben op zondagochtend 29 april 2001 disproportioneel geweld gebruikt tegen klagers door klager M. op de grond te gooien en te (hand)boeien, terwijl hij had aangegeven dat hij geopereerd was aan zijn rechterarm.
De melding betrof het feit dat jongelui 5 kinderfietsen zouden hebben gestolen. Dit zou gebeurd zijn aan de C.-laan in Assen. Het feit zou zijn gepleegd door een groep jongens waarvan een aantal een lichte jas droeg. Naar aanleiding van deze melding zijn politieambtenaren naar de opgegeven locatie gegaan. Daar troffen ze in de nabije omgeving van de opgegeven plaats een groep personen aan die voldeden aan de omschrijving als voornoemd. Gelet op het feit dat deze groep op dat tijdstip - omstreeks 01.55 uur - in de nabijheid van de opgegeven plaats werden aangetroffen en voldeden aan het opgegeven "signalement" kan van de tot deze groep behorende personen gezegd worden dat er op dat moment een redelijk vermoeden bestond op grond waarvan zij als verdachten ter zake diefstal van fietsen konden worden aangemerkt, een en ander als bedoeld in artikel 27, lid 1 Wetboek van Strafvordering. Omdat beide klagers behoorden tot deze groep kan gezegd worden dat beide klagers op dat moment ook als verdachten konden worden aangemerkt.
Uit het ambtelijk verslag d.d. 29 april 2001, opgemaakt door de politieambtenaren Hg., K., A., G. en Wi. blijkt dat onder andere tegen klager M. was verteld dat hij was aangehouden op verdenking van diefstal en plaats diende te nemen in het aangewezen dienstvoertuig. Uit datzelfde ambtelijk verslag blijkt dat deze sommatie tot vier keer toe door de desbetreffende verbalisant aan klager M. was gegeven. Klager M. kon derhalve overduidelijk weten wat van hem verwacht werd. Omdat het deze politieambtenaar bekend was dat klager een mitella om had heeft hij - gelet op de tot vier keer toe gedane sommatie - zich in deze terughoudend opgesteld. Desondanks bleef klager weigeren gevolg te geven aan de sommatie. Door daaraan geen gevolg te geven riep hij in feite een nadere actie van de politieambtenaar over zich uit. Tijdens het vastpakken van de jas door de politieambtenaar bleek dat klager zich tegen zijn aanhouding begon te verzetten door zich in een andere richting te bewegen dan waarin de politieambtenaar hem wilde brengen. Sterker nog, de klager sloeg de desbetreffende verbalisant tegen de rechterzijde van zijn hoofd. Tijdens de daarop volgende actie van de politieambtenaar - het op de grond in bedwang krijgen door hem te (hand)boeien - bleek dat klager nog eens probeerde zijn arm om de nek van de verbalisant te plaatsen. Gelet op het recalcitrante gedrag van klager M. in deze situatie ben ik van mening dat de desbetreffende politieambtenaar in geen enkel opzicht disproportioneel geweld heeft toegepast. En gelet op artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, heeft de politieambtenaar ook bij het (hand)boeien rechtens juist gehandeld. Gelet op de bevindingen en overwegingen in het advies van de Klachtencommissie politie Drenthe betreffende de door hen onderzochte klacht van klagers is de commissie dezelfde mening toegedaan.
Verzoekers klagen erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe op zondagochtend 29 april 2001 disproportioneel geweld tegen hen hebben gebruikt door een diensthond in te zetten op verzoeker S. die hem vervolgens in zijn arm en been heeft gebeten.
Voor wat betreft het feit dat ook klager S. als verdachte van diefstal kon worden aangemerkt verwijs ik naar hetgeen ik hiervoor heb weergegeven. Uit het eerdergenoemde ambtelijk verslag blijkt dat klager S., tijdens de aanhouding van klager M., geweld jegens de desbetreffende politieambtenaar heeft gebruikt.
