Verzoekster klaagt erover dat twee met naam genoemde ambtenaren van het regionale politiekorps Kennemerland haar op 18 augustus 1999 hebben geïntimideerd en onbeschoft hebben behandeld toen zij haar thuis bezochten in verband met het feit dat de radio in haar verderop gelegen atelier sinds de dag ervóór aan stond. Verzoekster klaagt er met name over dat deze politieambtenaren niet eerst hebben gevraagd of ze haar radio zachter kon zetten, maar meteen hebben gedreigd de deur van haar atelier in te trappen en haar geluidsapparatuur in beslag te nemen, en hebben gedreigd haar aan te houden toen zij desgevraagd weigerde de sleutel van haar atelier aan hen te geven, maar aangaf wel onmiddellijk mee te willen gaan om de deur van het atelier voor hen te openen.
Voorts klaagt verzoekster erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (naar tijdens het onderzoek bleek de chef van het regionale politiekorps Kennemerland) haar klachtbrief van 18 september 1999 over het voorgaande nog niet heeft afgehandeld.
Beoordeling
I. Ten aanzien van de bejegening op 18 augustus 1999
1. Op 18 augustus 1999 omstreeks 09.30 uur ontving de politie een melding van mevrouw P. over geluidsoverlast veroorzaakt vanuit het atelier van verzoekster. Hierop begaven de politieambtenaren G. en Sc. zich ter plaatse. Aldaar bleek dat er een radio aan stond in verzoeksters atelier zonder dat er iemand aanwezig was. Gelet op de omstandigheid dat zich in het atelier een matras bevond, en de ruimte daarom juridisch gezien wellicht als woning moest worden beschouwd, verzochten de betrokken ambtenaren hulpofficier van justitie D. ter plaatse te komen. Deze schreef hierop een machtiging tot binnentreden woning uit ter inbeslagname van de geluidsapparatuur. Mevrouw P. gaf vervolgens de adresgegevens van verzoekster op aan de betrokken ambtenaren. Daarna wendden G. en Sc. zich tot de nabij gelegen woning van verzoekster. Na een kort contact met verzoekster bij de voordeur van haar woning begaven de betrokken ambtenaren zich opnieuw naar het atelier. Verzoekster arriveerde daar korte tijd later. Verzoekster opende de deur van het atelier, waarna één van de politieambtenaren de stekker van de radio uit het stopcontact trok.
2. Verzoekster diende, bij brief van 18 september 1999 gericht aan de korpsbeheerder, een klacht in over de wijze waarop de betrokken ambtenaren haar hadden bejegend. Verzoekster schreef onder meer dat zij telefonisch in gesprek was op het moment dat de politie aanbelde. Nadat zij de deur had geopend, werd er meteen dreigende taal geuit over het intrappen van de deur van haar atelier en het in beslag nemen van geluidsapparatuur. Verzoekster vroeg zich af of de politie niet gewoon kon vragen of zij haar radio uit of zachter kon zetten.
Vooral met G., die voornamelijk het woord voerde, was geen redelijk gesprek mogelijk. Hij schreeuwde voortdurend, alsof zij een crimineel was. G. stond er op dat verzoekster hem de sleutel van het atelier gaf. Die gaf zij echter aan niemand. Verzoekster deelde G. mee dat zij zich even verder moest aankleden en haar schoenen moest aandoen, en dat zij dan onmiddellijk mee zou gaan naar het atelier. Hierop gebood G. verzoekster opnieuw de sleutel af te geven. Verzoekster weigerde dit en deelde mee dat zij er meteen aan zou komen. G. gaf vervolgens aan dat hij haar ook in bewaring kon stellen, aldus verzoekster.
3. De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht bij de Nationale ombudsman onder meer mee dat toen het de betrokken ambtenaren bleek dat verzoekster telefonisch in gesprek was, zij op een korte en directe wijze hebben verzocht om de sleutel van het atelier. Het was voor hen een gepasseerd station te verzoeken de radio zachter te zetten. Verzoekster is direct en duidelijk aangesproken op het incident en de door de politieambtenaren te nemen maatregelen. Kennelijk kon verzoekster deze directe toon niet waarderen. De korpsbeheerder schatte dan ook in dat de opmerking over een eventuele aanhouding van verzoekster bij haar zwaarder was gevallen dan door de politieambtenaren was bedoeld, daar het voor hen zuiver een ambtelijk gerechtvaardigd gegeven betrof. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond. Dit laat onverlet dat het gedrag van de betrokken ambtenaren door verzoekster wel als onbehoorlijk kan zijn ervaren en andere politieambtenaren in een zelfde situatie mogelijk iets meer geduld aan de dag hadden gelegd, aldus de korpsbeheerder.
4. Getuige T. verklaarde tijdens het onderzoek dat hij zich het voorval waarover verzoekster klaagt nog goed kon herinneren. Vrij kort voor dit voorval waren verzoekster en T. buren geworden. Zij hadden zich wel aan elkaar voorgesteld, maar nog niet nader kennisgemaakt. Inmiddels is verzoekster verhuisd en zijn ze geen buren meer.
In de ochtend van 18 augustus 1999 werd T. opgeschrikt door een luide mannenstem. T. zag dat er een politieagent bij verzoekster voor de deur stond. Verzoekster stond in de deuropening. Een tweede politieagent was aan de straatkant blijven staan, een paar meter van zijn collega en verzoekster verwijderd. De eerste agent deed het woord. Vanwege zijn geschreeuw dacht T. dat verzoekster betrokken was bij een ernstig misdrijf. Toen de tweede agent T. zag staan, fronste hij zijn wenkbrauwen. T. kreeg de indruk dat deze agent verlegen was met de situatie.
Vóór 18 augustus 1999 had T. een paar keer te maken gehad met de agent die het woord deed. Hij trad toen correct op. Daarom dacht T. dat er iets ernstigs aan de hand moest zijn, omdat hij anders niet zo'n toon zou hebben aangeslagen tegen verzoekster.
De agent zei dat hij een sleutel van verzoekster moest hebben. Verzoekster wilde haar sleutel niet afgeven, maar heeft steeds aangeboden om mee te gaan. De agent liet haar echter niet uitspreken. T. dacht dat verzoekster nog op blote voeten in haar ochtendkleding stond. In ieder geval kon zij niet direct meekomen, maar heeft zij gezegd dat ze zo snel mogelijk mee wilde komen. Zij was geheel bereidwillig om mee te werken. Ook reageerde zij timide op het zijns inziens intimiderende gedrag van de agent.
Ook dreigde de agent dat verzoekster in bewaring kon worden gesteld. Tevens zei de agent dat hij de deur zou intrappen als verzoekster bleef weigeren hem de sleutel te geven. Verder zei hij dat verzoekster tegenwerkte. T. vond het heel raar dat hij dit zei, want verzoekster werkte juist niet tegen. De man ging volledig door 't lint. Uiteindelijk zei de agent tegen verzoekster dat ze haar daar wel zouden zien, of iets dergelijks. De agenten vertrokken en verzoekster is kort daarop achter hen aangegaan.
