Verzoekster klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden haar op 4 april 1999 hebben behandeld. Verzoekster klaagt er met name over dat de betrokken ambtenaren:
- haar niet hebben betrokken bij het zoeken naar een oplossing voor het probleem dat tussen verzoekster en haar man was ontstaan, en haar slechts vijandig en agressief hebben benaderd;
- haar hebben aangehouden;
- haar de reden van de aanhouding niet hebben meegedeeld;
- haar hebben geboeid;
- haar hebben ingesloten;
- haar handtas hebben doorzocht;
- haar hebben gediscrimineerd en beledigd; in dit verband stelde verzoekster onder meer dat een van de betrokken ambtenaren de volgende opmerkingen heeft gemaakt:"Ha ha, British woman, British woman, Bulawayo, Bulawayo" en "You mad woman";
- geen proces-verbaal van aanhouding of van bevindingen hebben opgemaakt.
Voorts klaagt verzoekster erover dat haar klacht van 6 april 1999 is onderzocht door een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden op wie de klacht mede betrekking had.
Ten slotte klaagt verzoekster erover dat de chef van het regionale politiekorps Haaglanden, ondanks rappel, niet heeft gereageerd op haar brief van 31 maart 2000.
Beoordeling
I. Algemeen
1. In de nacht van 4 april 1999 vond er in een woning aan de X-straat te Den Haag een gewelddadige fysieke confrontatie plaats tussen verzoekster (hierna ook: mevrouw M.H.) en haar echtgenoot (hierna ook: de heer M.). Daarbij liepen beide partijen licht fysiek letsel en enige materiële schade op. Verzoekster maakte omstreeks 02.50 uur van de confrontatie melding bij het regionale politiekorps Haaglanden. In vervolg op deze melding kwamen de politieambtenaren Hu. en D. omstreeks 03.00 uur ter plaatse. Kort daarna arriveerden ook de politieambtenaren E. en L.
Omstreeks 04.00 uur heeft de politie verzoekster aangehouden en overgebracht naar het politiebureau, alwaar zij is voorgeleid aan hulpofficier van justitie R. Vervolgens is verzoekster ingesloten en de volgende ochtend heengezonden.
2. In het mutatierapport dat de politie van de gebeurtenissen op 4 april 1999 heeft opgemaakt staat onder meer het volgende vermeld:
"Door meldkamer gestuurd naar genoemde locatie. Er zou ter plaatse een vrouw worden geslagen. Ter plaatse gekomen bleek dat dit een echtelijke ruzie was waarbij beide partijen schade hadden opgelopen. Na een uur geprobeerd te hebben een gesprek met mevrouw aan te gaan, moeite opgegeven, de vrouw kon erg veel vertellen maar niet luisteren. Mevrouw vertelde daar niet te wonen en dat hun in Engeland gesloten huwelijk niet meer geldig was. Meneer vertelde ook dat mevrouw in Engeland woonde en voor de feestdagen over was gekomen. Na herhaaldelijk een poging tot bemiddeling te hebben ondernomen, is mevrouw door ons aangehouden ter zake huisvredebreuk. Nadat dit 3 x door meneer in het Engels is gevorderd.
Aanvulling S.:
Op 4 april gebeld met dhr. M. om te vragen of hij wel of geen aangifte zou komen doen. Hij wist niet wat hij wilde. Eigenlijk wilde hij een goed gesprek hebben met de verdachte. Gezien de woedende staat van de verdachte (die de hele nacht tegen de celdeur heeft geschopt) bleek dit niet mogelijk te zijn. Afgesproken met dhr. M. dat hij om 11.00 uur aan het bureau zou komen om de zaak nader te bespreken. Het was niet mogelijk om de verdachte te horen aangezien zij nog steeds zeer recalcitrant was.
Toen dhr. M. om 11.25 uur nog niet was langs geweest hebben T. en ik besloten om de verdachte in vrijheid te stellen.
Zij reageerde erg boos op haar aanhouding en deelde mee hier werk van te maken bij de Britse Ambassade. Zij gaat een klacht indienen tegen de politie."
II. Ten aanzien van de bemiddeling en de vijandige en agressieve benadering
1. Verzoekster klaagt over de wijze waarop de politieambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden haar op 4 april 1999 hebben behandeld. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats met name over dat de ambtenaren haar niet hebben betrokken bij het zoeken naar een oplossing voor het probleem dat tussen haar en haar echtgenoot was ontstaan, en haar slechts vijandig en agressief hebben benaderd.
2. Naar aanleiding van het optreden van het regionale politiekorps Haaglanden in de nacht van 4 april 1999 diende het Justitieel Klachten Bureau (JKB) te Den Haag, bij brief van 6 april 1999, namens verzoekster, een klacht in bij het regionale politiekorps Haaglanden. In reactie op deze klacht stelt de waarnemend (wnd.) chef van het onderdeel Den Haag/ Haagse Hout-Scheveningen, bij brief van 6 juli 1999, namens de burgemeester van Den Haag, onder meer dat de politie ruim een uur heeft getracht te bemiddelen tussen partijen en dat verzoekster zich agressief opstelde en elke medewerking weigerde. Verzoekster rook naar het gebruik van alcohol en schreeuwde gedurende het gehele incident. Zij was volstrekt niet voor rede vatbaar. In het politiebureau was verzoekster nog steeds dermate agressief dat zij in een politiecel is geplaatst. In deze cel heeft zij gedurende langere tijd tegen de celdeur getrapt. Op aanspreken reageerde zij zo agressief dat communicatie niet mogelijk was, aldus de wnd. onderdeelchef.
3. De korpsbeheerder verwees tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman voor zijn reactie op verzoeksters klacht op dit punt naar deze brief van de wnd. chef van het onderdeel Den Haag/Haagse Hout-Scheveningen.
4. De betrokken ambtenaren Hu., D., E. en L. hebben ieder voor zich, samengevat, verklaard dat zij wel degelijk hebben getracht verzoekster bij de bemiddeling te betrekken en dat niet de politie, maar juist verzoekster zich agressief en non-coöperatief heeft opgesteld.
5. De lezing van de betrokken ambtenaren vindt steun in de hiervoor genoemde brief van het JKB, alsmede in de bij het verzoekschrift gevoegde schriftelijke verklaringen van verzoekster en haar echtgenoot. In de brief van het JKB staat onder meer dat de politie heeft getracht verzoekster te kalmeren. In schriftelijke verklaringen van verzoekster en haar echtgenoot staat onder meer, samengevat, dat verzoekster hysterisch was en in shocktoestand verkeerde, en dat zij zodanig overstuur was dat zij gedurende het eerste half uur van de aanwezigheid van de politie niet in staat was te vertellen wat er was gebeurd. Verzoeksters echtgenoot vertelde de politie over de vechtpartij. In de schriftelijke verklaring van verzoekster staat verder dat zij zichzelf op enig moment heeft opgesloten in de keuken en dat zij de politie heeft gevraagd haar alleen te laten. Pas na enige tijd liet zij de politie toe in de keuken, waarna de politie haar met vriendelijke woorden trachtte gerust te stellen. Zij bleef evenwel continue huilen, aldus verzoekster.
6. De Nationale ombudsman ziet in het licht van de hiervoor onder 2. tot en met 5. opgenomen informatie geen reden de betrokken ambtenaren het verwijt te maken dat zij verzoekster niet voldoende hebben betrokken bij het zoeken naar een oplossing voor het probleem dat tussen haar en haar echtgenoot was ontstaan, en haar slechts vijandig en agressief hebben benaderd. De Nationale ombudsman gaat er hierbij vanuit dat met name verzoeksters overspannen toestand de oorzaak is geweest van een situatie waarbij zij slechts in beperkte mate bij de bemiddeling kon worden betrokken.
De onderzochte gedraging is daarmee op dit punt behoorlijk.
III. Ten aanzien van de aanhouding
1. Verzoekster klaagt er tevens over dat de politie haar heeft aangehouden.
2. Tijdens de interne klachtprocedure stelt de wnd. chef van het onderdeel Den Haag/ Haagse Hout-Scheveningen in zijn brief van 6 juli 1999 op dit punt het volgende.
Op 4 april 1999 hebben de betrokken ambtenaren geprobeerd te bemiddelen bij een conflict tussen verzoekster en haar echtgenoot, de heer M. In de woning waren enkele vernielingen aangericht en het werd na ruim een uur bemiddelen duidelijk dat het niet verantwoord was om beide personen samen in de woning achter te laten. Bij de bemiddeling namen de agenten aan dat verzoekster niet woonachtig was in dit pand. Zij baseerden zich hierbij onder meer op de mededeling van verzoekster dat zij woonachtig zou zijn in Engeland en dat haar huwelijk ontbonden zou zijn. Nadat de heer M., die verklaarde wel woonachtig te zijn in het betreffende pand, diverse malen had gevorderd dat verzoekster de woning moest verlaten, waaraan zij geen gevolg gaf, is zij ter zake huisvredebreuk aangehouden. De heer M. zegde de agenten toe dat hij aangifte van dit strafbare feit zou doen op het politiebureau.
Achteraf moet geconstateerd worden dat verzoekster nog is gehuwd met de heer M. en dat derhalve geen sprake kan zijn van huisvredebreuk. Aanhouding van verzoekster op deze grond had dus niet plaats moeten vinden. Op dit punt achtte de onderdeelchef verzoeksters klacht dan ook gegrond.
3. Verzoekster kon zich niet verenigen met deze beoordeling aangezien daaraan volgens haar onjuiste feiten ten grondslag zijn gelegd. Verzoekster stelde dat van een verdenking wegens huisvredebreuk nooit sprake is geweest. Volgens haar heeft haar echtgenoot nooit gevorderd dat zij het pand moest verlaten. Verzoekster stelde dat zij de politie heeft meegedeeld dat zij weliswaar verbleef en werkzaam was in Engeland, maar dat zij nog steeds was gehuwd met de heer M., alsmede dat zij op grond van haar huwelijkse voorwaarden alle recht had om in de woning te verblijven.
In dit verband wees verzoekster er tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman nog op dat zij in de gemeentelijke basisadministratie op het betreffende adres stond ingeschreven, dat zich op de voordeur van de woning een naambordje bevond met verzoeksters naam en de naam van haar echtgenoot, dat zij in het bezit was van een brief van haar toenmalige advocaat, die was gericht aan het betreffende adres, alsmede dat zich in de woning bevond een exemplaar van de akte houdende huwelijkse voorwaarden inzake het huwelijk tussen verzoekster en haar echtgenoot, d.d. 31 december 1997.
Verzoekster stelde dat het (onterechte) vermoeden van huisvredebreuk is aangewend als excuus voor haar aanhouding en daarop volgende detentie, die in feite waren ingegeven als oplossing na de mislukte bemiddeling. Volgens verzoekster is de reden voor aanhouding pas naderhand opgemaakt.
4. Verzoeksters echtgenoot stelde dat hij de politie niet heeft toegezegd aangifte wegens huisvredebreuk te zullen doen. Hij heeft de politie slechts te kennen gegeven aangifte wegens mishandeling en zaaksbeschadiging te zullen overwegen. Verzoeksters echtgenoot stelde verder dat hij niet heeft gevorderd dat verzoekster de woning moest verlaten en dat verzoekster tegen de politie heeft gezegd dat zij alle recht had om in de woning te verblijven.
5. De korpsbeheerder verwees tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman voor zijn reactie op verzoeksters klacht op dit punt naar de hiervoor onder 2. genoemde brief van de wnd. chef van het onderdeel Den Haag/Haagse Hout-Scheveningen.
6. Betrokken ambtenaar D. verklaarde dat hij en zijn collega's handelden op basis van de informatie die zij ter plaatse kregen van zowel de man als verzoekster. In zijn herinnering waren de man en verzoekster naar Engels recht met elkaar gehuwd, maar woonden zij niet meer op één adres. De vrouw woonde in Engeland. De man wilde dat de vrouw de woning zou verlaten. Hij heeft dit meerdere malen aan verzoekster verzocht. D. kon zich niet meer goed herinneren wanneer, waar en in wiens bijzijn de man verzoekster heeft gevorderd de woning te verlaten.
Betrokken ambtenaar E. verklaarde dat het zijn intentie was om partijen eerst tot rust te brengen en dan te bezien of de politie een bemiddelende rol zou kunnen spelen. De houding van verzoekster bleef echter dermate opstandig dat het E. verstandig leek wanneer zij de nacht elders zou doorbrengen. Naar zijn inschatting was de kans groot dat wanneer de politie hen samen in de woning zou achterlaten er weer een confrontatie zou plaatsvinden waarvoor de politie zou moeten verschijnen. E. stelde dat de heer M. te kennen gaf dat hij de hoofdbewoner was en dat verzoekster, die in Londen woonde, slechts was overgekomen voor de feestdagen. De heer M. gaf wel aan dat hij naar Engels burgerlijk recht was gehuwd met verzoekster, maar dat het huwelijk nog niet in Nederland was ingeschreven. Op een gegeven moment werd de heer M. het zat en gaf hij duidelijk te kennen dat verzoekster de woning moest verlaten. De heer M. heeft zeker drie keer in het Engels gevorderd dat verzoekster de woning moest verlaten. Toen zij hier niet aan voldeed, is zij door de politie aangehouden voor huisvredebreuk.
Betrokken ambtenaar L. verklaarde dat verzoekster zei dat ze voor een weekje in Nederland was, voor een vakantie of iets dergelijks en dat ze in Engeland woonde. Ze zei dat ze getrouwd was geweest met degene met wie ze in huis was en met wie ze ruzie had. Toen collega D. en L. van verzoekster te horen kregen dat ze in Engeland woonde, heeft D. dit doorgegeven aan de andere twee collega's. Verzoekster heeft niet kenbaar gemaakt dat zij ook recht had op de woning. Op het moment waarop de man van verzoekster vorderde dat zij het huis moest verlaten, waren zij in woonkamer.
Betrokken ambtenaar Hu. verklaarde dat verzoekster heeft gesteld dat zij in Engeland woonde en dat zij een paar dagen in Nederland was. De man verklaarde dit ook. Beide personen verklaarden dat ze een knipperlichtrelatie hadden en dat ze naar Nederlands recht niet waren getrouwd. Daarom was de politie van mening dat hier sprake was van huisvredebreuk. Toen uiteindelijk bleek dat er geen oplossing was voor het conflict en de man verzoekster al een aantal malen had gevorderd het pand te verlaten, heeft de politie de man verzocht verzoekster in haar aanwezigheid voor de laatste maal duidelijk te verzoeken de woning te verlaten. Hij heeft dit ook in het Engels gedaan, zodat zeker was dat verzoekster het begreep. Daarna ging verzoekster op haar rechten staan, ze wilde de namen van de betrokken ambtenaren. Ze zei daarbij echter niets over haar recht op de woning, aldus Hu.
7. Artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) stelt onder meer strafbaar het wederrechtelijk in een woning vertoeven en zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen (zie Achtergrond, onder 1.). Dit delict staat bekend onder de naam huisvredebreuk.
8. Uit het voorgaande blijkt dat de lezing van de politie niet strookt met de lezing van verzoekster en haar echtgenoot. Met name ten aanzien van de vereiste vordering tot verwijdering als bedoeld in artikel 138 Sr staan de lezingen van verzoekster en haar echtgenoot enerzijds en die van de politie anderzijds tegenover elkaar, terwijl niet is gebleken dat de ene lezing meer aannemelijk is dan de andere. Mitsdien blijft in het midden welke feiten en omstandigheden precies vooraf zijn gegaan aan verzoeksters aanhouding. Wat daar ook van zij, ook indien wordt uitgegaan van de lezing van de betrokken ambtenaren waarin de bedoelde vordering wel heeft plaatsgevonden, dient te worden geconcludeerd dat het optreden van de politie de toets der kritiek niet kan doorstaan. De Nationale ombudsman volgt dan ook de korpsbeheerder in zijn standpunt dat verzoekster ten onrechte is aangehouden. Hierbij wordt evenwel aangetekend dat zulks niet alleen achteraf bezien het geval is, zoals de korpsbeheerder heeft gesteld, maar ook reeds op het moment van de aanhouding zelf. De Nationale ombudsman acht daarvoor met name redengevend dat het aannemelijk is dat er op het moment van aanhouding onduidelijkheid moet hebben bestaan over de status van het huwelijk tussen verzoekster en haar echtgenoot en de betekenis van dit huwelijk voor het recht van verzoekster om in de woning te verblijven. Zulks leidt de Nationale ombudsman af uit de verschillen in de verklaringen van de betrokken ambtenaren over de status van verzoeksters huwelijk (zie hiervóór, onder 6.), alsmede uit het verschil tussen het mutatierapport en het proces-verbaal van aanhouding op dit punt. In het proces-verbaal staat dat de politie bleek dat verzoekster en haar echtgenoot waren gehuwd in Engeland, maar dat zij niet meer samenleefden, terwijl in het mutatierapport staat dat het in Engeland gesloten huwelijk niet meer geldig was. Tegen de achtergrond van de genoemde onduidelijkheid omtrent verzoeksters huwelijk wordt - ook indien er vanuit wordt gegaan dat de vereiste vordering wel is gedaan geconcludeerd dat er onvoldoende aanleiding bestond om verzoekster als verdachte van huisvredebreuk aan te houden.
Al met al wordt dan ook geoordeeld dat verzoekster ten onrechte is aangehouden.
De onderzochte gedraging is daarmee op dit punt niet behoorlijk.
9. De handelingen die uit de aanhouding zijn voortgevloeid (het gebruik van handboeien (V.), het insluiten (VI.), en het doorzoeken van de handtas (VII.)) dienen daarmee eveneens als niet behoorlijk te worden aangemerkt. Niettemin zal in het hiernavolgende kort op die klachtonderdelen worden ingegaan, om na te gaan of zij, wanneer zij op zichzelf worden bezien, de toets der kritiek kunnen doorstaan.
10. Ten overvloede overweegt de Nationale ombudsman op grond van de tijdens dit onderzoek verkregen informatie dat aanhouding van verzoekster en/of haar echtgenoot wegens mishandeling zeer wel gerechtvaardigd geweest zou kunnen zijn.
IV. Ten aanzien van het niet meedelen van de reden van aanhouding
1. Verzoekster klaagt er verder over dat haar de reden van haar aanhouding niet is meegedeeld. Ook verzoeksters echtgenoot heeft aangegeven dat de reden van de aanhouding niet is meegedeeld.
2. De politie is op grond van bepalingen van internationale verdragen verplicht om een ieder die wordt aangehouden onverwijld op de hoogte te brengen van de reden van de aanhouding (zie Achtergrond, onder 3.).
3. Tijdens de interne klachtprocedure stelt de wnd. chef van het onderdeel Den Haag/ Haagse Hout-Scheveningen op dit punt in zijn brief van 6 juli 1999 dat verzoekster zowel ter plaatse als op het politiebureau is meegedeeld van welk strafbaar feit zij werd verdacht. Verzoekster heeft dit kennelijk als gevolg van haar toestand niet begrepen.
4. De korpsbeheerder verwees tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman voor zijn reactie op verzoeksters klacht op dit punt naar deze brief van de wnd. chef van het onderdeel Den Haag/Haagse Hout-Scheveningen.
5. Betrokken ambtenaar D. verklaarde dat de reden van aanhouding volgens hem wel was meegedeeld. Hij dacht dat hij dit had meegedeeld aan verzoekster.
Betrokken ambtenaar E. ging ervan uit dat verzoekster meteen is meegedeeld waarvoor zij was aangehouden Dat is ook de standaardprocedure. E. wist niet meer wie dit heeft meegedeeld. Betrokken ambtenaar Hu. verklaarde dat de politie verzoekster zowel in het Nederlands als in het Engels heeft geprobeerd uit te leggen waarvoor zij was aangehouden. Betrokken ambtenaar L. verklaarde dat de reden van aanhouding wel was meegedeeld, maar ook zij wist niet meer door wie. Ten slotte verklaarde hulpofficier van justitie R. dat verzoekster in ieder geval tijdens de voorgeleiding is meegedeeld waarvoor zij was aangehouden.
6. Aldus staan de lezingen van verzoekster en de politie tegenover elkaar. Uit het onderzoek zijn onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan één van de lezingen meer aannemelijk is dan de andere; om die reden moet de Nationale ombudsman zich op dit punt onthouden van een standpunt.
V. Ten aanzien van het gebruik van handboeien
1. Verder klaagt verzoekster erover dat de politie haar handboeien heeft omgelegd bij het vervoer naar het politiebureau.
2. Artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar geeft een ambtenaar onder bepaalde voorwaarden de bevoegdheid een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd ten behoeve van het vervoer handboeien aan te leggen (zie Achtergrond, onder 4.).
Gezien de opgewonden en emotionele houding van verzoekster - die zelf stelt dat zij hysterisch was en in shocktoestand verkeerde - gedurende de aanwezigheid van de politie, alsmede gelet op de omstandigheid dat kort voor de komst van de politie een gewelddadige fysieke confrontatie had plaatsgevonden tussen verzoekster en haar echtgenoot, kon een risico voor de veiligheid van de politieambtenaren en van verzoekster, als bedoeld in voornoemd artikel 22 van de Ambtsinstructie, ontstaan tijdens de overbrenging naar het bureau. Zo bezien, hebben de politieambtenaren in redelijkheid kunnen besluiten om verzoekster te boeien.
VI. Ten aanzien van het insluiten
1. Verder klaagt verzoekster erover dat de politie haar op het politiebureau heeft ingesloten. Omstreeks 04.00 uur heeft de politie verzoekster overgebracht naar het politiebureau, alwaar zij is voorgeleid aan hulpofficier van justitie R. Vervolgens is verzoekster ingesloten en de volgende ochtend om 11.25 uur heengezonden.
