2003/393

Rapport

Verzoekers klagen erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden:

- hebben verzuimd de aangifte van verzoekster van mishandeling op 2 juli 2001 op te nemen;

- ondanks het verzoek van verzoekster op 2 juli 2001, niet op hen hebben gewacht bij de woning van hun zoon en;

- de geluidsband waarop het gesprek tussen verzoekster en de centralist van de centrale meldkamer is vastgelegd niet hebben veiliggesteld.

Beoordeling

I. Algemeen

S., de zoon van verzoekers, en hun ex-schoondochter, te weten B., waren op 2 juli 2001 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. S. was toen bij verzoekers in Den Haag woonachtig. De ex-schoondochter B. verbleef in de echtelijke woning te Zoetermeer. Op 2 juli 2001 is S. op de hoogte geraakt van de omstandigheid dat B. aan het verhuizen was. Vervolgens zijn verzoekers samen met hun zoon S. en hun andere zoon S2. naar Zoetermeer gegaan. Toen verzoekers met hun zoons S. en S2. in Zoetermeer arriveerden, vond een schermutseling plaats. De ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden hebben verzoeker en zijn zoon S. vervolgens aangehouden. Verzoeker en zijn zoon S. zijn door de strafrechter veroordeeld tot een werkstraf.

II. Ten aanzien van het doen van aangifte

1. Verzoekers klagen erover dat de ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden hebben verzuimd de aangifte van verzoekster van mishandeling op 2 juli 2001 op te nemen.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. De korpsbeheerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker met de behandelende rechercheurs was overeengekomen dat verzoeker, gezien de gemoedstoestand van verzoekster, eerst zelf met verzoekster zou praten voordat zij een verklaring zou afleggen. De behandelende rechercheurs hebben, aldus de korpsbeheerder, niets meer van verzoekers vernomen. Derhalve acht de korpsbeheerder de klacht ongegrond.

3. Tijdens het onderzoek is het navolgende gebleken.

Het regionale politiekorps Haaglanden heeft op 2 juli 2001 geen aangifte van verzoekster opgenomen omdat het regionale politiekorps Haaglanden en verzoeker in een gesprek zijn overeengekomen dat verzoeker alvorens verzoekster aangifte zou doen eerst met verzoekster zou praten. Verzoekster zou nog van zich laten horen.

Vervolgens heeft verzoekster op 3 juli 2001 kenbaar gemaakt dat zij aangifte wilde doen. Een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden heeft verzoekster toen meegedeeld dat er op dat moment geen personeel aanwezig was om de aangifte op te nemen. Dat de ambtenaar verzoekster toen de mogelijkheid heeft geboden om een afspraak te maken is uit het onderzoek niet gebleken. Vast is komen te staan dat de ambtenaar op 3 juli 2001 aan de andere zoon van verzoekers, te weten S2., de mogelijkheid heeft aangeboden om een afspraak te maken.

Wat zich na 3 juli 2001 heeft voltrokken kan echter niet worden vastgesteld.

Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat verzoekster het regionale politiekorps Haaglanden op 7 juli 2001 heeft gebeld om een afspraak te maken voor een datum waarop zij aangifte kon doen, maar dat verzoekster werd meegedeeld dat zij niet zo hoog van de toren moest blazen. In tegenstelling tot verzoekers stelt de korpsbeheerder zich op het standpunt dat het regionale politiekorps Haaglanden na 3 juli 2001 niets van verzoekers heeft vernomen.

4. Ingevolge artikel 163, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering zijn opsporingsambtenaren verplicht om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen (zie achtergrond, onder 1.). Een bijzondere omstandigheid, zoals een te lage personeelsbezetting, kan het niet opnemen van een aangifte rechtvaardigen. Indien sprake is van deze bijzondere omstandigheid, mag van de politie worden verwacht dat zij een afspraak maakt voor een datum waarop de aangifte wel kan worden opgenomen. Ook kan de politie de burger vanuit het oogpunt van actieve informatieverstrekking erop wijzen dat de burger de aangifte desgewenst zelf op schrift kan stellen, en vervolgens kan afgeven bij of toezenden aan de politie.

5. Gezien de omstandigheid dat het regionale politiekorps Haaglanden heeft nagelaten om op 3 juli 2001 met verzoekster een afspraak te maken waarop het wel mogelijk was om de aangifte van verzoekster op te nemen en gezien de omstandigheid dat de politie op 3 juli 2001 verzoekster niet de mogelijkheid heeft aangeboden om haar aangifte desgewenst zelf op schrift te stellen om het vervolgens af te geven of toe te zenden, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het regionale politiekorps Haaglanden niet juist heeft gehandeld.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van het verzoek om ter plaatse te blijven

1. Verder klagen verzoekers erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden ondanks het verzoek van verzoekster op 2 juli 2001, niet op hen hebben gewacht bij de woning van hun zoon.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. De korpsbeheerder stelt zich op het standpunt dat uit het interne onderzoek verricht door het regionale politiekorps Haaglanden niet duidelijk blijkt dat de politie heeft toegezegd om bij de woning van S. te Zoetermeer op verzoekers te blijven wachten. De meningen van verzoekers en van de betrokken ambtenaren en de inhoud van het intern verrichte onderzoek komen, aldus de korpsbeheerder, niet overeen. Derhalve stelt de korpsbeheerder zich op het standpunt dat de klacht niet gegrond is.

3. Gedurende het onderzoek zijn de navolgende punten vast komen te staan.

In de eerste plaats is vast komen te staan dat verzoekster via 112 de centralist van de centrale meldkamer van het regionale politiekorps Haaglanden heeft gesproken. Immers, de chef van het politiebureau te Zoetermeer heeft dit in zijn brief van 17 september 2002 bevestigd.