T. kon zich niet herinneren of de agenten verzoekster eerst hebben gevraagd of zij haar radio zachter kon zetten. Volgens hem werd er direct gedreigd de deur in te trappen. Toen T. achteraf hoorde dat het ging om een radio die te hard stond, was hij zeer verbaasd. De zijns inziens overspannen reactie van de agent, die hij verder kende als een redelijke man, kon hij dan ook niet plaatsen.
6.1. De Nationale ombudsman stelt voorop dat het de politie bij de uitoefening van haar taken is toegestaan burgers te wijzen op en te waarschuwen voor de mogelijke consequenties van een non-coöperatieve houding. In geval van het veroorzaken van geluidsoverlast kan dan worden gedacht aan binnentreden door de deur te forceren, aanhouding en inbeslagname van geluidsapparatuur.
6.2. Op grond van de tijdens dit onderzoek verkregen informatie kan worden aangenomen dat betrokken ambtenaar G. tegenover verzoekster heeft gesproken over het forceren van de deur van het atelier, inbeslagname van de geluidsapparatuur, en een eventuele aanhouding van verzoekster. Gelet op hetgeen verzoekster tijdens dit onderzoek naar voren heeft gebracht, alsmede gelet op de verklaring van getuige T. is het voorts voldoende aannemelijk dat verzoekster zeer wel bereid was mee te werken aan het doen ophouden van de geluidsoverlast. De wens van verzoekster om de politie te vergezellen naar het atelier in plaats van de sleutel aan hen af te geven, kan in dit verband niet onredelijk worden genoemd. De gegeven omstandigheden boden dan ook onvoldoende grond voor de door G. geuite waarschuwingen. Bovendien acht de Nationale ombudsman het voldoende aannemelijk dat de toon waarop G. verzoekster heeft aangesproken niet voldeed aan de eis van professionaliteit dat een politieambtenaar zich in gesprekken met burgers beleefd en zorgvuldig uitdrukt. Deze toon maakt het invoelbaar dat verzoekster de opmerkingen van G. heeft ervaren als dreigementen. Al met al acht de Nationale ombudsman de wijze waarop politieambtenaar G. verzoekster heeft bejegend dan ook niet juist.
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
6.3. Niet is gebleken dat betrokken ambtenaar Sc. verzoekster onheus heeft bejegend.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
II. Ten aanzien van de klachtbehandeling
1. Voorts klaagt verzoekster erover dat (de chef van) het regionale politiekorps Kennemerland haar klachtbrief van 18 september 1999 nog niet had afgehandeld op het moment dat zij zich tot de Nationale ombudsman wendde.
2. Verzoekster diende, bij brief van 18 september 1999 gericht aan de korpsbeheerder, een klacht in over de wijze waarop de betrokken ambtenaren haar op 18 augustus 1999 hadden bejegend. De korpsbeheerder droeg deze klacht conform de klachtregeling van het regionale politiekorps Kennemerland over aan de korpschef (vgl. artikel 3 van deze klachtregeling in de Achtergrond). Op 4 oktober 1999 zond de korpschef verzoekster een ontvangstbevestiging van haar klacht.
Bij brief van 11 september 2000 deelde verzoekster de Nationale ombudsman mee dat zij nog geen reactie op haar klacht had ontvangen van het regionale politiekorps Kennemerland. Hierop nam het Bureau Nationale ombudsman contact op met het korps om te informeren naar de afhandeling van de klacht. De klachtencoördinator van de politie deelde mee dat hij recent bij de teamchef die was belast met de behandeling van de klacht had gerappelleerd. Vervolgens deelde de Nationale ombudsman verzoekster, bij brief van 18 oktober 2000, mee dat het gelet op deze informatie van de klachtencoördinator in de rede lag om - ondanks het grote tijdsverloop - de afdoening van de klacht door het korps zelf (nog maximaal 6 weken) af te wachten.
Op 22 februari 2001 deelde verzoekster de Nationale ombudsman mee dat nog steeds niet op haar klacht was gereageerd. Hierop opende de Nationale ombudsman op 27 april 2001 het onderzoek naar verzoeksters klacht richting de korpsbeheerder. Bij brief van 29 mei 2001 reageerde de korpschef alsnog op verzoeksters klacht.
3. Een beginsel van behoorlijke klachtbehandeling is dat binnen de in de klachtregeling voorgeschreven termijnen een beslissing naar aanleiding van de klacht wordt genomen.
De korpsbeheerder heeft erkend dat het oordeel van de korpschef op deze klacht te lang op zich heeft laten wachten, en heeft hiervoor verontschuldigingen aangeboden.
De afhandeling van de klacht heeft ruim twintig maanden geduurd. Deze termijn is evident in strijd met artikel 8 van de klachtregeling van het regionale politiekorps Kennemerland, waarin een afdoeningstermijn van twaalf weken is opgenomen voor klachten als deze (zie Achtergrond), tenzij binnen deze termijn de klager de mededeling wordt gedaan dat de beslissing niet binnen twaalf weken kan worden gegeven en in deze mededeling een termijn wordt genoemd, waarbinnen de beslissing op de klacht wel kan worden verwacht. Een dergelijke mededeling is niet gedaan.
De gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Kennemerland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), is gegrond, behalve ten aanzien van de bejegening door politieambtenaar Sc, op dit punt is de klacht niet gegrond.
\
Onderzoek
Op 22 februari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te Zandvoort, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Kennemerland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Haarlem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd een getuige telefonisch gehoord.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster en betrokken ambtenaar Sc. gaven binnen de gestelde termijn geen reactie. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Betrokken ambtenaar G. berichtte dat zijn visie op de klacht juist was weergegeven.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 18 augustus 1999 omstreeks 09.30 uur ontving de politie een melding van mevrouw P. over geluidsoverlast veroorzaakt vanuit het atelier van verzoekster. Hierop begaven de politieambtenaren G. en Sc. zich ter plaatse. Aldaar bleek dat er een radio aan stond in verzoeksters atelier zonder dat er iemand aanwezig was. Gelet op de omstandigheid dat zich in het atelier een matras bevond, en de ruimte daarom juridisch gezien wellicht als woning moest worden beschouwd, verzochten de betrokken ambtenaren hulpofficier van justitie D. ter plaatse te komen. Deze schreef hierop een machtiging tot binnentreden woning uit ter inbeslagname van de geluidsapparatuur. Mevrouw P. gaf vervolgens de adresgegevens van verzoekster op aan de betrokken ambtenaren. Daarna wendden G. en Sc. zich tot verzoeksters woning. Na een kort contact met verzoekster bij de voordeur van haar woning begaven de betrokken ambtenaren zich opnieuw naar het atelier. Verzoekster arriveerde daar korte tijd later. Verzoekster opende de deur van het atelier, waarna één van de politieambtenaren de stekker van de radio uit het stopcontact trok.
