2003/095

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden de verklaring met advies van 15 juni 2001 inzake het onderzoek met betrekking tot de inschrijving van de huwelijksakte - de verklaring ex artikel 44, eerste lid onder k, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 36a Wet Gemeentelijke Basisadministratie, aangeduid als model M46-B - niet overeenkomstig de in de Vreemdelingencirculaire gestelde regels zorgvuldig heeft gemotiveerd en geen opgave van feiten en waarnemingen via de voorgeschreven vragenlijst heeft bijgevoegd.

Verzoekster klaagt er in dit verband voorts over dat de chef van het bureau vreemdelingenpolitie bij brief van 19 juli 2001 de hierover ingediende klacht ongegrond heeft verklaard.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het niet-motiveren van het advies

1. Op 1 oktober 1999 trad verzoekster in Colombia in het huwelijk met haar Nederlandse echtgenoot. Om het huwelijk te laten registreren verzocht zij, dan wel haar echtgenoot, om een verklaring in verband met een inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), een verklaring op grond van de Wet voorkoming schijnhuwelijken ex artikel 44, eerste lid onder k, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 36a Wet GBA (zie Achtergrond, onder 1. en 2.). Op 3 april 2000 gaf de chef van het regionale politiekorps Haaglanden die verklaring af door middel van het model D79, met een negatief advies.

Daar de echtelieden eerst eind april 2001 gevolg gaven aan het verzoek van de Dienst Burgerzaken van de gemeente Den Haag om een beëdigde vertaling van de huwelijksakte, was op dat moment de geldigheidsduur van genoemde verklaring van de korpschef verlopen en was een nieuwe verklaring vereist. De Dienst Burgerzaken verzocht de korpschef ambtshalve om een nieuwe verklaring. De korpschef gaf deze verklaring op 15 juni 2001 af door middel van het inmiddels ingevoerde model M46-B GBA (zie Achtergrond, onder 3.).

Aangezien het advies (wederom) negatief was stelde de GBA-ambtenaar een nader onderzoek in. Uiteindelijk werd het huwelijk op 23 juli 2001 ingeschreven in de GBA.

2. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de korpschef het negatieve advies met betrekking tot de verklaring in verband met de Wet voorkoming schijnhuwelijken, verder te noemen de verklaring, niet overeenkomstig de in de Vreemdelingencirculaire gestelde regels zorgvuldig heeft gemotiveerd en geen opgave van feiten en waarnemingen via de voorgeschreven vragenlijst heeft bijgevoegd.

3. Op 1 april 2001 is het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2001/8 in werking getreden. Daarbij is in verband met de wijziging van de Wet voorkoming schijnhuwelijken de Vreemdelingencirculaire 2000 gewijzigd. Ter vervanging van model D79 is een nieuw model M46 ingevoerd onder meer voor de genoemde verklaring van de korpschef. In hoofdstuk B2/3 van deze circulaire zijn deze wijzigingen neergelegd (zie Achtergrond, onder 3.).

Model M46-B, de door de korpschef te verstrekken gegevens, omvat naast gegevens over de verblijfsrechtelijke positie van betrokkenen (delen I en II) een deel III, advies, met een bijbehorende vragenlijst met betrekking tot waarnemingen (deel V; zie Achtergrond, onder 3.).

Volgens hoofdstuk B2/3.2 dient een negatief advies van de korpschef te worden gemotiveerd en te worden vergezeld van een ingevulde vragenlijst met eventuele waarnemingen van de korpschef die kunnen duiden op een schijnhuwelijk of -partnerschap.

Op 15 juni 2001 gaf genoemde korpschef de verklaring af, zodat deze regels van toepassing waren.

4. In de verklaring luidde het advies aldus: “Bij onze dienst zijn er gegronde redenen omtrent de echtheid van de relatie. Er hebben adrescontroles plaatsgevonden waarin niet is vast komen te staan dat beide een duurzame relatie onderhouden.” Bij de verklaring ontbrak de vragenlijst met betrekking tot waarnemingen. Nu de korpschef het negatieve advies in het model M46-B niet nader heeft gemotiveerd en geen ingevulde vragenlijst heeft bijgevoegd is, zoals ook al door de korpsbeheerder is gesteld, in strijd gehandeld met de Vreemdelingencirculaire 2000.

Daaraan doet overigens niet af dat de GBA-ambtenaar de aangeleverde informatie beoordeelt, en over de inschrijving beslist zodat het de vreemdelingendienst niet is aan te rekenen dat het huwelijk in eerste instantie niet is ingeschreven.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van de klachtafdoening.

Verzoekster klaagt er voorts over dat de chef van het bureau vreemdelingendienst haar klacht dat de betreffende voorschriften niet zijn nageleefd, ongegrond heeft verklaard.

In zijn afdoeningsbrief van 19 juli 2001 (zie Bevindingen, onder A.3.) heeft de chef van het bureau vreemdelingendienst weliswaar erkend dat de korpschef een zoveel mogelijk gemotiveerd advies dient te verstrekken aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, maar hij heeft de klacht niettemin ongegrond verklaard. Dat de vragenlijst ontbrak, heeft hij niet vermeld.

Door de klacht ongegrond te verklaren, terwijl de desbetreffende voorschriften niet waren nageleefd, heeft geen juiste beoordeling van de onderzochte gedraging plaatsgevonden.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag) is gegrond.

Onderzoek

Op 6 september 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw E. te Den Haag, ingediend door mr. M. Tjebbes, advocaat te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag) werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

a. feiten

1. Op 1 oktober 1999 trad verzoekster in Colombia in het huwelijk met haar Nederlandse echtgenoot. Om dit huweIijk te kunnen laten registreren in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) in Nederland diende zij, dan wel haar echtgenoot op 24 november 1999 een verzoek in bij de chef van het regionale politiekorps Haaglanden om een verklaring in verband met een inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk in de GBA, een verklaring op grond van de Wet voorkoming schijnhuwelijken zoals bedoeld in artikel 44, eerste lid onder k, Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en in artikel 36a Wet GBA (zie Achtergrond, onder 1. en 2.).

Op 3 april 2000 gaf de korpschef de verklaring af (door middel van het model D79) met een negatief advies.

Aan het verzoek van de Dienst Burgerzaken van de gemeente Den Haag om een beëdigde vertaling van de huwelijksakte, werd door de echtelieden eerst eind april 2001 gevolg gegeven. Op dat moment was de geldigheidsduur van genoemde verklaring van de korpschef (model D79) verlopen en was een nieuwe verklaring vereist. De Dienst Burgerzaken verzocht de korpschef ambtshalve om een nieuwe verklaring.

2. Op 15 juni 2001 gaf de korpschef de gevraagde verklaring met een negatief advies af door middel van het inmiddels ingevoerd model M46-B. Het negatieve advies van de korpschef werd aldus geformuleerd:

“Bij onze dienst zijn er gegronde redenen omtrent de echtheid van de relatie. Er hebben adrescontroles plaatsgevonden waarin niet is komen vast te staan dat beide een duurzame relatie onderhouden.”

3. Op grond van dit advies stelde de GBA-ambtenaar van de gemeente Den Haag een nader onderzoek in. Bij brief van 13 juli 2001 liet de Dienst Burgerzaken aan verzoeksters gemachtigde weten dat dit nader onderzoek tot de conclusie had geleid dat het huwelijk in de Haagse GBA kon worden geregistreerd. Op 23 juli 2001 vond de inschrijving van het huwelijk in de GBA plaats.

4. Inmiddels had verzoeksters gemachtigde bij faxbericht van 2 juli 2001 een klacht ingediend bij de vreemdelingendienst te Den Haag over het feit dat met het advies in het model M46-B de geldende voorschriften, zoals neergelegd in Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2001/8 van 20 maart 2001, niet waren nageleefd, onder meer omdat in het advies niet was aangegeven op welke gronden de weigering berustte.

Bij afdoeningsbrief van de Chef Bureau Vreemdelingenpolitie van 19 juli 2001 werd de klacht aldus ongegrond verklaard:

“In hoofdstuk B2 punt 3.1 t/m punt 3.7 van de Vreemdelingen circulaire 2000 (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.) zijn richtlijnen opgenomen ten behoeve van de samenwerking tussen de korpschef en de ambtenaar GBA in het kader van de Wet voorkoming schijnhuwelijken.

Met betrekking tot hetgeen u aanvoert ben ik - met u - van mening dat de korpschef een zoveel mogelijk gemotiveerd advies verstrekt aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Indien dit advies naar het oordeel van de ambtenaar van de burgerlijke stand niet of niet voldoende is onderbouwd, zal hij bij zijn te nemen beslissing moeten afwegen of voldoende steun kan worden gevonden in het advies van de Korpschef.

Indien de korpschef bij de afgifte van een negatief advies desondanks alleen indicaties of mogelijkheden vermeldt, bijvoorbeeld bij twijfel aan de echtheid van de relatie, omdat betrokkenen kennelijk geen gemeenschappelijke huishouding voeren, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand besluiten tot het instellen van een nader onderzoek, waarbij kan worden gezocht naar de juiste en feitelijke stand van zaken. Het is dus aan de ambtenaar van de burgerlijke stand te oordelen of het advies van de korpschef hout snijdt. Indien hij van mening is dat het gegeven advies niet voldoet, dient hij daarmee rekening te houden en de korpschef van zijn beslissing op de hoogte te stellen.

Omdat de ambtenaar van de burgerlijke stand verantwoordelijk is voor de te nemen beslissing, stel ik mij dan ook op het standpunt, dat de korpschef slechts adviseert en dat de vraag op basis van welk feit een huwelijk niet wordt voltrokken of niet wordt ingeschreven, dient te worden gesteld aan de ambtenaar van de burgerlijke stand in kwestie.

Ik heb begrepen uit de door u aangeleverde informatie, dat u op de hoogte bent van de inhoud van het advies van de korpschef aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, dan wel beschikt over een afschrift daarvan. Ik ben van mening dat de ambtenaar van de burgerlijke stand aldus dient te motiveren waarom hij niet tot inschrijving is overgegaan en niet de korpschef, welke in deze geen beslissing neemt.

Op basis hiervan ben ik van oordeel dat uw klacht niet gegrond is.”

b. Standpunt verzoekster

Zie onder Klacht.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden

1. Bij brief van 23 februari 2002 reageerde de korpsbeheerder als volgt op de klacht:

“Ik heb kennisgenomen van de brief d.d. 23 november jl. van de chef van de Centrale Justitiële Dienst. Ik kan mij daarin vinden. Bij raadpleging van het advies van 15 juni 2001 is gebleken dat dit, conform de toentertijd geldende werkafspraken met de IND van het Ministerie van Justitie is opgesteld. Ik maak u graag, mogelijk ten overvloede opmerkzaam op het feit dat de betreffende vragenlijst niet is ingevuld. De betrokken onderdeelchef heeft dat in zijn brief reeds vermeld. Derhalve acht ik dit deel van de klacht gegrond.

Normaliter is het te doen gebruikelijk dat een dergelijke vragenlijst wel wordt gebruikt. Ik ga er dan ook vanuit dat er geen sprake is van een structurele tekortkoming.

Een afschrift van de brief van de onderdeelchef, die betrekking heeft op uw verzoek, is hierbij gevoegd.”

2. De brief van 23 november 2001 van de chef Centrale Justitiële Dienst, Bureau Vreemdelingenpolitie, houdt onder meer het volgende in:

“Door Mr. M. Tjebbes werd bij zijn brief van 2 juli 2001 een klacht ingediend over de wijze waarop door de Vreemdelingenpolitie een verklaring in het kader van de Wet Voorkoming Schijnhuwelijken was ingevuld.

Door de chef van het Bureau Vreemdelingenpolitie werd deze klacht door middel van zijn schrijven van 19 juli 2001 beantwoord. Conclusie van de behandeling was, dat de klacht ongegrond werd verklaard.

Hieraan lag ten grondslag het feit, dat de ambtenaar van de burgerlijke stand een beslissing over al of niet inschrijving van het huwelijk neemt. De Vreemdelingenpolitie is verplicht een verklaring (advies) in te vullen. In deze verklaring worden de bevindingen van de Vreemdelingenpolitie weergegeven. De beoordeling van de informatie ligt bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.

De Vreemdelingenpolitie is al of niet inschrijving dus niet aan te rekenen.

Door klager wordt vermeld, dat in het kader van een negatief advies de overeenkomstige vragenlijst ingevuld dient te worden. Dit is volkomen juist. Dat dit in het onderhavige geval niet heeft plaatsgevonden is dus onjuist.

Invulling van de vragenlijst zou echter niet tot een ander advies hebben geleid.

Afsluitend kom ik tot de conclusie, dat het de Vreemdelingenpolitie niet is aan te rekenen, dat het huwelijk in eerste instantie niet is ingeschreven. Zij is dan ook niet verantwoordelijk voor eventuele schade.

Wel is het juist, dat de voorgeschreven vragenlijst had moeten worden ingevuld.

De klacht is, voor wat betreft dit laatste, naar mijn mening dan ook gegrond.”

D. Reactie verzoekster

Verzoekster bracht als haar reactie hierop bij brief van 21 maart 2002 het volgende naar voren:

“Het spijt mij te moeten vaststellen dat ook de Korpsbeheerder het kennelijk de gewoonste zaak van de wereld vindt dat regels door de Korpschef worden genegeerd.

Schijnhuwelijken vormen een ernstig verschijnsel waartegen stellig streng moet worden opgetreden. Dat impliceert dat ook de beschuldiging / verdenking van het aangaan van zo'n schijnhuwelijk een serieuze aangelegenheid is, waarmee niet lichtvaardig kan worden omgegaan. Er zijn juist om die reden waarborgen geschapen om zorgvuldig en met inachtneming van nauwkeurig geformuleerde criteria om te gaan met deze materie.

Ik voeg hierbij een kopie van de TB V 2001/8 die ook ten tijde van het advies van 15 juli 2001 van kracht was (opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000, zie Achtergrond, onder 3.; N.o.). Dat er werkafspraken zouden bestaan waarbij van deze regeling werd afgeweken acht ik uitgesloten.

Op de uitvoerig toegelichte en concrete klacht wordt eigenlijk door de Korpsbeheerder in het geheel niet ingegaan.

Ik acht dit zorgwekkend en reden temeer om er op aan te dringen dat aan het oordeel van de Nationale Ombudsman tevens een aanbeveling wordt verbonden.”

e. reactie korpsbeheerder

Bij brief van 27 mei 2002 liet de korpsbeheerder weten geen aanleiding te zien voor een nadere reactie.

Achtergrond

1. Burgerlijk Wetboek, Boek 1 (zoals gewijzigd bij wet van 13 december 2000, Stb. 2001, 11 en in werking getreden op 1 april 2001).

Artikel 44, eerste lid:

“1. Voor de aangifte van het huwelijk worden de volgende bescheiden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand overgelegd:

a. de geboorteakte van ieder der aanstaande echtgenoten en van elk van hen een gewaarmerkt afschrift van gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens, tenzij zij niet als ingezetene in een basisadministratie persoonsgegevens behoeven te zijn ingeschreven;

(…)

k. een door de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 aan de ambtenaar van de burgerlijke stand afgegeven verklaring waaruit blijkt dat de aanstaande echtgenoot die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel voornemens is niet in Nederland te verblijven. De verklaring wordt opgesteld op verzoek van de aanstaande echtgenoot op wie zij betrekking heeft. Bij het verzoek wordt een gewaarmerkt afschrift als bedoeld onder a, overgelegd. Heeft deze geen woonplaats in Nederland, dan wordt zij opgesteld op verzoek van de andere aanstaande echtgenoot.”

2. Wet Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (zoals gewijzigd bij wet van 13 december 2000, Stb. 2001, 11 en in werking getreden op 1 april 2001).

Artikel 36a:

“1. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d, of e, dan wel artikel 36, derde lid, worden geen gegevens ontleend over het huwelijk of het geregistreerd partnerschap dat is gesloten tussen echtgenoten dan wel geregistreerde partners van wie ten minste één vreemdeling is, voordat het college van burgemeester en wethouders zich een door de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven verklaring heeft doen overleggen.

(…)

3. Op de verklaring, bedoeld in het eerste lid, zijn de regels in en krachtens artikel 44, eerste lid, onder k, en derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.”

3. Vreemdelingencirculaire 2000

Hoofdstuk B2/3 Voorkoming van schijnhuwelijken

“3.1 Algemeen

Op 1 november 1994 is de Wet voorkoming schijnhuwelijken (hierna: WVS; Wet van 2 juni 1994 tot wijziging van Titel 4 en Titel 5 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: Boek 1 BW) en van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA; Stb. 1994, 405) in werking getreden. Deze regeling maakt het mogelijk om zowel preventief als repressief op te treden tegen het sluiten van een schijnhuwelijk in Nederland en tegen de registratie van een buiten Nederland gesloten schijnhuwelijk in de registers van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage dan wel in de GBA.

Effectieve uitvoering van deze wet verlangt een goede samenwerking tussen de ambtenaar van de burgerlijke stand/ambtenaar belast met het bijhouden van de GBA (hierna: GBA-ambtenaar) en de korpschef.

Definitie van een schijnhuwelijk/-partnerschap:

Een schijnhuwelijk of -partnerschap is een huwelijk of geregistreerd partnerschap dat wordt aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog een verblijfsrecht te verschaffen.

3.2. De verklaring op grond van artikel 44, eerste lid onder k, Boek 1 BW

Als ten minste één van de aanstaande echtgenoten of geregistreerde partners niet de Nederlandse nationaliteit bezit, mag de ambtenaar van de burgerlijke stand pas meewerken aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte of een akte van registratie van een partnerschap, en aan de voltrekking van een huwelijk of de aangifte van registratie van een partnerschap, indien hij beschikt over een verklaring van de korpschef. Dit lijdt uitzondering, indien:

- de echtgenoten of geregistreerde partners aannemelijk kunnen maken dat zij beiden buiten Nederland woonplaats hebben;

- de betrokken echtgenoot of geregistreerde partner die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel of regulier) in Nederland verblijft danwel gemeenschapsonderdaan is en rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van artikel 8 onder e Vreemdelingenwet 2000;

- het huwelijk of geregistreerd partnerschap is voltrokken ten minste tien jaren vóór de inschrijving in de GBA of de registratie in de registers van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage en nog bestaat; of

- het huwelijk of het geregistreerd partnerschap is geëindigd (bijvoorbeeld door ontbinding of door overlijden van een van de partijen).

Naast de vermelding van de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bevat deze verklaring een advies van de korpschef aan de ambtenaar van de burgerlijke stand met het oog op diens beslissing om al dan niet medewerking te verlenen aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte/aangifte van registratie van een partnerschap danwel de huwelijksvoltrekking/partnerschapsregistratie. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van zes maanden.

Ook ingeval de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage wordt verzocht om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand, of de GBA-ambtenaar wordt verzocht om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA, dient de desbetreffende ambtenaar te beschikken over deze verklaring.

De korpschef is in alle gevallen, waarin de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA-ambtenaar om advies vraagt, verplicht om een verklaring af te geven.

Het is voor de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA-ambtenaar van groot belang dat de verklaring van de korpschef een duidelijk advies bevat:

- Positief: als de korpschef van mening is dat er geen indicaties zijn die wijzen op een eventueel schijnhuwelijk of -partnerschap;

- Negatief: als hij van mening is dat daarvoor wel indicaties zijn.

Een negatief advies dient te worden gemotiveerd en te worden vergezeld van een ingevulde vragenlijst, met eventuele waarnemingen van de korpschef die kunnen duiden op een schijnhuwelijk of -partnerschap. Alleen een gemotiveerd negatief advies kan de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA-ambtenaar ondersteunen bij zijn beslissing om niet mee te werken aan het voltrekken van een huwelijk of de registratie van een partnerschap, danwel de registratie van een buiten Nederland gesloten huwelijk of partnerschap in de onder hem berustende registers.

(…)

3.4. Het model M46

De verklaring van de korpschef en de terugmeldberichten zijn opgenomen als model M46. Het model bestaat uit vier delen, te weten:

Deel A: door partijen te verstrekken gegevens

(…)

Deel B: door de korpschef te verstrekken gegevens

Dit deel bevat gegevens over de verblijfsrechtelijke positie van de aanvrager en van de (aanstaande) echtgenoten of geregistreerde partners, voorzover deze zijn opgenomen in het VAS, alsmede het advies van de korpschef. Deel B bestaat uit de volgende onderdelen:

I + II: Gegevens met betrekking tot de verblijfsrechtelijke positie van de partijen;

III + IV: Het advies van de korpschef met een motivering:

Alleen in geval van een negatief advies dient dit gemotiveerd te worden.

V: Vragenlijst met betrekking tot waarnemingen:

ingeval van een negatief advies, wordt tevens de vragenlijst ingevuld. Hierop worden vermeld de feiten en omstandigheden van verblijfsrechtelijke aard en overige waarnemingen die op het mogelijke schijnkarakter van het (voorgenomen) huwelijk te kunnen duiden.

Van belang hierbij is dat de beoordeling of het (voorgenomen) huwelijk dan wel geregistreerd partnerschap een schijnkarakter heeft, altijd op meerdere feiten en omstandigheden moet berusten. Het enkele feit dat sprake is van een groot leeftijdsverschil tussen beide (alleenstaande) echtgenoten is bijvoorbeeld onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een schijnhuwelijk.

De vragenlijst is niet limitatief. Het formulier biedt bij punt 9 de ruimte om overige waarnemingen te vermelden.”

Deel C: Terugmeldformulier

(…)

Deel D: Afloopbericht procedure schijnhuwelijken

Modellen, Vreemdelingencirculaire 2000.

Model M46-B Verklaring op grond van art. 44, eerste lid onder k Boek I BW en art. 36a Wet GBA, pag. 3

V Vragenlijst m.b.t. waarnemingen

Toelichting:

De onderbouwing van het oordeel van de burgerlijke stand/gba dat sprake is van een schijnhuwelijk moet gebaseerd zijn op objectieve en toetsbare criteria. De afzonderlijke feiten en omstandigheden kunnen nooit op zichzelf de doorslag geven van de boordeling van de vraag of sprake is van een schijnhuwelijk.

1. Zijn door of ten behoeve van de aanvra(a)g(st)er onjuiste gegevens verstrekt?

❏ Ja ❏ Nee

2. Is u gebleken dat partijen elkaar nauwelijks kennen? ❏ Ja ❏ Nee

3. Zijn u uitlatingen van partijen bekend die wijzen op het schijnkarakter van het voorgenomen huwelijk/de registratie van een partnerschap/het buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap? ❏ Ja ❏ Nee

4. Leggen de partijen op essentiële punten tegenstrijdige verklaringen af?

❏ Ja ❏ Nee

5. Veranderen de vreemdeling en/of zijn (aanstaande) echtgenoot/partner (2e aanvra(a)g(st)er) ongewoon veel van adres? ❏ Ja ❏ Nee

6. Heeft de andere partij (niet aanvra(a)g(st)er) al een of meerdere kortdurende huwelijken/geregistreerde partnerschappen met een vreemdeling achter de rug?

❏ Ja ❏ Nee

7. Vertonen de partijen bijzonder veel haast met de gewenste huwelijkssluiting/partnerschapsregistratie? ❏ Ja ❏ Nee

8. Zijn er nog andere omstandigheden die duiden op het schijnkarakter van het (voorgenomen) huwelijk/registratie van het partnerschap/geregistreerd partnerschap?

❏ Ja ❏ Nee

Instantie: Vreemdelingendienst regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Verklaring met advies inzake het onderzoek met betrekking tot de inschrijving van de huwelijksakte niet zorgvuldig gemotiveerd overeenkomstig de in de Vreemdelingencirculaire gestelde regels en geen opgave van feiten en waarnemingen via voorgeschreven vragenlijst bijgevoegd en klacht hierover ongegrond verklaard .

Oordeel:

Gegrond