In de tweede plaats kan als vaststaand feit worden aangemerkt dat het gesprek tussen verzoekster en de centralist op een band is opgenomen. De korpsbeheerder heeft in zijn brief van 30 oktober 2002 meegedeeld dat de gegevens van het gesprek tussen de meldkamer en de melders worden opgenomen in die zin dat de gespreksgegevens voor een periode van een maand worden vastgelegd en bewaard op een band.

In de derde plaats is gebleken dat de band waarop de gegevens van het gesprek tussen verzoekster en de meldkamer zijn opgenomen, niet is veiliggesteld.

In de vierde plaats is gebleken dat verzoekers zoon S. en hun ex-schoondochter B. enige tijd in onmin leefden. Het regionale politiekorps Haaglanden was van deze omstandigheid op de hoogte.

Ten vijfde is tijdens het onderzoek komen vast te staan dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden verzoekster heeft toegezegd dat de politie ter plaatse zou blijven totdat verzoekers bij de woning te Zoetermeer arriveerden. Immers heeft de burgemeester van Zoetermeer bij brief van 1 mei 2002 aan verzoekers kenbaar gemaakt dat het hem betreurt dat er toezeggingen zijn gedaan terwijl daaraan, aldus de burgemeester van Zoetermeer, niet is voldaan. De burgemeester van Zoetermeer heeft hiervoor zijn excuses aangeboden. Voorts heeft de chef van het politiebureau te Zoetermeer in zijn brief van 17 september 2002 geschreven dat verzoekster via 112 aan de centralist van de centrale meldkamer van het regionale politiekorps Haaglanden heeft verzocht of de politie ter plaatse kon blijven, in afwachting van hun komst. Aan dit verzoek kon, aldus de chef van het politiebureau te Zoetermeer, geen gehoor worden gegeven omdat B. bij aankomst van de surveillance-eenheid heeft verklaard dat zij met een normale verhuizing bezig was.

Tenslotte is gebleken dat de surveillance-eenheid na de mededeling van B. is vertrokken.

4. Het is uit een oogpunt van het vertrouwen dat de burger in de overheid moet kunnen stellen van belang, dat de overheid handelt in overeenstemming met dit opgewekt vertrouwen. In zoverre is het niet juist dat het regionale politiekorps niet overeenkomstig de gedane toezegging heeft gehandeld. Weliswaar heeft de politie ter plaatse en vóór de komst van verzoekers zorgvuldig onderzocht of er problemen ter plaatse waren, doch is mede door de onduidelijke berichtgeving aan de surveillanceauto te vroeg en daarmee vóór de komst van verzoekers vertrokken.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman op dat hij daarmee overigens geenszins wil zeggen dat het aan het regionale politiekorps Haaglanden valt te wijten dat de situatie bij de woning van verzoekers zoon is geëscaleerd.

IV. Ten aanzien van de geluidsband.

1. Tenslotte klagen verzoekers erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden de geluidsband waarop het gesprek tussen verzoekster en de centralist van de centrale meldkamer is vastgelegd niet hebben veiliggesteld.

2. De korpsbeheerder acht de klacht gegrond. De korpsbeheerder stelt zich op het standpunt dat het beter was geweest om kort na de ontvangst van de klacht, de passage op de geluidsband die betrekking had op het incident, veilig te stellen.

3. Het uit het beginsel van zorgvuldigheid voortvloeiende vereiste van actieve informatieverwerving brengt mee dat een bestuursorgaan zich inspant om de informatie te verzamelen die doorslaggevend is voor de beantwoording van een vraag van de burger dan wel voor een te nemen beslissing, te meer wanneer die informatie voor het bestuursorgaan wel toegankelijk is en voor de burger niet of nauwelijks.

4. De Nationale ombudsman is van oordeel dat het in dit geval op de weg van het regionale politiekorps Haaglanden had gelegen om op het moment dat verzoekers hun klacht kenbaar hadden gemaakt, alle aan het korps ter beschikking staande informatie te benutten. Het regionale politiekorps Haaglanden had derhalve het nodige moeten ondernemen om over de gegevens van het gesprek tussen verzoekster en de meldkamer te beschikken. Door dit na te laten heeft het regionale politiekorps Haaglanden niet voldaan aan het vereiste van de actieve informatieverwerving.

De Nationale ombudsman acht de onderzochte gedraging in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is gegrond.

Onderzoek

Op 10 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw X te Den Haag, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de burgemeester van Den Haag, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd aan de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Daarnaast werd aan twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. S., de zoon van verzoekers, en hun ex-schoondochter, te weten B., waren op 2 juli 2001 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. S. was toen bij verzoekers in Den Haag woonachtig. De ex-schoondochter B. verbleef in de echtelijk woning te Zoetermeer. Op 2 juli 2001 is S. op de hoogte geraakt van de omstandigheid dat B. aan het verhuizen was. Vervolgens zijn verzoekers samen met hun zoon S. en hun andere zoon S2. naar Zoetermeer gegaan.

2. Verzoekster diende op 9 juli 2001 een klacht in bij het college van burgemeester en wethouders te Zoetermeer. De klacht hield onder meer het volgende in:

"Die bewuste avond, na een vervelend weekend met verschillende incidenten over en weer, kreeg mijn zoon een telefoontje uit Zoetermeer, dat zijn vrouw het huis aan het leeghalen was. De gemoederen waren toen al zodanig verhit, dat ik voordat mijn man en 2 zoons en ikzelf naar Zoetermeer vertrokken, ik in ons huis de politie heb gebeld en gesmeekt maken jullie alstublieft dat de politie aanwezig is, want er gebeuren ongelukken. Nee, mevrouw maakt u zich geen zorgen, wij wachten tot u er bent. Wij zaten in het volste vertrouwen in de auto helemaal gerust dat de politie aanwezig zou zijn. Wat schetst onze verbazing toen wij daar aankwamen, er een vrachtauto met spullen voor de deur stond. En mijn zoon (S.; N.o.) de toegang tot het huis geweigerd werd, zijn de stoppen doorgeslagen en dat had voorkomen kunnen worden door de agenten die wel langs zijn gekomen en hebben gezien dat 4/5 man het huis aan het leeghalen waren.