Verzoekster diende, bij brief van 18 september 1999 gericht aan de korpsbeheerder, een klacht in over de wijze waarop de betrokken ambtenaren haar hadden bejegend. De korpsbeheerder droeg deze klacht conform de klachtregeling van het regionale politiekorps Kennemerland over aan de korpschef (vgl. artikel 3 van deze klachtregeling in de Achtergrond). Op 4 oktober 1999 zond de korpschef verzoekster een ontvangstbevestiging van haar klacht. In verzoeksters brief van 18 september 1999, waarvan de Nationale ombudsman op 28 september 1999 een afschrift ontving, staat het volgende vermeld:
"…Bij deze wens ik een klacht in te dienen tegen een tweetal politieagenten, die werkzaam zijn bij het politiekorps te Zandvoort, te weten de heren: G. en Sc., ik voel mij door hen geïntimideerd en onbeschoft behandeld.
Woensdagochtend 18 augustus circa half 10 in de ochtend, wordt er aan mijn deur gebeld. Ik was op dat moment telefonisch in gesprek. Ik doe open en voor mijn deur staan bovengenoemde agenten. Op mijn atelier is de radio aan blijven staan. Er wordt meteen dreigende taal geuit over het intrappen van de deur op mijn atelier, het inbeslagnemen van geluidsapparatuur. Ik vraag of ze niet gewoon kunnen vragen of ik mijn radio uitzet of zachter zet. Wat is er aan de hand?
Ik heb de dag ervoor mijn atelier verlaten met de gedachte 'ik kom zo terug', heb al mijn gereedschap en materiaal buiten laten liggen en ook de radio aan laten staan. Ik ben echter helemaal niet teruggeweest, ik ben een vrij chaotisch mens, dit komt vaker voor.
Echter, vooral met de heer G., die voornamelijk het woord voerde was geen redelijk gesprek mogelijk, hij schreeuwde me voortdurend toe als een crimineel, dit zou de zgn. directe aanpak (nieuw beleid) zijn.
De heer G. stond erop, dat ik hem de sleutel van het atelier gaf, die geef ik echter niemand, ik zei hem ik kom onmiddellijk naar het atelier, even me verder aankleden en m'n schoenen aandoen. Echter weer: 'geef me die sleutel', ik weer 'nee, ik geef die sleutel niet, ik kom er meteen aan'. Hij zei dat hij me ook in bewaring kon stellen (sic!!!), op dat moment dacht ik, dit is een gevaarlijk mens. Heb de telefoon laten bengelen, de hond gegrepen, schoenen ingeschoten en hardhollend ben ik naar mijn atelier gegaan, dit is circa 500 meter van mijn huis.
Daar aangekomen heb ik de deur naar mijn buitenwerkplek opengemaakt om te laten zien dat al mijn spullen nog buiten stonden. De dreigende sfeer werd niet minder, de radio werd uit het stopcontact gehaald er werd beweerd, dat het atelier 'een woning' was, omdat de heer G., 2 matrassen op elkaar gestapeld had zien liggen, ik zei dat hij toch zeker beter wist, dat dit met geen mogelijkheid een woning kon zijn, doch een beeldhouwatelier, waar de grootste blinde en slechtruikende kan waarnemen dat er in stenen gehakt wordt. Hij hield vol 'de wet zegt, dit is een woning'. Ik begreep absoluut de clou hier niet van, ik dacht alleen, dat zal de heer G. op de een of andere manier wel beter uitkomen.
Nogmaals opperde ik de vraag, waarom er niet gewoon was gevraagd of de radio uitgezet kon worden. Op een gegeven moment was voor mij de maat vol en ik heb naar de heer G. gewezen en hem gezegd, dat hij er op kon rekenen, dat ik een dikke klacht tegen hem zou indienen, dat ik er niet van gediend was zo behandeld te worden.
Ik heb hem nog verteld dat ik ongeveer 5 jaar lang wegens burenoverlast in de weer was geweest met de politie, dat ik de politieagenten lachend bij mijn buurman naar binnen zag gaan en er lachend weer uitgaan, dat deze buurman mij 2x lichamelijk mishandeld had, dat ik gesprekken met de korpschef van destijds heb gehad, die mij voortdurend bevestigde in mijn streven om hiervan proces verbaal op te laten maken, doch uiteindelijk is er - zelfs na driekwart jaar bellen en zeuren van mijn kant - nooit iets van terechtgekomen en dit zou dus de aanpak van burenoverlast zijn.
Wat er precies gebeurde, weet ik niet, of de andere agent, de heer Sc., heeft hem zachtjes geschopt, of het licht ging bij de heer G. branden, maar agent G. bond in, ze zouden met de officier van justitie gaan overleggen of met een meerdere, of de geluidsapparatuur toch zou kunnen blijven staan.
De heren agenten gingen een paar minuten naar buiten. Toen heette het, dat ik een gele kaart gekregen had. Ik vroeg hen, of ze aan konden geven of de radio op een bepaalde geluidssterkte kon aanstaan, dat konden ze niet. Ik zei dat ik er nl. niets voor voelde om steeds de politie op mijn nek te krijgen, omdat ik als ik 's nachts wil werken, 's nachts werk, ik heb een atelier gehuurd opdat er niemand last van me heeft, het gebouw is uitdrukkelijk bedoeld als werkruimte voor beeldend kunstenaars en heeft nadrukkelijk geen woonfunctie. Met omwonenden in de straat heb ik goed contact, er heeft zich nog nooit iemand beklaagd over overlast, hooguit een enkele maal dat er te hard met de voordeur gesmeten wordt 's nachts.
Ik heb mij de rest van de dag beraden, of ik me wel of niet zou beklagen over dit gedrag, ik voel nl. op mijn klompen aan dat als ik nog eens ooit met de heer G. te maken krijg, hij mij een eventuele klacht zal proberen te vergelden.
Ben om ongeveer 17.00 uur naar het politiebureau van Zandvoort gegaan, om de namen van de desbetreffende agenten te vragen. Ik vroeg dit aan een mevrouw, die ging naar achteren, en twee minuten later kwam (naar later bleek) agent Sc. aan de balie. Waarom ik hun namen moest hebben, hij had er duidelijk geen zin in, wenste geen pen of papiertje te geven, toen ik zei dat ik vond dat ik schandelijk behandeld was en er over dacht een klacht in te dienen, zei hij dat ik had geweigerd medewerking te verlenen. Dit hield hij tot driemaal vol ik zei hem dat hij stond te liegen, dat ik drie keer had gezegd, ik kom onmiddellijk naar het atelier, maar als hij de andere agent de hand boven het hoofd hield, zou ik het altijd tegen hen afleggen omdat ik alleen was en hoe kan ik bewijzen wat er wel gebeurd was. Razend ging ik weg, ik had een vriendin bij me die dit gebeuren op het politiebureau kan bevestigen.
Dezelfde dag 's avonds om een uur of elf loop ik met mijn hond op straat; een nieuwe buurman, komt naar mij toe, 'wat er precies aan de hand was geweest en wat een schandelijk gedrag die politieagenten deze ochtend vertoond hadden'. Hij zei: 'en ze wilden je ook nog in bewaring stellen, terwijl ik je drie keer heb horen zeggen ik kom onmiddellijk naar het atelier'.
De heer T. dit is de nieuwe buurman, zei dat ik een klacht moest indienen en dat ik er op kon rekenen dat hij zou getuigen. Omdat ik van mening ben, dat het door de heren agenten vertoonde gedrag dermate op machtsmisbruik berust en omdat ik er van overtuigd ben dat ik niet zomaar toevallig die eenling ben die hier mee te maken krijgt, bepleit ik bij u te onderzoeken of er vaker zo gehandeld wordt, misschien is het zinnig in de buitendienst wat minder machoachtige figuren te laten werken die het heerlijk vinden macht te hebben…"
2. Bij brief van 11 september 2000 deelde verzoekster de Nationale ombudsman mee dat zij nog geen reactie op haar klacht had ontvangen van het regionale politiekorps Kennemerland.
Hierop nam het Bureau Nationale ombudsman contact op met de politie om te informeren naar de afhandeling van de klacht. De klachtencoördinator van de politie deelde mee dat hij recent had gerappelleerd bij de teamchef die was belast met de behandeling van de klacht. Bij brief van 18 oktober 2000 deelde de Nationale ombudsman verzoekster mee dat het gelet op deze informatie van de klachtencoördinator in de rede lag om - ondanks het grote tijdsverloop - de afdoening van de klacht door de politie zelf (nog maximaal 6 weken) af te wachten.
Op 22 februari 2001 deelde verzoekster de Nationale ombudsman mee dat nog steeds niet op haar klacht was gereageerd.
Op 27 april 2001 opende de Nationale ombudsman het onderzoek naar verzoeksters klacht richting de korpsbeheerder.
3. Bij brief van 29 mei 2001 reageerde de chef van het regionale politiekorps Kennemerland alsnog op verzoeksters klacht. In deze brief staat het volgende vermeld:
"…Naar aanleiding van uw brief, d.d. 18 september 1999, inhoudende een klacht over het optreden van enkele medewerkers van het politiebasisteam Zandvoort van mijn korps, heeft de uitvoerend teamchef, de inspecteur van politie O., een onderzoek ingesteld.
Allereerst wil ik mijn excuses aanbieden voor het feit dat het zo lang heeft geduurd voordat uw klacht schriftelijk is afgehandeld. De klacht is door de heer O. onmiddellijk in behandeling genomen. Echter door allerlei oorzaken, waaronder werkdruk, is de klacht in zijn bureaulade blijven liggen zonder u te informeren.
Uw klacht heeft met name betrekking op het feit dat door de betreffende politiemedewerkers gebruik zou zijn gemaakt van machtsmisbruik en dat u onbeschoft zou zijn behandeld.
De beide politiemedewerkers reageerden op een klacht over geluidsoverlast. Deze geluidsoverlast was, volgens de meldster reeds enige uren aan de gang. Door de betrokken politiemensen is uw atelierruimte bekeken en is de geluidsoverlast geconstateerd.
Daar zij van mening waren dat uw atelierruimte mogelijk tot een woonruimte kon worden gerekend, heeft men advies ingewonnen bij de dienstdoende hulpofficier van justitie, die ter plaatse is gekomen en die eveneens de geluidsoverlast heeft geconstateerd en een machtiging heeft afgegeven om, indien nodig, zonder uw toestemming de ruimte te betreden en de geluidsoverlast te doen ophouden.
Later kwamen de betrokken politiemensen er achter dat u mogelijk in uw woning in de Y-straat te Zandvoort verbleef.
De politiemedewerkers zijn vervolgens naar uw woonadres gegaan en hebben u kort en direct uitleg gegeven en vroegen om de sleutel van uw atelierruimte. U weigerde de sleutel af te geven en deelde mede telefonisch in gesprek te zijn.
Daar de betreffende politiemensen hierop niet konden wachten, hebben ze u meegedeeld dat zij naar de atelierruimte terug zouden gaan en desnoods de deur zouden verbreken.
Gelukkig is het niet zover gekomen en heeft u de deur voor de politiemensen kunnen openen.
Daar het een serieuze melding betrof, die naar het oordeel van de betrokken politiemedewerkers en de ter plaatse gekomen hulpofficier van justitie direct opgelost diende te worden, hebben zij u hiervan verwittigd.
Naar mijn oordeel hebben de betreffende politiemensen juist gehandeld.
Wellicht is de communicatie tussen u en de politiemensen kort en zakelijk geweest, maar niet onheus of onvriendelijk.
De betrokken politiemensen hebben zelfs nog even op uw komst bij het atelier gewacht in plaats van de deur te verbreken.
Ik acht het optreden van de betrokken politiemensen derhalve niet onrechtmatig of onbehoorlijk en beschouw uw klacht dan ook als ongegrond.
Een en ander laat onverlet dat het geheel bij u wel als onprettig kan zijn overgekomen."
B. Standpunt verzoekster
Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt KORPSBEHEERDER
1. Op 12 juli 2001 deelde de korpsbeheerder in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:
"Het betrof hier een geval van geluidsoverlast, die kennelijk gedurende de nachtelijke uren had voortgeduurd.
De melding van die overlast werd in de ochtend om 09.25 uur gedaan door een buurtbewoner.
De surveillance-eenheid, die ter plaatse kwam, constateerde een dermate geluidsoverlast vanuit het pand X-weg (…) te Zandvoort dat zij het nodig achtte om daartegen op te treden.
Daar de betrokken politiemedewerkers konden waarnemen dat er in het onderhavige pandgedeelte ondermeer een matras lag, gingen zij er, gelet op het wettelijke gegeven 'betreden van plaatsen', voor de zekerheid van uit dat het hier een woning zou betreffen.
Dat mevrouw S., als gebruikster van het pand, daar anders tegenaan kijkt is logisch, daar zij haar eigen situatie kent en mogelijk niet geheel op de hoogte is van de 'Algemene wet op het binnentreden' en de daarin vermelde 'machtiging tot binnentreden'.
Met betrekking tot dit gegeven heeft de surveillance-eenheid een hulpofficier van justitie omtrent het door hen geconstateerde geïnformeerd. Deze hulpofficier is ter plaatse van de geluidsoverlast gekomen en heeft een 'machtiging tot binnentreden van bedoeld pand ter inbeslagneming' aan de politiemedewerkers, de heren G. en Sc. afgegeven.
Naderhand kwam de politiemedewerkers ter ore dat de gebruikster van het onderhavige pand, mevrouw S., woonachtig was op het adres Y-straat (…) te Zandvoort.
Toen zij aldaar aankwamen, bleek dat mevrouw S. telefonisch in gesprek was. Op een korte en directe wijze hebben zij toen kennelijk uit praktische overweging aan haar verzocht om de sleutel van het pand X-weg (…) te Zandvoort te mogen ontvangen teneinde geen onnodige schade en kosten te veroorzaken bij hun verder te ondernemen actie.
Het aan mevrouw S. vragen om 'de radio zachter te zetten' was immers voor hen reeds een gepasseerd station.
Aangenomen dat mevrouw S. inderdaad vergeten was de radio uit te zetten toen zij haar 'atelier' de vorige avond verlaten had, hetgeen bij de politieambtenaren niet bekend was, is het in deze aannemelijk dat beide partijen, de politie enerzijds en mevrouw S. anderzijds, tegenstrijdig tegen het incident aankijken. Ik acht het dan ook logisch dat mevrouw S., qua zicht op de zaak, niet op een lijn zat met de betrokken politiemedewerkers en dat dit de communicatie tussen beide partijen niet ten goede heeft beïnvloed, mede gelet op het feit dat mevrouw S. nog iets opving over een 'woning', die door haar gewoon als 'atelier' werd beschouwd.
Toen de politiemedewerkers de sleutel van het 'atelier' (of woning) niet meekregen hebben zij zich logischerwijze weer begeven naar de X-weg (…) te Zandvoort. Zoals zij in hun mutatie in het dagrapport van 18 augustus 1999 aangaven, hebben zij voor de zekerheid enkele minuten gewacht alvorens het perceel X-weg (…) te Zandvoort te betreden.
Hun gedachte kwam uit toen mevrouw S. spoedig ter plaatse kwam en de deur van het pand, middels een sleutel, heeft geopend en hen vrijwillig binnen liet. Van de aan de politiemedewerkers verstrekte machtiging tot binnentreden behoefde in deze geen gebruik te worden gemaakt.
De politiemedewerkers hebben ter plaatse een gesprek gevoerd met mevrouw S., waarbij de radio uitgeschakeld is en de geluidsoverlast was beëindigd. Na dat gesprek hebben zij, in overleg met meergenoemde hulpofficier van justitie, in het voordeel van mevrouw S., de geluidsapparatuur niet in beslag genomen maar haar een zgn. 'gele kaart' toegezegd, hetgeen bij geluidsoverlast door apparatuur veroorzaakt in een woonomgeving, gebruikelijk is in de politieregio Kennemerland.
Ik mag aannemen dat de geluidsapparatuur wel in beslag genomen was indien de gebruiker van het pand(deel), mevrouw S., niet op korte termijn was opgespoord.
Uit het onderzoek van de klachtbehandelaar, de heer O., is gebleken dat mevrouw S. bij haar woning in de Y-straat te Zandvoort, direct en duidelijk is aangesproken op het incident en de door de politiemedewerkers te nemen maatregelen en dat deze 'directe toon' door mevrouw S. kennelijk niet werd gewaardeerd.
Ik schat dan ook in dat het gegeven 'dreigen met aanhouding toen mevrouw S. weigerde de sleutel van het atelier aan de politiemedewerkers te geven......', zoals gesteld in de tweede alinea van uw brief, bij mevrouw S. zwaarder is gevallen dan in werkelijkheid door de politiemedewerkers is bedoeld, daar het voor hen, aangenomen dat de uitspraak gedaan is, zuiver een ambtelijk gerechtvaardigd gegeven betrof.
Evenals de korpschef in zijn beslissing, d.d. 29 mei 2001, met betrekking tot de klacht heeft aangegeven dat hij deze niet gegrond acht, ben ik van mening dat de beide politiemedewerkers in deze niet onrechtmatig en/of onbehoorlijk hebben gehandeld.
Dit laat onverlet dat dit door mevrouw S. wel als zodanig kan zijn ervaren en andere politiemedewerkers in een zelfde situatie mogelijk iets meer geduld aan de dag hadden gelegd.
Ik heb daar begrip voor.
Met betrekking tot het feit dat de klachtbrief, d.d. 18 september 1999, van mevrouw S., voormeld, door de korpsbeheerder nog niet was afgehandeld, zoals door u gesteld in uw brief van 27 april 2001. kan ik u meedelen dat dit niet een zaak van de korpsbeheerder is doch van de korpschef van de regiopolitie Kennemerland. Zoals reeds eerder vermeld is de klacht inmiddels via de korpschef, voormeld, afgehandeld.
Het feit dat de klachtafhandelingstermijn verre is overschreden betreur ik en acht dat gedeelte van de bij u ingediende klacht van mevrouw S. aldus gegrond. Haar klacht had zondermeer sneller afgehandeld dienen te worden. Voor zover dit nog niet is gebeurd bied ik bij deze mevrouw S. namens de korpschef, voormeld, mijn excuses aan voor de te late klachtafhandeling."
2. Bij de brief van de korpsbeheerder bevond zich als bijlage een mutatierapport van 18 augustus 1999. In dit mutatierapport staat onder meer het volgende vermeld:
"Kregen rapp de melding dat er geluidsoverlast zou zijn vanuit de (…)school.
Tp werden rapp aangesproken door P. die klaagde over de radio van S. S. had die radio al vanaf gisteravond aanstaan. P. kwam laat thuis en hoorde dit. Zij is toch in slaap gevallen, maar werd om 06.00 uur wakker van het geluid. Volgens P. bestaan de lokalen uit ateliers, maar heeft zij 12 jaar geleden met de gemeente een deal gemaakt dat zij er mocht wonen, dus een gevalletje geluidsoverlast woonomgeving.
Rapp hoorden inderdaad vanuit app.(…) heavy klassieke muziek. Dit veroorzaakte overlast en diende gestopt te worden.
Rapp hebben een kijkje genomen aan de achterzijde van het pand en zagen dat er een bed in het atelier stond. Derhalve voor de zekerheid hulpofficier van justitie D. tp gevraagd, die direct kwam. Door hem is een machtiging tot binnentreden woning uitgeschreven ter inbeslagname van de geluidsapparatuur.
Toen pas kwam P. met de mededeling dat S. woonde op de Y-straat (…). S. was telefonisch in gesprek. Rapp zijn naar haar toegegaan en hebben van haar de sleutel van het appartement gevraagd. Zij stelde de nogal direct aanspreekwijze van rapp niet op prijs en begon op straat een rel te trappen. Zij weigerde de sleutel af te geven, waarop rapp haar hebben medegedeeld dat zij dan waarschijnlijk een nieuwe deur kan bestellen en wederom naar de X-weg zijn gegaan.
Aldaar voor de zekerheid 5 minuten gewacht en inderdaad de verwachting kwam uit: S. kwam buiten adem aangefietst. Zij liet ons vrijwillig binnen. Van de machtiging dus geen gebruik gemaakt. Toen de gemoederen bedaard waren hebben rapp een gesprek gehad met S. Zij verklaarde dat zij de radio per ongeluk aan had laten staan, al beweerde P. anders, maar kon dit niet staven.
(…)
De verhalen aangehoord en gezien het feit dat een ander die hetzelfde pleegt eerst een waarschuwing / gele kaart kreeg en wij dit in dit geval ook een redelijke oplossing vonden contact gezocht met de hovj die ons inzicht deelde.
Derhalve aan S. een gele kaart toegezegd met het vriendelijke verzoek enige vreedzame coëxistentie te plegen en de mededeling dat de volgende kaart van de kleur rood zal zijn, ergo inbeslagneming van de apparatuur."
3. Bij de brief van de korpsbeheerder bevond zich als bijlage een rapport van 21 mei 2000, opgesteld door politieambtenaar O. In dit rapport staat onder meer het volgende vermeld:
"Naar aanleiding van bijgevoegde klacht van mevr. S. heb ik O. uitvoerend teamchef basisteam Zandvoort op verzoek van de districtschef een onderzoek ingesteld en rapporteer het volgende.