2. Op grond van artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering (Sv; zie Achtergrond, onder 2.) is de politie bevoegd een aangehouden verdachte voor maximaal 6 uur voor verhoor op te houden, met dien verstande dat de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens niet wordt meegerekend. Dit betekent dat de politie voor de periode van verzoeksters insluiting tot 09.00 uur geen verwijt treft.
Ten aanzien van de insluiting vanaf 09.00 uur tot de heenzending is van belang dat verzoekster ook in die periode niet is verhoord. In beginsel dient een verdachte te worden verhoord gedurende de toepassing van het dwangmiddel ophouden voor verhoor. Dit uitgangspunt kan uitzondering leiden indien de verdachte bijvoorbeeld door zijn of haar overspannen toestand tijdelijk niet in staat is om te worden verhoord.
Betrokken ambtenaar S. heeft verklaard dat het niet goed mogelijk was om verzoekster te horen, aangezien zij zich ook in de ochtend recalcitrant is blijven gedragen. Verzoekster heeft daarentegen gesteld dat het wel degelijk mogelijk was om met haar te communiceren. Nu de feiten en omstandigheden op dit punt niet voldoende zijn komen vast te staan, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een standpunt.
VII. Ten aanzien van het doorzoeken van de handtas
1. Voorts klaagt verzoekster erover dat de politie haar handtas heeft doorzocht. Verzoekster stelde in dit verband onder meer dat zij wist dat de handtas was doorzocht omdat op het moment dat zij haar handtas bij heenzending weer terug kreeg het papieren geld en de overige bescheiden keurig waren opgevouwen en geordend, terwijl dit bij de insluiting niet het geval was.
2. De korpsbeheerder deelde in reactie op deze klacht mee dat nu verzoeksters aanhouding onrechtmatig is geweest, het onderzoek in de handtas ook onrechtmatig was. Hij achtte de klacht op dit punt dan ook gegrond.
3. De bevoegdheid tot onderzoek in een handtas van een aangehouden verdachte kan ontstaan in het kader van inbeslagneming of ter vaststelling van de identiteit (vgl. artikel 94 en 95 Sv, respectievelijk (ten tijde van de onderzochte gedraging) artikel 61c Sv, in Achtergrond, onder 2.) Hiervan is in deze zaak echter niet gebleken.
Voorts kan de inhoud van een handtas worden bekeken in het kader van de zogenoemde huishoudelijke fouillering (zie Achtergrond, onder 5.). Uit de op dit punt niet weersproken verklaring van verzoekster blijkt evenwel dat het doorzoeken van de handtas niet is geschied in haar bijzijn bij de huishoudelijke fouillering maar na insluiting tijdens haar verblijf in een politiecel. Ook is niet gebleken dat de politie heeft voldaan aan de volgende formele vereisten die worden gesteld voor inbewaringneming bij de huishoudelijke fouillering: op basis van de Ambtsinstructie dienen politieambtenaren nauwkeurig aantekening te maken van alle voorwerpen en kledingstukken die zij bij insluiting in bewaring nemen, en moet deze aantekening door de ingeslotene en de politieambtenaar worden ondertekend, waarna de ingeslotene hiervan een afschrift ontvangt.
4. Nu niet is gebleken van een geldige titel wordt geconcludeerd dat verzoeksters handtas ten onrechte na haar insluiting is doorzocht.
VIII. Ten aanzien van het discrimineren en beledigen
1. Ook klaagt verzoekster erover dat de betrokken ambtenaren haar hebben gediscrimineerd en beledigd. Verzoekster stelde dat zij door het optreden van de politie is gediscrimineerd op grond van haar geslacht, huidskleur en/of nationaliteit. Zij concretiseerde haar klacht op dit punt door er op te wijzen dat juist zij, een Britse vrouw met een donkere huiskleur, was aangehouden en niet haar blanke Nederlandse echtgenoot. In dit verband stelde verzoekster verder dat hulpofficier van justitie R. op het politiebureau de volgende opmerkingen heeft gemaakt: "Ha ha, British woman, British woman, Bulawayo, Bulawayo" en "You mad woman".
2. Tijdens de interne klachtprocedure stelt de wnd. chef van het onderdeel Den Haag/ Haagse Hout-Scheveningen op dit punt in zijn brief van 6 juli 1999 onder meer dat geen van de betrokken ambtenaren opmerkingen heeft gemaakt die op discriminatie zouden kunnen duiden, dat de betrokken ambtenaren zeker niet de intentie hadden om te discrimineren, en dat verzoekster en niet haar echtgenoot is aangehouden verband houdt met het misverstand dat verzoekster zich niet rechtmatig in de woning bevond.
3. De korpsbeheerder verwees tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman voor zijn reactie op verzoeksters klacht op dit punt naar deze brief van de wnd. chef van het onderdeel Den Haag/Haagse Hout-Scheveningen.
4. Betrokken ambtenaar D. verklaarde dat hij zich niets van discriminatie of belediging kan herinneren.
Betrokken ambtenaar E. stelde dat de politie verzoekster steeds met respect heeft behandeld. Hem is niet gebleken dat verzoekster op enig moment door politieambtenaren is beledigd of uitgescholden. Het was juist verzoekster die zich agressief opstelde.
Verzoekster liet de politie ook op geen enkele manier uitpraten. Dat betekende dat zij haar soms wel duidelijk moesten afkappen, met bijvoorbeeld de volgende woorden: "nu moet u even stil zijn, nu ben ik aan de beurt om iets te zeggen", aldus E.
Betrokken ambtenaar Hu. ontkende ook dat verzoekster is gediscrimineerd door de politie. Hij wees ook op de Turkse afkomst van zijn collega D. en de Surinaamse afkomst van zijn collega L.
Ook L. stelde dat de politie verzoekster niet heeft gediscrimineerd of anderszins beledigd. Zij is zelf negerin en D. is van Turkse afkomst. Daarmee is discriminatie dus niet echt aannemelijk, aldus politieambtenaar L.
Betrokken ambtenaar R. is ook niets bekend over discrimineren en beledigen. Hij ging ervan uit dat dit ook niet is gebeurd, anders zou hij er zeker tegen zijn opgetreden.
5. Hiervoor is onder III. reeds geoordeeld dat verzoeksters aanhouding niet juist was. Op grond van de tijdens dit onderzoek verkregen informatie is de Nationale ombudsman evenwel niet aannemelijk geworden dat de betrokken ambtenaren met deze aanhouding ook de intentie hadden om te discrimineren en dat juist verzoekster en niet haar echtgenoot is aangehouden hiermee verband houdt.
De onderzochte gedraging is dan ook in zoverre behoorlijk.
6. Ten aanzien van de beledigende opmerkingen: "Ha ha, British woman, British woman, Bulawayo, Bulawayo" en "You mad woman" moet de Nationale ombudsman zich van een oordeel onthouden. Op dit punt staat de lezing van de politie tegenover de lezing van verzoekster, terwijl niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de ene lezing meer aannemelijk maakt dan de andere.
IX. Ten aanzien van het niet opmaken van het proces-verbaal van aanhouding of van bevindingen
1. Voorts klaagt verzoekster erover dat de politie geen proces-verbaal van aanhouding of van bevindingen heeft opgemaakt.
2. Artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) verplicht opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Artikel 153 Sv eist onder meer dat de opsporingsambtenaren het proces-verbaal persoonlijk en op ambtseed opmaken, en dat het is gedagtekend en ondertekend.
Ingevolge de Richtlijn schriftelijke vastlegging dwangmiddelen (Stcrt. 1994, 96), die gold ten tijde van de onderzochte gedraging, dient te allen tijde proces-verbaal te worden opgemaakt van handelingen van de politie waarbij dwangmiddelen zijn toegepast, uitgaande van het moment van aanhouding van de verdachte (zie Achtergrond, onder 2.).
3. In reactie op de klacht verstrekte de korpsbeheerder de Nationale ombudsman een afschrift van een niet ondertekend proces-verbaal van de aanhouding van verzoekster op 4 april 1999, gedateerd 8 september 1999.
4. Betrokken ambtenaar D. heeft verklaard dat er wel een proces-verbaal van aanhouding is opgemaakt. Betrokken ambtenaar E. stelde dat dat nog dezelfde nacht is gebeurd. Betrokken ambtenaar Hu. wist niet meer wie het proces-verbaal van aanhouding heeft opgemaakt. Ten aanzien van de datum uit september stelde Hu. dat dit wel zou komen doordat het exemplaar in september 1999 is uitgedraaid. De computer past namelijk automatisch de datum aan. Normaal gesproken wordt het proces-verbaal direct na de aanhouding opgemaakt, aldus Hu. Betrokken ambtenaar L. verklaarde overeenkomstig de verklaring van Hu.
5. Ter completering van het dossier verzocht de Nationale ombudsman de korpsbeheerder om een afschrift toe te zenden van het originele proces-verbaal van aanhouding met daarop de handtekeningen van de betrokken ambtenaren.
6. In reactie hierop berichtte de korpsbeheerder dat het proces-verbaal van aanhouding van verzoekster niet is ondertekend door de betrokken ambtenaren en niet is geborgen in de administratie van het betreffende politiebureau. De korpsbeheerder constateerde dat hiermee is gehandeld in strijd met de hiervoor onder 2. genoemde regelgeving en dat hierover een onderhoud zou volgen met de betrokken ambtenaren.
De reden van de genoemde omissies was waarschijnlijk gelegen in het feit dat er achteraf geen aangifte is gedaan van huisvredebreuk, aldus de korpsbeheerder.
7. De Nationale ombudsman volgt de korpsbeheerder in zijn standpunt en acht het dan ook niet juist dat het proces-verbaal niet is ondertekend en afgehandeld volgens de vereiste procedure.
De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook in zoverre niet behoorlijk.
X. Ten aanzien van de klachtbehandeling door een betrokken ambtenaar
1. In haar klacht van 6 april 1999, ingediend door het Justitieel Klachten Bureau, klaagde verzoekster onder meer over haar insluiting op het politiebureau op 4 april 1999.
Omstreeks 04.00 uur heeft de politie verzoekster overgebracht naar het politiebureau, alwaar zij is voorgeleid aan hulpofficier van justitie R. Vervolgens is verzoekster ingesloten en de volgende ochtend om 11.25 uur heengezonden. Hulpofficier van justitie R. is omstreeks 06.30 uur afgelost door hulpofficier van justitie T. Vanaf dat moment droeg T. verantwoordelijkheid voor het voortduren van de vrijheidsbeneming.
In de reactie van 6 juli 1999 op verzoeksters klacht staat dat de klacht is onderzocht door politieambtenaar T.
2. Verzoekster klaagt tevens over de wijze waarop het regionale politiekorps Haaglanden haar klacht van 6 april 1999 heeft afgehandeld. Verzoekster klaagt er met name over dat haar klacht is onderzocht door ambtenaar T. op wie de klacht mede betrekking had.
3. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht op dit punt niet gegrond. Hij stelde dat T. de klacht op correcte manier had onderzocht.
4. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht aan een aantal voorwaarden te voldoen. Zo vereist een behoorlijke klachtbehandeling dat bij interne klachtbehandeling door een bestuursorgaan de behandeling van de klacht gebeurt door een persoon die niet betrokken is geweest bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft. Deze norm is onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie. In dit licht bezien moet dan ook worden geconcludeerd dat het niet juist is dat betrokken ambtenaar T. de klacht heeft onderzocht.
De onderzochte gedraging is dan ook op dit punt niet behoorlijk.
XI. Ten aanzien van het niet beantwoorden van brieven
1. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat de chef van het regionale politiekorps Haaglanden, ondanks rappel, niet heeft gereageerd op haar brief van 31 maart 2000.
2. De korpsbeheerder heeft erkend dat verzoeksters brief door een administratieve slordigheid niet is beantwoord. Hiervoor zijn excuses op zijn plaats, aldus de korpsbeheerder.
3. De politie heeft gehandeld in strijd met de vereiste administratieve nauwkeurigheid door verzoekers brief onbeantwoord te laten.
De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is gegrond, behalve ten aanzien van het niet betrekken bij de bemiddeling, het slechts vijandig en agressief benaderen, en het discrimineren, op deze punten is de klacht niet gegrond, terwijl geen oordeel wordt gegeven ten aanzien van het niet meedelen van de reden van aanhouding en de beledigende opmerkingen.
Onderzoek
Op 4 juli 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M.H. te Den Haag, ingediend door de heer mr. W.H. Jebbink, advocaat te Den Haag, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werden zeven betrokken ambtenaren gehoord. Een betrokken ambtenaar reageerde schriftelijk op de klacht. Daarnaast werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. De korpsbeheerder en betrokken ambtenaar R. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In de nacht van 4 april 1999 maakte verzoekster (hierna ook: M.H.) bij het regionale politiekorps Haaglanden telefonisch melding van een twist tussen haar en de heer M., verzoeksters echtgenoot, in een woning aan de X-straat te Den Haag. In vervolg op deze melding kwamen de ambtenaren D., E., Hu. en L. ter plaatse.
2. Naar aanleiding van het hierop volgende optreden van het regionale politiekorps Haaglanden diende het Justitieel Klachten Bureau te Den Haag, bij brief van 6 april 1999, namens verzoekster, een klacht in bij het regionale politiekorps Haaglanden. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
"Tijdens het telefonisch spreekuur van 6 april 1999, wendde zich tot mij mevr. M.H. (…) met het volgende relaas:
'(…) 4 april 1999, hadden cliënt, een Engelse, en haar echtgenoot, Nederlandse nationaliteit, ruzie om 3.30 uur. Deze ruzie verliep van een stevige verbale confrontatie over in een fysiek gewelddadige confrontatie. Mevrouw werd panisch van angst na verscheidene dreigementen van haar man dat zij 112 heeft gebeld. De politie is gekomen, zij probeerden mevrouw te kalmeren. Dit gelukte tot op zekere hoogte totdat de politieagenten haar zeiden dat zij het huis van haar man moest verlaten. Ze hoefde niet te proberen een hotel in Den Haag te bespreken, immers het was Pasen en alles zat al vol. Het beste zou zijn dat zij, inmiddels was het al 4.00 uur 's nachts, naar haar familie in Assen zou gaan. Ten eerste was het huis de echtelijke woning en dus niet zomaar van haar man, dit heeft zij verscheidene malen bekend gemaakt. Ten tweede zou deze reis per trein moeten gebeuren, een vrouw alleen, die geen Nederlands spreekt, waar ook nog eens bij komt dat er géén treinen rijden naar Assen om dat uur van de nacht. Dit alles maakte cliënt helemaal van slag en hysterisch. Er waren twee agenten aanwezig op dat moment. Een van hen sprak haar aan, de ander stond achter haar en zei haar dat ze onbeleefd was, daar zij met haar rug naar hem stond gekeerd en hij sprak (ook) tegen haar. Cliënt heeft dit ervaren als een regelrechte provocatie. Haar werd gevraagd mee te gaan het bureau. Zij wilde weten waarom, dit werd haar niet verteld, wel werd haar gemeld dat als zij niet mee ging dat ze dan in de boeien moest. Compleet van slag als mevrouw was (net een fysieke confrontatie met de nodige dreigementen achter de rug hebbend, geen Nederlands kunnen spreken, uit het echtelijk huis worden gesommeerd en waarschijnlijk als vrouw 's nachts op de trein naar Assen worden gezet, zich geprovoceerd voelend door hen die haar juist zouden helpen), riep zij maar iets in de zin van "gooi me maar in boeien en neem me dan mee". Dit gebeurde, mevrouw ging mee naar het bureau. Zij vroeg of ze haar ambassade mocht bellen, hier heeft zij recht op, dit werd haar echter niet toegestaan. Mevrouw was nu helemaal van slag en was niet willend haar naam te geven, met als gevolg dat ze in de cel werd gezet. Er werd haar gezegd dat er om 10.00 uur de volgende ochtend iemand haar zou halen, dit werd 11.00 uur. Zij werd uit de cel gelaten en weer "los" gelaten. Toen zij haar tas, die haar afgenomen was, weer terug kreeg, wilde zij controleren of alles wel in orde was. Dit werd haar niet toegestaan in het bureau, "of mevrouw zo snel mogelijk wilde weg gaan". Daarop volgend verliet cliënt het pand, zonder ook maar te weten wat de reden was van haar arrestatie, zonder dat zij haar ambassade heeft mogen bellen en bij het vrijkomen uit de cel nogmaals onvriendelijk bejegend te worden.'
Naar aanleiding van het bovenstaande, wil Justitieel Klachtenbureau, namens mevrouw M.H. een klacht indienen en wel op grond van het volgende:
* Mevrouw M.H. is zeer onheus bejegend door de agenten, zelfs geprovoceerd. In haar worden is zij inhumaan behandeld.
* Mevrouw M.H. is haar recht ontnomen om haar ambassade te bellen, waar zij het recht toe heeft.
* Mevrouw M.H. is vast gehouden zonder een verdenking jegens haar, althans haar is niets medegedeeld, terwijl zij daar meerdere keren naar gevraagd heeft. Er is haar ook geen p.v. (proces-verbaal; N.o.) meegegeven."
3. Bij brief van 6 juli 1999 reageerde de wnd. chef van het onderdeel Den Haag/Haagse Hout-Scheveningen, namens de burgemeester van Den Haag, als volgt op deze klacht:
"…Op 28 april 1999 werd door de heer Ma., Vice Consul van de Britse Ambassade, eveneens namens klaagster een klacht ingediend over het bedoelde politieoptreden. De inhoud van deze klacht komt overeen met de klacht die U mocht ontvangen. (…)
Mevrouw M.H. klaagt met name over de volgende feiten.
1. Klaagster vindt dat zij zeer onheus is behandeld door de ter plaatse aanwezige agenten. Zij vindt dat ze is geprovoceerd en dat zij inhumaan is behandeld.
2. Klaagster vindt dat haar het recht is onthouden om haar ambassade telefonisch te informeren over haar vrijheidsberoving.
3. Klaagster vindt dat zij is vast gehouden zonder dat er een verdenking tegen haar zou zijn, althans er is haar niets medegedeeld alhoewel zij daar meerdere keren naar gevraagd heeft. Er is haar geen proces-verbaal meegegeven.
4. Uit de brief van de heer Ma. blijkt tevens dat klaagster van mening is dat zij op grond van haar huidskleur en/of nationaliteit is gediscrimineerd.
Uit het onderzoek, ingesteld door de inspecteur van politie T., waarbij de betrokken agenten werden gehoord, is mij het volgende gebleken.
Ad 1. Op 4 april 1999 hebben de betrokken agenten van politie (…) geprobeerd te bemiddelen in perceel X-straat (…) in Den Haag bij een conflict tussen de heer M. en mevrouw M.H. In het pand waren enkele vernielingen aangericht en het werd na ruim een uur bemiddelen duidelijk dat het niet verantwoord was dat beide personen samen in het perceel zouden achterblijven.
Bij deze bemiddelingspoging namen de agenten aan dat klaagster in dit pand niet woonachtig was. Zij baseerden zich hierbij onder meer op de mededeling van klaagster dat zij woonachtig zou zijn in Engeland en dat haar huwelijk met de heer M. ontbonden zou zijn. Nadat de heer M., die verklaarde wel woonachtig te zijn in eerdergenoemd pand, diverse malen had gevorderd dat mevrouw de woning zou verlaten, waaraan klaagster geen gevolg gaf, is zij terzake huisvredebreuk aangehouden.
De heer M. zegde de agenten toe dat hij aangifte van het strafbare feit van huisvredebreuk zou doen aan het Bureau Nieuwe Parklaan te Den Haag.
Achteraf moet geconstateerd worden dat klaagster nog gehuwd is met de heer M. en dat derhalve geen sprake kan zijn van huisvredebreuk. Aanhouding van klaagster op deze grond had dus niet plaats moeten vinden. De betrokken agenten hebben onafhankelijk van elkaar verklaard dat mevrouw M.H. zich gedurende het incident non-coöperatief heeft opgesteld. Zij rook naar het gebruik van alcohol en heeft gedurende het incident continue staan schreeuwen. Zij bleek op geen enkele wijze voor rede vatbaar. In de woning is haar door de agenten uitgelegd van welk strafbaar feit zij verdacht werd, waarna zij is aangehouden. Hoewel dit in de Engelse taal heeft plaats gevonden heeft klaagster dit - kennelijk als gevolg van haar toestand - niet begrepen. Aangekomen aan het politiebureau was mevrouw M.H. nog steeds niet voor rede vatbaar. Zij was dermate agressief dat zij in een politiecel is geplaatst. In deze cel heeft zij gedurende langere tijd tegen de celdeur getrapt. Op aanspreken reageerde zij zo agressief dat communicatie niet mogelijk was.
Ten aanzien van het aspect van aanhouding acht ik uw klacht gegrond; m.b.t. een onheuse bejegening van klaagster is evenwel niets kunnen blijken.
Ad 2. Gezien het feit dat mevrouw M.H. zich agressief opstelde en elke medewerking weigerde, was het niet mogelijk om haar zelf telefonisch contact op te laten nemen met de Britse ambassade.
Gelet op het Verdrag van Wenen en een notawisseling tussen Groot Brittannië en Nederland had de politie in dit geval zelf de betrokken consul moeten informeren over de vrijheidsberoving van klaagster.
Hoewel dit op het moment van aanhouding (04.00 uur 's nachts) wellicht niet mogelijk zou zijn gebleken, had dit zo nodig op een later tijdstip moeten plaats vinden.
Ik acht de klacht m.b.t. dit aspect gegrond.
Ad 3. Zowel in perceel X-straat (…) te Den Haag, als ook aan het Bureau Nieuwe Parklaan is klaagster medegedeeld van welk strafbaar feit zij werd verdacht. Er is geen proces-verbaal opgemaakt tegen mevrouw M.H. terzake huisvredebreuk omdat de heer M. afzag van het doen van aangifte en daarbij tevens is gebleken dat het verblijf in de woning door het huwelijk van klaagster met de heer M. niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Op het moment dat de heer M. aan Bureau Nieuwe Parklaan kenbaar maakte geen aangifte te willen doen is mevrouw M.H. terstond (11.10 uur) in vrijheid gesteld. Zie verder conclusie ad 1.
Ad 4. Voor wat betreft het feit dat mevrouw M.H. vindt dat zij gediscrimineerd is op grond van haar huidskleur, is uit onderzoek niet kunnen blijken dat dit het geval geweest is. Geen van de betrokken agenten heeft opmerkingen gemaakt die hierop zouden kunnen duiden. De intentie om mevrouw te discrimineren was er volgens de agenten zeer zeker niet. Evenmin ben ik van mening dat klaagster is gediscrimineerd vanwege haar buitenlandse nationaliteit. Dat zij (en niet de man) is aangehouden en uit de woning verwijderd had als reden het hiervoor vermelde misverstand, waarbij werd aangenomen dat klaagster zich niet rechtmatig in de woning bevond. Op dit punt acht ik de klacht dan ook ongegrond.
Indien u zich niet met mijn oordeel kunt verenigen kunt u zich binnen 6 weken wenden tot de korpsbeheerder van het Regiokorps Haaglanden (…), die een oordeel over uw klacht uitspreekt na raadpleging van de klachtencommissie. In plaats van deze beroepsgang kunt u zich ook rechtstreeks wenden tot de Nationale Ombudsman…"
B. Standpunt verzoekster
1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht. Ter ondersteuning van de klacht deelde verzoeksters gemachtigde in het verzoekschrift voorts onder meer het volgende mee:
"4. Klaagster kan zich niet verenigen met het oordeel van de politie op drie van de vier klachten. Aan de beoordeling van de eerste klacht zijn volgens klaagster onjuiste feiten ten grondslag gelegd. De twee overige klachten (klacht 3 en 4) zijn volgens klaagster ten onrechte ongegrond verklaard.
"Klachten
5. Klaagster acht zich onheus en inhumaan behandeld door de politie Haaglanden. Ik omschrijf de specifieke klachten in het navolgende. Ik zal daarbij aangeven om welke redenen klaagster van mening is dat haar klachten gegrond dienen te worden verklaard.
6. Ik geef eerst een weergave van de feiten volgens klaagster en haar echtgenoot.
Feiten
7. Ik merk over de feiten op dat zowel klaagster als haar man een uitgebreid opstel hebben geschreven over het optreden van de politie Haaglanden jegens klaagster op 4 april 1999 (zie hierna, onder B.2. en B.3.; N.o.). (…)
8. Hieronder volgt een weergave van de relevante punten.
9. Klaagster heeft de Britse nationaliteit en is getrouwd met een Nederlander, de heer M. Klaagster is volgens de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven op het adres X-straat (…) in Den Haag en woont daar ook feitelijk. Haar man woont daar eveneens.
10. Op 4 april 1999, om ongeveer 2.30 - 3 uur in de ochtend, bevonden klaagster en haar echtgenoot zich in de echtelijke woning. Zij kregen een ruzie, welke escaleerde in het gebruik van fysiek geweld. Klaagster werd door haar echtgenoot geslagen althans geduwd. In reactie daarop sloeg klaagster haar echtgenoot. Daarop werd onder meer de bril van klaagsters echtgenoot vernield. Klaagster hecht eraan hierover op te merken dat zij nooit eerder fysiek geweld jegens haar echtgenoot had gepleegd.
11. Klaagster voelde zich zeer door het jegens haar gepleegde geweld bedreigd en verzocht om hulp van de politie middels het alarmnummer 112. Kort daarop verschenen bij de woning twee politieambtenaren. Zij werden door klaagster binnengelaten. Even later verschenen een derde en een vierde ambtenaar.
12. Klaagster was erg overstuur en kon de politieambtenaren gedurende het eerste half uur van hun aanwezigheid in de woning niet vertellen wat er was gebeurd. Haar man vertelde hen over de vechtpartij.
13. Een van de agenten stelde voor dat het beter zou zijn wanneer klaagster of haar man niet zou overnachten in de woning. Naar mening van deze politieambtenaar zou in het geval beiden zou blijven overnachten wederom escalatie kunnen plaatsvinden van de ruzie.
14. De politieambtenaren suggereerden daarop dat klaagster de woning diende te verlaten. Zij zou volgens de politieambtenaren kunnen overnachten bij familieleden in Assen. Aangezien klaagster niet over een vervoermiddel beschikte en er op dat tijdstip geen treinen richting Assen reden, zou klaagster volgens de politie kunnen overnachten in een hotel in Amsterdam (volgens de politieambtenaren waren alle hotels in Den Haag in verband met Pasen volgeboekt).
15. De politieambtenaren hebben klaagster niet gevraagd naar haar standpunt. Zij was het met voorgestelde oplossing oneens. Zij gaf de politieambtenaren te kennen dat de woning ook haar woning was. Ze vertelde daarbij onder meer dat de meeste meubels in de woning aan haar toebehoorden.
16. Ten gevolge van laatstgenoemde mededeling pakte klaagsters echtgenoot in aanwezigheid van de politieambtenaren een fruitmes en maakte daarmee stekende bewegingen in de richting van de meubels van klaagster. Twee daarbij aanwezige politieambtenaren reageerden niet op deze gedraging. Een derde daarbij aanwezige politieambtenaar verzocht klaagsters echtgenoot het mes terug te leggen, waaraan klaagsters echtgenoot gehoor gaf.
17. Uiteindelijk besloot de politie dat klaagster mee kon naar het politiebureau om aldaar de nacht door te brengen. Klaagster weigerde vrijwillig mee te gaan.
18. De politie vertelde haar daarop dat zij niet het recht had om in het huis te verblijven. Klaagster deelde vervolgens de politie (nogmaals) mee dat de X-straat (…) haar huwelijks adres was, een en ander gezien haar huwelijkscontract. De daaropvolgende vraag van de politie, of zij niet inmiddels gescheiden waren, werd door klaagster ontkennend beantwoord.
19. Vervolgens werd klaagster aangehouden. Zij zat op dat moment in een stoel. Zij werd met geweld door de politieambtenaren uit haar stoel getrokken. Haar werden handboeien aangelegd. Haar tas werd eveneens door de politie meegenomen. Haar vraag aan de politieambtenaren wat de reden was van haar aanhouding werd door hen niet beantwoord. Aan haar wens om telefonisch contact op te nemen met de Britse ambassade werd door de politieambtenaren op dezelfde wijze geen gehoor gegeven.
20. De politieambtenaren vroegen klaagsters echtgenoot of hij aangifte wenste te doen. Daarmee doelden zij op het geweld en de zaaksbeschadiging, door klaagster tegen hem gepleegd. Klaagsters echtgenoot deelde de politie daarop mee aangifte te zullen overwegen.
21. Bij aankomst op het politiebureau informeerde klaagster opnieuw naar de reden van haar aanhouding. Zij kreeg hierop wederom geen antwoord.
22. Klaagster werd vervolgens opgesloten in een cel. Zij heeft voortdurend op de celdeur gebonkt om de aandacht van de politieagenten te trekken, aangezien zij door hen in kennis wilde worden gesteld van de reden van haar arrestatie en detentie.
23. Een van de agenten is gedurende de nacht bij haar gekomen en heeft haar de volgende bewoordingen toegeroepen: "Ha ha, British woman, British woman, Bulawayo, Bulawayo".
24. Klaagster werd op 4 april 1999 om 11.00 uur heengezonden. Zij is niet verhoord. Er is ook geen proces-verbaal van aanhouding of bevindingen opgemaakt.
Klacht 1
25. Klaagster is ten onrechte aangehouden.
26. De korpsbeheerder heeft als volgt over de aanhouding geoordeeld:
"Achteraf moet geconstateerd worden dat klaagster nog gehuwd is met de heer M. en dat derhalve geen sprake kan zijn van huisvredebreuk. Aanhouding van klaagster op deze grond had dus niet moeten plaatsvinden."
27. De volgende feiten en omstandigheden zijn aan dit oordeel ten grondslag gelegd:
- de agenten namen aan dat klaagster niet in het pand X-straat (…) woonachtig was;
- klaagster heeft de politie meegedeeld dat zij in Engeland woonachtig zou zijn en dat haar huwelijk met de heer M. ontbonden zou zijn;
- de heer M. heeft diverse malen gevorderd dat klaagster de woning zou verlaten;
- de heer M. zegde de agenten toe dat hij ter zake van huisvredebreuk aangifte zou doen bij de politie.
28. Klaagster stelt dat van een verdenking wegens huisvredebreuk nooit sprake is geweest. Dit is aannemelijk gezien de volgende feiten en omstandigheden:
- klaagsters echtgenoot stelt nooit te hebben gevorderd dat klaagster het pand moest verlaten;
- klaagsters echtgenoot stelt dat hij de politie niet heeft toegezegd aangifte wegens huisvredebreuk te zullen doen. Hij heeft de politie slechts te kennen gegeven aangifte wegens mishandeling en zaaksbeschadiging te zullen overwegen;
- klaagster heeft op 4 april 1999 tegenover de politie verklaard dat zij op de X-straat (…) woonachtig was;
- uit de volgende feiten en omstandigheden hadden de agenten ter plaatse en direct kunnen afleiden dat klaagster zich niet onbevoegd in de woning aan de X-straat (…) bevond:
- de agenten hadden in de gemeentelijke basisadministratie kunnen controleren dat klaagster op het adres X-straat (…) stond ingeschreven; (…)
- op 4 april 1999 bevond zich een naambordje op de voordeur van het pand X-straat (…) met daarop de volgende tekst: "M. & G. M."; (…)
- klaagster was op 4 april 1999 in het bezit van een brief van haar toenmalige advocaat. Deze was gericht aan het adres X-straat (…). Deze brief heeft zich op 4 april 1999 steeds in klaagsters handtas bevonden. (…)
- in de woning bevond zich op 4 april 1999 een exemplaar van de Akte houdende huwelijkse voorwaarden inzake het huwelijk tussen klaagster en haar echtgenoot, d.d. 31 december 1997. (…)
Klacht 2
33. Ten onrechte is geen proces-verbaal van aanhouding of een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.
34. De politie heeft geoordeeld dat geen proces-verbaal is opgemaakt om de volgende redenen:
- klaagsters echtgenoot gaf op het Bureau Nieuwe Parklaan aan af te zien van het doen van aangifte wegens huisvredebreuk;
- gebleken was dat klaagster zich niet onrechtmatig in de woning aan de X-straat (…) had begeven.
35. Klaagster bestrijdt deze stellingen op de volgende gronden:
- klaagsters echtgenoot stelt dat hij op 4 april 1999 om 11.10 uur op het politiebureau Nieuwe Parklaan aankwam en dat klaagster reeds toen was heengezonden;
- klaagsters echtgenoot heeft een aangifte wegens huisvredebreuk nooit in overweging genomen/gekregen (vgl. § 28);
- de politie stelt (zie § 27) dat klaagsters echtgenoot meermalen zou hebben gevorderd dat klaagster de woning diende te verlaten. Uit de stelling van de politie vloeit voort dat de politieambtenaren bij de beweerdelijke vorderingen aanwezig waren. Doordat de politieambtenaren in dat geval het doen van de vorderingen zelf hebben waargenomen, had daarvan een proces-verbaal kunnen worden opgemaakt. Een dergelijk proces-verbaal kan - samen met de vaststelling dat klaagster onrechtmatig in de woning verbleef - reeds voldoende bewijs opleveren voor beweerdelijke overtreding van artikel 138 Sr. Aangifte door klaagsters echtgenoot was dus niet meer noodzakelijk;
- reeds vanwege het enkele feit dat klaagster werd onderworpen aan de toepassing van dwangmiddelen had een proces-verbaal moeten worden opgemaakt. Dit volgt uit de Richtlijn schriftelijke vastlegging dwangmiddelen. (…)
36. Voorts stelt klaagster vast dat de stellingen van de politie onvoldoende met redenen zijn omkleed. Hiervoor is het volgende van belang:
- de politie stelt dat "gebleken was" dat klaagster zich niet onrechtmatig in de woning had begeven. Niet blijkt echter uit de beslissing van de politie wanneer en op welke wijze werd vastgesteld dat klaagster zich niet onrechtmatig in de woning aan de X-straat had bevonden;
- in verband hiermee blijkt tevens niet waarom klaagster niet is verhoord. In beginsel dient een verdachte te worden verhoord gedurende de toepassing van het dwangmiddel ophouden voor verhoor. Corstens stelt in dit verband:
"Als tijdens het ophouden voor verhoor de verdachte niet daadwerkelijk verhoord is, zal in het algemeen het dwangmiddel onrechtmatig zijn toegepast."
vgl. G.J.M. Corstens, in: Vademecum strafzaken (…)
Klacht 3
37. Aan klaagster is de reden van haar aanhouding niet meegedeeld.
(…)
40. Uit de door klaagsters gestelde feiten, reeds in het bovenstaande weergegeven, volgt dat aan haar de reden van aanhouding niet is meegedeeld. Dit volgt temeer uit de aannemelijkheid van de stelling dat van een verdenking van huisvredebreuk nooit sprake is geweest. (zie par. 28).
Klacht 4
41. Klaagster is onheus bejegend door de politie. De politie heeft haar niet betrokken bij het zoeken naar een oplossing voor het probleem dat tussen haar en haar echtgenoot was ontstaan. Er is geen sprake geweest van bemiddeling. Klaagster werd slechts vijandig en agressief door de politie benaderd. Op haar mening werd geen acht geslagen.
42. Voorts is klaagster door het optreden van de politie gediscrimineerd op grond van haar geslacht, huidskleur en/of haar nationaliteit.
43. De politie stelt in dit verband:
- geen van de betrokken politieagenten heeft opmerkingen gemaakt die op discriminatie zouden kunnen duiden;
- de betrokken agenten hadden niet de intentie om te discrimineren;
- dat klaagster en niet haar echtgenoot is aangehouden houdt verband met het misverstand dat klaagster zich niet rechtmatig in de woning bevond.
44. Klaagster bestrijdt deze stellingen op de volgende gronden:
- ook door middel van gedragingen kan discriminerend worden opgetreden, ongeacht het achterwege blijven van opmerkingen of het afwezig zijn van intenties daartoe;
- het is niet aannemelijk dat het misverstand bestond dat klaagster zich onrechtmatig in de woning bevond; uit het bovenstaande vloeit voort dat geen feiten of omstandigheden kunnen blijken op grond waarvan aannemelijk is dat klaagster zich aan huisvredebreuk heeft schuldig gemaakt (zie § 28);
- hooguit kan blijken dat klaagsters echtgenoot en klaagster zich beiden schuldig maakten aan het plegen van geweld jegens elkaar. Nu echter klaagsters echtgenoot zich in de tegenwoordigheid van de politieambtenaren agressief gedroeg door met een fruitmes stekende bewegingen in de richting van de meubels van klaagster te maken, had het voor de hand gelegen dat niet klaagster maar haar echtgenoot (daarvoor) zou zijn aangehouden;
- de opmerking van een van de politieambtenaren gedurende klaagsters detentie, inhoudende: "Ha ha, British woman, British woman, Bulawayo, Bulawayo" door klaagster als discriminerend ervaren, levert ten minste een aanwijzing op voor discriminerend gedrag van de politie.
Klacht 5
45. Ten onrechte is de handtas van klaagster doorzocht. Daarmee is haar recht op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer, zoals gewaarborgd in artikel 8 EVRM, geschonden.
46. Dat de handtas van klaagster is doorzocht blijkt uit de volgende omstandigheid:
- een politieambtenaar heeft gedurende haar detentie tegen haar gezegd: "Ha ha, British woman, British woman, Bulawayo, Bulawayo";
- Bulawayo is de geboorteplaats van klaagster. Deze informatie kon uitsluitend aan de politie zijn uit klaagsters paspoort. Dit paspoort bevond zich in de handtas van klaagster.
47. De politie was niet bevoegd de tas te doorzoeken.
48. Niet kan worden gesteld dat de tas van klaagster in beslag werd genomen. Dit valt af te leiden uit de volgende feiten en omstandigheden:
- inbeslagneming van de tas kon geen enkel strafvorderlijk doel dienen. (…)
Klaagster wijst er nogmaals op dat gezien de stellingen van de politie voor een beweerdelijke overtreding van artikel 138 Sr reeds voldoende bewijs voorhanden was (...);
- Niet blijkt dat ingevolge artikel 94, derde lid Sv een kennisgeving van inbeslagneming is opgemaakt; ook blijkt niet dat aan klaagster een bewijs van ontvangst is afgegeven.
49. Ook op basis van artikel 61a Sv had de politie niet de bevoegdheid de tas te doorzoeken.
Klacht 6
50. Ten onrechte is het onderzoek naar de bij de politie ingediende klachten uitgevoerd door politieambtenaar T.
51. Volgens klaagster was de heer T. aanwezig op het politiebureau Nieuwe Parklaan ten tijde (een deel) van haar detentie. De klachten, in het bijzonder klacht 1b, 2, 3 en 5, zijn tegen onder meer de gedragingen van deze politieambtenaar gericht."
2. In de verklaring van verzoekster, waarnaar in het verzoekschrift wordt verwezen, staat het volgende vermeld:
"…On 4th April my husbands friends came for a pre-arranged dinner. My husband and I decided to make out in their presence that all was o.k. between us. I was running late with dinner, so excused myself while my husband entertained them in the living room. At 6pm I had a measure of Jack Daniels with coke which I kept till dinner time. I was far to rushed and busy in the kitchen to bother with my drink, and did not join my husband and his friends for pre-dinner drinks. We finally sat down to have dinner at approx 9.00/9.30. Throughout the evening and for dinner we opened 3 bottles of wine. I did not drink much of the wine as I was the hostess and I had guests to serve and take care of. (This is some of the Ndebele characteristic and culture as well as automatic respect for elder people and those in authority. Respect is drummed into us from the cradle and is very prominent in my culture. We are a people with dignity, pride, high principals and values. When we invite people to our homes we treat them like kings. We have less of everything than our guests, reserving everything for them. People who have visited our home remark on the hospitality they receive. This has amazed my Western friends.) The entire dinner was very long because of the number of dishes and courses served. Our guests left at approx 2.30/3.00. My husband saw them to the door. I remained upstairs and began to clear the kitchen and dinning room. My husband came upstairs, suddenly very angry with me. He told me that his friends had noticed how unhappy he was and felt sorry for him. We began to have an argument, I telephoned his friend to find out what had been said downstairs. After the call my husband and I continued the argument which turned to verbal abuse and then my husband being physically violent towards me. For the first time I defended myself and hit back at my husband. I was shocked as I never ever thought I had any physical power. I do not know where I got the strength from. I was in shock. During the scuffle my blouse, my husbands shirt and his glasses were damaged. Besides this there were no damages to any other property. (I was bruised and swollen and my husband was scratched.) Perhaps because I hit back for the first time, my husband threatened me. I felt both afraid and threatened. My automatic reaction was to telephone for the police. By then I was hysterical (crying and shouting emotionally.) My telephone call to the police stopped all confrontation between my husband and myself.
The police arrived. The police consisted of a blond policeman and an Asian (of Indonesian decent?) looking policeman with black hair that had been over gelled and oversprayed. When they rang the door bell, I opened the door. They started speaking in Dutch and I was speaking in English and I was still hysterical. As they came up the stairs, I asked them if they were going to help me this time, why when I went to the police station on 1st April did the police refuse to help me, and the events of 1/4/99 at the police station and that I no longer wished to be married to my husband and that I wanted a divorce. My husband too was shouting that how could I his wife not wear her wedding ring. I later on thought that maybe this could have been the true reason behind his anger after the dinner. The blond policeman went into the dinning room with my husband while the Asian policeman remained with me in the hallway/kitchen area. I continued speaking with the Asian policeman about the events at the police station. In my shocked state I could only speak repeatedly even when we were joined by the police woman about the events at the police station.
While I was speaking with him another lot of police arrived, a black policewoman. (I did not notice or see the other policeman - plain clothed one - until later on. I am presuming that the police woman arrived with him.) The three of us stood talking in the hallway/ kitchen. I was still hysterical and in shock. She asked me if my husband had been abusive to me in the past. I told her yes. She then told me that she was there to help.
As I stood talking with the two police I became very overwhelmed and asked them to leave me alone in the kitchen. I closed the kitchen door and sat on the floor against the door and cried and cried. I was not only afraid because of what had taken place with my husband but also afraid that from past experience I had not been offered any help by the police and that I was alone. I felt very isolated. The two police (Asian and black woman) knocked on the door to come into the kitchen and only after some time did I allow them into the kitchen.
When I let the police back into the kitchen, they both made sympathetic noises, telling me it was okay, that they were here to help me. The policewoman told me that if I ever have any problems with my husband and if he ever did anything to me in the future to telephone her, and that she would help me. I continued to cry and cry. She asked for pen and paper and I gave her my diary where she wrote down her name as (…) her serial number (…) and her telephone number, again stressing to me that if I ever had any problem with my husband in future to telephone her (I lost my diary in May 1999 in London so do not have details of her work number, by then I had written her name and number in my correspondence). They told me that they would find out who the policeman was that I had spoken to and spoke amongst themselves in English wondering who the person in question was. I slowly was beginning to calm down and was not crying too much by now. I received a telephone call from my husbands friends partner and spoke to her for a brief while.
Not very long after the phone call I received, as the three of us stood talking another policeman whom I had not seen and spoken to before, - the plain clothed policeman - came to the hallway/dinning room door and called me and said to me that he thought the best thing for me to do was to leave my home and go to my family in Assen. (I had never seen or spoken to this man before and was unaware of his existence until then)
He said I had a problem because as it was a holiday all the hotels in Den Haag were full and as such the best thing for me to do was to go to Amsterdam, find a hotel there and then take the train to Assen in the morning. He told me that when I arrived in Amsterdam to look for a display where hotels are advertised. I did not fully comprehend all that was being said and agreed with him on his proposals. However, I told him that I had no money to pay for train fares, hotel plus an early flight back to London. He went back into the dinning room, spoke with my husband and returned to say that my husband was not prepared to give me money. I told him that my husband owed me F300,00 for some shirts I had bought for him in London. (My husband had asked me to buy him shirts and ties in London which he said he would refund me. I heard my husband shout in English that he was not going to pay me for them (this he did not address to me as he did not say "you" but "her.") I presume the plain clothed police did not hear as he went back into the dinning room. Suddenly it occurred to me that I had never been consulted and that opinions and solutions to my problem were made without any input or say from me and that not one of the police in the property had heard my side of the events of 4/4/99. I realised that a conclusion had been made without me being interviewed or questioned by any of the 4 police in the property. I was also not happy that in all this the police had decided that it was I, the victim who was to leave the house. I was confused as to how this had come about, especially as no interview, questioning had taken place. (The police had asked me questions but the only reply they had was about the events of 1/4/99 as in my shocked state that was all I could speak about.) I had not been asked what I wished to do. This decision was made for me without my consent. Without speaking and getting any details from me, the plain clothed policeman had reached his conclusion that I was the one to leave my home (for me this is and will always seen as discrimination) and travel to Assen at approx 3.30 am. I felt that I was the assailant and not the victim. I felt isolated alone and very afraid of my plight as on one side I had abusive behaviour from my husband and the other side the police in attendance saw the only way to solve the problem was for me to leave my home. Because of this, I felt that the police in attendance at the property had failed to act "fairly and decently" and had not taken me as a person and what my needs were into consideration. Further the police had reached a conclusion that I was to go to Assen and told me that without even considering whether I had the money on me to do so. This conclusion was made for me to leave in the face that I had just been a victim of domestic violence and whether or not I had calmed down and was strong enough to travel and be alone after my ordeal had not even been considered by the police. All the duty and care the Dutch Police have towards me through every single treaty, agreement, covenant etc etc that Holland has within the EEC and the International community was violated by them from the minute the police reached their conclusion that I was to leave my home and was to continue. I also felt I was being pushed out of my home by the police and that I was being dictated (to me this is bullying) to by a policeman that I had never seen or even spoken to before. I felt that the police in attendance were in effect only making the situation worse for me by forcing me to leave the "security" of my house in a country I did not know, a city I do not know, speak the language, was a woman alone, no money, a late time of night and I was still emotional after my ordeal. I felt no consideration, help and protection or care for my well being at all was offered to me by the police. I also felt that my needs were not taken into account, and neither were my needs looked at. I felt victimised and not protected by the police in attendance and that they were acting on sexual racial and nationality grounds (Looking after their own). I felt that by being told to leave my home by the police that he was only looking after my husbands interests and not mine. I felt I was been "ganged up" against especially as the conclusion had taken place without me being interviewed. Even though I had no faith and trust in the police, and felt let down by them for the 2nd time, I did not know what else to do as by now I was terrified about what was going to happen to me, let loose at that time, alone and still not recovered from my ordeal. I felt that the police in attendance were been very very biased. I became overwhelmed with fear and proceeded to telephone for other police to come at approx 3.30am. While the plain clothed policeman was stood talking to my husband, I walked into the dinning room and dialed 112. by now I was very very emotional with my ordeal and the new fear of the unknown. I was crying again. The call connected and I asked for the "Police". The plain clothed police came and grabbed the phone away from me asking why was I telephoning for police and started speaking in Dutch to the other person on the telephone line. He was very angry and spoke to me in a very aggressive manner. From this moment the police began to intentionally harass and provoke me until I was arrested for the remainder of the hour they were in the premises.
I walked back towards the hallway/kitchen and the three police were shouting at me as to why did I telephone for the police when they were the police and that they were there to help. I moved into the hallway and said, help what help. I telephoned for help and instead of help I am being told by him (pointing to the plain clothed police) that I must leave my house and this was not help. As the blond policeman was nearest me I addressed him. I also told the blond policeman that I did not agree with me going to Assen and to go at that ungodly time of the night, me being a woman alone who did not speak the language or know the country well and that F300.00 would never cover my expenses, for train fares, hotel plus an early flight to London and further this was my home and I was not prepared to leave my home. As I was speaking to him, the plain clothed police who had finished with the telephone call stood behind me and said to me in an aggressive tone of voice, that I was rude. I was surprised and taken aback by what he said as I had never heard him speak before as I was engaged in conversation with the blond policeman. In confusion, I stopped speaking to the blond policeman and turned around and asked the plain clothed policeman behind me why he considered me rude. He said I was rude because I gave him my back when he spoke to me. I was puzzled as to how a person could speak to me and to the person on the phone at the same time. I told him that I was already in conversation with this policeman (pointing to the blond one) when he was on the phone and as such I failed to understand why he thought I was rude. As I was addressing plain clothed police, blond policeman said to me in an aggressive loud tone of voice that I was provoking him and being disrespecting towards him (I had turned around to face plain clothed police). When I asked why, he said that because when HE spoke to me that I turned my back to him. At that time I was "sandwiched" between the two policemen who both told me I was rude, disrespectful towards them, shouting at them and provoking them. They both spoke to me at the same time. I felt that the police did not show any compassion or care for me or my well being by shouting, speaking to me aggressively and to take it further still to provoke me especially as not less than half an hour ago I had been the victim of abuse. I felt the police showed and gave me no consideration and care for my well being. I felt that the police would have treated a dog in a better manner, ensuring that its wounds (physically, emotionally, mentally) were healed before it was let loose (Animals in disaster areas have been offered better help than I as these animal are taken into shelter to get well before being let loose and I am sure they are not shouted or spoken to in aggressive manner). I felt emotionally and mentally abused by this provocation. I was feeling very distressed as well as emotional from all that had taken place. I found that the police were very aggressive with me in manner, tone of voice speech and body language, they were being intimidating hostile and provocative. I told them both that was not the case and that I did not agree with and neither was I prepared to go to Assen. I was speaking in a loud voice as I was very emotional due to the fight with my husband all the fear that the provocation had caused plus the terror of what would happen to me. I was overwhelmed with fear and terror. I felt the police were intentionally trying to provoke, threaten, bully and intimidate me, so I moved into the dinning room and sat on the dinning chair opposite my husband. To me my husband was "safer" than the police. (On the table were a table cloth with candles, a few forks and knives from dessert which had been fresh fruit and a bottle of unfinished wine from dinner.)
The four police spoke in Dutch with each other. After their conversation, the plain clothed policeman then told me that I would have to leave the premises. I asked him where I was to leave for. He told me that he did not care where I went as long as I left the premises. I told him that I had the right to be on the premises and that he could not tell me to leave my own home. He again told me to leave the premises. I again asked him where to, he told me that was my problem. I told him that I had no intention of leaving as I had every right to be on the premises. He did not question me as to why I refused to leave or the fact that I said that I was in my house and home. His one and only concern was that I leave the premises. He continued to tell me to leave and I continued to tell him that I was in my house and had no intention of leaving my house. After a while I got up and went back into the kitchen where I continued to cry. After a while I returned to the dinning room and found my husband with the phone to his ear. The 4 police were gathered around talking. I walked out again. When I returned I picked up the other telephone (there are 2 telephones in the dinning room) as I wondered who my husband was speaking to. The plain clothed police said that my husband was speaking to his friend. I said "hello" and I heard a snoring noise. I put the phone down and I sat down on a dinning-room chair close to the window. My husband hung up and the plain clothed police spoke in Dutch with my husband and then the plain clothed police spoke in Dutch with the other police in the property. The plain clothed policeman then told me that I must leave the premises. I told him that I was not leaving as I had every right to be in the property. The plain clothed policeman told me that I had no right to be in the house as it was not mine. I told him that even though the house was not mine (the house was bought by my husband prior to our marriage) I had every right to be in the house as I was married to the owner plus half of it belonged to me under my marriage contract (A copy of the marriage contract was in the house). The police spoke amongst themselves in Dutch. The blond and plain clothed policemen told me that I was not married, that I had said I was divorced and that my husband was not my husband, but my ex-husband and as such I had no right to be in the property and that as I stayed in England I had no right on the property. I corrected them by telling them that they had misunderstood, and that I was married and that even though I was staying and working in England I had every right to be in the property as it was my home. The blond police said to me that I had said I was divorced. I told him no I had said that I wish to divorce my husband and that I was not divorced and to ask my husband for confirmation (the police continued to say he was my EX husband and they continued to stand by that fact to the time of my release, as I was told by the discharging police to "NEVER GO ANYWHERE NEAR MY EX HUSBANDS PROPERTY". He ignored me and did not question my husband. I again told him he could ask my husband for confirmation. He ignored me as he did not question my husband. I told him that according to marital law I have the right of abode as it was my marital home (In 1997 I had bought a book from the law book shop near the Palace in Den Haag on Dutch Family Law plus my marriage contract was explained to me. I knew what my rights were within the marriage on "marital home") and that even if I worked and stayed in England as long as I was still married I had right of abode according to law. (I knew that as long as there was no separation between my husband and myself what my rights were. Further it was an agreement between my husband and I that I stay and work in London for a while and that can never be classed as a separation.) I felt I was being bullied intimidated and harassed by the police. I was now beginning to see and feel more and more the discrimination from the police, mainly from the blond and plain clothed police. I felt that as far as they were concerned as I was the black one (I felt I was "stereotyped") I automatically was in the wrong and the trouble maker and that the only person whom they believed and trusted and where protecting and helping was my husband because he is a white man and a fellow national. In my opinion racism is not only of calling a person a name, but in the manner of behaviour and other methods like body language, manner, stereotyping etc.
The Asian and black woman police took a silent role and left all the bullying and intimidating and harassment and threatening to the blond and plain clothed police. From the behaviour of the police (the blond and plain clothed did all the talking) it appeared to me that the plain and blond police were senior in rank to the other 2 police. It also appeared to me that the plain clothed police who appeared to be the chief of all the present police had made his mind up that I was to leave the premises no matter what. His mind was made up period. It seemed to me that he was in charge of all the police decisions and that he had made the decision that it was I who would have to leave. That was that, and that he was not prepared to listen to my explanation or even give the time of day to the fact that I said that I had the right to be in the property and it was I who was assaulted and needed protection. (Throughout this dialogue with the police they did not at any time question my husband or hold any conversation with him until after I was hand-cuffed. During all the time the police were in the property my husband and I did not converse). My husband did not at anytime tell me to get out of the house, to leave. The only people wanting me to get out of my house and leave were the police. (My husband never ever told me to leave as he knew that if he ever tried that ever I would do so immediately. Had he told me that night to get out, I would have there and then started packing all my belongings.)
The blond policeman ordered me to leave as he said that I had no right to be in the property. He was once again speaking in a very aggressive tone and manner to me. I told him that I had every right to be in the property as all the furniture in the dinning room, the table, chairs, sideboard were my furniture under my marriage contract, and that proved that I had the right to be in the house and that proved my right of abode. He ignored me as he made no comment. As I was telling him that the furniture was mine, my husband who was sitting opposite me, said something in Dutch and picked up a knife and made an action as if to "stab? rip?" the dinning chair next to him. I was frightened and found it threatening and intimidating as I moved my whole body backwards into the chair that I sat on. I felt the police failed in their duty to offer myself and what I had told them were my belonging protection as they ignored the knife. For me a knife is a knife and if welded in a threatening manner whether to myself or anything warrants immediate police protection and attention. I find a knife a threatening weapon be it big or small. I am afraid of knives as I see them as deadly. By the failure of the police to take action on this I felt it re-enforced and confirmed to me that I was correct all along about the discrimination based on race, nationality and sex, plus undue care and protection by the police as I had felt earlier. The knife incident reinforced to me the police level of brutality and hostility towards me was very high as well as reconfirming my feelings of bullying, harassment, intimidation and threatening by the police. I hold the police responsible for the emotional and mental terror I suffered that moment as it was the police who should have protected me. Here I was with another fear to add to all the negative emotions I was already experiencing. The blond/ plain clothed/black woman police did not make or do or say anything. They all completely ignored his actions. The only policeman to take action was the Asian policeman who said to my husband "nee" in a normal voice without any reprimanding or authority in his tone. (To me it was not even a reprimand, as I feel this "Nee" could have carried some force behind it as the other police were doing. I felt that the reason for ignoring his action and not reprimanding my husband was because he was white and Dutch.)
The blond police ignored my husband's action with the knife and ordered to me leave and this time he said I was to leave with them. I asked him where was I to go to with them. He did not tell me where to but continued to tell me to leave with them. I told him that I was not prepared to leave with them and that I had every right to be in the property. (I had began to feel even more intimidated threatened and harassed by the police now. It crossed my mind then that if ever I had any problems that I could always contact the British Embassy.) He then said that if I did not leave with them he could arrest me. Now I was feeling even more intimidated threatened and harassed and bullied by his statement that he would arrest me as I had done nothing unlawful and it was I who had summoned them for help. I told him that under the circumstances as a British Citizen I wished to telephone the British Embassy and I told him that if he wished to arrest me he could go right ahead and do so as I had done nothing unlawful. I knew that I was in the clear and that I had not committed any crime except to defend myself against my husbands violence and I knew that with regards to the shirt and glasses it would have to be my husband to press charges. I told him that I had the right to be told, as was the same case in England, the reason for my arrest and that I had the right to telephone my embassy and a solicitor. He told me that this was not England and that things worked differently, and that those rights did not apply in Holland. I ignored that as I knew I was right. I asked him to tell me the reason for his proposed arrest. He told me that this was Holland and that he could arrest me if he so choose. I told him that if he arrested me it was only because I knew law and my rights and because of the colour of my skin. He told me this was not England where the police were racists. (At that time the Steven Lawrence case in England was news and I supposed he was referring to that) I asked him then why was I being told to leave and why the talk of arrest. He told me that the police in Holland have the power to do whatever they so pleased and that he had the power to force me to leave the premises.
I told him that may be so in Holland where the police have such powers. However, I told him, that under International law that once arrested that he could have to give me reason for the arrest, and as a British Citizen, the right to telephone my embassy and the right to telephone for a solicitor. The blond police told me that those rights did not apply in Holland. I told him that may be so in Holland but under International Law those were my rights and that I knew what my rights were. He spoke in Dutch with the other police. He then said that he had the right to force me to go with them. I told him that under International Law that was not correct and the only time that I could be forcefully removed was if I was in premises that were not mine or in premises that were mine and I was being violent and aggressive, which was not the case given that it was I who had phoned the police in fear. Again he threatened to arrest me and I asked him what the crime was. I told him what my rights were under International law and that I wished to telephone the British Embassy as he was threatening me with arrest and as such I would like to inform them of this plus the fact that he was pushing and driving me out of my own home and house. The plain and blond police told me that the Embassy was closed because of the holidays. I told them that I knew there were emergency numbers I could call.
I was told again to go with them. I refused by telling them that I was going no place with them and that I wished to speak to the British Embassy. He ignored me and again he told me to go with them. I refused and again I was threatened with arrest. This continued for some time with me being told to leave with them and if I did not they would arrest me. I continued to tell them that I had not committed any crime, that I was not leaving with them and that I had the right to be in the premises and that as a British Citizen I wished to telephone the British Embassy as they were threatening me with arrest and that I wished to inform my Embassy about it. I asked them why were they refusing me to telephone the British Embassy. They did not answer this question but confined with "if you do not leave with us I will arrest you". I told the blond policeman that the only reason why he wanted to arrest me was because I was a black woman who knew her rights. He ignored this and continued with threatening to arrest me. (This went on for some time.) Again he threatened to arrest me, and I said "then go ahead and do so if that makes you happy. I know that I have not committed any crime." To which the Blond police said "now you have done it," physically forced me off the chair I had been sitting on and proceeded to take my arms behind my back and hand-cuffed me. I was extremely traumatised by his actions. I told him that now according to International law I was now entitled to know the reason for the arrest, that I wished to speak to a solicitor and as a British Citizen I wished to telephone the British Embassy. The plain clothed and blond police said that the embassy and solicitors were closed and that I would phone on Tuesday and did not tell me the reason for the arrest. I told them that was not the case and that there were emergency numbers I could contact. I again asked to telephone and this was denied to myself again. I asked again to be told the reason for the arrest. I was ignored. I said that as far as I knew that the reason for the arrest was because I was a black woman who knew her rights. Not one of the police present disputed this and neither was I told the reason for the arrest.
My husband the plain clothed policeman and the blond policeman spoke. Their conversation was in Dutch. My hand bag was handed to me and I remembered that I had my diary in the kitchen as I had left it there after the police woman wrote her details and asked for it. It was put into the bag and I was marched out of the house into the police car at aprox 4.05am. (I noted the time from the clock in the car.) I sat at the back seat with the blond police while the Asian police drove the police car.
On arrival at the police station, the blond policeman said to me "in Holland when we bring people to the police station we remove their handcuffs." The desk policeman arrived. My hand bag was taken away from me and no inventory was done concerning the contents. I said to him that as a British Citizen I wished to phone my embassy and solicitor and to be told the reason for the arrest. I was ignored and the blond, Asian and desk policemen spoke together in Dutch. I heard the blond policeman say in Dutch ... "twee... mes"....... I knew from my Dutch lessons that it meant 2 knives.
I wondered what he was talking about. When they finished talking I again asked why I had been arrested and to make my telephone calls. The desk policeman told me that I knew and ignored my requests to telephone. (I was under the impression that once at the police station that the sergeant in charge would understand that there was a mistake.) I told him that I did not know and had asked at the premises for the reason for the arrest and had not being told any. I told him that I had every right to be on the property according to my marriage contract. The desk police told me that he could not check up on that. I told him that I had the right of abode. I then asked to be told the reason for the arrest and bringing me to the police station. The desk policeman told me again that I knew. I told him that I did not know the reason for the arrest as I had not committed any crime and that the only crime I had committed was for being a black woman who knew her rights and who had the guts to stand up for them and to refuse to be bullied intimidated and threatened by the police. This I told him was the one and only reason. He and the other police present did not say anything, not even to tell me that was incorrect. I knew that my suspicions were correct and that the arrest was based on racial grounds. I again asked to telephone a solicitor and British Embassy. This was refused. I told the desk police that under International and Civil Law those were my rights and that those rights were being violated by them. The blond police told me that those laws do not apply in Holland only Dutch law. He said "this is Holland and that in Holland the police have the power to do what they want". The "desk" policeman took out some forms. I asked the desk police why was I arrested, handcuffed and brought to the police station and what was I being charged for. He replied that I knew. I said that until now no police had told/given/explained the reason for the arrest. He ignored me and asked me my name. I told him that I did not have a name as I was not treated like a human, but like an alien from outer space. I told him that only aliens have no rights and as such as an alien I had no name. He asked me my date of birth and I told him that I was never born as a human being is treated in a human manner and has rights and that my rights were denied to me. He asked me my address and I said "(…) X-straat (…) Den Haag The Netherlands". He looked at me very annoyed and then spoke in Dutch with the other two police. I told the desk policeman that when I received my three rights, which were to know the reason for the arrest, and to make my telephone calls I would answer him, and give him all the information that he required, as then he would be treating me like a human being. I told him that my rights under international/civil rights law were being violated by them. He and the blond police told me that "those laws did not operate in Holland, only Dutch law." He then spoke in Dutch to the two policemen.
A white woman police came in. She put on plastic gloves which she took out of a tissue size box and said to me in a very aggressive tone "put your hands on the counter". I asked her why. She said she was to search me. I asked her what for and the reason for her search. She ignored me and told me to put my hands on the counter. I told her that she had no right to touch me because I had not committed a crime. I told her not to put any part of her hands on me under the circumstances. She tried to touch me and I moved away. (I was not prepared to be dealt with like a common criminal especially as I had not committed any crime to warrant arrest other than to stand up for my rights.) I was to later hear from my downstairs neighbour who is a policeman that I was arrested because I was emotional and the police did not know what to do !!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! He also told me that there were no reports made and that the police had not acted according to procedure and that they would be in trouble.
The desk police told me that he was placing me in a cell. I told him that he had no right to do that especially as I had not committed any crime and that I was unlawfully arrested. I told him that as a British Citizen I wished to speak to the British Embassy. He told me that was not possible as the office was closed. I told him that there were emergency telephone numbers I could contact. Another white police woman came and I told them that I was not going to no cell. I sat down on the ground and all the police dragged me to the cell by my arms and legs. They were the two female police and the blond and Asian police. The desk police walked along their side. The Asian police said "WE ARE PUTTING YOU IN CELL NUMBER 7. THE RIGHT NUMBER FOR YOU" (This still rings in my ears). I was shouting "I have my rights. I am a human being. Why am I being denied my rights. I want to speak to the British Embassy. What crime have I committed." They put me into the cell. No medical or any test or anything was done.
When in the cell I noticed an intercom and pressed it. I demanded to speak to the British Embassy. I was told that they were closed. I began to bang on the door and shout that as a British Citizen I wished to telephone the British Embassy and solicitor and to know the reason why I had been arrested and locked up in prison. The desk police came and looked through the cell hole. I told him that as a British citizen I wished to telephone the British Embassy, a solicitor and to know the reason for the arrest. He told me that I know the reason for the arrest. I told him I did not know. He left. With the zipper of my boots I wrote the name M.H. in three different places on the cell door. I felt that as my arrest was racially motivated, that there would be made up charges by the police and that there could be a possibility that the detention would be denied by the police. (I had long since began to see that there was no difference with the Dutch Police and that they were the same as the rest of the world where there are "rotten apples" mixed together with those that try to do their work fairly) In order for this not to happen I wrote my name. On the prison door I noted the name Mohamed with a date of 6/98, other dates and names and words in Dutch (something written in Dutch ... (then) niet. I memorised the name Mohamed and date and the Dutch word niet which would be easy for me to remember. I took off my boots and began to beat the door with them shouting for my rights. The blond and Asian policemen came and looked through the cell hole. I asked for my rights again and the reason for the arrest and imprisonment. I was told I know. They told me to stop banging on the door and making noise as there were other people who wanted to sleep. They left. I was even more angry and began to protest the police treatment and protest for my rights and banged on the door with my boots again. Besides banging with my boots, I was shouting that as a British Citizen I wished to telephone my Embassy, that I was a Citizen of Earth and I have rights and that I wanted my rights and to know the reason for my arrest. They all came this time and the cell door was opened and the police rushed in and grabbed the boots out of my hands shouting something in Dutch. I told them that they were treating me in the most inhuman manner the way the Nazis treated the Jews by persecuting them for no reason other than for the fact that they were Jews, and that they were persecuting me for the simple reason that I was a black woman who knew her rights and was brave enough to stand up for them. I told them that I am a human being, a citizen of this earth and that they were treating me in the most inhuman manner, (the pain of being handcuffed, arrested and locked up in a cell without being told why is very very very difficult to describe and all I can summarise it as MENTAL TORTURE !!!!!!!!!!!!!!) I felt I was mentally and emotionally brutalised and tortured by the police. At this point I am in tears remembering how I was treated as though I am not a human being.) The door was closed as well as the peep hole and the lights were turned off. I took the mattress and placed it close to the door and with my bare feet, I began to bang on the door. The desk police came again and opened the peep hole. I requested my three rights again. The desk policeman when I asked the reason for the arrest told me that it was because the neighbours had phoned to complain about the noise. I asked him which neighbours. He said oh the neighbours and that it was private and he could not tell me which neighbours. I told him that he was lying and that no neighbour(s) had telephoned and that the only person who had telephoned was me. I told him that it was very easy to check up on calls made to 112 and that I would check this up. I noted that he did not like the fact that I knew I could check this up. I told him again that the police were treating me in the exact manner as the Nazis had treated the Jews, taking away their civil liberties just because they were different as I was different being a black woman who was standing up for her rights. I again asked him to tell me the true reason. He just looked at me very annoyed and did not answer. He left. I continued to bang non stop from the time I was placed in the cell at aprox 4.30am until 9.15am.
He again came to the cell peep hole and stared at me lying on the floor on the mattress banging the door. He said to me "Ha ha British woman British woman Bulawayo Bulawayo". He said all this with a laughing and mocking tone of voice. At that moment I realised that my hand bag had been opened and searched as my passport was in the bag. My place of birth is Bulawayo. I felt that he was now trying to wind me up and make fun of me and to mock me. I shut this off and again asked for my rights. He ignored me and left. From this point I ignored the police and continued to bang on the door with my feet in protest to the treatment I was receiving. I also hoped that whoever else had being locked up would hear me and that if the police would ever say I was never locked up and that I had never protested and asked for my rights, I would be able to have witness.
The desk policeman came to the peep hole at one time and said to me "You are mad. You mad woman." He made a gesture with his hand to his head. I looked through him. Another time the Asian police came with another black person(police?) and stared at me. From that point onwards many other faces appeared through the peep hole. The police would open the peep hole, then come back and close it then turn off the lights then turn them on again. This went on the entire night. They were mentally taunting me. By now I was terrified, tortured, oppressed, tormented, violated, brutalised and abused to my very spirit. This I think I will never be able to describe in my entire life. I felt that I was treated like an animal. I shut out all that was happening around me and continued to bang on the door with my feet. When I shut off, I shut off many feelings inside me that up to to-day, even in therapy I can not open up. And when I speak of me in the cell I find I am speaking of someone else and I cannot relate that person to me. I refer to MYSELF as HER. (In January 2000 my husband and I went on holiday to Cape Town and visited the Castle. Towards the end of our tour we unexpectedly walked into what were prison cells within the barracks. I froze still, blood rushed to my head my heart was pounding and I heard myself scream in my head. I do not remember when and how we left the Castle. I could not speak about my experience at the Castle to anyone until March 2000 when I then told my husband and therapist about it and ended up in tears and very deep depression.)
At 9.15am a man came to the peep hole. He asked me how I was. (He was the only police to show concern for me.) Because of his concern I thought he was a visiting solicitor and I asked him if he was one. He said no but a policeman reporting for duty. He showed me his watch, where I noted the time, and he said that at 10.00am (pointing this out on his watch) someone would come and take a report from me and then I would be able to make my telephone call to the British Embassy. As I now was going to receive my right, I stopped banging on the door. I waited until I felt it was now past 10.00am and pressed the intercom button. I presume the new shift had turned it on as the night before when I had tried it again it had been turned off. I asked to phone the British Embassy. A voice answered that "in 15 minutes" someone would come and ask me questions and make a report and I would be able to make the call." After what seemed like more than 15 minutes I began to bang on the door with my feet to protest, as I felt that again even the new shift was violating my rights. After a long time a plain clothed police came to the cell door and said I was free to go. I walked out of the door bare footed feeling very degraded because of that. I asked him where the telephone was for me to make my call. He pointed at a door in front of me further in the corridor. When I opened the door I found another police behind the desk and another in the front. I asked for the phone.
The new desk police said to me that I was free to go and handed me my hand bag and boots. Because of the "Bulawayo Bulawayo" remark by the desk police while I was in the cell, I knew my bag had been opened and searched I also had began to see the police for who and what they really are and those "stories" one hears of how the police can be villains and "plant" things on people, I felt after my ordeal with the Dutch police, that they were very capable of doing that. I was not leaving the police station until I knew exactly what was in my bag. I emptied the entire contents on the counter and I went through everything, papers, envelopes, make-up bag and every single item in it, purse and all the contents in it (I noted that the few paper money I had had been folded and that the other pieces of paper very neatly filed. This is not me as I never fold paper money and receipts etc etc are all over the place in my purse.) I noted that my purse had been searched thoroughly. I noted that desk and 2 other police were getting irritated with my task. They spoke in Dutch. The new desk police told me to hurry up and that I could do that another time. I ignored him until I was satisfied with the contents of my hand-bag. I asked him what name had I been arrested under and he said H. I told him that was not my name, and that my name was Mrs. M.H. I told him that I would be pressing charges against the police and reporting the matter to the British Embassy as all my rights had been violated by them. I told him that the police had violated International and Civil rights Law. I noticed that he was not feeling comfortable with what I said, by the expression on his face and his actions. He immediately took out a pile of forms that I recognised from the night before. He began in Dutch to speak in a very irritated angry voice, pushing the pile of papers around, looking for "something" and finally slammed the pile of papers down with irritation. The other 2 police appeared to me to be making "do not ask me, I do not know" noises and gestures and peeped over the counter where the papers where. They appeared to be looking for something. I realised that "something" was in fact some type of report. To confirm this I asked him to give me a report of the arrest. He told me that he could not give me the report as there was none. He said I could go. I then asked him to give me a report to show that I had been locked in the prison. He said that he could not and only my solicitor would have access to that. I said under the circumstances as he was not able to give me any reports. I wanted his name and serial number. He wrote this down very irritated. The name and serial number given to me was T. (…). He then told me that "you can go and you are to never go anywhere near X-straat and cause trouble with your ex husband". He told me that at that moment a list of damages to the property that I had done was been made for which I was responsible, was been done by my EX husband. I told him that he was in fact speaking about my husband and that he was not my EX husband and that anyway I would go there if I so pleased as half the house was mine anyway. He choose to ignore me and said again that I was not to ever go anywhere near X-straat and CAUSE PROBLEMS WITH MY EX HUSBAND. He kept referring to my husband as my EX husband. I corrected him and said "EX there is no EX".
I put my boots on and again he told me to hurry. I asked what about my telephone call. He said I could make that at the telephone booth. I was escorted out by two policemen. On the way out I told them that this was not the last time that the police would see or hear from me and that I would press charges. They said "This is always what they say and nothing ever happens to us". Throughout my ordeal, the police not only told me of their supreme power over me but showed and proved to me by their actions that they did have that same supreme power over me that only God Almighty has. I felt that they used that same supreme power that only God Almighty has over me. It is only God Almighty who has the POWER AND THE RIGHT to take away every single right of mine as a human being.
I walked out of the police station and noted the time on the church clock opposite the police station as 11.00am…"
3. In de verklaring van verzoeksters echtgenoot, waarnaar in het verzoekschrift wordt verwezen, staat het volgende vermeld:
"…De nacht van zaterdag 3 april op zondag 4 april hadden mijn vrouw en ik een ruzie die zwaar uit de hand is gelopen. Na een handgemeen, waarbij ik mijn vrouw omver heb geduwd en zij mij daarna naar de keel is gevlogen, heeft mijn vrouw de politie gebeld. Zij belde de politie om hulp. We waren beiden erg overstuur, nadat een etentje met twee vrienden (A. en Y.) bij ons thuis was uitgelopen op een ruzie tussen mijn vrouw M.H. en mij.
De ruzie ontstond pas nadat de gasten al weg waren. De ruzie was geëscaleerd en in een vechtpartij geëindigd. De resten van de maaltijd, zoals borden, glazen, schalen en bestek, stonden nog op tafel.
Korte tijd nadat M.H. de politie gebeld had, ging de deurbel. Mijn vrouw deed de deur open en liet de agenten binnen. M.H. stond op de overloop op de 1e etage, boven aan de trap toen ze met het trektouw de deur opendeed. Ik zat in de eetkamer op een stoel aan tafel, de stoel een beetje naar achteren geschoven.
De deur van de eetkamer naar de gang stond open. Ik zag M.H. boven aan de trap staan toen ze de deur opendeed. Ze liep enkele treden de trap af om te zien wie er beneden binnen waren gekomen.
Ik hoorde haar halverwege de trap aan de agenten vragen of zij kwamen om haar te helpen. "Are you coming to help me?", vroeg ze.
Haar stem klonk overstuur en boos. Ik hoorde haar stem en ik hoorde haar dingen vragen en vertellen, maar ik kon niet verstaan of volgen wat er gezegd werd. Ook de agenten die beneden stonden, kon ik niet verstaan of zien.
Na enige tijd stond ik op van mijn stoel en liep de gang op om boven aan de trap te zien wat er beneden gaande was. M.H. was met enkele agenten in gesprek en ze klonk nog steeds boos en overstuur. Aan haar verhaal had ik geen behoefte, dus ik ging weer terug de kamer in.
Vanuit de kamer kon ik ze wel horen praten, maar niet verstaan. Nog één keer hoorde ik M.H. vragen of zij kwamen om haar te helpen. Een vraag die ik niet begreep. Even later hoorde ik mensen de trap op naar boven komen, nog steeds pratend. Ik verkeerde in een shock-toestand en probeerde niet eens te verstaan wat er gezegd werd. Ik hoorde mensen pratend naar de keuken lopen en een blonde politieman kwam de kamer binnen waar ik zat. De agent vroeg aan mij wat er gebeurd was. Er waren zeker 5 tot 10 minuten verstreken sinds de agenten aangebeld hadden.
Ik vertelde de agent in het kort wat er gebeurd was. Ik vertelde hem dat we een etentje hadden gehad met vrienden, dat we daarna ruzie hadden gekregen en dat de ruzie was ontaard in een vechtpartij. Ik vertelde de agent dat ik mijn vrouw een flinke duw had gegeven, waardoor ze op de stoel was gevallen, en met stoel en al tegen de muur was gevallen. Daarna was zij mij woedend aangevallen, waarbij ze mijn nieuwe overhemd had gescheurd en mijn bril had gebroken, en me letterlijk naar de keel was gevlogen. Ik vertelde de agent verder dat M.H. niet wilde ophouden en mij niet wilde loslaten, waarna ik haar met geweld van mij af heb gegooid. Ik heb haar gedreigd te slaan (bedreigd met een vuistslag) om haar te laten stoppen, zo heftig was de ruzie en het gevecht. Ze schrok zo van mijn dreigement en mijn reactie en we hielden op met vechten. Meteen daarna heeft zij de politie gebeld. Die kwam na ruim tien minuten.
Omdat ik voelde dat ik fout zat door haar hard omver te duwen, had ik mij eerst niet verzet toen ze mij aanviel. Pas toen ze me bij de keel greep en niet los wilde laten, heb ik mij verdedigd en mijzelf bevrijd.
Nadat ik de blonde agent van de gebeurtenissen verteld had, kwam er een tweede agent de kamer binnen, een rechercheur in burger, zo bleek uit zijn kaartje dat hij mij gaf. De agent in burger vroeg de blonde agent wat er gebeurd was. Die vertelde in het kort van de ruzie en de vechtpartij, en wat ze hadden aangetroffen bij hun aankomst.
De blonde agent zei dat zijn collega bij mijn vrouw in de keuken was. De rechercheur vroeg vervolgens aan mij wat er gebeurd was. Ik vertelde hem het verhaal van de ruzie en de vechtpartij opnieuw. Hij vroeg verder of de politie een jaar of anderhalf geleden ook al eens bij ons was langs geweest vanwege een ruzie. Ik zei dat dat klopte. Toen had ik zelf de politie gebeld, nadat M.H. uit boosheid spullen van mij door de slaapkamer gooide en ik in paniek raakte en niet wist wat ik moest doen. De rechercheur vroeg of we vaker ruzie hadden. Ik vertelde dat we nog niet zolang getrouwd waren en dat we wel vaker relatieproblemen hadden.
Hij vroeg ook of we die avond veel gedronken hadden. Ik zei dat we met z'n vieren bij het eten enkele flessen wijn hadden gedronken, ik dacht drie flessen, en dat M.H. daarvoor nog één of twee whiskey-cola's had gehad, en ik een biertje vóór het eten. Die avond had van 17.00 uur tot ± 02.30 uur 's nachts geduurd, dus dat viel wel mee. Maar omdat ik boos op M.H. was, wilde ik het meer laten lijken. Om haar nog verder zwart te maken zei ik ook dat M.H. graag drinkt, en als ze gedronken heeft eerder ruzie maakt of graag ruzie maakt, hetgeen sterk overdreven is.
Eerlijk gezegd is M.H. geen ruzie- of problemenmaakster, maar wel iemand die assertief is, gevoel voor rechtvaardigheid heeft, haar rechten kent en voor zichzelf opkomt, waarbij ze de zaken zegt zoals zij ze ziet. Maar dat heb ik de rechercheur niet verteld.
Nadat de rechercheur mijn verhaal had aangehoord, gingen de beide agenten de gang op om de zaak te bespreken. Tegelijk met de rechercheur was er nog een vierde agent, een agente, binnengekomen, die zich bij mijn vrouw en de agent in de keuken had gevoegd. Zij voegden zich nu bij de andere twee agenten op de gang. Het was hen niet gelukt om M.H. te kalmeren en tot bedaren te brengen. M.H. was nog steeds overstuur en had nog niet kunnen vertellen wat er gebeurd was en wat zij wilde.
Nadat de agenten een tijdje op de gang hadden staan praten, kwam de rechercheur de eetkamer weer binnen. Hij vertelde dat mijn vrouw nog steeds overstuur was en nog niet gekalmeerd was.
Hij concludeerde dat M.H. en ik die nacht beter niet bij elkaar konden blijven. We zouden dan zeker weer ruzie krijgen en dan zou de politie binnen een uur opnieuw langs moeten komen, zo zei hij. Hij stelde voor dat mijn vrouw die nacht ergens anders door zou brengen, en vroeg of zij familie in Nederland had waar zij naar toe kon gaan.
De politieagent kwam zelf met de stellige conclusie dat het het beste zou zijn als M.H. weg zou gaan. Ik had daar helemaal niet om gevraagd, noch enige suggestie gedaan en het ook niet genoemd of bedacht. Het was het idee en het initiatief van de politie.
De rechercheur vroeg of M.H. familie had in Nederland. Ik antwoordde dat haar enige familie haar neef is, die in Assen woont. Ze heeft twee 'tweeling-neven', die beiden in Assen wonen. Op dat uur van de nacht kon M.H. echter niet naar Assen, want zij rijdt geen auto, en er gaan geen nachttreinen naar Assen.
Vervolgens vroeg de rechercheur of M.H. vrienden had in Den Haag of omgeving, waar zij de nacht kon doorbrengen. Ik zei dat ik niemand wist, want ze had niet veel vrienden of vriendinnen waar ze heen zou kunnen. Ze was één keer een nacht bij een vriendin blijven slapen, na een ruzie, maar ik wist haar naam niet, noch haar adres. Dat moest de agent maar aan M.H. zelf vragen, zei ik. Ikzelf heb die nacht niet meer met mijn vrouw gesproken, alleen met agenten, en even met mijn vriend A., die die avond met zijn vriendin bij ons gegeten had. Ik zei tegen de agent dat ik A. kon bellen, en hem vragen of M.H. bij hun kon slapen de rest van de nacht. Op verzoek van de agent belde ik A., maar hij nam niet op. Ik kreeg het antwoordapparaat en sprak een boodschap in met het verzoek om me terug te bellen.
Ik heb die nacht niet gezegd dat M.H. weg moest gaan van mij. Ik heb haar ook niet één keer gevraagd om weg te gaan. Als ik dat wel gedaan had, zou ze zeer waarschijnlijk meteen haar koffer gepakt hebben en weggegaan zijn. Overigens vond ik het niet erg als zij wel weg zou gaan die nacht, want ik was behoorlijk boos op haar. Ik heb later ook niet geprotesteerd toen de politie haar meenam, maar ik heb er ook niet om gevraagd.
De politie bleef van mening dat één van ons weg moest en concludeerde dat M.H. weg moest. A. belde even later terug; hij had de boodschap gehoord. Ik vertelde wat er gebeurd was en vroeg of M.H. bij hun de nacht verder kon doorbrengen. Het was inmiddels al drie uur geweest. A. zei dat het wat hem betrof wel kon.
Intussen was één van de agenten in uniform naar de keuken gegaan en had M.H. gevraagd of zij de nacht bij een vriendin kon doorbrengen, omdat ze ergens anders naar toe moest. M.H. was het echter niet met de conclusie en het voorstel van de politie eens.
Inmiddels was A.'s vriendin Y. aan de telefoon gekomen. Ik meen dat zij zelf terugbelde. Zij was het niet met A. eens wilde niet dat M.H. naar hun toe kwam. De (draadloze) telefoon werd aan M.H. gegeven, die nog steeds in de keuken was. Y. vertelde M.H. dat zij niet in onze relatieproblemen betrokken wilde zijn, noch in onze ruzies. M.H. zei okay, als je dat zo wilt, goed; en ze gaf de telefoon terug.
Na enig heen en weer gepraat in de keuken in de gang kwam iedereen de eetkamer binnen. De agenten waren nog steeds van mening dat M.H. weg moest, en zeiden haar dat ze dan toch maar naar Assen naar haar familie moest. Omdat dat pas de volgende ochtend per trein kon, stelde de politie voor dat zij eerst een hotel zou zoeken voor de rest van de nacht, om dan 's ochtends de trein naar Assen te pakken.
De rechercheur zei dat alle hotels in Den Haag vol zaten. Vanwege het Paasweekeinde en een grote beurs was er geen kamer meer te krijgen. Hij stelde voor dat M.H. daarom naar Amsterdam zou gaan met de nachttrein, om daar een hotel te zoeken en te wachten op de trein naar Assen.
M.H. reageerde ontstemd op het voorstel van de politie, waarom zou zij het huis verlaten?
Het was ook haar huis, en haar thuis. Bovendien had ze geen geld voor een hotel en voor de treinreizen. Ze zei dat ze dan geld van mij nodig had en vroeg om duizend gulden. Ik zei dat ik haar geen duizend gulden ging geven, tegen de agent in burger, en ik vertelde hem dat ik bereid was haar driehonderd gulden te geven, omdat ze voor driehonderd gulden nieuwe overhemden voor me gekocht had. Daarna werd er geruime tijd gediscussieerd tussen de agenten en M.H. over 'haar vertrek' als 'beste oplossing'. M.H. bleef zeggen dat ze het niet met de agenten eens was en dat ze weigerde mee te werken aan 'hun' oplossing. Ze zei dat ze alle recht had om hier te zijn en om hier te blijven.
De rechercheur zei dat het géén zin had om ons beiden hier achter te laten. Als we nu weggaan, zei de agent, dan staan we binnen een uur hier weer op de stoep, omdat jullie dan weer ruzie hebben en vechten. En daar hebben wij geen zin in. Dit argument werd van politiezijde enkele malen herhaald. Gedurende deze discussie tussen de agenten en M.H., zat M.H. op een stoel aan de andere kant van de eettafel, aan de kant van het raam. Ik zat op de stoel waar ik eerst ook had gezeten, diagonaal tegenover M.H. De agenten stonden in de kamer, tussen ons in en om M.H. heen.
In reactie op de discussie herhaalde M.H. dat het huis ook haar huis was, en dat de meeste meubels in de kamer van haar waren, zoals het bergmeubel, de eettafel en de stoelen. Ik was nog steeds boos op haar. Toen ze zei dat de meubels in de eetkamer van haar waren, heb ik van de eettafel een fruitmes gepakt. Ik deed alsof ik haar tafel zou bekrassen en sneden in de bekleding van de stoel zou maken. Ik was dat niet echt van plan, ik deed alsof, om mijn boosheid op M.H. te laten zien. Eén van de agenten zei tegen mij dat ik dat niet moest doen, en dat het geen enkele zin had om iets kapot te maken.
Hij zei dat ik het mes terug op de tafel moest leggen, hetgeen ik toen op zijn verzoek heb gedaan. De agent liet het mes daar gewoon liggen. Geen van de agenten had geprobeerd het mes uit mijn handen te pakken. Overigens had ik M.H. zelf niet met het mes bedreigd, noch het in haar richting gehouden, alleen richting meubels.
Uiteindelijk besloot de politie dat M.H. dan maar mee moest gaan naar het politiebureau, om daar de nacht door te brengen en tot rust te komen. Ook daar was M.H. het niet mee eens en ze weigerde er aan mee te werken. De politie had vanaf het begin al gezegd dat zij maar weg moest gaan. Ik was amper bij de discussie betrokken. Ik was bovendien boos op haar en het kon me niet schelen of ze wegging, noch waarheen. Ik vond het wel prima als ze weg zou gaan.
Na enig heen en weer gepraat tussen de agenten en M.H., waarbij M.H. weigerde vrijwillig mee te gaan, werd M.H. door de rechercheur verorderd om mee te gaan, waarbij de agent zei dat ze gearresteerd zou worden als ze niet mee zou gaan. M.H. vroeg waarvoor ze haar wilden arresteren. De agenten beantwoordden die vraag niet en vroegen M.H. opnieuw of ze mee wilde komen. M.H. bleef weigeren en vroeg opnieuw waarom ze haar wilden arresteren. De politie zei dat ze haar zouden arresteren als ze niet mee zou gaan. M.H. vroeg nogmaals waarom arresteren, en ze vroeg of ze dan handboeien om kreeg. De agenten vertelden haar nog steeds niet waarom ze haar zouden arresteren en zeiden opnieuw dat ze met hen mee moest komen. Dat werd opnieuw door M.H. geweigerd. Daarop zeiden de agenten dat zij gearresteerd was en dat ze mee moest, anders zouden ze haar meenemen.
M.H. zei nu dat zij haar rechten kende, dat zij recht had om te weten waarvoor ze gearresteerd werd, dat zij het recht had om de Britse Ambassade te bellen en een advocaat. De agenten gingen hier niet op in en herhaalden dat ze mee moest gaan. M.H. herhaalde ook wat ze zei en ze zei dat ze boos was dat ze uit haar huis weg moest, en niet vrijwillig mee zou gaan. Ze was het nog steeds niet eens met de politie.
De politieagenten deden haar (daarop) tot slot de handboeien om en namen haar mee de kamer uit richting de trap en de uitgang.
Ik heb daar niet tegen geprotesteerd, noch geprobeerd ze tegen te houden. Ik vroeg waarom ze gearresteerd was en wat ze met haar gingen doen. Ze zeiden alleen dat ze haar een nachtje op het bureau zouden houden en dat ze de volgende dag, als ze gekalmeerd was, verder zou kunnen gaan. Ik zei dat ze beter haar tas mee kon nemen, want daar zaten haar spullen en haar papieren in. Ik haalde haar tas uit de kamer en gaf die aan één van de agenten. De rest van haar spullen en haar kleren moest ze maar een keer komen halen.
Terwijl de agenten M.H. mee de trap af en naar buiten voerden, vroeg de agent die eerder met mij gesproken had of ik aangifte wilde doen van hetgeen er gebeurd was. Ik zei dat ik dat niet wist. Ik had er zelf op zich geen behoefte aan, maar ik was bang dat M.H. een aanklacht tegen mij zou indienen wegens fysiek geweld. Ik zei tegen de agent dat, als M.H. aangifte zou doen of een klacht in zou dienen, ik ook een klacht tegen haar zou indienen of aangifte doen wegens fysiek geweld (en het beschadigen en stuk maken van mijn bril en overhemd). Ik zei dat om mezelf te beschermen tegen haar en haar (eventuele) aanklacht, waar ze wel eens mee gedreigd had in een boze bui na een ruzie.
De agent zei dat ik pas de volgende ochtend hoefde te beslissen of ik aangifte wilde doen en of ik dan naar het politiebureau wilde komen aan de Nieuwe Parklaan. Ik antwoordde dat ik de volgende ochtend naar het bureau zou komen.
Ik zou dan beslissen of ik aangifte wilde doen van de vechtpartij, of niet.
Ik zei nogmaals dat ik dat nu nog niet wist, en dat het van M.H. afhing, wat zij zou doen. De agent herhaalde dat het goed was als ik de volgende ochtend kwam.
Die volgende ochtend, zondagochtend, belde de politie mij rond kwart voor tien op met de vraag wanneer ik kwam. De agent zei me dat ik voor elf uur moest komen, want dan zouden ze haar laten gaan. Ik was nog erg slaperig want ik had niet lang geslapen die nacht. Ik zei tegen de agent dat ik om elf uur op het bureau zou zijn. Ik stond op om koffie te zetten en me te douchen en aan te kleden. Ik had de agent gevraagd M.H. op het bureau te houden tot ik er was, want ik wilde weten wat er verder ging gebeuren en of ze haar spullen weg ging halen.
Ik kwam die ochtend, zondag 4 april, even na elven op het politiebureau aan. Het was niet zo snel gegaan, want ik was erg moe, en ik was 5 à 10 minuten over elf ter plekke. Tot mijn verbazing en ergernis was M.H. al weg. Ze was ongeveer 10 minuten geleden vrij gelaten. Ze was meteen weggegaan en ze was nog steeds erg boos en overstuur, vertelde de agent. Ik was ontstemd dat ik haar gemist had.
De agent vroeg of ik nog steeds aangifte wilde doen tegen mijn vrouw. Ik vroeg hem of zij een aanklacht tegen mij had ingediend of aangifte had gedaan. De agent antwoordde dat ze dat niet had gedaan. Dan hoeft het van mij ook niet, zei ik. Ik vroeg de agent of M.H. naderhand nog aangifte kon doen. Hij zei dat als zij dat kon, ik het dan ook zou kunnen doen. Ik was voldoende gerustgesteld en liet het daarbij.
Ik vroeg hen nog of er wel een verslag of rapport was opgemaakt van het gebeurde. Hij zei van niet, want zei hij, er wordt alleen proces-verbaal gemaakt bij aangifte, en anders niet, en er wordt verder geen rapport gemaakt als u geen aangifte doet. Daarna vertrok ik en ging ik terug naar huis…"
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht op 4 oktober 2000 onder meer het volgende mee:
"Een soortgelijk geformuleerde klacht werd in eerste aanleg door de chef van het district Den Haag/Haagse Hout-Scheveningen afgedaan op 6 juli 1999.
In zijn brief van 20 september jl. rapporteert de districtschef mij ter zake.
Ik kan mij daarin vinden en sluit mij daarbij aan.
Voor wat betreft de beantwoording van klaagsters brief aan de korpschef van 31 maart en haar rappelbrief van 15 mei 2000 bericht ik u dat deze brieven door een administratieve slordigheid niet werden beantwoord.
Het feit dat klaagster haar klacht via verschillende instanties heeft ingediend en deze voor haar in het geweer heeft gebracht, met alle briefwisseling van dien, heeft niet bijgedragen aan een overzichtelijk dossier.
Hiervoor zijn excuses op hun plaats.
Ik merk overigens op dat klaagster daardoor niet in haar belangen is geschaad. In haar brief kwam zij terug op haar klacht die reeds 9 maanden eerder was afgedaan.
In de afdoeningsbrief van 6 juli 1999 is klaagster gewezen op haar beroepsmogelijkheden en -termijnen.
Klaagster heeft geen bezwaarschrift bij mij ingediend."
2. In de brief van de districtschef van 20 september 2000, waarnaar de korpsbeheerder verwijst, staat onder meer het volgende vermeld:
"Het verzoek van de Nationale Ombudsman richt zich op de in de klacht van mevrouw M.H. en op de in brief van de Nationale Ombudsman genoemde punten. Met uitzondering van de hieronder behandelde punten ben ik tot de conclusie gekomen dat de overige genoemde punten geen nieuwe aspecten opleveren en kan ik u verwijzen naar het oordeel in eerste aanleg in de brief van 6 juli 1999 met als kenmerk (…) welke namens u verstuurd werd door de commissaris van politie wnd.chef onderdeel Den Haag / Haagse Hout - Scheveningen.
De overgebleven punten waarover ik een reactie wil geven zijn de volgende:
1. Ambtenaren hebben haar handtas doorzocht.
2. Verzoekster klaagt erover dat de chef van het regionale politiekorps Haaglanden, ondanks rappel, niet heeft gereageerd op haar brief van 31 maart 2000.
3. Verzoekster klaagt erover dat haar klacht van 6 april 1999 is onderzocht door een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden op wie de klacht mede betrekking had.
Na onderzoek kom ik tot de volgende uiteenzetting:
Ad1.
Zoals aan mevrouw M.H. gemeld is, is uit het vorige onderzoek komen vast te staan dat de aanhouding onrechtmatig is geweest. De klacht daaromtrent was gegrond. Derhalve was het onderzoek in de tas ook onrechtmatig.
Conclusie: Ik acht de klacht op dit punt gegrond.
Ad 2.
In het postregistratiesysteem van politie Haaglanden is geen mutatie gevonden waarin de binnenkomst en of registratie van bedoelde brief of het rappel is gemeld.
Conclusie:
Over de gegrondheid van dit klachtaspect onthoud ik mij van een mening.
Ad 3.
Het onderzoek naar de klacht heeft plaatsgevonden door de inspecteur van politie T., werkzaam aan Bureau Nieuwe Parklaan te Den Haag. Deze inspecteur was tijdens het voorval in de nachtelijke uren niet aanwezig. De toetsing m.b.t. de aanhouding en insluiting heeft plaatsgevonden door de inspecteur van politie R., werkzaam aan bureau Duinstraat te Den Haag. De heer R. was die nacht werkzaam als wachtcommandant en tevens Hulpofficier van Justitie aan het Bureau Nieuwe Parklaan te Den Haag.
De heer T. heeft op de morgen van die bewuste dag om 07.00 uur als wachtcommandant de dienst overgenomen van de heer R. De heer T. kreeg te horen dat de heer M. die dag voor 11.00 uur aangifte zou doen ter zake van huisvredebreuk. Op het moment dat het tijdstip van 11.00 uur was verstreken, zijnde het tijdstip dat de heer M. aan het Bureau Nieuwe Parklaan zou komen om aangifte te doen, en de heer M. niet was verschenen, heeft de heer T. de verdachte in vrijheid gesteld. De heer T. was op dat moment wachtcommandant en tevens Hulpofficier van Justitie. 11.00 Uur was voor de heer T. het voor hem geldende toetsmoment. Hij ging er vanuit gaan dat het eerder gelegen toetsmoment omtrent de aanhouding en insluiting en het maken van een aanhoudingsproces-verbaal op een juiste manier had plaatsgevonden voordat hij deze verdachte overgedragen kreeg. Het onderzoek van de tas en het mededelen van de grond van aanhouding heeft in de nachtelijke uren plaatsgevonden onder leiding van R. en niet de heer T.
Conclusie:
Ik stel vast dat de heer T. deze klacht op een correcte manier heeft onderzocht en op een juiste manier heeft gerapporteerd. Ik acht dit punt dan ook ongegrond.
De klacht van mevrouw M.H. is behandeld in het regiokorps Haaglanden onder nummer (…) en is op een formele manier afgedaan op 6 juli 1999."
3. In een politiemutatie van 4 april 1999, tijdstip: 04.38 uur, staat het volgende vermeld:
"Memo
Door meldkamer gestuurd naar genoemde locatie. Er zou ter plaatse een vrouw worden geslagen. Ter plaatse gekomen bleek dat dit een echtelijke ruzie was waarbij beide partijen schade hadden opgelopen. Na een uur geprobeerd te hebben een gesprek met mevrouw aan te gaan, moeite opgegeven, de vrouw kon erg veel vertellen maar niet luisteren. Mevrouw vertelde daar niet te wonen en dat hun in Engeland gesloten huwelijk niet meer geldig was. Meneer vertelde ook dat mevrouw in Engeland woonde en voor de feest dagen over was gekomen. Na herhaaldelijk een poging tot bemiddeling te hebben ondernomen, is mevrouw door ons aangehouden ter zake huisvrede breuk. Nadat dit 3 x door meneer in het Engels is gevorderd.
Aanvulling 1022:
Op 4 april gebeld met dhr. M. om te vragen of hij wel of geen aangifte zou komen doen. Hij wist niet wat hij wilde. Eigenlijk wilde hij een goed gesprek hebben met de verdachte. Gezien de woedende staat van de verdachte (die de hele nacht tegen de celdeur heeft geschopt) bleek dit niet mogelijk te zijn. Afgesproken met dhr. M. dat hij om 11.00 uur aan het bureau zou komen om de zaak nader te bespreken. Het was niet mogelijk om de verdachte te horen aangezien zij nog steeds zeer recalcitrant was.
Toen Dhr. M. om 11.25 uur nog niet was langs geweest hebben T. en ik besloten om de verdachte in vrijheid te stellen.
Zij reageerde erg boos op haar aanhouding en deelde mee hier werk van te maken bij de Britse Ambassade. Zij gaat een klacht indienen tegen de politie.
Aanvulling 1022:
Om 11.35 uur kwam dhr. M. aan het bureau. Hem uitgelegd dat mevr. M.H. zojuist heen was gezonden. Hij verzocht om in het dossier te vermelden dat mevr. M.H. zijn blouse en bril kapot had gemaakt en tevens enige krassen in zijn nek had aangebracht. Hij wenste niet dat op dit moment een strafrechtelijk onderzoek tegen mevr. M.H. in werd gesteld.
Na enig doorvragen bleek de vork iets anders in de steel te zitten dan 's nachts was verteld:
dhr. M. en mevr. M.H. zijn nog steeds getrouwd. Omdat de relatie niet goed gaat verblijft Mevr. M.H. bij een vriendin in Londen. Zij staat echter volgens bevolkingsregister in Nederland nog wel steeds ingeschreven op het adres X-straat (…). Mevr. M.H. was voor de feestdagen (Pasen) weer naar huis gekomen om te bespreken of beide echtgenoten nog wel met elkaar verder willen. Toen dat uitliep op een ruzie werd de politie gebeld. Juridisch gaat 'huisvredebreuk' dus niet op!
Aanvulling 804:
Belt M.H. naar het bureau om 21.30 uur. Hij is vreselijk ongerust omdat nog niemand iets van mevr. M.H. gehoord had. Hij had diverse kennissen en familie gebeld maar niemand wist waar ze kon zijn. Hem verteld dat ze in ieder geval niet in het Genesys stond als slachtoffer van een ongeluk of iets dergelijks en hem geadviseerd nog even geduld te hebben aangezien het net 10 uur geleden was dat ze het bureau was uitgezet en naar Londen reizen kan even duren.
Persoonsgegevens Rollen
Naam, voornm: H. (V) (…) Aangehouden
(…)
Adres : X-straat (…) Betrokkene
(…)
Persoonsgegevens Rollen
Naam, voornm: M. (…) Betrokkene
(…)
Aanhoudingsgegevens
Naam : H.
Aanhouding : zondag 4 april 1999 4:00 uur X-straat (…) 's Gravenhage
Aankomst bureau : zondag 4 april 1999 4:10 uur
Voorgeleiding : zondag 4 april 1999 4:15 uur R., (…) inspecteur
Strafbare feiten : art 138, lid 1 Sr/ Huisvredebreuk door in een woning te vertoeven
Heenzending : zondag 4 april 1999 11:10 uur"
4. In een politiemutatie van 4 april 1998 staat het volgende vermeld:
"Memo
Door de MK gestuurd naar bovengenoemd lok., alwaar man en vrouw ruzie hadden. Tp troffen wij alleen be M. aan. Be H. had de boel thuis een beetje verbouwd en vervolgens de woning verlaten.
De Be's hebben 6 maanden samen gewoond en zijn sedert januari 1998 getrouwd.
Be M. heeft uit een eerdere relatie een zoon. Zijn zoon komt 1 keer in de twee weken een weekend logeren bij zijn vader.
Be H. heeft hier wat problemen mee.
Communicatie tussen beide be's is niet (meer) mogelijk omdat be H. wegloopt of een aanvang maakt met het vernielen van hun inboedel. Be M. is ten einde raad en wil zijn huwelijk wel redden. Verzoek aan de rayonagent om Be M. te contacten.
Verbal. heeft be M. verzocht om as. maandag de rayonagent te contacten.
Persoonsgegevens Rollen
Naam, voornm: H. (…) Betrokkene
(…)
Adres X-straat (…)"
5. In het niet ondertekende proces-verbaal van aanhouding staat onder meer het volgende vermeld:
"REDEN AANHOUDING
De aanhouding werd verricht op grond van artikel
ART 138 LID 1 SR / Huisvredebreuk door in een woning te vertoeven
(…)
REDENEN VAN WETENSCHAP
Op zondag 04 april 1999, omstreeks 02.50 uur bevonden wij ons, respectievelijk in burger en in uniform gekleed en met surveillance belast, op de openbare weg de van Alkemadelaan te 's-Gravenhage. Op dat tijdstip kregen wij van de centralist van de politiemeldkamer de opdracht te gaan naar de X-straat nummer (…) te 's-Gravenhage alwaar moeilijkheden binnen zouden zijn.
Onmiddellijk gingen wij naar de opgegeven plaats.
Ter plaatse werden wij aangesproken door een man en een vrouw die in een hevige ruzie waren gewikkeld. Wij zagen dat de man lichte verwondingen had aan zijn hals en dat zijn kleding was gescheurd. Wij hebben getracht te bemiddelen in deze ruzie echter dit had geen resultaat en de vrouw reageerde verbaal zeer agressief. Ons bleek dat de man en vrouw gehuwd waren in Engeland, maar dat men niet meer samenleefde. De vrouw woont momenteel in Engeland en meneer woont op genoemd adres. Wij roken tijdens de gesprekken dat zowel de man als de vrouw alcoholhoudende drank hadden genuttigd. Na ongeveer een uur te hebben bemiddeld was de man het zat en verzocht de vrouw het pand te verlaten. Zij voldeed hier niet aan. Hierop heeft de man in ons bijzijn wel vijf keer in het Engels van de vrouw gevorderd dat zij het pand zou verlaten. Wij zagen en hoorden dat de vrouw aan de vorderingen niet voldeed. Zij vertelde dat zij eerst minimaal F 1000,= gulden wilde hebben om thuis te kunnen komen. De man deelde mede dat hij dit niet deed omdat de vrouw geld genoeg had. Hierna hebben wij de vrouw als verdacht van huisvredebreuk aangehouden.
(…)
VOORGELEIDING
Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, werd de verdachte onverwijld overgebracht naar het bureau van politie Bureau Nieuwe Parklaan, te 's-Gravenhage.
Na aankomst aan het genoemde bureau op zondag 4 april 1999 te 4:10 uur werd de verdachte op zondag 4 april 1999 te 4:15 uur geleid voor: R., de inspecteur van politie zijnde hulpofficier van justitie.
In zijn opdracht is de verdachte in genoemd bureau ingesloten.
Tijdens het transport van de verdachte is gebruik gemaakt van de handboeien omdat verdachte emotioneel erg wisselvallig was, en agressief reageerde op haar aanhouding.
Voorafgaand aan de insluiting van de verdachte is een insluitingsfouillering toegepast.
Hierbij werd niets terzake dienende aangetroffen.
(…)
waarvan door ons,
E. op ambtsbelofte
Hu. op ambtsbelofte
D. op ambtsbelofte
L. op ambtseed
is opgemaakt, dit proces-verbaal, dat wij sloten en ondertekenden te 's-Gravenhage op woensdag 8 september 1999."
D. verklaringen betrokken ambtenaren
1. Op 31 mei 2001 verklaarde de heer E., ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Ik kan mij deze zaak nog wel redelijk herinneren. Op verzoek van de collega's Hu. en D. ben ik samen met collega L. ter plaatse gekomen om ongeveer 03.00 uur. Ik ben werkzaam als rechercheur, en de genoemde collega's hadden behoefte aan overleg en bijstand bij deze zaak. Ik heb mij vooral bekommerd om de heer M.; collega L. heeft zich vooral bekommerd om verzoekster. Beiden roken naar alcohol. Vooral verzoekster was erg overstuur en stond voortdurend te schreeuwen. Zij bleef ook voortdurend agressief tegenover de heer M. Kort voor de komst van de politie had er een fysieke confrontatie plaatsgevonden tussen verzoekster en de heer M. De kleding en bril van de heer M. waren beschadigd, en hij had ook enkele krassen in zijn nek. Ik denk dat wij al met al wel een uur in de woning zijn geweest. Mijn intentie was om partijen eerst tot rust te brengen en dan te bezien of wij een bemiddelende rol zouden kunnen spelen. De houding van verzoekster bleef echter dermate opstandig dat het mij verstandig leek wanneer zij de nacht elders zou doorbrengen. Verzoekster was zo in de war dat zij tijdens ons bezoek in de woning ook nog heeft getracht 112 te bellen met het verzoek om politieassistentie. Naar mijn inschatting was de kans groot dat wanneer wij hen samen in de woning zouden achterlaten er weer een confrontatie zou plaatsvinden waarvoor de politie zou moeten verschijnen. In dit verband is telefonisch contact opgenomen met de gasten die eerder die avond bij verzoekster en de heer M. de avondmaaltijd hadden gebruikt. Zij waren echter niet bereid verzoekster op te vangen. Verzoekster had ook geen vrienden of kennissen in Den Haag waar zij terecht kon. Wel had zij een relatie in Assen, maar die plaats is midden in de nacht met de trein niet te bereiken. Gelet op het nachtelijke tijdstip, alsmede gelet op de omstandigheid dat het Pasen was, was een hotel in de omgeving ook geen reële optie. De heer M. gaf te kennen dat hij de hoofdbewoner was en dat verzoekster, die in Londen woonde, slechts over was gekomen voor de feestdagen. De heer M. gaf wel aan dat hij naar Engels burgerlijk recht was gehuwd met verzoekster, maar dat het huwelijk nog niet in Nederland was ingeschreven. Overigens gaf verzoekster op enig moment wel aan dat zij de woning zou verlaten als zij fl. 1000,- van de heer M. zou krijgen, in verband met te maken onkosten. De heer M. vond dit bedrag echter te hoog en hij weigerde hier dan ook aan mee te werken. Op een gegeven moment werd de heer M. het zat en gaf hij duidelijk te kennen dat verzoekster de woning moest verlaten. De heer M. heeft zeker drie keer in het Engels gevorderd dat verzoekster de woning moest verlaten. Toen zij hier niet aan voldeed is zij door ons aangehouden voor huisvredebreuk. U houdt mij voor dat de heer M. en verzoekster stellen dat de heer M. deze vorderingen niet heeft gedaan. Ik betwist de verklaringen van hen op dit punt met klem. Ik ga ervan uit dat verzoekster meteen is meegedeeld waarvoor zij was aangehouden. Dat is ook de standaardprocedure. Ik weet niet meer wie van ons verzoekster dit heeft meegedeeld. Vervolgens is verzoekster geboeid afgevoerd naar het politiebureau. Het boeien was noodzakelijk uit veiligheidsoverwegingen. Verzoekster was nog steeds opgefokt, en had immers kort daarvoor bewezen behoorlijk gewelddadig te kunnen zijn. Overigens accepteerde verzoekster haar aanhouding wel. Nadat de heer M. herhaald had gevorderd dat zij de woning moest verlaten, en zij hier geen gevolg aan had gegeven, draaide zich naar ons toe met de handen naar voren teneinde te worden geboeid. Verzoekster stelde daarbij: "hou me dan maar aan", of woorden van gelijke strekking. Na de overdracht naar het politiebureau is verzoekster geleid voor hulpofficier van justitie R.
Wij hebben verzoekster steeds met respect behandeld. Mij is niet gebleken dat zij op enig moment door politieambtenaren is beledigd of uitgescholden. Het was juist verzoekster die zich agressief opstelde. Verzoekster liet ons ook op geen enkele manier uitpraten. Dat betekende dat wij haar soms wel duidelijk moesten afkappen, met bijvoorbeeld de volgende woorden: "nu moet u even stil zijn, nu ben ik aan de beurt om iets te zeggen". Wij hebben gelijk nog die nacht een proces-verbaal van aanhouding opgemaakt."
2. Op 11 juni 2001 verklaarde de heer R., ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Op 4 april 1999 had ik nachtdienst als wachtcommandant. In de tweede helft van mijn dienst is verzoekster aan mij voorgeleid. Zij gedroeg zich bijzonder recalcitrant. Ook had zij gedronken. Ze had bloeddoorlopen ogen en rook naar alcohol. Verzoekster dreigde met advocaten en met inschakeling van de Britse ambassade. Op grond van de informatie die de betrokken collega's en verzoekster mij verstrekten, kwam ik tot de conclusie dat de aanhouding voor huisvredebreuk rechtmatig was. Ik weet niet meer precies wat verzoekster hierover heeft gezegd. Ik begreep dat verzoekster bij haar ex op bezoek was, en dat er toen ruzie was ontstaan, en dat verzoekster weigerde de woning te verlaten, ondanks dat de man dit herhaaldelijk had gevorderd. Ik kan mij nog herinneren dat met de man was afgesproken dat hij de volgende ochtend aangifte zou komen doen.
Tijdens de voorgeleiding is verzoekster in ieder geval duidelijk gemaakt waarvoor zij was aangehouden.
Op grond van haar agressieve opstelling acht ik het juist dat verzoekster door de collega's geboeid is overgebracht. Nadat verzoekster was ingesloten, bleef zij zich recalcitrant gedragen. Zo schopte zij regelmatig tegen de celdeur.
Het is mij niet bekend of en zo ja door wie verzoeksters handtas is doorzocht.
Voorts is mij niets bekend over verzoeksters klacht met betrekking tot het discrimineren en beledigen. Ik ga ervan uit dat dit ook niet is gebeurd, anders zou ik er zeker tegen zijn opgetreden."
3. Op 19 juni 2001 verklaarde de heer D., ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Op 4 april 1999 kregen mijn collega L. en ik om circa 02.50 uur via de meldkamer de opdracht om naar het adres X-straat (…) in Den Haag te gaan. Dit in verband met een echtelijke ruzie. Het is ook mogelijk dat ik met collega Hu. was en niet met L. Dat kan ik mij niet precies herinneren. Ter plaatse aangekomen, zagen wij dat een man en een vrouw - verzoekster - ruzie met elkaar hadden. Partijen schreeuwden voortdurend naar elkaar. Wij hebben vervolgens getracht partijen te scheiden. Verzoekster gedroeg zich zeer agressief; zij wilde de man steeds aanvallen. Wij probeerden de vrouw hiervan te weerhouden. De vrouw was veel agressiever dan de man. Ik kan mij herinneren dat beide partijen schrammen en/of gescheurde kleding hadden. Kennelijk van een confrontatie die kort voorafgaand aan onze komst had plaatsgevonden.
Op een gegeven moment hebben wij twee andere collega's ter plaatse geroepen. Voor zover ik mij kan herinneren was hiervoor de reden dat wij niet zoveel ervaring hadden in het optreden bij echtelijke ruzies en omdat onze Engelse taal niet zo goed was. Wij vermoedden dat het Engels van collega E. beter was.
Collega's E. en Hu. arriveerden circa 10 minuten later in de desbetreffende woning. Zoals gezegd kan het ook zijn geweest dat E. arriveerde met collega L. Vanaf dat moment waren wij dus met in totaal vier politieambtenaren in de woning. Collega E. heeft het gesprek vervolgens van ons overgenomen. Hij trachtte te bemiddelen tussen partijen. Naar mijn idee verliep dit gesprek goed. Mijn collega L. en ik waren op een gegeven moment met verzoekster naar de keuken gegaan. Collega E. is met collega Hu. en de man in de woonkamer achtergebleven. In de keuken hield verzoekster zich redelijk. Zij was nog wel overstuur maar wel iets rustiger. Ik kan mij niet meer precies herinneren wat mijn collega en ik in de keuken met verzoekster hebben besproken. In ieder geval hebben wij getracht haar tot rust te brengen.
U houdt mij de verklaring van verzoekster voor dat ik noch mijn collega's haar hebben betrokken bij het zoeken naar een oplossing en haar agressief hebben benaderd. Daar ben ik het absoluut niet mee eens. Het was juist verzoekster die zich zeer agressief gedroeg. Mijn collega's en ik hebben juist op alle mogelijke manieren getracht partijen uit elkaar te halen en tussen hen beiden te bemiddelen.
Mijn collega's en ik handelden op basis van de informatie die wij ter plaatse kregen van zowel de man als verzoekster. In mijn herinnering waren de man en verzoekster naar Engels recht met elkaar gehuwd, maar woonden zij niet meer op één adres. De vrouw woonde in Engeland. De man wilde dat de vrouw de woning zou verlaten. Hij had dit meerdere malen aan verzoekster verzocht. Ik kan mij niet meer goed herinneren wanneer, waar en in wiens bijzijn de man verzoekster heeft gevorderd de woning te verlaten.
Eén van de collega's die bij de man in de huiskamer was achtergebleven, verzocht ons op een gegeven ogenblik verzoekster aan te houden. De reden voor de aanhouding is volgens mij wel aan verzoekster meegedeeld. Ik denk dat ik degene ben geweest die dat tegen de vrouw heeft gezegd, maar weet dit niet zeker.
Volgens mij heb ik verzoekster niet vervoerd naar het politiebureau.
Ik meen dat verzoekster wel was geboeid op het moment dat zij werd afgevoerd naar het bureau. Ik weet dan ook niet meer wie verzoekster heeft geboeid. Volgens mij werd dit gedaan omdat verzoekster agressief was.
Ik kan mij niet herinneren dat ik verzoekster heb ingesloten op het politiebureau. Ik denk dat dit door een andere collega is gebeurd. Ik weet echter niet meer door wie.
Nadat verzoekster was afgevoerd heb ik geen contact meer met haar gehad. Ik heb verzoekster wel horen schreeuwen en bonken op het moment dat zij in de cel op het politiebureau verbleef.
U houdt mij voor dat verzoekster van mening is dat zij door ons is gediscrimineerd en beledigd. Ik kan mij daar helemaal niets van herinneren.
Er is geen proces-verbaal van bevindingen opgemaakt maar wel een proces-verbaal van aanhouding. Naderhand bleek dat verzoekster wel stond ingeschreven op eerdergenoemd adres en er dus geen sprake was huisvredebreuk. Om die reden was het niet nodig een proces-verbaal van bevindingen op te maken."
4. Op 22 juni 2001 verklaarde de heer Ha., ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Ik heb weinig van doen gehad met deze zaak. Mijn enige bemoeienis bestond uit het beantwoorden van een telefoontje van de heer M. naar politiebureau op 4 april 1999 om 21.30 uur. De inhoud van dat telefoongesprek staat weergegeven in de laatste alinea van het mutatieformulier"
5. Bij brief van 13 juli 2001 deelde de heer T., ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, onder meer het volgende mee aan de Nationale ombudsman:
"In deze klacht zijn enkele punten genoemd, welke tegen mij gericht zijn. Ik zal ze chronologisch trachten te beantwoorden.
(…)
Uit de onrechtmatige vrijheidsberoving vloeit tevens voort dat klaagsters detentie onrechtmatig was.
Mevrouw M.H. is in de nacht van 3 op 4 april 1999, om 04.00 uur aangehouden. Na haar aanhouding is de verdachte geleid voor een hulpofficier van justitie, de inspecteur van politie R. dienstdoende aan bureau van politie Duinstraat, die deze aanhouding heeft getoetst.
Deze toetsing heeft op dat moment en met de op dat moment aanwezige informatie de daarvoor gevraagde criteria doorstaan. Ik heb op 4 april 1999 omstreeks 06.30 uur, eerder genoemde hulpofficier afgelost.
Uiteraard draag ik vanaf dat moment de volledige verantwoording. Echter, toetsing van de aanhouding had reeds plaatsgevonden. Natuurlijk heb ik het vervolg van de procedure ten aanzien van de aanhouding van mevrouw M.H. bewaakt.
(…)
Ten onrechte is geen proces-verbaal van aanhouding danwel een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.
Zoals wettelijk voorgeschreven, is erdoor betrokken surveillanten een proces-verbaal van aanhouding opgemaakt, voorzien van het nummer (…).
Tevens is na heenzending een mutatie voorzien van het nummer (…) opgemaakt.
(….)
De politie heeft geoordeeld dat geen proces-verbaal is opgemaakt om de volgende redenen:
- klaagsters echtgenoot gaf op het bureau Nieuwe Parklaan aan af te zien van het doen van aangifte wegens huisvredebreuk;
- gebleken was dat klaagster zich niet onrechtmatig in de woning aan de X-straat (…) had begeven.
Bovenstaande is juist, echter met de aanvulling dat op dat moment, gezien de feiten en omstandigheden en de non-coöperative houding van mevrouw M.H., niet was na te gaan of zij daar nu wel of niet rechtmatig in de woning was. Laatst genoemde punt is pas later kunnen blijken.
(…)
Aan klaagster is de reden van aanhouding niet medegedeeld.
Hierop kan ik geen antwoord geven. De betrokken surveillanten die de aanhouding hebben verricht en de dienstdoende hulpofficier van justitie kunnen daarop antwoord geven.
(…)
Ten onrechte is de handtas van klaagster doorzocht, wat blijkt uit uitspraken van een collega tijdens haar detentie aan genoemd bureau van politie.
Ik kan daar geen antwoord op geven. Mocht dit gedaan zijn, bericht ik U dat dit niet tijdens mijn dienstverband gebeurd is."
6. Op 8 augustus 2001 verklaarde de heer S., ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Op 4 april 1999 had ik een vroege dienst. Meestal begin je dan om ongeveer 07.00 uur. Mevrouw M.H. was toen al aangehouden en ingesloten. Daar ben ik niet bij betrokken geweest. Op grond van mijn herinnering en de aanvullingen die ik heb gemaakt op het mutatieformulier met nummer (…) kan ik wel het volgende verklaren.
Ik begreep dat verzoekster was ingesloten wegens huisvredebreuk. Ik heb die ochtend telefonisch contact opgenomen met de heer M. om te vragen of hij wel of geen aangifte zou komen doen. Hij wist niet wat hij wilde. Eigenlijk wilde hij een goed gesprek hebben met verzoekster. Gezien de opstandige houding van verzoekster leek dit niet goed mogelijk te zijn. Verzoekster zou ook gedurende de nacht regelmatig tegen de celdeur hebben geschopt Wel is met de heer M. afgesproken dat hij om 11.00 uur het politiebureau zou bezoeken om de zaak nader te bespreken. U vraagt mij of ik de politieambtenaar was die verzoekster volgens eigen zeggen op 4 april 1999 om ongeveer 09.15 in haar cel heeft opgezocht. Dat zou ik geweest kunnen zijn, maar ik kan dat niet met zekerheid zeggen. Of ik haar heb meegedeeld dat ze om 10.00 uur verhoord zou worden, kan ik mij niet herinneren. Het was overigens niet goed mogelijk om verzoekster te horen, aangezien zij zich ook in de ochtend recalcitrant is blijven gedragen. Ik kan overigens wel enig begrip opbrengen voor verzoeksters opstelling. De bemiddelingspoging van de politie van die nacht was immers voor haar erg ongunstig uitgepakt. Bovendien is gebleken dat de aanhouding voor huisvredebreuk juridisch geen stand kon houden.
Toen de heer M. om 11.25 uur nog niet was gearriveerd, heb ik in overleg met de wachtcommandant van de ochtend, collega T., besloten verzoekster in vrijheid te stellen. Kort hierna arriveerde de heer M. aan het bureau. Hij wilde geen aangifte doen tegen verzoekster, maar verzocht wel in het dossier op te nemen dat zij zijn bloes en bril had beschadigd en dat zij ook enige krassen in zijn nek had aangebracht.
De heer M. deelde verder mee dat hij en zijn vrouw nog steeds waren getrouwd. Omdat de relatie niet goed liep, was verzoekster bij een vriendin in Londen gaan wonen. Zij stond echter nog wel ingeschreven in de woning waaruit zij die nacht was verwijderd. Verzoekster was voor de paasdagen overgekomen om te bespreken of beide echtgenoten nog wel met elkaar verder wilden. Ik kan niet met zekerheid zeggen of ik mevrouw M. al voor dit voorval kende. Ik heb wel een hele tijd in Scheveningen gewerkt, dus ik acht het niet uitgesloten."
7. Op 9 oktober 2001 verklaarde mevrouw L., ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Met wie ik aan kwam bij het huis van verzoekster en de man met wie zij ruzie had, weet ik niet meer zeker. Ik weet wel dat ik samen met collega D. in de keuken heb gesproken met verzoekster. Er waren nog twee collega's ter plaatse waaronder rechercheur E. Ik denk dat ik ter plaatse ben gekomen met collega D. en niet met collega E. Maar ik weet dit dus niet zeker. Ik kan mij niet meer herinneren wie er als eerste ter plaatse waren. Ik weet dat verzoekster overstuur was en niet naar de politie wilde luisteren. Ze wilde zelf bepalen wat ze ging doen. Ik heb samen met collega D. in de keuken met haar gesproken en toen zei zij dat ze voor een weekje in Nederland was, voor een vakantie of iets dergelijks en dat ze in Engeland woonde. Ze zei dat ze getrouwd was geweest met degene met wie ze in huis was en met wie ze ruzie had. We konden dat niet natrekken, omdat het 's nachts was en de systemen die we overdag wel natrekken, dan niet beschikbaar zijn. Normaal gesproken zouden we de GBA hebben geraadpleegd. Maar naar aanleiding van hetgeen zij ons vertelde, maakten wij op dat verzoekster in Engeland woonde en tijdelijk in dit huis in Nederland was.
Ik meen dat ik verzoekster niet heb afgevoerd naar het politiebureau. Ik heb de man met wie verzoekster ruzie had, niet gesproken. D. en ik spraken met verzoekster in de keuken en mijn andere twee collega's spraken met de man in de woonkamer. Omdat ik de enige vrouwelijke politieambtenaar ter plaatse was, was het logisch dat ik met de vrouw sprak. Dat werkt in de praktijk beter. Ik weet niet precies meer hoe lang het gesprek in de keuken duurde, maar het leek wel een uur of langer. Dat zou ook wel kunnen want volgens mij kregen we rond een uur of half drie de melding van de meldkamer en werd verzoekster rond een uur of vier aangehouden en naar het bureau gebracht.
De man en de vrouw hadden ruzie met elkaar en we moesten beide partijen uit elkaar halen. Ik heb gezien dat de vrouw een gescheurd shirt had en de man krassen in zijn nek of op zijn gezicht. Ze maakten veel lawaai en verzoekster was helemaal overstuur en wilde niet luisteren naar ons. We hebben aan haar gevraagd of ze bij familie terecht kon, maar die had ze niet. Verzoekster heeft wel gebeld met een vriendin of familielid. We hebben ook voorgesteld dat verzoekster naar een hotel zou gaan. Dit wilde ze niet, ik geloof omdat ze geen geld had.
Of de man waarmee verzoekster ruzie had iets heeft gezegd over zijn recht op de woning, weet ik niet. Toen collega D. en ik van mevrouw te horen kreeg dat ze in Engeland woonde, heeft D. dit doorgegeven aan de andere twee collega's. Verzoekster heeft aan ons niet kenbaar gemaakt dat zij ook recht had op de woning. Ze zei juist dat ze gescheiden was en tijdelijk in Nederland was en in Engeland woonde.
Op het moment waarop de man van verzoekster vorderde dat zij het huis moest verlaten, waren zij in de woonkamer. Ik stond er niet dichtbij omdat ik van mening ben, dat wanneer er vier politiemensen dichtbij staan, dat een overmacht is ten opzichte van de betrokkenen. Daarom ben ik wat verder weg gaan staan.
Verzoekster wilde niet weg, zij verzette zich en kalmeerde niet. Daarom is ze vervolgens geboeid en afgevoerd naar het politiebureau. Wie haar vervolgens hebben overgebracht weet ik niet meer. Het kan zijn dat ik later nog op het politiebureau ben geweest, maar dat was dan niet naar aanleiding van deze zaak. Ik heb de zaak verder niet afgehandeld.
Wij hebben verzoekster niet gediscrimineerd of anderszins beledigd. Ik ben zelf een negerin en donkerder dan zij en D. is van Turkse afkomst, dus is dat ook niet echt aannemelijk.
Naar aanleiding van de klachtonderdelen die u mij voorhoudt, kan ik verklaren dat ik het daar niet mee eens ben. Wij hebben verzoekster niet vijandig of agressief benaderd en we hebben wel met haar geprobeerd een oplossing te zoeken zoals logeren bij familie of in een hotel, maar dat wilde verzoekster zelf niet. Verzoekster samen met de man in de woning achterlaten was geen optie, dat was niet verantwoord. Ze is aangehouden voor huisvredebreuk en ze heeft handboeien omgekregen vanwege haar eigen gedrag. De reden waarom ze werd aangehouden is haar wel meegedeeld, ik weet alleen niet meer door wie. Ik heb dat zelf volgens mij niet gedaan.
Bij het vervoer van verzoekster naar het politiebureau ben ik niet betrokken geweest. Ik denk dat het andere koppel haar heeft weggebracht. Ik weet daarom ook niets van het inlichten van de wachtcommandant op het politiebureau en weet ook niet of haar tas is doorzocht. Normaal gesproken gebeurt dat volgens mij alleen als daar een aanleiding voor is, bijvoorbeeld ter identificatie.
Wanneer het proces-verbaal en de mutaties over deze zaak zijn opgemaakt, weet ik niet. Normaal gesproken worden mutaties aan het eind van de dienst opgemaakt. Aanvullingen hierop worden vaak op een later tijdstip toegevoegd.
Bij de stukken die u mij heeft toegestuurd zit ook het proces-verbaal van aanhouding en ik zie dat de datum van dit proces-verbaal 8 september 1999 is. Ik zie ook dat het niet is getekend. Ik denk dat dit een uitdraai uit de computer is en dat het computersysteem automatisch de datum aanpast aan de dag waarop je het uitdraait. Daarom staat er 8 september 1999 op. Ik denk dat het proces-verbaal veel eerder is opgemaakt, maar ik heb dat niet gedaan."
8. Op 10 oktober 2001 verklaarde de heer Hu., ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Ik kwam ter plaatse samen met mijn collega D.. Collega L. reed mee met een collega van de recherche, E. D. en ik waren als eerste ter plaatse. Ik geloof dat de heer M. de melding had gedaan bij de politie. De politie had al wel vaker meldingen gehad van verzoekster en haar partner. Toen we aankwamen stond de voordeur open en toen we naar binnen gingen stonden verzoekster en de man boven aan de trap en riepen allebei dat we boven moesten komen en dat we er wat aan moesten doen.