Gelet op hetgeen ik hiervoor heb weergegeven was deze politieambtenaar op dat moment in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Door dit geweld jegens die ambtenaar toe te passen maakte klager S. zich ook schuldig aan het misdrijf als omschreven in artikel 180 Wetboek van Strafrecht (wederspannigheid).
Artikel 8 van de Politiewet bepaalt dat de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. De uitoefening van deze bevoegdheid dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn. Daarnaast bepaalt artikel 15 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar dat de politie-surveillancehond ingezet kan worden bij de surveillancedienst.
Voor wat betreft de inzetcriteria is niets bepaald. De inzet van een dergelijke hond zal wel dienen te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In de praktijk heeft de inzet van een politie-surveillancehond in een situatie als in deze zaak allereerst een afschermend karakter. Dat houdt in dat bij een aanhouding van personen door politieambtenaren eventueel publiek op afstand wordt gehouden. Indien dit afschermend karakter niet toereikend is dan wel dat de desbetreffende politieambtenaren niet in staat zijn met handkracht de aanhouding te bewerkstellingen - daarbij moet met name gedacht worden aan indringend fysiek geweld van de zijde van de aan te houden persoon - wordt na een waarschuwing de hond alsnog ingezet. Gelet op de situatie ter plaatse en het agressieve gedrag van klagers ben ik van mening dat de hondengeleider proportioneel de politiehond heeft ingezet.
Verzoekers klagen erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps verzoekers bij het verlaten van het politiebureau Drenthe op zondagmiddag 29 april 2001 hebben gezegd dat zij iets aan hun alcoholgebruik moesten doen, aangezien ze een alcoholprobleem zouden hebben.
De klachten van verzoekers is in een eerder stadium behandeld door de Klachtencommissie politie Drenthe. Gelet op het door de commissie opgestelde advies, blijkt dat deze klacht niet eerder is geformuleerd. Het betreft een nieuwe klacht. Daarbij zijn hoogstwaarschijnlijk ook andere politieambtenaren betrokken, namelijk degenen die de aangehouden verdachten hebben verhoord. Gelet op artikel 12, lid 2 van de wet Nationale ombudsman dient een primaire klacht eerst door het betrokken bestuursorgaan te worden onderzocht alvorens een daartoe strekkend verzoek tot de Nationale ombudsman kan worden gericht. Omdat dezerzijds geen onderzoek is ingesteld kunnen worden is ook de al dan niet gegrondheid van deze klacht niet vastgesteld. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat dergelijk taalgebruik niet gepast is.
Verzoekers klager erover dat er ten onrechte in het proces-verbaal (opgemaakt naar aanleiding van de gebeurtenissen op 29 april 2001) is gezet dat verzoeker een politieambtenaar had geslagen; dit was slechts een tikje.
Voor een reactie mijnerzijds op deze klacht verwijs ik naar hetgeen de Klachtencommissie politie Drenthe daaromtrent in haar advies heeft weergegeven. Ik ben dezelfde mening toegedaan.
Verzoekers klagen erover dat de afhandeling van hun klacht, ingediend op 12 juni 2001, veel te lang heeft geduurd. Nadat hen door een met naam genoemde ambtenaar op 26 augustus 2001 was aangegeven dat hun klacht zou worden voorgelegd aan de Klachtencommissie van de politie Drenthe, heeft het ongeveer 3 maanden geduurd voordat de klacht door de klachtencommissie werd behandeld.
In genoemde periode had het Bureau Juridische zaken van de regiopolitie Drenthe, die de afhandeling van dergelijke klachten verzorgt, vanwege ziekte te maken met een ernstige onderbezetting. Daardoor heeft de afhandeling van de klacht van verzoekers langer geduurd dan gewenst en gebruikelijk.