Deze politiemensen wisten dat wij onderweg waren en hadden moeten voorkomen dat er een escalatie plaatsvond met hele nare gevolgen voor ons. En ook de verdere behandeling jegens ons liet te wensen over.

De politie is er tenslotte voor om alle burgers dezelfde behandeling te geven."

3. Bij brief van 1 mei 2002 deelde de burgemeester van Zoetermeer verzoekers onder meer het volgende mee:

"Uit uw brief en de hierop gegeven mondelinge toelichting op 17 april 2002 maak ik op dat u klaagt over het optreden van politieambtenaren van het bureau (…) te Zoetermeer. Dit naar aanleiding van het feit dat u en uw zoon op maandag 2 april 2001 zijn aangehouden in verband met een openlijke geweldpleging c.q. mishandeling gepleegd te Zoetermeer, waarna u beiden voor onderzoek bent ingesloten in het (…) politiebureau.

Op dinsdag 3 juli 2001, werd u beiden, na het uitreiken van een dagvaarding in vrijheid gesteld en tegen u werd proces-verbaal opgemaakt. Inmiddels heeft de rechter uitspraak gedaan en u beide veroordeeld.

Over de afhandeling van deze zaak bent u ontevreden.

Op woensdag 17 april 2002 heeft de inspecteur van politie dhr. V. een gesprek met u en uw echtgenote gehad. Tijdens dit gesprek heeft hij samen met u vastgesteld dat uw klacht zich richt op de onderstaande punten.

(…)

2. De politie van Zoetermeer zou zich partijdig hebben opgesteld. U had de politie verzocht, in afwachting van uw komst ter plaatse te blijven, teneinde moeilijkheden te voorkomen en u had verzocht om het veiligstellen van de geluidsband waarop dit gesprek tussen uw echtgenote en de centralist van de Centrale Meldkamer is vastgelegd.

3. Uw echtgenote zou nimmer haar verklaring hebben mogen afleggen.

(…)

Naar aanleiding van de door u ingediende klacht heb ik een onderzoek doen instellen.

Feiten

Op grond van de rapportage van de onderzoeker, de inspecteur V., leid ik af dat het onderstaande zich heeft voorgedaan.

Op maandag 2 juli 2001 werd door de Centrale Meldkamer van de regiopolitie Haaglanden omstreeks 20.30 uur een surveillance-eenheid van de politie Zoetermeer gestuurd naar het adres L-park. (…) te Zoetermeer. De bewoner van het pand zou via 112 gemeld hebben dat er moeilijkheden in de woning zouden zijn. Ter plaatse hoorde de bemanning van genoemd surveillancevoertuig dat de bewoners geen idee hadden waar de melding vandaan kwam. Er was niets aan de hand, men was met een verhuizing bezig en er heerste een ontspannen sfeer. Rond 20.55 daaraanvolgend kwamen er bij de Centrale Meldkamer van de politieregio Haaglanden, meerdere meldingen binnen, dat het op eerdergenoemd adres nu wel uit de hand liep; er zou een vechtpartij gaande zijn waarbij met honkbalknuppels geslagen zou worden. Gezien de aard van de melding zijn toen drie surveillancevoertuigen ter plaatse gegaan. Uit het ter plaatse ingestelde onderzoek bleek dat u, (verzoeker; N.o.) met een honkbalknuppel geweld tegen personen had gebruikt. Toen uw zoon S. u te hulp wilde komen is ook hij aangehouden, als verdacht van wederspannigheid.

U bent vervolgens beiden overgebracht naar het bureau van politie te Zoetermeer en werd aldaar voor verhoor en nader onderzoek ingesloten.

Op grond van het bovenstaande kom ik, aan de hand van bovengenoemde klachtelementen tot het volgende oordeel.

(…)

2. Uw verzoek de geluidsband veilig te stellen waarop het gesprek is vastgelegd tussen uw echtgenote en de centralist van de meldkamer via de alarmlijn 112 is niet gehonoreerd. Tijdens dit gesprek zou beloofd zijn dat de politie ter plaatse zou blijven in afwachting van uw komst teneinde moeilijkheden te voorkomen. Met de band wilt u aantonen dat escalatie voorkomen had kunnen worden als de politie uw komst had afgewacht, hetgeen u beloofd zou zijn. Wellicht is dit waar. Het neemt echter niet weg dat u zelf verantwoordelijk blijft voor uw daden. Aanvankelijk betrof het een civiel geschil tussen uw zoon en zijn echtgenote, waarbij de politie niet noodzakelijk ter plaatse moest blijven. Dat het achteraf geëscaleerd is, is dus geheel aan uzelf te wijten. Ik acht uw klacht op dit punt ongegrond. Dat aan u toezeggingen zijn gedaan terwijl daaraan niet is voldaan betreur ik en daarvoor bied ik u mijn excuses aan.

3. Uw echtgenote is gedurende het onderzoek niet als verdachte gehoord omdat u had verzocht eerst een gesprek met haar te willen. Daarna hebben de ambtenaren die het onderzoek hadden niets meer vernomen. Van de kant van de politie is daarna ook geen actie meer ondernomen en is het proces-verbaal afgesloten. Ik acht uw klacht op dit punt ongegrond."

4. De klacht van verzoekers is doorgestuurd naar het regionale politiekorps Haaglanden. Bij brief van 5 september 2001 deelde het regionale politiekorps Haaglanden verzoekers onder andere het volgende mee:

"Naar aanleiding van de door u ingediende schriftelijke klachten (…) waarin u klaagt over nalatig gedrag van bepaalde politiefunctionarissen (…) heb ik door de hoofdinspecteur van politie de heer Bo. (…) een onderzoek laten instellen.

Uit het onderzoek is het volgende gebleken.

Op maandag 2 juli 2001 werd omstreeks 20.30 uur een surveillance-eenheid van de Zoetermeerse politie gestuurd naar het adres L-park. te Zoetermeer omdat daar moeilijkheden binnen zouden zijn. Ter plaatse hoorde de bemanning van genoemd surveillancevoertuig dat de bewoners geen idee hadden waar de melding vandaan kwam. Er was niets aan de hand, men was met een verhuizing bezig en er heerste een ontspannen sfeer. Rond 20.55 uur daaraanvolgend kwamen er bij de politie diverse telefonische meldingen binnen, dat het op eerdergenoemd adres nu wel uit de hand liep; er zou een vechtpartij gaande zijn waarbij met honkbalknuppels geslagen zou worden. Gezien de aard van de melding zijn toen drie surveillancevoertuigen ter plaatse gegaan. Uit het ter plaatse ingestelde onderzoek bleek dat u, (verzoeker; N.o.), met een honkbalknuppel geweld tegen personen had gebruikt. Dit heeft u later in een verhoor ook toegegeven. Toen uw zoon S. u te hulp wilde komen is ook hij aangehouden (…). U bent vervolgens beide overgebracht naar het bureau van politie (…).

In uw brief van 9 juli jl. heeft u het over nalatig en partijdig gedrag. Uit het onderzoek is hier niet van gebleken. De politie heeft meteen gereageerd op het telefoontje dat er moeilijkheden zouden zijn, zodat naar mijn mening van nalatigheid geen sprake kan zijn. Toen er geen problemen of strafbare feiten konden worden geconstateerd, is men weer vertrokken. Ook van partijdig gedrag is niets gebleken. De politie heeft op de gebruikelijke wijze ter plaatse een onderzoek ingesteld, waaruit bleek dat u, (verzoeker; N.o.), geweld had gebruikt. Om die reden bent u toen aangehouden (…). Ik ben dan ook de mening toegedaan dat van nalatig gedrag geen sprake is geweest en vind uw klacht op dit punt dan ook ongegrond."

5. Naar aanleiding van de interne klachtenprocedure van het regionale politiekorps Haaglanden stelde de klachtenbehandelaar V. het volgende rapport d.d. 22 april 2002 op, welk rapport onder meer het volgende inhield:

"Verder bleek dat de politie meerdere malen had bemiddeld tussen B. (de ex-schoondochter van verzoekers; N.o.) en S. (de zoon van verzoekers; N.o.) i.v.m. problemen binnenshuis. Van al deze bemiddelingen en/of meldingen zijn mutaties gemaakt.

(…)

Uitspraak rechtbank:

Op 17 januari 2002 werd door de rechtbank te 's-Gravenhage uitspraak gedaan. Hierbij werden (verzoeker; N.o.) en zijn zoon S. veroordeeld tot een werkstraf.

Verhoor klager:

Op woensdag 17 april 2002, heb ik, V., inspecteur van politie Haaglanden, in het bureau van politie te Zoetermeer een gesprek gehad met (verzoekers; N.o.).

Hij verklaarde:

Ik volhard bij mijn schriftelijke klacht. Op maandag 2 juli 2001, omstreeks 19.30 uur, werd mijn zoon S. opgebeld door een persoon te Zoetermeer. Die persoon deelde mee dat zijn woning momenteel leeggeruimd werd. Mijn zoon S. woont officieel op het adres L-park. (…) te Zoetermeer. Hij woont daar met zijn vrouw B. en 2 kinderen. Omdat beiden met een scheiding bezig zijn, is onze zoon vanaf 1 mei 2001 bij ons komen logeren. Daartoe had hij alleen de noodzakelijke spullen meegenomen.

Toen hij dit telefoontje kreeg begreep hij wel dat zijn ex-vrouw bezig was met een verhuizing. Omdat hij bang was dat ook zijn spullen door haar zou worden meegenomen, vroeg hij of wij, mijn vrouw en ik, mee wilden gaan naar Zoetermeer met de bedoeling erop toe te zien dat alleen zijn eigen goederen meegenomen zouden worden.

Mijn vrouw heeft toen gebeld met de Meldkamer van de politie Haaglanden. Zij deed dit via 1.1.2. Nadat mijn vrouw had verteld dat de woning van onze zoon op dit moment werd leeggehaald in Zoetermeer, en de politie verzocht zolang ter plaatse te blijven totdat wij zouden arriveren, werd zij doorverbonden met de politie te Zoetermeer. Mijn vrouw kreeg toen een vrouw waarvan zij de naam niet meer weet aan de lijn. Aan haar deed zij wederom het verzoek. Zij smeekte of de politie ter plaatse kon blijven anders zouden er ongelukken gebeuren.

Wij, hier bedoel ik mee mijn vrouw, mijn zoon S. en onze andere zoon S2., zijn toen naar Zoetermeer gereden. Toen wij omstreeks 20.30 uur, bij de woning aan het L-park. (…) aankwamen, zagen wij een verhuiswagen. Verder zagen wij voor ons 4 onbekende mannen de woning in- en uit lopen met goederen. De politie zagen wij echter niet. Wij stapten uit de auto en ik sprak een van de mannen aan. Ik zei hem dat hij bezig was met het plegen van diefstal. De man zei niets en liep de woning in.

Hierop zag ik dat onze zoon S. ook de woning in wilde doch toen werd de deur dichtgedaan. Uiteindelijk kregen wij de deur open hetgeen uitmondde in een duw- en trekwerk. Mijn zoon S2. heeft toen de politie gebeld. Even later kwam de politie en werd ik aangehouden. Onze zoon S. zag toen op dat moment een stukje verderop zijn vrouw staan. Hij riep naar zijn vrouw en rende naar haar toe. Dit werd belet door 4 agenten waarop hij werd aangehouden.

Samengevat ben ik het niet eens met:

(…)

2. Partijdigheid

als bewijs van het gesprek van mijn vrouw met de politie, waarin zij verzocht de politie ter plaatse te blijven hetgeen toegezegd werd, had ik verzocht om het uitluisteren van de bandopname. Ik heb hierom al eerder duidelijk gevraagd aan de politie in mijn klacht op 9 juli 2001. Als de politie ter plaatse was gebleven en onze komst had afgewacht, had veel voorkomen kunnen worden.

3. Weigeren opnemen verklaring

dat mijn vrouw geen aangifte heeft mogen doen terzake mishandeling. Zij zou als verdachte gehoord gaan worden doch heeft hier, ondanks dat zij meerdere malen hierom had verzocht, niets meer gehoord.

(…)

Wat ik beoog met mijn klacht is dat er recht gedaan wordt. Wij voelen ons door de werkwijze van de politie Zoetermeer sterk benadeeld.

Verhoor politieambtenaar

Op donderdag 18 april 2002 hoorde ik de politieambtenaar L., die nadat ik hem inhoudelijk op de hoogte van de klacht had gebracht, het volgende verklaarde:

Op maandag 2 juli 2001 surveilleerde ik samen met mijn collega de hoofdagent Do. in een surveillanceauto (…) te Zoetermeer. Omstreeks 20.29 uur, kregen wij de opdracht van de Centrale Meldkamer om te gaan naar het adres L-park. (…) alwaar moeilijkheden binnen zou zijn. De bewoner van het pand zou zelf gebeld hebben. Ter plaatse gekomen zagen wij dat er een verhuizing aan de gang was. Een verhuiswagen stond voor de woning en wij zagen dat door personen goederen in de vrachtwagen geladen werd. Van onenigheid en moeilijkheden was geen sprake. Ik stapte uit de surveillanceauto en vroeg naar de hoofdbewoonster. Ik werd door een vrouw te woord gestaan. Zij vertelde mij dat zij beslist niet gebeld had en dat er geen problemen waren. Op mijn verzoek mocht ik de woning doorzoeken. Ook in de woning bleek toen niet van onenigheid. De toegangsdeur was, zoals ik zag middels een sleutel geopend, zodat van diefstal of iets dergelijks geen sprake was. Omdat alles normaal en rustig verliep zijn wij weer weggegaan. Ik heb toen aan de Meldkamer doorgegeven dat er niets aan de hand was; dat ik met de bewoonster zelf had gesproken; en dat er sprake was van een normale verhuizing.

Ongeveer een half uur later kregen wij wederom de melding om naar genoemd pand te gaan. Er waren nu meerdere telefoontjes binnengekomen bij de Centrale Meldkamer dat men elkaar met honkbalknuppels aan het bewerken waren. Gezien de hevigheid van de meldingen zijn wij met meerdere eenheden ter plaatse gegaan. Pas toen bleek dat de bewoonster in scheiding lag en dat haar ex-echtgenoot niets van de verhuizing afwist en dit trachtte te beletten. Hierop werden door de politie twee personen aangehouden als verdacht van mishandeling/openlijke geweldpleging.

Aan ons was beslist niet de opdracht gegeven dat wij, in afwachting van de bewoner die uit Den Haag moest komen, ter plaatse moesten blijven. Voor ons was er een normale verhuizing aan de gang en hadden dit ook doorgegeven aan de Meldkamer met de mededeling dat wij verder zouden gaan met onze surveillance.

Wellicht was het anders afgelopen als wij wat gewacht hadden, echter daar was geen enkele reden voor.

Verhoor politieambtenaar Centrale Meldkamer

Op donderdag 18 april 2002 hoorde ik de politieambtenaar K., supervisor van de Centrale Meldkamer van de regiopolitie Haaglanden, die nadat ik hem inhoudelijk op de hoogte had gebracht, het volgende verklaarde:

Op de concrete vraag wie op 2 juli 2001 tussen 20.00- en 21.00 uur een telefonische melding heeft gehad m.b.t. moeilijkheden binnen op het adres L-park. (…) te Zoetermeer, kan ik geen positief antwoord geven. In de late dienst werken 9 personen op de meldkamer zodat niet meer is vast te stellen wie welke melding afhandelt. De gesprekken die via telefoon 112 bij ons binnenkomen worden op band gezet en deze worden 1 maand bewaard. Na een maand wordt de band gewist en opnieuw gebruikt.

Verhoor politieambtenaar

Op donderdag 18 april 2002 hoorde ik de politieambtenaar, de brigadier van politie R., die, nadat ik haar inhoudelijk op de hoogte van de klacht had gebracht, het volgende verklaarde:

Samen met mijn collega M., heb ik het onderzoek gedaan inzake de openlijke geweldpleging/mishandeling contra (verzoeker en zoon S.; N.o.). In dit onderzoek werden meerdere personen gehoord en hiervan werd door ons proces-verbaal opgemaakt. De echtgenote van verdachte (verzoekster; N.o.) is door ons gedurende dit onderzoek niet als verdachte of als aangeefster gehoord. Dit, ondanks het feit dat zij in een verklaring genoemd is als degene die geslagen zou hebben. De vrouw die zij geslagen had heeft haar een schop gegeven. De reden waarom zij niet in deze zaak gehoord is, is het feit dat wij in een gesprek met (verzoeker; N.o.) zijn overeengekomen dat hij eerst een gesprek met zijn vrouw zou hebben. Daarna zou zij nog van haar laten horen. Op dinsdag 3 juli 2001 verscheen klaagster met haar andere zoon (S2.; N.o.). Ook hij wilde aangifte doen terzake de vechtpartij welke op maandag 2 juli had plaats gevonden. Omdat er op dat moment geen personeel aanwezig was om de aangifte op te nemen heb ik de mogelijkheid geboden een afspraak te maken. Dit heb ik schriftelijk bevestigd. Hierna hebben wij echter niets meer gehoord.

(…) Wel weet ik dat (verzoekster; N.o.) in de hal/publieksruimte van het politiebureau nogal heftig tekeer ging en niet voor rede vatbaar bleek. Ik kan mij voorstellen dat zij is weggestuurd om de rust binnen deze ruimte te laten wederkeren.

Verhoor politieambtenaar

Op donderdag 18 april 2002, hoorde ik de politieambtenaar, de hoofdagent van politie M., die nadat ik hem inhoudelijk op de hoogte van de klacht had gebracht, het volgende verklaarde:

Op dinsdag, 3 juli 2001 heb ik samen met mijn collega R. het onderzoek gedaan inzake de openlijke geweldpleging op het adres L-park. (…) te Zoetermeer.

Na het verhoor van (verzoeker; N.o.) heb ik nog een gesprek gehad met hem en hem de verdere gang van het onderzoek verteld. Dit gesprek is buiten het verhoor om gegaan en daarvan is dus niets op papier gezet. Ik kan mij herinneren dat wij het over (verzoekster; N.o.) gehad hebben. Aanvankelijk zou (verzoekster; N.o.) ook gehoord moeten worden als verdachte omdat zij een aangeefster geslagen zou hebben. Later was (verzoekster; N.o.) echter door diezelfde vrouw geschopt. (Verzoeker; N.o.) zou eerst met zijn vrouw gaan praten omdat hij het idee had dat zij thans door het gebeuren in de war was. Hij zou daarna nog van zich laten horen. Ik heb echter niets meer van hem gehoord.

Uitdraai Fms-scherm

Uit een uitdraai van het Fms-scherm van de Meldkamer blijkt dat de meldingen binnengekomen waren via de centralist van de alarmcentrale. De telefonische melding waarin klager de politie verzoekt ter plaatse te blijven is dus niet doorverbonden met de politie Zoetermeer zoals klager beweert, doch is afgehandeld door de Meldkamer. Ook blijkt daaruit dat de eenheden door de Meldkamer zijn aangestuurd.

Conclusie

Op grond van het bovenstaande kom ik, aan de hand van bovengenoemde klachtelementen tot de volgende conclusie.

(…)

2. Klager had via 112 aan de politie verzocht bij de verhuizing ter plaatse te blijven in afwachting van de komst van klager. Nu de politie ondanks de toezegging dit niet gedaan had en het vervolgens uitgelopen is op een vechtpartij verwijt klager de politie de escalatie. Klager blijft echter zelf verantwoordelijk voor zijn daden en de geluidsband werd niet veiliggesteld omdat het een boedelscheiding betrof hetgeen civielrechtelijk is en de politie daarin geen partij is. Overigens worden de interne gesprekken zoals tussen de centrale meldkamer en het politiebureau van Zoetermeer niet op een geluidsband opgenomen. Klaagster verklaarde te zijn doorverbonden zodat, mocht dit inderdaad zijn gebeurd, niet op de band is vastgelegd. Blijft overeind dat de centraliste/telefoniste van de Centrale Meldkamer de toezegging ter plaatse te blijven niet had mogen maken.

3. Klager was met beide behandelende rechercheurs overeengekomen dat hij eerst zelf met zijn vrouw ging praten voordat zij een verklaring zou gaan afleggen. Omdat niets meer van klager vernomen werd, is het proces-verbaal zonder verhoor van klager ingezonden.

(…)

Maatregelen

(…) Voor het feit dat aan klager beloofd is ter plaatse te blijven terwijl dit niet is gebeurd is excuus aangeboden."

6. De in het rapport d.d. 22 april 2002 (zie bevindingen onder A.5.; N.o.) bedoelde uitdraai uit het Flexibel Meldkamer Systeem (FMS) hield onder meer het volgende in:

"AFGESLOTEN INCIDENT

0001 (…) prio:2 (…) L-park P1:ZT ZOETERMEER

0002 Roepnaam ingezet gearriveerd afgehandeld

S101 020701:202915 0701:203729 020701:203808

0003 S102 020701:202955 0701:203505 020701:203822

0004 AANVULLENDE INFORMATIE

(…) L-park te Zoetermeer

ADRES BEKEND I.V.M. PROJECT VROUWENMISHANDELING

Bij inzet op die adres aangeven dat inmiddels bemiddeling is gestart Inzake huiselijk geweld.

0005 AANVULLENDE INFORMATIE

(…) Stel is uit elkaar het huis wordt nu leeggehaald. Geeft ernstige moeilijkheden. Daarom prio verhoogd.

0006 AANVULLENDE INFORMATIE

(…) zijn aan het verhuizen."

7. Op 3 juli 2001 wilde S2., de andere zoon van verzoekers, aangifte doen. De wens om aangifte te doen werd als volgt door het regionale politiekorps Haaglanden bevestigd:

"BEVESTIGING

Op dinsdag 3 juli 2001, omstreeks 10.15 uur, verscheen voor mij, R., brigadier van politie Haaglanden te Zoetermeer, (zoon S2. van verzoekers; N.o.), wonende te Rijswijk (…).

S2. wenste aangifte te doen van een vechtpartij, welke gebeurd was op maandag 2 juli 2001, op het L-park. te Zoetermeer.

Op het moment dat S2. aangifte wenste te doen, was er geen personeel aanwezig om de aangifte te nemen.

Aan S2. werd de mogelijkheid geboden een afspraak te maken voor het doen van aangifte.

De aangifte kon op woensdag 4 juli 2001, donderdag 5 juli 2001 en zaterdag 7 juli 2001 gedaan worden.

S2. wenste een verklaring van de zijde van de politie, dat hij op dinsdag 3 juli 2001, omstreeks 10:30 uur geen aangifte kon doen.

Een afspraak met S2. werd gemaakt voor zaterdag 7 juli 2001, omstreeks 10.00 uur."

B. Standpunt verzoekers

Verzoekers klacht is samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 30 oktober 2002 onder andere als volgt op de klacht:

"Ik heb de chef van het bureau Zoetermeer gevraagd mij te informeren over de vastgestelde klachtelementen. Ik heb kennisgenomen van zijn reactie d.d. 17 september jl.

Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief. Ik kan mij daarin grotendeels vinden. Met dien verstande dat ik alleen het eerste en het tweede klachtelement niet gegrond acht. Het derde klachtelement daarentegen acht ik wel gegrond.

Ik wil daarover, ten aanzien van het tweede en derde klachtelement, het volgende opmerken:

Ten aanzien van:

(…)

2. Klaagster stelt dat zij aan de politie telefonisch heeft verzocht om de politie-eenheid

ter plaatse te laten blijven totdat klaagster ook aanwezig zou zijn, hetgeen door de politie ook zou zijn toegezegd. Ik stel vast dat uit het onderzoek niet duidelijk blijkt dat deze toezegging door een of meer ambtenaren is gedaan. De meningen van respectievelijk klaagster en de betrokken politieambtenaren en de inhoud van onderzoeksbescheiden lopen daarover uiteen. Alles overziende acht ik het klachtelement niet gegrond.

3. Klaagster stelt dat zij in eerste instantie contact heeft opgenomen met de Meldkamer van het korps Haaglanden en vervolgens is doorverbonden met een medewerker van het bureau te Zoetermeer.

Zoals de betreffende bureauchef in zijn reactie stelt, wordt de communicatie tussen de meldkamer en een bureau niet op een geluidsband opgenomen. Alleen de gespreksgegevens tussen de meldkamer en de melders worden opgenomen en tijdelijk, voor een periode van een maand vastgelegd en bewaard op een band.

Naar aanleiding van de klacht zijn in ieder geval uiterlijk op 27 juli 2001 wel de gegevens uit het Flexibel Meldkamer Systeem (FMS) uitgedraaid, doch zijn de gegevens op de betreffende geluidsband niet bewaard. Op dat moment was het onderhavige tweede klachtelement al bekend. Het was beter geweest om kort na de ontvangst van de klacht, de passage op de geluidsband die betrekking had op het incident veilig te stellen. Waarna de passage op de band gebruikt had kunnen worden bij het onderzoek naar de klacht. Naar aanleiding van de klacht is immers wel op 27 juli 2001 een uitdraai gemaakt uit het FMS.

Alles overziende ben ik op grond van de door de bureauchef aangevoerde feiten van mening dat dit klachtonderdeel gegrond is."

2. De chef van het bureau te Zoetermeer berichtte de korpsbeheerder bij brief van 17 september 2002 onder meer het volgende:

"Uit de opgemaakte rapportage door de inspecteur van politie de heer V. maak ik op dat op alle genoemde punten de klacht ongegrond is verklaard.

Verzoeker was met de behandelende rechercheurs, zijnde de brigadier van politie R. en de hoofdagent van politie M. overeengekomen dat hij, gezien de gemoedstoestand van zijn echtgenote, eerst zelf met haar ging praten voordat zij een verklaring zou afleggen. Omdat vervolgens niets meer van hen vernomen is, werd het proces-verbaal zonder de verklaring van (verzoekster; N.o.) ingezonden.

(Verzoekster; N.o.) had via 112 aan de centraliste van de centrale meldkamer van de politie Haaglanden verzocht of de politie ter plaatse kon blijven, in afwachting op hun komst. Aan dit verzoek werd geen gehoor gegeven omdat bij aankomst van een surveillance-eenheid, bestaande uit de hoofdagenten van politie, Do. en L., door de hoofdbewoonster werd verklaard dat zij met een normale verhuizing bezig waren en dat van moeilijkheden geen sprake was. Aan de stemming onder de aanwezigen was niets dat naar een onenigheid wees. Door hen werd een onderzoek ingesteld in de woning en uit alles bleek dat het een normale verhuizing betrof. Hierna zijn deze politieambtenaren weggegaan. Aan hen was niet de opdracht gegeven ter plaatse te blijven en bovendien was daar geen enkele aanleiding voor. Dat aan verzoekster was beloofd in afwachting van hun komst ter plaatse te blijven is uit het onderzoek niet kunnen blijken. Dat het later toch is geëscaleerd en het is uitgelopen op een vechtpartij kan de politie niet verweten worden. Immers, verzoeker blijft zelf verantwoordelijk voor zijn daden en hij had nogmaals aan de politie het verzoek kunnen doen ter plaatse te komen teneinde escalatie te voorkomen.

De gesprekken die via het telefoonnummer 112 bij de centrale meldkamer van politie Haaglanden binnen komen worden op een geluidsband gezet en deze worden 1 maand bewaard. Na een maand wordt de band gewist en opnieuw gebruikt. De gesprekken die intern vanaf de centrale meldkamer worden doorverbonden naar het politiebureau van Zoetermeer worden niet op een geluidsband vastgesteld. Verzoekster was, zoals zij verklaarde doorverbonden naar het bureau van Zoetermeer, waarna zij de politie verzocht had ter plaatse te blijven. Dit gesprek is dus niet op een geluidsband vastgelegd en kon derhalve ook niet worden veilig gesteld."

D. Reactie verzoekers

1. Bij brief van 12 december 2002 reageerden verzoekers onder meer als volgt:

"Mijn ex schoondochter (B.; N.o.) heeft verklaard dat zij met medeweten van de politie te Zoetermeer is verhuisd. Ik acht de politie wel degelijk schuldig aan alle ellende die voortvloeit uit deze aangelegenheid. Mijn zoon (S.; N.o.) heeft twee nachten vast gezeten en waarom, omdat hij de toegang tot zijn eigen woning werd geblokkeerd. In het rapport staat (…) het feit dat ik zelf op 3 juli 2001 en 7 juli 2001 heb gebeld om een afspraak te maken om aangifte te doen. Toen werd mij te verstaan gegeven dat ik niet zo hoog van de toren moest blazen want ik was zelf ook een verdachte. Vreemd is dat ik als verdachte nooit door de politie in een verhoor ben genomen. Op 9 juli 2001 heb ik wederom gebeld met de politie in Zoetermeer, mijn man is hier getuige van geweest, ik wilde de zaak achter de rug hebben maar er was geen tijd en er is nooit meer tijd gekomen ook want de politie heeft nooit meer gereageerd.