Opmerking klachtbehandelaar
Naar aanleiding van de klacht van mevr. S. heb ik diverse malen getracht contact met haar op te nemen, hetgeen niet lukte. Later bleek dat klaagster in het buitenland verbleef. Uiteindelijk heb ik de klaagster niet in persoon gehoord, doch middels een telefoonverbinding, daar de klaagster nog enige tijd in het buitenland zou verblijven. Dit met toestemming van klaagster. Dit is ook de reden dat niet binnen de daarvoor gestelde termijn is geantwoord.
Aanvullende verklaring klaagster
Klaagster is telefonisch op
12 januari 2000 gehoord. Zij verklaarde: 'De betrokken politiemensen hebben zich niet aan mij voorgesteld. Zij begonnen gelijk te dreigen met het forceren van de deur en eisten de sleutel van het atelier. Ik weigerde dit. Vervolgens gingen de betrokken politiemensen naar het atelier. Ik ben daar toen ook naar toe gegaan. Uiteindelijk heb ik de deur geopend met de sleutel. Vervolgens hebben ze de stekker van de radio, die nog steeds aanstond, eruit getrokken waarna de overlast ophield. Hierna hebben ze overleg gehad met een hulpofficier van justitie, waarna besloten is om de radio niet in beslag te nemen, doch het bij een waarschuwing te laten met de mededeling dat de volgende keer bij geconstateerde overlast de radio inbeslaggenomen zal worden genomen. De radio is door de politieambtenaren weer terug gezet. Vervolgens heb ik mij de gehele dag beraden over het doen van een klacht. Omstreeks 17.00 uur ben ik naar het bureau (…) te Zandvoort gegaan en kreeg uiteindelijk de agent Sc. te spreken. In eerste instantie weigerde hij zijn naam op te geven en ik gaf aan dat ik de behandeling die ochtend schandelijk vond. Sc. vertelde mij dat het aan mij lag, omdat ik medewerking had geweigerd. Ik vertelde hem dat hij stond te liegen, dat ik wel mee gewerkt had doch de sleutel niet had gegeven. Ik voel mij zeer onheus door de politieambtenaren bejegend en geïntimideerd.
Aanvullende verklaring collega's
Door mij zijn, kort na het incident, de betrokken collega's G. en Sc. onafhankelijk van elkaar gehoord.
Zij verklaarden nagenoeg eensluidend:
'In verband met een melding geluidsoverlast zijn we ter plaatse gegaan en hebben de overlast geconstateerd in de (…)school. We hebben vervolgens een onderzoekje ingesteld en bemerkten dat er een matras lag in de ruimte van waaruit de muziekoverlast kwam. Wij hebben toen contact gehad met de hulpofficier van justitie D., die ter plaatse kwam en die een machtiging tot binnentreden heeft gegeven. Daarna hoorden we van de klaagster dat de veroorzaakster in de Y-straat (…) te Zandvoort woonde. Hierna zijn we naar de woning Y-straat (…) gegaan waar we werden aangesproken door een vrouw die opgaf S. te zijn en die het appartement nummer (…) in de (…)school huurde. Aan haar vroegen we de sleutel van het appartement om de muziekoverlast te laten stoppen. Ze weigerde de sleutel af te geven en vertelde ons dat ze telefonisch in gesprek was. Hierop hebben we haar gewezen op het feit dat we een machtiging tot binnentreden hadden en dat we hier gebruik van zouden maken en dat dit ten koste van haar deur zou gaan. We zijn toen weggegaan, terug naar de (…)school en hebben daar nog even gewacht. Kort hierop kwam mevr. S. aangefietst en zij heeft toen de deur tot het appartement geopend. We hebben toen de stekker van de radio uit het contact getrokken waarna de overlast ophield. Na overleg met de hulpofficier van justitie hebben we besloten om niet tot inbeslagname over te gaan doch een waarschuwing te geven middels een gele kaart. Dit houdt in dat bij een volgende overtreding tot inbeslagname van de apparatuur wordt overgegaan.
Het contact met mevr. S. was direct en duidelijk. Zonder omwegen hebben we haar verteld over de overlast en de manier om de overlast te beëindigen. Kennelijk kon ze onze directe toon niet waarderen, doch de overlast had al lang genoeg geduurd en tijd voor discussie hadden we niet.
Later omstreeks 17.00 uur heb ik Sc. in het bureau Zandvoort nog gesproken samen met mevr. S. Ze deelde mee een klacht te willen indienen en wilde onze namen hebben. Ik heb de naam van mijn collega en mij mee gedeeld. Ik heb toen met haar nog gesproken over het voorval en heb haar mijn zienswijze meegedeeld dat zij 's morgens geen medewerking heeft verleend. Zij vond dat ik stond te liegen. Verder heb ik niets te verklaren.
Door mij is herhaalde malen getracht de in de klacht aangehaalde buurman, T. te bereiken. Diverse malen ben ik bij hem aan de deur geweest, ik trof hem niet thuis. Een reactie op een door mij verstuurde uitnodiging, heb ik niet mogen ontvangen, waardoor deze door mij niet is gehoord. Uit de B.P.S. registratie is niet gebleken dat er eerder klachten waren over geluidsoverlast in het perceel X-weg (…) te Zandvoort.
Conclusie
Uit het door mij ingestelde onderzoek is mij niet gebleken, dat de collega's onjuist hebben gehandeld.
De collega's hebben weliswaar zeer direct gecommuniceerd met klaagster maar niet onheus of klantonvriendelijk. Gegeven de omstandigheden was optreden gewenst en is zelfs gewacht op haar verschijnen in plaats van het appartement te openen met een machtiging tot binnentreden afgegeven door een hulpofficier van justitie.
De klacht is derhalve ongegrond
Advies
Ik wil u dan ook in overweging geven om klaagster te berichten dat er geen sprake is van onheus optreden en dat intimidatie, in haar zienswijze misschien wel heeft plaatsgevonden, doch dat dit gezien de overlast en de wettelijke bepalingen noodzakelijk was."
D. Verklaring Getuige T.
In het kader van het onderzoek verklaarde getuige T. op 14 augustus 2001, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:
"Ik kan mij het voorval waarover verzoekster klaagt goed herinneren. Omdat het bijna twee jaar geleden is, kan ik mij niet alle details herinneren. In grote lijnen staat het mij echter nog goed voor de geest.
Vrij kort voor het voorval op 18 augustus 1999 waren verzoekster en ik buren geworden. We hadden ons wel aan elkaar voorgesteld, maar nog niet nader kennisgemaakt. Ik kende verzoekster dus niet goed. Eigenlijk hebben we elkaar door het incident wat beter leren kennen. Inmiddels is verzoekster verhuisd. We zijn nu geen buren meer.
Vrij vroeg in de ochtend van 18 augustus 1999 werd ik opgeschrikt door een luide mannenstem. Ik zou net mijn hond gaan uitlaten. Toen ik keek wat het lawaai te betekenen had, zag ik dat er een politieagent bij verzoekster voor de deur stond. Verzoekster stond in de deuropening. Een tweede politieagent was aan de straatkant blijven staan, een paar meter van zijn collega en verzoekster verwijderd. De eerste agent deed het woord. Vanwege zijn geschreeuw dacht ik dat verzoekster betrokken was bij een ernstig misdrijf. Aangezien ik verzoekster niet goed kende, ging ik ervan uit dat de agent een goede reden moest hebben voor zijn gebrul. Toen de tweede agent mij zag staan, fronste hij zijn wenkbrauwen. Ik kreeg de indruk dat hij verlegen was met de situatie. Op mij kwam het over alsof hij met het voorval in zijn maag zat.
Vóór 18 augustus 1999 had ik een paar keer te maken gehad met de agent die het woord deed. Hij trad toen correct op. Mede daarom dacht ik die ochtend dat er iets zeer ernstigs aan de hand moest zijn, omdat hij anders niet zo'n toon zou hebben aangeslagen tegen verzoekster.
Ik weet niet hoe het gesprek tussen verzoekster en de agent begonnen is. Vanaf het moment dat ik luisterde naar wat er gezegd werd, heb ik het volgende gehoord. De agent zei dat hij een sleutel van verzoekster moest hebben. Verzoekster wilde haar sleutel niet afgeven, maar heeft steeds aangeboden om mee te gaan. De agent liet haar echter niet uitspreken. Als ik het mij goed herinner, stond verzoekster nog in haar ochtendkleding en op blote voeten. In ieder geval kon zij niet direct meekomen, maar heeft zij gezegd dat ze zo snel mogelijk mee wilde komen. Zij was geheel bereidwillig om mee te werken. Ook reageerde zij timide op het mijns inziens intimiderende gedrag van de agent. De agent bleef eisen dat verzoekster hem de sleutel gaf. Toen verzoekster dit weigerde, dreigde hij dat verzoekster in bewaring kon worden gesteld. Ik weet zeker dat hij deze bewoordingen gebruikte. Ook zei de agent dat hij de deur zou intrappen als verzoekster bleef weigeren hem de sleutel te geven. Verder zei hij dat verzoekster tegenwerkte. Ik vond het heel raar dat hij dit zei, want verzoekster werkte juist niet tegen. Ze zei alleen maar dat ze zich even moest aankleden voordat ze mee kon gaan. Wat de agent zei was geen logische reactie op wat verzoekster zei, daarom bleef ik luisteren.
De sleutelwoorden die mij van het incident zijn bijgebleven, zijn 'deur intrappen' en 'in bewaring stellen'. Het was de agent bij de deur die deze woorden gebruikte. Hij moest en zou de sleutel hebben, anders zou hij verzoekster in bewaring kunnen nemen. De man ging volledig door 't lint.
Ik vond het een absurde situatie. Uiteindelijk zei de agent tegen verzoekster: 'We zien u daar wel', of iets dergelijks. De agenten vertrokken en verzoekster is kort daarop achter hen aangegaan.
Als u mij vraagt of de agenten verzoekster eerst hebben gevraagd of zij haar radio zachter kon zetten, antwoord ik dat ik mij dit niet kan herinneren. Volgens mij werd er direct gedreigd de deur in te trappen. Ik heb de agenten niet horen zeggen dat zij geluidsapparatuur in beslag zouden nemen. Wel heeft de agent die bij de deur stond, meermalen gedreigd verzoekster in bewaring te stellen. Verzoekster heeft steeds geprobeerd aan te geven dat ze met de agenten mee wilde gaan, maar ze kwam er niet tussen. De agent liet haar niet uitspreken.
Al met al was het een kort maar hevig incident. Toen ik achteraf hoorde dat het ging om een radio die te hard stond, was ik zeer verbaasd. Ik had iets veel ernstigers verwacht. De mijns inziens overspannen reactie van een agent die ik verder ken als een redelijke man, kan ik dan ook niet plaatsen.
Als u mij vraagt of ik weet dat de politie meermalen heeft geprobeerd contact met mij op te nemen over deze zaak, ben ik zeer verbaasd. Ik weet hier niets vanaf, en ik kan mij niet voorstellen dat zij dit hebben geprobeerd. Ik ben altijd goed bereikbaar, en als het bijvoorbeeld telefonisch niet is gelukt mij te spreken te krijgen, hadden ze me een brief kunnen sturen. Als ik had geweten dat de politie mij in verband met dit voorval wilde spreken, zou ik zeker meteen hebben gereageerd. Omdat ik jarenlang voor de WD in de gemeenteraad heb gezeten, ken ik meer politieambtenaren dan de meeste mensen. Veel van de leidinggevenden binnen het korps kennen mij. Als ze mij echt hadden willen spreken over dit voorval, zou dit ze zeker zijn gelukt.
Volgens mij was het onderzoek van de Nationale ombudsman niet nodig geweest, als de politie mij eerder naar mijn versie van het gebeurde had gevraagd. Dan was direct helder geweest wat er zich heeft afgespeeld. Mijns inziens had de politie excuses moeten aanbieden aan verzoekster, dan was de zaak veel eerder opgelost. Waar gewerkt wordt, worden fouten gemaakt. Je moet dan wel zo eerlijk zijn om voor je fouten uit te komen."
E. Reactie verzoekster
1. Verzoekster deelde in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder, bij brief van 5 september 2001, onder meer het volgende mee:
"De verslagen, c.q. reacties van de politie zitten niet alleen vol met feitelijke fouten, ik sta ook versteld van het subjectieve commentaar wat er overal doorheen verweven is.
Ik zal in een bijlage proberen punt voort punt de onjuistheden te vermelden.
Als ik het antwoord van (…) de korpsbeheerder d.d. 12 juli 2001 lees, dan word ik niet alleen boos, omdat er ongelooflijk moeilijke redeneringen op papier gezet worden, om het gedrag van de betreffende agenten enigszins aannemelijk te maken, tevens wordt er in bijna iedere zin gesuggereerd dat ik niet te goeder trouw zou zijn, maar bovenal omdat er totaal voorbij gegaan wordt aan de essentie van mijn klacht, nl. machtsmisbruik en dit lijkt me een zeer zware aantijging, die iedere korpsbeheerder toch zeer ter harte zou moeten gaan. Het verbaast me echter ook zeer dat er een feit volkomen genegeerd wordt, nl. het pand X-weg (…) is en dit is al jaren bij iedere inwoner van Zandvoort bekend - een gebouw waar ateliers voor beeldende kunstenaars gevestigd zijn die door de gemeente Zandvoort als zodanig verhuurd worden. Ik heb al 18 jaar een beeldhouwatelier ter plaatse waar ik altijd herrie maak, daarvoor heb ik dit pand gehuurd, omdat er in dit gebouw niemand mag wonen, en er geen buren zijn die overlast van mijn herrie hebben - dus ik begrijp niet goed dat er zowat op iedere regel staat dat ik daar een appartement heb. Mocht de politie het niet geweten hebben - wat ik me niet kan voorstellen - dan hebben zij bij het naar binnen kijken, erg veel fantasie gehad, om te denken dat het mijn woning zou zijn, om te kijken moesten ze eerst de hele school door, dan achter op de speelplaats over een aantal kubieke meters marmer en Belgisch hardsteen klimmen om door de ramen naar binnen te kijken. Toen zagen ze een hok vol gereedschap, beelden, stenen, klei etc. etc., en boven op een trap, drie gestapelde oude matrassen met daarop kastjes, en een vloerkleed.
Als je daar een bed in wilt zien, dan wil je heel bewust dat het atelier als woning beschouwd wordt en ik begrijp nog steeds niet goed waarom, maar tijdens de onverkwikkelijke discussie met de heren agenten, heb ik hen al gevraagd wat de bedoeling toch kon zijn, van hun steeds maar herhalen dat het atelier een woning was.
Ook wist de klaagster, mevrouw P., heel goed dat ik daar geen appartement heb, maar dat ik ergens anders woon. Mevrouw P. heeft er al helemaal niets te zoeken, ze is geen beeldend kunstenaar, de gemeente zegt al jaren dat ze het gebouw uit moet.
Het kan toch niet zijn, dat wanneer ik aan het werk ben, waarvoor ik dit atelier gehuurd heb, er een illegale bewoner zich gaat beklagen over geluidsoverlast.
Als u het verslag van de agenten leest, dan schrijven ze zelf (sic) in de 2e alinea, dat P. laat thuis kwam en dat deze P. meedeelt, dat *de lokalen uit ateliers bestaan*!!!
De beide politieagenten dekken elkaar, dat is duidelijk. Hun relaas is dermate verdraaid, dat je je afvraagt of ze soms met klaagster bevriend zijn.
Nogmaals: ik was aan het werk met de radio aan, 's middags al, ik ben even naar huis gegaan - echter die dag niet meer teruggekomen. Mijn gereedschap lag nog buiten. Ook dat heeft de politie gezien.
Ik verwijs nogmaals naar mijn verslag in de hoop, dat eenieder begrijpt, dat ik niet voor de lol een klacht indien. Ik win er niets mee, geen schadevergoeding o.i.d., ik doe e.e.a. uitsluitend omdat ik vind, dat iedere burger dit zou moeten doen. Het mag niet zo zijn, dat wanneer er twee agenten bij elkaar zijn, je als burger totaal afhankelijk bent van de luimen van de heren.
Voor een reactie per regel verwijs ik u naar de bijlage."
2. In de bijlage waarnaar verzoekster in haar brief verwijst, staat onder meer het volgende vermeld:
"'aan haar vroegen we de sleutel van het appartement…'.
Ze hebben wel een sleutel geëist, maar niet van mijn zgn. appartement. Het woord woning viel pas tijdens de latere discussie op het atelier.
(…)
'Kort hierop kwam mevr. S. aangefietst en zij heeft de deur tot het appartement geopend.'
Ik kwam niet aangefietst, doch aangelopen met de hond!! Zie mijn verslag van 18-09-1999.
Laatste alinea:
'Later omstreeks 17.00 uur heb ik Sc. in het bureau Zandvoort nog gesproken samen met mevrouw S.'
Ik heb alleen met Sc. gesproken, dit was de agent waarvan ik 's morgens dacht dat hij G. schopte, om hem tot kalmte te manen.
Pagina 3 - conclusie dat er niet onheus of klantonvriendelijk gehandeld zou zijn. Waar de schrijver deze conclusies op baseert, terwijl ik een heel duidelijk en uitgebreid verslag heb gestuurd, dat begrijp ik werkelijk niet (verslag d.d. 18 september 1999).
(…)
Brief van politie Kennemerland aan mw. S. d.d. 29-5-2001 (…)
'…en vroegen om de sleutel van uw atelierruimte. U weigerde de sleutel af te geven…' (…)
Ik weigerde inderdaad de sleutel af te geven, heb echter meerdere malen gezegd, ik kom er onmiddellijk aan. G. kon echter niet veel meer bedenken dan deuren intrappen, in hechtenis nemen en persevereerde dit soort dreigementen.
(…)
Brief van de Politie Kennemerland d.d. 12-7-2001 (…)
'gepasseerd station'
Hoezo?? Lijkt me de voor de hand liggende vraag.
(…)
Verslag van rapporteurs G. en Sc. dd. 18 aug. 1999
(…)
'…en hebben van haar de sleutel van het appartement gevraagd.'
Dit is niet waar, de agenten hebben de sleutel van het atelier geëist, dus niet van het appartement en ook niet gevraagd. (…)
'…ze begon een rel te schoppen.'
Belachelijk, ik heb gezegd: waarom vragen jullie niet gewoon of ik de radio zachter of uit wil zetten en ook heb ik gezegd, jullie krijgen mijn sleutel niet, die geef ik nooit af, maar ik kom eraan!! (…)
Ik heb de agenten voortdurend gezegd, dat ik het normaal zou vinden, dat er eerst gevraagd zou worden de radio zachter of uit te zetten. Toen ik de agent G. dreigde met een aanklacht tegen hem, begon men over een gele kaart. Ik denk nog steeds dat de andere agent hem op dat moment schopte."
Achtergrond
Klachtregeling van het regionale politiekorps Kennemerland
Artikel 3:
"De klachtenbehandeling kent twee fasen:
a. de behandeling van de klacht en de afdoening daarvan in eerste instantie door de korpschef;
b. het onderzoek van de klacht door de korpsbeheerder met inschakeling van de adviescommissie.
De tweede fase treedt in werking indien de klager bij de korpsbeheerder bezwaar maakt tegen de wijze waarop zijn klacht door de korpschef is afgedaan.
De klager kan zich met zijn klacht rechtstreeks richten tot de korpsbeheerder, met een beargumenteerd verzoek tot behandeling en afdoening."
Artikel 7, derde en vierde lid:
"3. De klachtbehandeling door de korpschef kan vanuit twee optieken plaatsvinden:
a. bemiddeling: het oplossen van de onvrede door partijen tot elkaar te brengen, waarbij een leidinggevende bemiddelend optreedt als klachtbehandelaar;
b. voorlopig-formele afdoening: het onderzoek van de klacht door de klachtbehandelaar, ten behoeve van een gemotiveerde beslissing van de korpschef omtrent de rechtmatigheid en behoorlijkheid van het gewraakte politieoptreden en de daarop gebaseerde maatregelen.
4. In beginsel kan de klager vooraf, danwel tijdens de behandeling van de klacht kiezen voor:
- bemiddeling ter oplossing van de klacht;
- een formele afdoening van zijn klacht.
Bemiddeling vindt niet plaats indien
a. de aard en de ernst van de klacht zich daartoe naar het oordeel van de korpschef niet leent;
b. de aangeklaagde politiefunctionaris(sen) daaraan niet wenst/wensen mee te werken."
Artikel 8, derde en vierde lid:
"3. Op de klacht dient door de korpschef uiterlijk 12 weken na ontvangst te worden beslist.
4. Indien niet binnen deze termijn op de klacht kan worden beslist, wordt klager hiervan voor het verstrijken van de termijn mededeling gedaan. In deze mededeling wordt vermeld binnen welke termijn de beslissing op de klacht kan worden verwacht."