Betreffende mijn in deze brief weergegeven reactie is eveneens gecommuniceerd met de Hoofdofficier van Justitie te Assen. Hij deelde mijn opvatting in deze zaak."
f. Reactie verzoeker
Op 31 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman de reactie van verzoekers op de standpunten van de bestuursorganen. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"Na het doorlezen van alle processen-verbaal en bevindingen zijn wij van mening dat de politie het verhaal in hun voordeel verdraait. De verklaring van S. en M. komen met elkaar overeen. M. is eerst tegen de grond gewerkt (getackeld) en heeft toen de agent geslagen, en S. heeft de agent tegen het hoofd getikt, toen hij zag dat er 3 agenten boven M. lagen, op de grond.
Onze ouders zijn op aandringen van ons 's nachts gebeld. Hun is meegedeeld dat wij waren opgepakt wegens fietsendiefstal en vechten met agenten. Door de wijze waarop het verteld werd, reageerde vader dat hij niet blij was met dit gedrag, en ons daar de volgende dag over zou spreken. Na dit telefoontje kwam de agent ons vertellen dat onze ouders erg boos en teleurgesteld waren. Hierdoor zagen wij er ook erg tegen op, de volgende dag naar huis te gaan. Toen onze ouders hoorden wat er gebeurd was volgens ons, waren ze het er mee eens om een klacht in te dienen.
De politie spreekt van agressief gedrag van ons. Dit is door de politie uitgelokt door met 3 auto's en door meteen met de hond op ons af te komen. De politie spreekt ook over 5 fietsen, het waren er 4 waarvan 3 terug zijn. Ook hebben wij geen fietsen vernield bij de flat.
Betreft: afhandeling klacht.
Dat dit zo lang heeft geduurd i.v.m. onderbezetting wegens ziekte, hebben wij begrip voor, maar het was netjes geweest om dat te melden. Hadden wij niet steeds hoeven bellen!"
G. Nadere reactie korpsbeheerder
1. Op 21 augustus 2003 verzocht een medewerkster van de Nationale ombudsman het regionale politiekorps Drenthe telefonisch om nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 8 september 2003 liet het korps onder meer het volgende weten:
"Zoals (...) afgesproken doe ik u hierbij een situatieschets toekomen van de situatie ten tijde van de aanhouding van de gebroeders H. De schets is gemaakt door de politieambtenaar A. Na ons telefoongesprek bleek mij namelijk dat zij op therapeutische basis weer aan het werk was.
Zodoende kon zij ook antwoord geven op de vraag of de diensthond had gebeten op een commando van haar kant. Dan wel of de diensthond had gebeten op het moment dat de betreffende persoon het pad van de hond kruiste casu quo de hond in het looppad van de betreffende persoon kwam.
Zij deelde het volgende mede:
'Ik heb gewaarschuwd dat men achteruit moest gaan daar anders de diensthond ingezet zou worden. Na enkele seconden kwam S. naar voren; dus in het bereik van mij en mijn hond. Hierop heeft de hond S. in de onderarm gebeten.' "
2. Als bijlage bij deze brief was de volgende tekening bijgevoegd:
Achtergrond
1. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar
Artikel 15:
"1. Het inzetten van een politie-surveillancehond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij:
a. de surveillancedienst, en
b. het optreden van de mobiele eenheid na toestemming van het bevoegd gezag.
2. De geleider dient in het bezit te zijn van een (...) vastgesteld certificaat."
Artikel 22:
"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.
2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:
a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of
b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt.”
2. Politiewet 1993
Artikel 2:
"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."
Artikel 8, eerste lid:
"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
3. Wet Nationale ombudsman
Artikel 26:
"1. De ombudsman beoordeelt of het bestuursorgaan zich in de door hem onderzochte aangelegenheid al dan niet behoorlijk heeft gedragen.
2. Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht."
4. Klachtenregeling politie Drenthe van 26 januari 2000
Artikel 12:
"1. De korpsbeheerder handelt de klacht af binnen tien weken na ontvangst van het klaagschrift.
2. De korpsbeheerder kan de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan klager en aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft."