Verzoekster klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden haar op 25 januari 2001 hebben aangehouden wegens lokaalvredebreuk.
Zij klaagt er met name over dat de politieambtenaren:
- haar in haar buik hebben geslagen;
- haar ter overbrenging naar het politiebureau hebben geboeid; en
- haar over straat naar de politieauto hebben gesleurd.
Voorts klaagt verzoekster erover dat bovengenoemde politieambtenaren op het politiebureau opmerkingen tegen haar hebben gemaakt met een discriminerende en seksueel grievende ondertoon.
Beoordeling
I. Algemeen
1. Op 25 januari 2001 hebben ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden verzoekster, tezamen met haar echtgenoot Er., aangehouden wegens lokaalvredebreuk bij woningbouwvereniging X te Den Haag. De politieambtenaren hebben verzoekster vervolgens overgebracht naar het politiebureau De Heemstraat in het district Haaglanden I van bovengenoemd politiekorps, alwaar zij is ingesloten. Na te zijn verhoord heeft de politie verzoekster heengezonden met een transactievoorstel en een dagvaarding. Nadat verzoekster de transactie niet had betaald, heeft de rechter zowel haar als haar echtgenoot veroordeeld voor lokaalvredebreuk.
2. Verzoekster klaagt over de wijze waarop politieambtenaren haar op 25 januari 2001 hebben aangehouden.
II. Met betrekking tot het slaan in de buik
1. Verzoekster klaagt er met name over dat de politieambtenaren haar in haar buik hebben geslagen. Zij stelt hierbij dat zij, buitengekomen bij de woningbouwvereniging, van een politievrouw zonder enige aanleiding een stomp in haar buik heeft gekregen. Zij weet niet met welke hand de agent stompte, maar zij heeft gegild van de pijn. Door de stomp in haar buik begon zij te trillen en kon niet meer op haar benen staan. Zij is daarom op haar knieën gaan zitten, aldus verzoekster.
2. De korpsbeheerder neemt het standpunt in dat niet is gebleken dat de politieambtenaren verzoekster hebben geslagen, maar eerder dat zij bezorgd waren en direct de GGD hebben gewaarschuwd. De ter plaatse gekomen GGD-medewerker heeft geconstateerd dat verzoekster geen enkel letsel had opgelopen. Ook de geconsulteerde arts in ziekenhuis Leyenburg heeft, gezien het schrijven van de huisarts, geen letsel waargenomen (zie Bevindingen, onder B.2.2. B.2.3 en C.3.2). De korpsbeheerder acht de klacht op dit punt dan ook niet gegrond.
3.1 Uit het proces-verbaal van aanhouding van 25 januari 2001 is niet gebleken dat ambtenaar R., de vrouwelijke politieambtenaar die verzoekster heeft aangehouden, verzoekster in haar buik heeft geslagen. Ook uit de mutatie van het voorval is dit niet gebleken. Uit het rapport van 27 maart 2001 is voorts eveneens niet gebleken dat de betrokken ambtenaren B., E. en M. hebben gezien dat verzoekster is geslagen. Politieambtenaar M. heeft tijdens het onderzoek nadrukkelijk verklaard dat verzoekster niet in haar buik is geslagen. Ook uit een door politieambtenaar Mi. opgemaakt rapport van 4 september 2001 is niet gebleken dat getuigen F. en V. hebben gezien dat verzoekster door politieambtenaar R. is geslagen (zie Bevindingen, onder B.2.1 en C.3.1, C.5 en C.7 en D).
3.2 Op 25 mei 2001 heeft de echtgenoot Er. van verzoekster aan politieambtenaar W. verklaard dat hij door de politieambtenaren in de politieauto is gezet. Van daaruit had hij zicht op zijn vrouw. Hij zag dat zijn vrouw door een mannelijke en een vrouwelijke agent met beide armen naar buiten is gesleept. Buiten gekomen had hij gezien dat verzoekster onwel was, omdat haar hoofd slap hing. Uit de verklaring van Er. is verder niet gebleken dat hij heeft gezien dat verzoekster in haar buik is geslagen (zie Bevindingen, onder C.4.2).
4. De lezing van verzoekster staat lijnrecht tegenover het standpunt van de korpsbeheerder en de verklaringen van de politieambtenaren. Nu geen van de betrokkenen de verklaring van verzoekster ondersteunen, acht de Nationale ombudsman het standpunt van de korpsbeheerder meer aannemelijk dan het door verzoekster gestelde.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
III. Met betrekking tot het boeien
1. Verzoekster klaagt er verder over dat de politieambtenaren haar ter overbrenging naar het politiebureau hebben geboeid. Verzoekster stelt hierbij dat de vrouwelijke agent haar in de woningbouwvereniging in de transportboeien heeft willen plaatsen. Toen verzoekster dit niet wilde, deelde de politievrouw mee dat iedereen die met de politie mee moet, moet worden geboeid. Vervolgens heeft zij een handboei om de rechterpols van verzoekster gedaan, en haar meegetrokken in de richting van de uitgang, aldus verzoekster.
2. Het gebruik van handboeien ten behoeve van het vervoer van arrestanten is alleen toegestaan indien feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen (zie Achtergrond, onder 1).
3.1 De korpsbeheerder neemt het standpunt in dat verzoekster zich tegen haar aanhouding heeft verzet. Nadat de agente verzoekster toch mee naar buiten had gekregen, heeft verzoekster zich wederom verzet, waardoor de agent was genoodzaakt verzoekster te boeien. Verzoekster liet zich vervolgens op straat vallen. Hierop is de GGD opgeroepen. Na het onderzoek van de GGD bleef verzoekster zich non-coöperatief opstellen. Hierop is verzoekster aan één hand geboeid en naar het politievoertuig gesleept en daarin geplaatst, aldus de korpsbeheerder. Gelet op de gehele gang van zaken en het feit dat verzoekster, gezien haar persoonlijke omstandigheden, ook een eigen verantwoording had, acht de korpsbeheerder de klacht op dit punt niet gegrond.
3.2 Tijdens het onderzoek deelde de korpsbeheerder nog mee dat hij zich opnieuw mondeling over dit klachtonderdeel had laten informeren. Verzoekster is door de ambtenaren overgebracht naar de politieauto door haar gelijktijdig zowel op te tillen als wel te slepen.
4. In het door politieambtenaren B. en R. opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 25 januari 2001 is opgenomen dat deze ambtenaren voor hun veiligheid beide verdachten in de transportboeien hebben willen plaatsen. Ambtenaar B. heeft de echtgenoot in de boeien geplaatst. Ambtenaar R. heeft getracht verzoekster in de boeien te plaatsen, maar verzoekster begon te gillen. R. heeft verzoekster vervolgens bij haar arm gepakt en naar buiten gebracht. Verzoekster is buiten door haar benen gezakt. R. vermoedde dat verzoekster simuleerde, maar omdat zij zwanger was heeft R. de GGD opgeroepen. Toen ook de GGD had vastgesteld dat er niets aan verzoekster mankeerde, hebben zij verzoekster in het politievoertuig geplaatst en naar het politiebureau gebracht, aldus het proces-verbaal.
5. Politieambtenaar M. heeft tijdens het onderzoek verklaard dat hij bijna zeker weet dat verzoekster niet is geboeid. Er was volgens M. ook geen reden voor, omdat verzoekster zwanger was, en zich niet actief heeft verzet vanaf het moment dat zij op de grond lag. In de auto heeft politieambtenaar R. nog wel geprobeerd om handboeien om te doen, maar dat is uiteindelijk niet gebeurd, aldus M. M. weet niet waarom de korpsbeheerder in zijn oordeel over de klacht heeft geschreven dat verzoekster wel is geboeid.
6. De echtgenoot Er. heeft op 25 mei 2001 tegenover politieambtenaar W. verklaard dat hij in de hal van de woningbouwvereniging door een mannelijke agent in de transportboeien is geplaatst. Een vrouwelijke agent wilde bij zijn vrouw ook de transportboeien omdoen, maar zij wilde dit niet. Vervolgens werd zijn vrouw door de mannelijke en vrouwelijke agent aan beide armen naar buiten gesleept, aldus Er.
7. De lezing van verzoekster, de verklaringen van de politieambtenaren en de echtgenoot van verzoekster, en het standpunt van de korpsbeheerder lopen uiteen. Nu zowel verzoekster als de korpsbeheerder stellen dat verzoekster is geboeid, wordt ervan uitgegaan dat dit inderdaad is gebeurd. Hierbij wordt aannemelijk geacht dat een politieambtenaar in woningbouwvereniging X heeft getracht om verzoekster te boeien, wat niet is gelukt, en dat verzoekster vervolgens op enig moment aan één pols is geboeid om haar in de gewenste richting te kunnen meenemen.
8. Nu de verklaringen en lezingen ver uiteen lopen, en ook verzoeksters echtgenoot niet heeft aangegeven of verzoekster verder nog is geboeid, kan niet worden vastgesteld of verzoekster aan haar pols is geboeid om haar uit het gebouw van de woningbouwvereniging te verwijderen. Wel wordt vanwege het oordeel van de korpsbeheerder aannemelijk geacht dat verzoekster liggend op straat aan haar pols is geboeid, en is meegesleept naar de politieauto.
Tijdens het onderzoek is echter niet aannemelijk geworden dat verzoekster zich na het bezoek van de GGD actief heeft verzet tegen haar aanhouding. Hoewel het begrijpelijk is dat de politieambtenaren waren geïrriteerd door het non-coöperatieve gedrag van verzoekster, kan het boeien om haar over straat naar de politieauto te slepen de toets der kritiek niet doorstaan. Immers, nu verzoekster zich niet heeft verzet tegen haar aanhouding en er overigens ook geen sprake was van omstandigheden, gelegen in de persoon van verzoekster of in de aard van het strafbare feit, waardoor voor een veiligheidsrisico moest worden gevreesd, is met het boeien gehandeld in strijd met de ambtsinstructie.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
IV. Met betrekking tot het over straat sleuren
1. Voorts klaagt verzoekster erover dat de politieambtenaren haar over straat naar de politieauto hebben gesleurd.
2. Politieambtenaren zijn bevoegd geweld toe te passen jegens burgers, indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt (zie Achtergrond, onder 2). Het geweld moet redelijk en gematigd zijn.
3. Zoals hiervóór, onder III.8., is gesteld, is tijdens het onderzoek niet aannemelijk geworden dat verzoekster zich na het bezoek van de GGD actief heeft verzet tegen haar aanhouding. Verder is tijdens het onderzoek gebleken dat twee getuigen over het voorval hebben verklaard dat verzoekster op een niet fatsoenlijke wijze in de politieauto is geplaatst.
Nu verzoekster non-coöperatief op straat bleef liggen, had het, gezien het aantal aanwezige politieambtenaren en de GGD broeder, voor de hand gelegen om verzoekster gezamenlijk op te tillen en naar de politieauto over te brengen. Door verzoekster over straat naar de politieauto te sleuren hebben de betrokken politieambtenaren gehandeld in strijd met het uit het evenredigheidsbeginsel voortvloeiende vereiste van redelijkheid en gematigdheid van handelen.
De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.
V. Met betrekking tot het maken van opmerkingen
1. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat bovengenoemde politieambtenaren op het politiebureau opmerkingen tegen haar hebben gemaakt met een discriminerende en seksueel grievende ondertoon. Verzoekster stelt hierbij dat onder meer in de politieauto tegen haar is gezegd: "Hé meisje, is je kutje al nat?", en op het politiebureau is gezegd: "Kanker Marokkanen".
2. De korpsbeheerder neemt het standpunt in dat uit zijn onderzoek van deze opmerkingen niets is gebleken. Hij acht de klacht dan ook niet gegrond.
In de opgemaakte rapportages van de betrokken politieambtenaren B., E. en M. is opgenomen dat tegen verzoekster geen verbaal geweld is gebruikt. Politieambtenaar M. heeft tijdens het onderzoek nog verklaard dat tegen verzoekster geen grievende opmerkingen zijn gemaakt.
3. Nu de verklaring van verzoekster door geen der betrokkenen wordt ondersteund, noch andere aanwijzingen voorhanden zijn welke haar verklaring aannemelijk maken, acht de Nationale ombudsman het standpunt van de korpsbeheerder meer aannemelijk dan het door verzoekster gestelde.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is gegrond ten aanzien van het boeien en sleuren van verzoekster over straat, en niet gegrond ten aanzien van het slaan in verzoeksters buik en het maken van opmerkingen.
Onderzoek
Op 27 november 2001 en 15 maart 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw Z. te Delft, ingediend door de heer mr. A.P. Visser, advocaat te Den Haag, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd aan vier politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De ambtenaren maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Eén politieambtenaar is tijdens het onderzoek alsnog gehoord.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 25 januari 2001 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden verzoekster, tezamen met haar echtgenoot Er., aan wegens lokaalvredebreuk bij woningbouwvereniging X te Den Haag. De politieambtenaren brachten verzoekster vervolgens over naar het politiebureau De Heemstraat in het district Haaglanden I van bovengenoemd politiekorps, alwaar zij werd ingesloten. Na te zijn verhoord heeft de politie verzoekster heengezonden met een transactievoorstel en een dagvaarding. Nadat verzoekster de transactie niet betaalde, heeft de rechter zowel haar als haar echtgenoot veroordeeld voor lokaalvredebreuk.
2. De gemachtigde van verzoekster diende bij brief van 18 april 2001 een klacht in over het voorval op 25 januari 2001 bij het politiebureau De Heemstraat. In deze klacht is onder meer het volgende vermeld:
"In bovengenoemde zaak is cliënte ter zake lokaalvredebreuk aangehouden en is een proces-verbaal opgemaakt (…) ter zake lokaalvredebreuk.
In het proces-verbaal is gerelateerd dat cliënte door haar benen zakte en nadat de GGD erbij gehaald was het vermoeden ontstond dat de vrouw zou simuleren.
Inmiddels is mij medische informatie ter hand gesteld, waaruit blijkt dat cliënte sinds de gebeurtenis zich wel degelijk de betreffende dag onder doktersbehandeling heeft laten stellen in verband met bloedingen en buikpijn.
In het proces-verbaal wordt vervolgens slechts gerelateerd dat de vrouw in het politievoertuig geplaatst is. Dit ten onrechte, omdat volgens cliënte, zij een aantal meters over straat gesleurd is. Zij heeft vervolgens vier uur in de cel moeten doorbrengen en haar zouden woorden toegevoegd zijn als 'Ga naar je eigen land, als je naar huis wilt.', alsmede opmerkingen over haar geslachtsorgaan."
3. Op 25 mei 2001 vond in het kader van hoor en wederhoor een gesprek plaats tussen verzoekster en haar echtgenoot en klachtbehandelaar W. van het regionale politiekorps Haaglanden.
4. De chef van het district Haaglanden I reageerde bij brief van 25 september 2001 namens de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden onder meer als volgt op de klacht:
"Uit uw brief en de daarbij behorende mondelinge toelichting maak ik op dat uw klacht, over het optreden van de politieagenten van Bureau De Heemstraat te Den Haag, zich richt op de volgende feiten:
1. Het optreden van de politieagenten waarbij uw cliënten op hardhandige wijze zijn aangehouden.
2. Uw vrouwelijke cliënt zou in haar buik zijn geslagen.
3. Er zouden discriminerende opmerkingen in de richting van uw cliënten zijn gemaakt zoals 'He meisje, is je kutje al nat' en 'ga terug naar je eigen land'.
(…)
Uit intern onderzoek is mij gebleken:
Op donderdag 25 januari 2001 omstreeks 15.30 uur werden twee politieagenten van het bureau De Heemstraat naar het perceel (…) in 's-Gravenhage gestuurd. In het desbetreffende perceel is de woningbouwvereniging X gevestigd. Twee cliënten wilden het perceel niet verlaten. Ter plaatse werden de agenten aangesproken door een medewerker van X die de agenten meedeelde dat hij een gesprek had gehad met uw cliënten over de toewijzing van een woning. Dit gesprek is voor uw cliënten negatief verlopen omdat volgens de medewerker van X de woning werd toegewezen aan een andere woningzoekende die hoger op de lijst stond. Vervolgens weigerden uw cliënten het pand van de woningbouwvereniging te verlaten. Kennelijk hadden uw cliënten de bedoeling om op deze manier een beslissing te forceren. Hierna heeft de medewerker van de woningbouwvereniging in het bijzijn van de agenten van uw cliënten gevorderd om het gebouw van de woningbouwvereniging te verlaten. Uw cliënten gaven aan deze vordering gehoor en verlieten het pand. Buiten op straat spraken uw cliënten de politieagenten aan en zij gaven te kennen dat zij met de agenten mee wilden. De agenten weigerden dit omdat daar geen enkele reden voor was. Vervolgens zijn uw cliënten het pand van de woningbouwvereniging weer ingelopen. Uw cliënten werden vervolgens aangehouden ter zake overtreding van artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht, (huisvredebreuk). Uw mannelijke cliënt ging zonder problemen mee met de agenten en werd overgebracht naar het bureau van politie aan de De Heemstraat 168 te 's-Gravenhage. Uw vrouwelijke cliënt verzette zich tegen haar aanhouding door zich te verplaatsen in een richting tegengesteld als die de agente die haar aanhield dat wilde. Uiteindelijk gelukte het de agente uw cliënte naar buiten te krijgen. Buiten gekomen verzette uw cliënte zich wederom waarna de agente zich genoodzaakt zag uw cliënte te boeien. Uw cliënte liet zich vervolgens op straat vallen. Door de agente is vervolgens getracht uw cliënte naar de politieauto te tillen. Dit lukte haar niet. Omdat uw cliënte roerloos bleef liggen werd de GG en GD gewaarschuwd. Hierna werd nogmaals geprobeerd uw cliënte, in afwachting van de komst van de ambulance, in het surveillancevoertuig te plaatsen. Dit gelukte niet. De ambulance broeder van de inmiddels ter plaatse gekomen ambulance heeft uw cliënte ter plaatse onderzocht. Hij constateerde geen letsel of andere reden uw cliënt voor verdere behandeling te vervoeren. Door drie agenten en een ambulancebroeder is uw cliënte vervolgens opgetild en in het surveillancevoertuig gezet en overgebracht naar het politiebureau. In het bureau werden uw cliënten ingesloten en werd in overleg met de politie parket secretaris besloten om voor uw cliënten de 'HAU' procedure toe te passen. Uw cliënten werden afgehoord door een rechercheur van het bureau de De Heemstraat en vervolgens werden zij met een transactie voorstel van fl. 300,- en een dagvaarding heengezonden. Hierbij weigerde de vrouwelijke verdachte om het bureau te verlaten. Uiteindelijk heeft zij dit na enig aandringen van de behandelend rechercheur toch gedaan.
Overwegingen en oordeel
Op grond van bovenstaande en uit de aan mij uitgebrachte rapportages kom ik, aan de hand van bovengenoemde klachtelementen, tot het volgende oordeel:
Ad.1 Uw cliënten vinden dat de politieagenten hen op hardhandige wijze hebben aangehouden.
Artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Buitengewoon Opsporingsambtenaar stelt dat de verdachte die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aangelegd kunnen worden. Dit kan slechts indien feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden. Deze feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of de aard van het strafbare feit, een en ander in samenhang met de wijze waarop de situatie waarin het vervoer plaatsvindt. Gezien de aard van het gepleegde feit en de coöperatieve wijze waarop uw mannelijke cliënt zijn medewerking aan zijn aanhouding verrichte is het gestelde in artikel 22 op hem niet van toepassing en is de klacht m.b.t. dit aspect gegrond. Dit is met de desbetreffende collega's instructief besproken.
Voor wat betreft uw vrouwelijke cliënt is mij niet gebleken dat er op enigerlei wijze sprake is geweest van welke vorm van hardhandig optreden dan ook. Na het onderzoek van de motorrijder der GGD bleef uw cliënte zich non-coöperatief opstellen. Zij was aangehouden en moest naar een politiebureau worden overgebracht. Omdat zij niet meewerkte werd uw cliënte aan één hand geboeid en naar het politievoertuig gesleept en daarin geplaatst. Hierbij is volgens getuigen absoluut niet geslagen en/of geschopt. Zij had zelf ook, zeker gezien haar persoonlijke omstandigheden, haar verantwoording moeten nemen en medewerking kunnen verlenen aan de procedure.
Gelet op de gehele gang van zaken en het feit dat zij ook haar eigen verantwoording moet nemen acht ik de klacht van uw cliënte dan ook ongegrond.
Ad.2 Uw vrouwelijke cliënt zou in haar buik zijn geslagen. Uit onderzoek van de ter plaatse gekomen GGD werd geconstateerd dat uw cliënt geen enkel letsel had opgelopen. Het ambulancepersoneel vond het niet nodig uw cliënt voor onderzoek over te brengen naar het ziekenhuis. Uit het door mij ingesteld onderzoek is gebleken dat de agenten uw cliënt niet hebben geslagen in haar buik maar eerder bezorgd om haar waren en direct de GGD hebben gewaarschuwd toen uw cliënte op straat ging liggen. Ook de geconsulteerde arts in het ziekenhuis Leyenburg heeft blijkens een schrijven van 8 februari 2001 geen letsel geconstateerd. Ik acht de klacht op dit punt dan ook ongegrond.
Ad.3 Er zouden discriminerende opmerkingen zijn gemaakt tegenover uw cliënten tijdens de overbrenging en aan het bureau. Uit onderzoek is mij hiervan niets gebleken. Ik acht de klacht op dit punt dan ook ongegrond.
(…)
Aanbevelingen/maatregelen
Alles overziend kom ik tot de conclusie dat de desbetreffende politiemensen niets te verwijten valt en zie ik ook geen reden enige actie tegen de politiemensen te ondernemen. Wel is met hen de aanhoudingsprocedure en het toepassen van proportioneel geweldsgebruik besproken."
B. Standpunt verzoekster
1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2.1 Verder voegde de gemachtigde van verzoekster bij het verzoekschrift van 14 maart 2002 een afschrift van een deel van een door politieambtenaren B. en R. opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 25 januari 2001. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:
"REDEN VAN WETENSCHAP
Op donderdag 25 januari 2001 te 15.00 uur. bevonden wij ons, verbalisanten, in uniform gekleed en met autosurveillance belast, op de De Heemstraat te 's-Gravenhage. Op dat moment kregen wij van de dienstdoende wachtcommandant de opdracht te gaan naar X, gevestigd (…) 's-Gravenhage. Aldaar bevonden zich twee personen die het pand niet wilden verlaten. Onmiddellijk begaven wij ons derwaarts. Ter plaatse werden we aangesproken door een man, naar later bleek A. Hij vertelde ons dat hij een gesprek had gehad met twee Marokkaanse mensen, die naar aanleiding van een niet toegewezen woning een gesprek hadden aangevraagd met hem. Nadat het gesprek was afgelopen wilden de twee Marokkaanse mensen het pand niet verlaten. De twee Marokkaanse mensen, een man en een vrouw, eisten van hem een woning. Hieraan kon de heer A. niet voldoen. De twee Marokkaanse mensen bevonden zich op dat moment in een ruimte alwaar het gesprek had plaatsgevonden. Vervolgens zijn wij, verbalisanten, samen met de heer A. naar die ruimte gegaan alwaar de twee mensen zich bevonden. Wij zagen dat er een Marokkaanse vrouw en een Marokkaanse man in de ruimte zaten. Nadat wij hadden uitgelegd dat zij het pand moesten verlaten, wilden zij niet weg gaan. Wij hoorden dat de heer A. zei: 'Ik wil dat u nu het gebouw verlaat'. De twee Marokkaanse mensen gingen niet weg. Vervolgens hoorden wij dat de heer A. zei: 'Ik vorder van u dat u beiden het pand verlaat.' Wederom verlieten de twee Marokkaanse mensen het pand niet. Hierop hebben wij nogmaals uitgelegd dat het beter is dat zij het pand zouden verlaten. Hierop stonden beide Marokkaanse mensen op en verlieten het pand. Buiten het pand werden zij wederom aangesproken door de beide mensen en hoorden dat de man zei dat zij beiden met ons mee wilden omdat hij niet op straat wilde slapen. Wij, verbalisanten, hebben de beide mensen uitgelegd dat dat niet de bedoeling was. Op het moment dat wij, verbalisanten, naar de auto liepen om ons weg te vervolgen zagen wij dat de twee Marokkaanse mensen het pand weer in liepen. Vervolgens liepen wij achter hen aan en hebben beide mensen (…) ter zake lokaalvredebreuk aangehouden. Omdat wij beide verdachten samen wilden overbrengen naar het bureau van politie en voor onze veiligheid wilden wij beide verdachten in de transportboeien plaatsen. Ik, verbalisant B., plaatste de Marokkaanse man in de transportboeien. Vervolgens wilde ik, verbalisant R., de vrouw in de transportboeien plaatsen. Ik hoorde dat de vrouw begon te gillen. Ik, verbalisant R., pakte de vrouw bij haar arm en nam haar mee naar buiten. Op het moment dat wij buiten waren zag en voelde ik dat de vrouw door haar benen zakte. Ik, verbalisant R., vermoedde dat de vrouw simuleerde. Tevens zag ik dat de vrouw zwanger was. Vervolgens liet ik via de centrale meldkamer de GGD ter plaatse komen. Ik zag dat de vrouw stil op de grond lag. De inmiddels ter plaatse gekomen GGD heeft de vrouw ter plaatse bekeken. De GGD broeder vertelde mij dat de vrouw simuleerde en dat de vrouw niet ziek was. Vervolgens hebben wij de vrouw in het politievoertuig geplaatst en haar overgebracht naar het bureau van politie."
2.2 Ook stuurde de gemachtigde van verzoekster een afschrift van een briefje van haar huisarts van 17 februari 2001, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"Mevrouw Z. (verzoekster; N.o.) (…) is op 26/1/01 om ± 1.15 uur per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd ivm vaginaal bloedverlies en buikpijn; zij was 26 weken zwanger. Bij onderzoek werd een intacte zwangerschap vastgesteld, er was geen bloedverlies (meer). Mevrouw wijt haar klachten aan een schermutseling met de politie, eerder die dag, bij de woningbouwvereniging."
2.3 In antwoord op de vraag van de Nationale ombudsman of de huisarts van verzoekster haar op 26 januari 2001 persoonlijk had onderzocht, stuurde de gemachtigde van verzoekster een afschrift van een briefje van haar huisarts van 12 juli 2002. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
"In antwoord op uw schrijven 1/7/02 betreffende (…) Z. bericht ik u dat ik zowel de toedracht van de gebeurtenissen als de beschreven letsels niet uit eigen waarneming heb maar door resp. de beschrijving door mevrouw en een brief van het Westeinde Ziekenhuis (bedoeld wordt waarschijnlijk: het Leyenburg ziekenhuis; N.o.). Er is dus geen persoonlijk onderzoek geweest."
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden nam bij brief van 2 oktober 2002 onder meer het volgende standpunt in:
"Met betrekking tot het onderzoek heb ik het korps gevraagd mij te informeren over de feiten waarnaar u een onderzoek instelt. De chef van het bureau De Heemstraat (…) heeft mij bij brief d.d. 4 juni jl. op de hoogte gebracht. Hij verwijst, gezien de klachtelementen, naar de behandeling van de klacht zoals die in eerste aanleg is beoordeeld en afgedaan (zie hierna, onder 2; N.o.).
Ik heb kennisgenomen van de inhoud van zijn brief. Ik kan mij daarin vinden. Ik acht de klachtelementen niet gegrond. Ik wil daarbij wel enkele kanttekeningen plaatsen c.q. opmerkingen maken. De betrokken ambtenaren hebben, zoals weergegeven in de redenen van wetenschap in het opgemaakte proces-verbaal, ondanks het feit dat mevrouw Z., na het voor de tweede maal vorderen, zich niet meteen verwijderde, niet direct aangehouden. De ambtenaren hebben haar nogmaals uiteengezet waarom zij zich diende te verwijderen. Pas op het moment dat zij voor de tweede maal het pand weer binnengingen is zij aangehouden. Het wetboek van strafvordering stelt dat een aangehouden verdachte ten spoedigste dient te worden voorgeleid voor een hulpofficier van justitie. Gezien deze feiten ben ik van oordeel dat door de ambtenaren redelijk en gematigd is opgetreden. De verdachte verleende geen medewerking bij de overbrenging naar het politiebureau in verband met die voorgeleiding. Ik ben van mening dat, op het moment dat mw. Z. geen medewerking verleende en de ambtenaren bemerkten dat zij zwanger was, zij correct hebben gehandeld door meteen de GG en GD te waarschuwen. Na het medisch oordeel van de GG en GD is zij ter geleiding voor een hulpofficier van justitie overgebracht naar het politiebureau.
Ik heb gezien de vraag van de raadsman van de klaagster over de wijze waarop zij naar het politievoertuig is verplaatst, mij opnieuw mondeling laten informeren. Klaagster is door die ambtenaren, zoals vermeld in de klachtafdoeningsbrief d.d. 25 september 2001 (…) overgebracht door haar tegelijkertijd zowel op te tillen alswel te slepen naar het politievoertuig.
Ik ben van mening dat gezien het spanningsveld tussen enerzijds de strafrechtelijke rechtshandhaving en de lichamelijke gesteldheid van klaagster, de ambtenaren conform de proportionaliteit en subsidiariteit hebben opgetreden."
2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie onder meer een afschrift bij van een brief van de chef van het bureau De Heemstraat van 4 juni 2000. De chef deelde de korpsbeheerder in deze brief onder meer mee dat alle punten al in de reguliere klachtafhandeling waren behandeld. Hij verwees dan ook naar deze klachtafhandeling (zie hiervóór, onder A.4; N.o.). In de tussenliggende tijd waren geen nieuwe feiten bekend geworden, die het oordeel in die klachtafhandeling zouden hebben kunnen veranderen, aldus de chef.
3.1 Verder voegde de korpsbeheerder onder meer een afschrift bij van een door politieambtenaar Mi. opgemaakt rapport van 4 september 2001. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
"In deze zaak werd een onderzoek ingesteld door de inspecteur van politie Haaglanden W. Daar op enkele punten nog onduidelijkheden bestonden heb ik, rapporteur, op die punten een nader onderzoek ingesteld.
(…)
Rapportage motorrijder GGD.
Door mij, rapporteur, werd bij de directeur van de GGD het rapport opgevraagd over de bevindingen van de motorrijder der GGD, die de eerste opvang van de vrouwelijke klager had gedaan. Op 3 september 2001 ontving ik, rapporteur, deze zogenaamde ritrapportage met als conclusie dat geen werkdiagnose en behandeling nodig was. Het ritrapport is gevoegd bij dit rapport (zie hierna, onder 3.2; N.o.).
Horen getuigen X.
Op 1 augustus 2001 werd door rapporteur de heer A. (…) nader gehoord. De heer A. is aangever in deze zaak. Hij heeft daarbij een verklaring afgelegd over het strafbare feit. Echter heeft hij de beide klagers en de politie uit het pand gelaten en verder de situatie niet gevolgd. Op mijn verzoek heeft hij vervolgens diverse personeelsleden van X aangesproken om hen te vragen of zij zich nog van onderhavig geval iets konden herinneren.
Vervolgens hoorde ik de heer F., beheerder/opzichter X. Hij vertelde mij dat hij het voorval vanuit een raam op de 1e etage van het pand van X goed heeft kunnen volgen. Het gebeurde recht onder het raam. Beide personen die het pand werden uitgezet, werden door de beide agenten buiten nogmaals gesommeerd te vertrekken. Getuige F. zag vervolgens dat de vrouw zonder een persoon in haar directe nabijheid en zonder enige aanleiding ter aarde viel; alsof zij zich in trance gooide. Vervolgens bekommerden de beide agenten zich om de vrouw en waarschuwden de GGD. Getuige F. verklaarde dat hij waarnam dat de motorberijder van de GGD geen letsel constateerde en dat vervolgens de vrouw in de auto werd gezwiept en wel op een manier die getuige F. niet fatsoenlijk vond.
Hierna werd door mij, rapporteur, gehoord de heer V., huismeester voor X van (…) in Spoorwijk. Deze verklaarde eveneens alles wat zich voor het pand heeft afgespeeld duidelijk te hebben gezien. Hij kwam aanlopen toen de beide agenten en de twee burgers in de voorhal van perceel (…) stonden. Getuige V. verklaart dat de man en vrouw trammelant stonden te maken en schoorvoetend naar buiten liepen. Vervolgens liepen ze langzaam ongeveer 25 meter in de richting van de S.-laan. Plotseling, zonder ook maar enig persoon in haar nabijheid, viel de vrouw op de grond. Zij liet zich letterlijk vallen terwijl de politiemensen op enige afstand achter haar liepen. Getuige V. zag dit gebeuren terwijl hij voor de hoofdingang van genoemd perceel stond. Ook hij vond dat de vrouw, na het onderzoek der GGD waarbij geen letsel werd geconstateerd, op een minder nette manier in de politieauto werd geplaatst."
3.2 De korpsbeheerder voegde ook een afschrift bij van een door de politie opgevraagd ritrapport van de RAV Haaglanden (de GG en GD), waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"Event Door politie aangehouden
i.v.m. zwangerschap gevraagd om behandeling
Vrouw wil niet reageren
Alle uit. (of vit.; N.o.) Functies zijn in orde
Is ± 6 mnd. Zwanger
(…)
Werkdiagnose geen
Behandeling geen"
4.1 Voorts voegde de korpsbeheerder onder meer afschriften bij van twee door politieambtenaar W. opgemaakte processen-verbaal van bevindingen van gesprekken met Er. en verzoekster op 25 mei 2001. In het proces-verbaal van bevindingen van het gesprek met Er. is onder meer het volgende opgenomen:
"Op donderdag 25 januari 2001, omstreeks 15.30 uur was ik in het kantoor van de woningbouwvereniging X (…) te Den Haag. Ik was daar om problemen te bespreken met het verkrijgen van een woning. Dit lukte niet en uiteindelijk kwam de politie in de vorm van een man en een vrouw.
(…)
In de hal van de woningbouwvereniging werd ik door de mannelijke agent in de transportboeien geplaatst. De vrouwelijke agent wilde mijn vrouw ook de transportboeien aan doen, maar mijn vrouw wilde dit niet. Mijn vrouw wilde wel mee met de politie, maar niet in de handboeien. Mijn vrouw was ongeveer 7 maanden zwanger. Ik werd door inmiddels ter plaatse gekomen mannelijke politieagenten in een politieauto gezet, die bij de ingang van X stond. Ik had nog wel zicht op mijn vrouw. Ik zag dat mijn vrouw door een mannelijke en een vrouwelijke agent, die het eerste ter plaatse waren, aan haar beide armen naar buiten werd gesleept. Buiten gekomen, zag ik dat zij kennelijk onwel was. Ik zag dat haar hoofd slap hing. De agenten lieten mijn vrouw telkens los, kennelijk omdat zij moe werden van het gesleep met mijn vrouw, die behoorlijk zwaar was toentertijd en niet meewerkte.
(…)
Ik ben door twee mannelijke agenten naar het politiebureau gebracht.
(…)
Op 25 januari 2001, heb ik samen met mijn vrouw het bureau verlaten. Ik heb een hele tijd met mijn vrouw door Den Haag gelopen omdat wij geen huis hadden. Later op de avond werd ik mobiel gebeld door mijn zuster. Ondanks dat zij ook relatieproblemen heeft met haar man, mochten wij toch in haar woning (…) verblijven. Toen mijn vrouw naar de wc ging constateerde zij dat zij bloedstolsels in haar onderbroek had. Mijn zuster heeft een ambulance gebeld, die mijn vrouw later naar het Leyenburg ziekenhuis heeft gebracht. In het ziekenhuis was met de ongeboren baby alles goed en de behandelende arts wist niet hoe de bloeding was ontstaan. Mijn vrouw is een nacht in het ziekenhuis geweest."
4.2 In het proces-verbaal van bevindingen van het gesprek met verzoekster is onder meer het volgende opgenomen:
"Op donderdag 25 januari 2001, omstreeks 15.30 uur, was ik in het gebouw van de woningbouwvereniging X, gevestigd (…) in Den Haag. Ik was daar samen met mijn man om over een huis te praten, waar wij mochten kijken om daar eventueel te gaan wonen. Het gesprek met iemand van X liep op niets uit en die man zou de politie bellen. Eigenlijk was ik wel blij dat de politie gebeld werd. Ik was in de veronderstelling dat de politie voor ons een huis, althans onderdak kon regelen. Ik begrijp thans dat de politie daarvoor niet is en dat er andere instanties zijn. Ik was op 27 januari 2001 ongeveer 7 maanden zwanger. De politie kwam in de vorm van een man en een vrouw. De vrouw had donker gekleurd haar. De politie was aardig en hoorde ons probleem aan. Er werd op een gegeven moment gezegd dat zij als wij mee naar buiten gingen ons zouden helpen. Wij wilden dat wel en gingen mee naar buiten. Buiten bleek dat de politie ons niet wilde helpen en liepen naar de auto. Toen mijn man hen hierover aansprak hoorde ik de politievrouw zeggen, dat als wij mee naar het politiebureau wilden wij in een cel zouden worden gestopt. Mijn man en ik gingen vervolgens de hal van X weer binnen en wij namen plaats op een stoel omdat het erg druk was. Even later kwamen de politievrouw en de politieman van even tevoren de hal binnenlopen. Ik begreep niet waarom ik aangehouden werd. Ik zag dat mijn man door de mannelijke collega in de transportboeien werd geplaatst, met zijn handen op de rug. De grote vrouwelijke politievrouw, wilde mij ook in de transportboeien plaatsen. Ik deelde de politievrouw mede dat ik zo wel mee zou gaan zonder geboeid te worden. De politievrouw zei tegen mij dat iedereen die met de politie mee moet geboeid wordt. Zij deed een boei om mijn rechter pols en trok mij vervolgens aan de rechterhand in de richting van de uitgang van X. Ik vertelde de politievrouw dat zij rustig met mij moest doen omdat ik zwanger was. Toen ik buiten was met de politievrouw kreeg ik zonder dat daar enige aanleiding toe was een stomp in mijn buik. Ik weet niet met welke hand die vrouwelijke agent mij stompte. Toen ik die stomp kreeg heb ik gegild van de pijn. Door de stomp in mijn buik begon ik te trillen en kon niet meer op mijn benen staan. Ik was ook kortademig. Ik zat op mijn knieën en kennelijk omdat de vrouwelijke agent dacht dat ik flauwgevallen was, kreeg ik een of meerdere klappen in mijn gezicht. Dit was wel gevoelig maar deed niet echt pijn. Ik hoorde dat de vrouwelijke agent zei toen ik op de grond viel 'oh shit'. Mijn man zat al in de politieauto. Ik kon echt niet lopen, anders was ik gewoon meegegaan. Vervolgens ben ik door de mannelijke en vrouwelijke agent naar de politieauto gesleept, die ongeveer 15 meter verderop geparkeerd stond. Onderweg daar naartoe ben ik diverse malen met mijn buik op de straat gekomen. Ik hoorde dat de agenten het erg moeilijk hadden om naar de auto te slepen, omdat ik erg zwaar was en niet meegaf uit onmacht. Men heeft ook nog getracht mij naast mijn man in de auto te zetten maar dit lukte niet. lk lag op een gegeven moment met de helft van mijn lichaam op het trottoir en de rest op de rijbaan. Er is vervolgens een broeder van de GGD geweest, die mij onderzocht en bloed heeft geprikt. Alles was kennelijk goed want ik hoefde niet in een ambulance. Ik ben vervolgens in een politiebus gaan liggen en de eerder genoemde politievrouw kwam bij mij zitten en voor zover ik kan herinneren zaten er nog twee mannelijke agenten voor in de bus. Onderweg naar het politiebureau, hoorde ik een mannelijk stem zeggen 'Oh lekker'. Tegelijkertijd werden mijn voeten verplaatst, zodat een agent naast mij op de bank kon zitten. Ik hoorde duidelijk dat de mannelijke stem naast mij zei: 'He meisje, is je kutje al nat'. Ik hoorde dat de aanwezige agenten, om de opmerking lachten. Als ik in staat was geweest om te praten, dan had ik mij dat zeker niet laten zeggen. Bij aankomst aan het bureau, werd ik door voor zover ik mij kan herinneren 2 mannen en een vrouwelijke agent uit de bus getild en naar de cel gebracht. In de cel werd ik op een bed gelegd, waarbij mijn broek afzakte. Ik zag dat een vrouwelijke collega mijn broek omhoog wilde trekken. Ik hoorde een mannenstem zeggen, 'het is lekker, laat maar.' Toen ik uit mijn cel werd gehaald voor verhoor, werd ik door twee mannelijke agenten op een vernederende manier uitgelachen. Een van die twee agenten, was de agent, die als eerste bij het incident was gekomen. Later werd ik door een rechercheur gehoord in de Nederlandse taal.
(…)
Op 25 januari 2001 heb ik het politiebureau verlaten met een geldboete van fl 300.- en een dagvaarding voor de Politierechter, bij niet betalen. Toen ik in vrijheid werd gesteld werd er gezegd dat ik naar huis kon. Toen ik zei dat ik geen huis had, moest ik maar op straat gaan slapen. Ik heb toen gezegd dat de politie mij moest helpen aan onderdak. Toen ik het bureau verliet, hoorde ik dat een wat oudere agent zei 'Kanker Marokkanen'.
Toen wij allebei in vrijheid waren gesteld, zijn wij, na lang in Den Haag te hebben rondgelopen, uiteindelijk naar de zus van mijn man gegaan in (…) Den Haag. Ik had nog steeds hevige pijn in mijn buik en ik dacht dat ik de pijn kon verlichten door te plassen. Nadat ik geplast had maakte ik mijn vagina schoon met toiletpapier en ik zag dat dit helemaal onder het bloed zat. Ik schrok hier hevig van omdat ik in verwachting was. De zus van mijn man heeft een ambulance gebeld en ik ben naar het ziekenhuis Leyenburg gebracht. Na onderzoek door een arts die een echo gemaakt heeft, bleek dat het ongeboren kind in goede conditie was. Hoe de bloeding kon ontstaan heeft de arts niet verteld. Ik moest het rustig aan doen. Ik denk zelf dat de bloeding is ontstaan door alle ellende die ik die dag heb meegemaakt. Ik heb de nacht in het ziekenhuis doorgebracht en ik mocht om 07.00 uur naar huis. Ik ben inmiddels bij de Politierechter geweest en deze heeft mij voor het strafbare feit huisvredebreuk schuldig verklaard zonder opleggen van straf. Ik voel het nog steeds zo dat mij onrecht is aangedaan, door de manier waarop ik ben behandeld."
5. De korpsbeheerder voegde verder onder meer een afschrift bij van een door politieambtenaren B., E. en M. opgemaakt rapport van 27 maart 2001. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:
"Op donderdag 25 januari 2001, omstreeks 15.30 uur bevonden wij rapporteurs ons in uniform gekleed in het bureau van politie De Heemstraat. Van de wachtcommandant kregen wij de opdracht te gaan naar de woningbouwvereniging X gevestigd (…) te Den Haag. Aldaar waren reeds twee collega's ter plaatse die even daarvoor twee mensen hadden aangehouden ter zake huisvredebreuk. Vanwege een grote oploop van omstanders en het feit dat een van de verdachten onwel was geworden hadden de collega's om een extra surveillance-eenheid ter plaatse gevraagd. Hierop gingen wij derwaarts. Ter plaatse gekomen zagen wij dat er een tiental omstanders om de collega's stonden alsmede een tv-ploeg van Tv-West. De collega's deelden ons mede dat de man die naast hen stond was aangehouden ter zake huisvredebreuk en zij vroegen aan ons of wij hem ter geleiding voor een hulpofficier van justitie wilden overbrengen naar het politiebureau van politie De Heemstraat. Hierop hebben wij rapporteurs B. en E., de verdachte overgebracht naar het politiebureau. Ik rapporteur M., ben met de twee collega's ter plaatse gebleven om de komst van de GG en GD af te wachten. De onwel geworden verdachte bleek een vrouw te zijn. De ter plaatse gekomen medewerker van de GG en GD constateerde dat de vrouw zwanger was. Tevens constateerde deze medewerker dat na een uitgebreide controle geen sprake was van enig letsel bij de vrouw. Derhalve was het niet nodig de vrouw voor verdere behandeling over te laten brengen naar een ziekenhuis. De medewerker van de GG en GD vertelde ons dat de vrouw de situatie simuleerde.
Hierop hebben wij de vrouw in ons surveillance voertuig laten plaatsnemen en ter geleiding voor een hulpofficier van justitie overgebracht naar het bureau van politie De Heemstraat. Tijdens deze rit is er geen conversatie geweest tussen mij rapporteur M. en de twee andere collega's met de verdachte omdat de verdachte nog steeds 'onwel' was. De verdachte is pas na het overbrengen naar het bureau, in een politiecel bijgekomen.
Door ons rapporteurs is bij de aanhouding en overbrengen van de verdachten geen fysiek cq verbaal geweld gebruikt tegen de verdachten."
6. Voorts voegde de korpsbeheerder onder meer een afschrift bij van een door de politie opgevraagde verklaring van een arts assistent gynaecologie van het Leyenburg ziekenhuis. In deze verklaring is onder meer het volgende opgenomen:
"Hierbij verklaar ik dat patiënt Z. (…) op 26 januari 2001 om 1.30 u. in het ziekenhuis is gezien door mij voor een consult."
7. Verder voegde de korpsbeheerder onder meer een afschrift bij van een door politieambtenaren B., Be., E., G., M., O. en R. opgemaakte mutatie over het voorval op 25 januari 2001. In de mutatie wordt het volgende vermeld:
"Gestuurd via het bureau naar X (…) alwaar twee Marokkaanse mensen het pand niet wilden verlaten. Tp werden we aangesproken door de heer A. (X) die een gesprek had gehad met de twee mensen. Hij vertelde ons dat de twee een woning wilden hebben. Nadat zij de gebruikelijke procedure hadden gevolgd kregen zij een woning niet toegewezen omdat anderen hoger op de lijst stonden. Naar aanleiding daarvan hadden zij een gesprek met A. Nadat het gesprek was afgelopen wilden zij het pand niet verlaten. Wij zijn vervolgens met A. meegegaan en deze heeft de mensen gevorderd weg te gaan. Dit deden zij dus niet. Nadat wij de twee nog eens hadden uitgelegd dat zij weg moesten gaan stonden zij op en verlieten het pand. Buiten spraken de twee ons weer aan en zij wilden met ons mee. Uitgelegd dat niemand met ons meegaat op eigen verzoek. Tot onze verbazing draaiden de twee zich om en liepen wederom het pand binnen. Vervolgens aangehouden. De mannelijke verdachte kon zonder verdere problemen worden aangehouden en worden weggezet in het dienstvoertuig. De vrouwelijke verdachte stortte onmiddellijk ter aard in een fantastische simulatie. Zij simuleerde bewusteloosheid. Toch voor de zekerheid de GGD laten komen. Motorrijder GGD ter plaatse. Deze constateerde inderdaad dat er niets met mevrouw aan de hand was. Betrof simulatie. De mannelijke verdachte werd inmiddels vervoerd door de ter plaatse gekomen (…) (eenheid; N.o.). Vervolgens samen mbv de GGD mevrouw in het dienstvoertuig geplaatst en overgebracht."
D. verklaring ambtenaar M.
Op 8 augustus 2002 verklaarde ambtenaar M. van het regionale politiekorps Haaglanden tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Ik had op 25 januari 2001 dienst, en was betrokken bij het voorval met verzoekster.
Het is juist dat mijn naam niet in het proces-verbaal (van aanhouding; N.o.) van de politie staat vermeld, maar ik ben de derde politieambtenaar die verzoekster op 25 januari 2001 naar het politiebureau heeft overgebracht. Ik werd samen met twee andere collega's - onder wie politieambtenaar E. - opgeroepen om twee collega's die al ter plaatse waren, te assisteren. De namen van mijn andere collega's weet ik niet meer. Twee personen, waaronder verzoekster, waren namelijk aangehouden wegens lokaalvredebreuk, maar verzoekster wilde niet mee naar het politiebureau. Haar man ging zonder enige weerstand mee, maar verzoekster verzette zich door zich op de grond te laten vallen. Toen ik ter plaatse kwam, lag verzoekster een paar meter van de politieauto verwijderd. Als u mij vraagt of zij was geboeid, kan ik u zeggen dat ik bijna zeker weet dat dit niet is gebeurd. Hier was ook geen reden voor, omdat verzoekster zwanger was, en zich niet actief verzette. Nadat verzoekster zich had laten vallen, hebben mijn collega's de GGD ter plaatse geroepen. Een GGD-medewerker heeft verzoekster onderzocht en vervolgens geconcludeerd dat verzoekster niets mankeerde. De GGD-medewerker heeft onder meer haar bloedsuikerspiegel en haar bloeddruk bekeken. Volgens de medewerker van de GGD simuleerde verzoekster, en was er niets aan de hand. Nadat de GGD weer was vertrokken, hebben wij verzoekster met z'n drieën opgetild en in de auto gezet. Politieambtenaar R. heeft nog wel geprobeerd om haar de boeien om te doen, maar dat is uiteindelijk niet gebeurd. Ik weet dan ook niet waarom de korpsbeheerder in zijn oordeel over de klacht van verzoekster heeft geschreven dat verzoekster wel is geboeid. Ik ben in de auto naast verzoekster gaan zitten, en de twee politieambtenaren die als eerste ter plaatse waren, zaten voor in de auto.
Verzoekster is niet in haar buik geslagen. In ieder geval niet toen ik erbij was. Wij wisten allemaal dat verzoekster zwanger was. Op het politiebureau is zij ondersteund door mijn collega's overgebracht naar een ophoudkamer. Vervolgens is zij overgebracht naar een politiecel. Ik ben verder niet bij het verhoor aanwezig geweest. Ik kan mij niet herinneren dat er grievende opmerkingen tegen verzoekster zijn gemaakt. In ieder geval niet waar ik bij was."
Achtergrond
1. Boeien
1.1 Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen.
Artikel 15, vierde lid van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming.
Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.
1.2 In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen.
De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:
"De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden."
"De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:
a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of
b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."
1.3 In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.
2. Artikel 8, eerste lid van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):
"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmede beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."