(…)

De politie zou eens wat zorgvuldiger moeten omgaan met alle beschuldigingen of die wel op de waarheid berusten. In deze maatschappij is het hoe meer je liegt en bedriegt hoe meer medewerking je krijgt. En dan nog over het rapport dat rammelt aan alle kanten wij waren zelf al om 20.45 aanwezig en toen was de politie al langs geweest. Toen dat bewuste incident plaatsvond, dat heeft nog geen 5 minuten geduurd. Mijn oudste zoon heeft toen weer als eerste de politie gebeld er was totaal geen vechtpartij noch minder een honkbalknuppel. Er zijn 3 man met een politieagent gaan praten degene die de toegang tot de woning blokkeerde. De politie heeft het alleen van horen en zeggen van een collectieve vriendenkring die met liegen en bedriegen de politie op het verkeerde spoor hebben gebracht. Echter toen ik persoonlijk op de grond werd gesmeten door een van de personen werd er door de politie niet gekeken laat staan een waarschuwing gegeven aan die persoon. Tot slot ben ik in mijn mening gesterkt dat wij doelbewust door de politie zijn tegengewerkt en die de juiste gegevens en de waarheid hebben laten vernietigen, de geluidsband, alsook de correspondentie omtrent het hele gebeuren met onwaarheden proberen deze zaak in de doofpot te stoppen. Alleen al het feit dat de burgemeester van Zoetermeer meerdere malen zijn excuus aan heeft moeten bieden in diverse brieven is mij dan ook overduidelijk dat de politie te Zoetermeer (…) niet de maatschappij dient waarvoor zij dienen te zijn. Eerlijkheid, rechtvaardigheid, betrouwbaar, oprecht en als laatste onpartijdig voor deze maatschappij te werken daar heb ik het laatste jaar niet veel van gemerkt.

(…)

Ook wil ik u erop attenderen dat de politie van Zoetermeer steeds weer deze zaak met vermelding van er is u een straf opgelegd herhaalt. Deze straf is reeds achter de rug en men kan maar eenmaal worden gestraft dus is derhalve herhaling van het gebeuren wel een bijzondere kinderlijke en onrechtvaardige opmerking van de burgemeester, hij zou toch beter moeten weten."

E. nadere vragen aan verzoekers

1. Op 18 maart 2003 stelde een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman aan verzoekers de vraag of zij konden weergeven wat zich op 3 juli 2001 en 7 juli 2001 precies had voltrokken.

Verzoekster deelde op 18 maart 2003 aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman mee dat zij het regionale politiekorps Haaglanden op 3 juli 2001 en op 7 juli 2001 zelf had gebeld om kenbaar te maken dat zij aangifte wilde doen. De ambtenaren deelden haar, aldus verzoekster, toen mede dat zij geen tijd hadden om haar aangifte op te nemen.

F. nadere vragen aan de korpsbeheerder

1. Bij brief van 11 april 2003 zijn aan de korpsbeheerder door de substituut-ombudsman onder meer de volgende nadere vragen gesteld:

"1. Hebben verzoekers het regionale politiekorps Haaglanden op 3 juli 2001 en/of 7 juli 2001 en/of op 9 juli 2001 benaderd in verband met het opnemen van een aangifte van verzoekster?;

2. Voorzover dit het geval is, kan (gespecificeerd naar datum) worden aangegeven wat de ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden aan verzoekers hebben meegedeeld?"

2. Bij brief van 28 april 2003 beantwoordde de korpsbeheerder bovengenoemde vragen onder andere als volgt:

"Ik heb de chef van het bureau Zoetermeer gevraagd mij te informeren over de door u gestelde vragen. Ik heb kennisgenomen van zijn reactie d.d. 23 april jl. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief.

Ik merk daarbij graag op dat op grond van het wetboek van strafvordering de politie-ambtenaar, binnen o.a de bestanddelen van artikel 163 van die wet, de verplichting heeft om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen. In casu is, gezien de beperkte middelen, een juiste afweging gemaakt door met aangever een nieuwe afspraak te maken.

Een afschrift van de brief van de betreffende bureauchef, met bijlage heb ik hierbij gevoegd."

3. Bij brief van 23 april 2003 deelde de chef van bureau Zoetermeer onder meer het volgende mee:

"Op dinsdag 3 juli 2001,omstreeks 10:15 uur, verscheen (verzoekster; N.o.) samen met haar zoon S2. voor het doen van aangifte op het bureau van politie te Zoetermeer. Zij werden te woord gestaan door de politieambtenaar R. en door haar werd te kennen gegeven dat er momenteel geen personeel aanwezig was voor het opnemen van een aangifte. Met (S2; N.o.) werd de afspraak gemaakt om op zaterdag 7 juli 2001 omstreeks 10:30 uur, de aangifte alsnog op te nemen. Van deze gemaakte afspraak wenste (S2.; N.o.) een bevestiging (zie bevindingen onder A.7.; N.o). (…) (S2.; N.o.) is echter op de afgesproken dag en tijd, voor zover is na te gaan, niet verschenen."

Achtergrond

1. Artikel 163, lid 5, Wetboek van Strafvordering :

"Tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in de artikelen 160 en 161, zijn de

opsporingsambtenaren, en tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in artikel 162,

de daarbij genoemde ambtenaren verplicht."

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Verzuimd aangifte van verzoekster van mishandeling op te nemen; niet gewacht op verzoekers bij de woning van hun zoon; geluidsband waarop het gesprek tussen verzoekster en centralist van centrale meldkamer is vastgelegd niet veiliggesteld.

Oordeel:

Gegrond