Vervolgens ging de man uitleggen wat er aan de hand was. Hij vertelde dat ze eters hadden gehad en dat het heel gezellig was geweest en dat er behoorlijk wat was gedronken. Ik zag trouwens ook dat er drankflessen op de tafel stonden. Hij vertelde dat verzoekster opeens heel beledigend werd tegenover de gasten en hemzelf. Verzoekster richtte vervolgens vernielingen aan, dit konden mijn collega en ik ook zien. De man vertelde dat hij toen wilde dat verzoekster het huis zou verlaten en dat ze hem vervolgens aanvloog. Ik zag dat de man krassen in zijn nek had en dat het shirt van verzoekster kapot was getrokken. Dus kennelijk had er een worsteling plaatsgevonden. De man was heel rustig in ons bijzijn en verzoekster was heel druk en agressief. Verzoekster stond te schelden op de man en op de politie, ze riep "klotepolitie, jullie hebben hier niets te zoeken".
Ik kende verzoekster al uit een eerdere melding waarbij de politie had geprobeerd te bemiddelen. Ik heb zelf nooit eerder bemiddeld, dat hebben collega's gedaan. Maar als een dergelijke melding binnenkomt, gaat er vaak een tweede wagen mee, ter ondersteuning van degenen die gaan bemiddelen. Ik zat toen in die tweede auto. Toen ik dit keer samen met D. door de meldkamer naar dit adres werd gestuurd, heb ik nagevraagd of betrokkenen bekend waren bij de politie, waardoor ik wat achtergrondinformatie had. Verzoekster was afgezien van die ene bemiddelingspoging waarbij ik aanwezig was, geen bekende van mij.
U houdt mij voor dat verzoekster er onder andere over klaagt dat wij haar en haar partner niet hebben betrokken bij het zoeken naar een oplossing voor het conflict. Dit is niet waar. De vaste procedure die wij in deze zaak ook hebben gevolgd, is dat wij beide partijen eerst uit elkaar halen. In dit geval bleef ik bij de man en bleef D. bij verzoekster. Ik probeerde met de man te praten maar verzoekster kwam er steeds tussendoor. De man vertelde dat verzoekster tijdens het eten agressief werd en vernielzuchtig.
Vervolgens ging ik overleggen met D. D. vertelde dat verzoekster hem had verteld dat de man haar had aangevallen en dat ze niets had vernield. We vonden dit verhaal niet erg geloofwaardig omdat we een aantal vernielingen zagen. Verzoekster mengde zich daarop weer in het gesprek. We hebben haar tot stilte gemaand, maar verzoekster ging weer schelden tegen de man en ook tegen ons. De man zei vervolgens "kijk maar hoe ze is, ze moet mijn huis uit'. We hebben verzoekster en de man vervolgens gevraagd wie er in het huis woonde. De man zei toen dat hij er woonde, en verzoekster zei dat zij er niet woonde. Tevens heb ik hen gevraagd naar hun persoonsgegevens.
Ik had toen al contact gezocht met de meldkamer om te informeren in welke gevallen er sprake is van huisvredebreuk. De wachtcommandant heeft me uitgelegd dat degene die in het huis woont moet vorderen dat de ander weggaat uit het huis, zodat de politie die persoon kan aanhouden en dat de bewoner van het huis aangifte moet doen van huisvredebreuk. In dit geval moest de man de volgende ochtend op het bureau aangifte komen doen.
Tijdens de discussie kwamen de collega's E. en L. het pand binnen. D. en ik hadden voor de veiligheid de buitendeur opengelaten. Toen heb ik E. om raad gevraagd. We hebben vervolgens geprobeerd verzoekster stil te krijgen, maar dat lukte niet. D. nam haar mee naar de keuken, waar hij samen met L. met haar probeerde te praten. Ik weet niet meer precies hoe lang ze daar gezeten hebben, misschien twintig of dertig minuten maar het was niet heel lang want verzoekster kwam na enige tijd weer de kamer ingelopen. Toen was de man het ook zat. Wij hebben vervolgens gezegd dat hij moest vorderen dat zij het huis zou vertalen en uitgelegd dat verzoekster zich schuldig maakte aan huisvredebreuk als ze niet weg zou gaan.
Ik denk dat we alles bij elkaar ongeveer een half uur tot een uur in de woning zijn geweest.
Wij hebben al die tijd samen met de man en de vrouw gezocht naar een oplossing. We hebben voorgesteld dat verzoekster naar familie of kennissen zou gaan, maar ze zei dat ze alleen mensen kende die ver weg woonden. We hebben voorgesteld dat een taxi haar naar het station zou brengen, dat ze in een hotel zou gaan, maar daar had ze geen geld voor. De man en de vrouw gaven steeds aan dat ze niet samen in de woning konden of wilden verblijven. E. had gezegd dat ze gescheiden moesten worden van elkaar, ik was het daarmee eens, en de man en de vrouw ook.
Verzoekster riep dat ze gediscrimineerd werd door ons. Dat is niet juist. Bovendien is collega D. Turks en L. Surinaams, dus dat ligt niet voor de hand. Ze zei tegen ons dat we weg moesten gaan en ze was heel vervelend en toen hebben we tegen haar gezegd dat we niet alles pikten van haar. We kunnen wel gezegd hebben "doe eens rustig!". Maar we hebben haar niet vijandig of discriminerend benaderd. Verzoekster heeft op een gegeven moment 112 gebeld. Ik heb toen de hoorn uit haar hand gepakt en de telefoniste uitgelegd wat er aan de hand was.
Verzoekster verklaarde steeds dat ze in Engeland woonde en dat ze een paar dagen in Nederland was. De man verklaarde dit ook. Beide personen verklaarden dat ze een knipperlichtrelatie hadden en dat ze naar Nederlands recht niet getrouwd waren. Daarom waren wij van mening dat hier sprake was van huisvredebreuk. Toen uiteindelijk was gebleken dat er geen oplossing was voor het conflict en de man verzoekster al een aantal malen had gevorderd het pand te verlaten, hebben we de man verzocht verzoekster in haar aanwezigheid voor de laatste maal duidelijk te verzoeken de woning te verlaten. Hij heeft dit ook in het Engels gedaan, zodat we zeker konden zijn dat ze het begreep.
Daarna ging verzoekster op haar rechten staan, ze wilde de namen van mij en mijn collega's. Ze zei daarbij echter niets over haar recht op de woning.
Nadat de man had gevorderd, hebben wij haar aangehouden. Ik weet niet meer precies wie wat deed, of wie haar heeft geboeid. Voor onze veiligheid en die van haarzelf hebben we haar, in verband met haar agressieve gedrag, geboeid.
We hebben haar zowel in het Engels als in het Nederlands geprobeerd uit te leggen waarom ze werd aangehouden en ook wat de consequenties daarvan zouden zijn, namelijk dat ze een nacht in de cel zou moeten doorbrengen.
Ik geloof dat collega D. en ik verzoekster hebben overgebracht naar het politiebureau. Het andere koppel was met een onopvallende auto van de recherche en het is de vaste procedure dat verdachten worden overgebracht in een surveillancewagen. Tijdens de rit naar het bureau bleef verzoekster schreeuwen en ons bedreigen dat dit onze banen zou gaan kosten en dat ze klachten in zou gaan dienen.
Toen we op het bureau aankwamen hebben we verzoekster voorgeleid voor de hulpofficier van justitie. Dit was de wachtcommandant de heer R. Dit gebeurde in een aparte ruimte waar R. alles heeft uitgelegd aan verzoekster. De handboeien waren toen al afgedaan. R. heeft vervolgens getoetst of de aanhouding terecht was en wat er verder zou gaan gebeuren.
Volgens mij heeft collega L. de tas doorzocht van verzoekster, maar dat weet ik niet zeker. Zij was de enige vrouwelijke collega en dan is het standaardprocedure dat zij dat doet. Normaal gesproken wordt een handtas bij de insluiting in de cel wel doorzocht. Daarbij wordt een lijst ingevuld met wat er allemaal in de tas zat en daarvoor moet de ingeslotene ook tekenen. Dit wordt gedaan om te voorkomen dat mensen na afloop beweren dat er bijvoorbeeld veel meer geld in de tas zat dan in werkelijkheid het geval was.
Door wie het proces-verbaal van aanhouding is opgemaakt, weet ik niet meer. Dit zal wel in overleg met de recherche gegaan zijn. Als er op het proces-verbaal waar u een kopie van heeft, een datum uit september op staat in plaats van april, zal dit wel komen doordat die kopie in september is uitgedraaid. De computer past namelijk automatisch de datum aan. Normaal gesproken wordt het proces-verbaal direct na de aanhouding opgemaakt. Of het proces-verbaal is ingestuurd naar het openbaar ministerie weet ik niet. Dat doet de recherche.
Mutaties worden normaal gesproken aan het eind van de dienst opgemaakt. Wie dat in dit geval gedaan heeft en wanneer weet ik niet.
Collega S. en andere collega's van de recherche zijn na de nacht verzoekster gaan horen, zij hadden vroege dienst, 's Ochtends vroeg was verzoekster nog niet in staat om gehoord te worden, later wel.
Toen we verzoekster wilden gaan insluiten ging ze protesteren door op de grond te gaan zitten. Toen hebben we haar opgetild en in de cel gezet. Verzoekster was 's nachts zeer luidruchtig. Ze schopte en ze schreeuwde. Dit heeft ze een lange tijd volgehouden.
Op het politiebureau in Scheveningen waar we verzoekster naar toe hebben gebracht is geen observatiecel met camera's. Er zijn geen beelden opgenomen.
De partner van verzoekster is de volgende dag op het bureau langs gekomen. Hij heeft geen aangifte gedaan, terwijl we dat wel met hem hadden afgesproken."
E. nadere informatie korpsbeheerder
1. Bij brief van 5 maart 2002 legde de Nationale ombudsman de korpsbeheerder de volgende vragen voor:
"…Ter completering van het dossier inzake de klacht mevrouw M.H. te 's Gravenhage verzoek ik u mij nog een afschrift toe te zenden van het originele proces-verbaal van aanhouding (…) met daarop de handtekeningen van de betrokken ambtenaren.
Bij de eerder door u toegezonden stukken bevonden zich twee mutaties: één van 4 april 1998 en één van 4 april 1999, beide van het Type/specificatie: Relatie problemen (binnen). De tweede mutatie heeft betrekking op de klacht. Voor een compleet beeld van verzoeksters relatie met de politie verzoek ik u tevens na te gaan of er nog meer mutaties bestaan van voor 4 april 1999 waarbij verzoekster betrokken was. Indien dat het geval is, ontvang ik daarvan tevens graag een afschrift..."
2. De korpsbeheerder reageerde op 4 juli 2002 onder meer als volgt:
"…Naar aanleiding van uw verzoek heb ik de chef van het bureau Scheveningen i.o. verzocht de gevraagde bescheiden mij te doen toekomen.
Kortheidshalve verwijs ik hierbij naar de brief d.d. 18 juni jl. van de chef van het bureau Scheveningen i.o., waarin op uw verzoek wordt ingegaan. Ik kan mij daarin vinden.
Anders dan normaliter te doen gebruikelijk is, zoals de bureauchef aangeeft, ten aanzien van het toegepaste dwangmiddel geen formeel ondertekend proces-verbaal opgemaakt, aangezien in verband met de onderhavige feiten geen verder strafrechtelijk onderzoek zou worden verricht, vanwege het ontbreken van een aangifte. Hiermee is gehandeld in strijd met de richtlijn van de Procureurs-generaal d.d. 1 juni 1994..."
3. In de brief van de bureauchef van 18 juni 2002, waarnaar de korpsbeheerder verwijst, staat onder meer het volgende vermeld:
"…Ter completering van het dossier verzoekt de Nationale Ombudsman om een afschrift van het originele proces-verbaal van aanhouding (…) met daarop de handtekeningen van de betrokken ambtenaren alsmede afschriften van mutaties van vóór 4 april 1999 waarbij verzoekster betrokken was.
Uit een door mij ingesteld onderzoek bleek, dat genoemde proces-verbaal van aanhouding, niet is voorzien van de handtekeningen van de betrokken ambtenaren en niet is geborgen in de administratie van bureau Nieuwe Parklaan. De reden van deze administratieve omissie ligt waarschijnlijk in het feit dat er achteraf geen aangifte is gedaan van huisvredebreuk (zie hiervoor mutatie d.d. 4 april 1999).
Gezien bovenstaande moet ik constateren dat niet conform de richtlijn schriftelijke vastlegging dwangmiddelen is gehandeld, immers er is een dwangmiddel toegepast en had moeten worden besproken met de parketsecretaris. Dit heeft echter niet plaatsgevonden. Met betrekking tot dit punt zal een onderhoud met de betrokken verbalisanten en leidinggevende plaats vinden.
Voorts bleek mij dat er, buiten de twee genoemde mutaties, géén mutaties zijn waarbij verzoekster mevr. M.H. was..."
F. reactie verzoekster
1. Verzoeksters gemachtigde deelde in reactie op de informatie van het regionale politiekorps Haaglanden op 25 juli 2002 onder meer het volgende mee:
"Klaagster volhardt
Klaagster wenst te benadrukken dat zij bij haar verklaring (…) blijft. Zij betwist de verklaringen van de politie waar die van haar verklaringen afwijken.
Geen agressief gedrag
Klaagster stelt dat zij zich in de nacht van 3 op 4 april 1999 in haar woning aan de X-straat, in het bijzijn van de politie, niet agressief heeft gedragen. Zij was erg van streek, emotioneel en luidruchtig ten gevolge van de fysieke confrontatie met haar echtgenoot. Deze confrontatie had vóór de komst van de politie plaatsgevonden. (Dat klaagster erg overstuur was, volgt tevens uit de verklaringen van politieambtenaren D., E. en L.).
Klaagster heeft de politie duidelijk gemaakt dat zij wist welke haar rechten waren (vgl. de verklaring van politieambtenaar Hu.), bijvoorbeeld om welke redenen zij in het huis mocht blijven. Waar de politie stelt dat zij hierover niet heeft verklaard (vgl. bijvoorbeeld verklaring van politieambtenaar L.), betwist zij deze stellingen. Zij betwist tevens de aanduiding 'dreigen' met advocaten of de ambassade (vgl.: verklaring politieambtenaar R.).
Klaagster hecht eraan te vermelden dat zij niet in staat van dronkenschap verkeerde, zoals lijkt te volgen uit de verklaringen van de politie. Zij heeft immers een verklaring over de gebeurtenissen afgelegd die zeer gedetailleerd is, en die voorts overeenkomt met de verklaring die haar echtgenoot heeft afgelegd.
Klaagster betwist tot slot dat het onmogelijk was met haar te communiceren. Dit volgt uit het feit dat zij onder meer de politieambtenaren R. en B. voorzag van door hem gevraagde informatie (vgl. hun verklaringen).
Geen vordering ex artikel 138 Sr
Klaagster blijft erbij dat haar echtgenoot niet gevorderd heeft dat zij hun huis zou verlaten. Een aanwijzing voor de juistheid van de verklaringen van klaagster en haar echtgenoot wordt gevonden in de verklaring van politieambtenaar D., die omtrent de beweerdelijke vordering zeer vaag verklaard (hij herinnert zich niet waar, wanneer en in wiens bijzijn de vordering is gedaan).
Niet klaagsters echtgenoot bedacht dat klaagster buitenshuis zou moeten verblijven. Dat idee was afkomstig van politieambtenaar E. (vgl. verklaring politieambtenaar E.). De politie stelt vervolgens - kennelijk uitsluitend omdat de bemiddeling niet vruchtbaar bleek - klaagsters echtgenoot te hebben geadviseerd te vorderen dat klaagster het huis zou verlaten. Hieruit volgt dat de politie een grond voor aanhouding heeft willen scheppen om de mislukte bemiddeling, alsnog op te lossen. Een aanwijzing daarvoor blijkt uit de omstandigheid dat er aanvankelijk bij de politie geen intentie was om klaagster aan te houden. Dit volgt uit de lange bemiddeling die plaatsvond.
Uit de verklaring van klaagsters echtgenoot blijkt dat hem nimmer is 'geadviseerd' van zijn echtgenote te vorderen dat zij hun woning moest verlaten. Hij stelt dat de politie hem wel suggereerde aangifte tegen haar te doen, doch wegens (kort gezegd) mishandeling en zaaksbeschadiging. Overigens merkt klaagster op dat haar echtgenoot ten tijde van de feiten werkzaam was als beleidsmedewerker (senior advisor) Volkshuisvesting bij de Vereniging Nederlandse Gemeente (…) reeds bekend (was; N.o.) met de juridische vereisten voor huisvredebreuk.
De politieambtenaren verklaren thans dat zij vaststelden dat klaagster en haar echtgenoot gehuwd waren. Dit is verrassend gelet op de beslissing van 6 juli 1999 van de korpsbeheerder in deze zaak. Daaruit volgt dat de politie ervan uit zou zijn gegaan dat het huwelijk was ontbonden. Klaagster wijst U ook op de discrepantie tussen het proces-verbaal van aanhouding van 4 april 1999 (waarin wordt gerelateerd dat klaagster gehuwd was) en de mutatie van 4 april 1999 (waarin wordt gesproken over een ontbonden huwelijk). Ook uit deze verwarring blijkt dat de reden van aanhouding naderhand is opgemaakt.
Politie droeg kennis omtrent het recht van klaagster om in haar woning te verblijven
Klaagster stelt dat de politie reeds voor haar aanhouding, althans geruime tijd voor haar heenzending op 4 april 1999, wist of had kunnen weten dat zij het recht had om in haar woning aan de X-straat te blijven.
Klaagster stelt dat zij vóór haar aanhouding tegen de politie heeft verteld dat zij dit recht had. Dit is aannemelijk. Uit de verklaring van politieambtenaar Hu. blijkt dat klaagster zich op haar rechten beriep. Het is dan onaannemelijk dat zij daarbij niets zou hebben verklaard omtrent haar recht om in de woning aanwezig te zijn.
Klaagster heeft in aanwezigheid van de politieambtenaren in haar woning opgemerkt dat al het meubilair in de woning aan haar toebehoort (waarna haar echtgenoot, tevens in de aanwezigheid van de politieambtenaren, een keukenmes in een van de meubels stak).
Klaagster stelt dat zij bij haar aanhouding tegen politieambtenaar R. heeft gezegd dat zij woonachtig was op de X-straat (…).
Alle ambtenaren verklaren dat er een huwelijk was, echter dat dit niet in Nederland was geregistreerd. Daarom meenden zij klaagster te kunnen aanhouden op grond van huisvredebreuk. Een dergelijke redenering komt klaagster over als ongegrond en willekeurig. Niet blijkt dat de betrokken ambtenaren specifieke kennis droegen op het gebied van internationaal privaatrecht. Daardoor had het voor de hand gelegen dat zij over dit punt overleg zouden hebben gevoerd met een (piket-)officier van justitie. Het enkele feit dat de politie wist dat klaagster gehuwd was had hen er in deze omstandigheden reeds van moeten weerhouden klaagster zonder meer aan te houden wegens huisvredebreuk. Een en ander had in ieder geval gevergd moeten worden door de hulpofficier van justitie, R., die volgens politieambtenaar T. bij aankomst op het politiebureau de rechtmatigheid van de aanhouding zou hebben gecontroleerd. Gezien deze omstandigheden stelt klaagster dat genoemd ongegrond vermoeden is aangewend als excuus voor haar aanhouding en daaropvolgende detentie, die in feite waren ingegeven als 'oplossing' na de mislukte bemiddeling.
Uit de mutatie van 4 april 1998 blijkt dat klaagster geregistreerd staat op X-straat (…).
Politieambtenaar E. stelt dat het proces-verbaal van arrest gemaakt is gedurende de nacht waarin klaagster opgesloten was (politieambtenaar Hu. bevestigt dit min of meer; hij stelt dat een proces-verbaal van aanhouding normaal gesproken direct na de aanhouding wordt opgemaakt). In het proces-verbaal zijn de g.b.a.-gegevens van klaagster opgenomen. Hieruit volgt dat de politie althans ten tijde van het opmaken van dit proces-verbaal (kennelijk direct na de aanhouding) wist dat klaagster geen huisvredebreuk had gepleegd. Navraag door klaagster bij het gemeentehuis te Den Haag leerde haar dat het g.b.a.-register 365 dagen per jaar, ook 's nachts, per computer toegankelijk is voor de politie en dat in geval van een technische storing telefonisch contact kan worden opgenomen met het g.b.a., tevens dag en nacht. Dat het g.b.a. kennelijk steeds bereikbaar is, kan overigens blijken uit het feit dat mutatie van 4 april 1999 is opgemaakt op een zondag om 4.38 uur; voorts is de mutatie van 4 april 1998 opgemaakt om 21.05 uur - in beide documenten zijn g.b.a.-gegevens verwerkt.
Verder heeft de politie de handtas van klaagster doorzocht. Daaruit volgt dat zij beschikte over de brief van klaagsters advocaat met daarop het adres X-straat.
Niet aannemelijk is dat zich gedurende de ochtend van 4 april 1999, ten tijde van de detentie van klaagster, een omstandigheid voordeed waaruit plotseling volgde dat klaagster het recht had te verblijven in de woning aan de X-straat. Ergo dat de politie informatie had ingewonnen bij een deskundige omtrent de geldigheid van een buitenlands huwelijk in Nederland. De politie legt dan ook niet uit waaruit 'achteraf bleek dat klaagster in de woning mocht verblijven. Eerst nadat de politie was gebleken dat klaagsters echtgenoot kennelijk geen aangifte zou komen doen is de detentie pas beëindigd.
Ten onrechte handboeien omgelegd
Klaagster stelt dat zij zich niet tegen de aanhouding heeft verzet. Dat wordt bevestigd door de verklaring van politieambtenaar E.: 'Overigens accepteerde verzoekster haar aanhouding wel. (...) (Zij) draaide zich naar ons toe met de handen naar voren teneinde te worden geboeid. Verzoekster stelde daarbij: "hou me dan maar aan" of woorden van gelijke strekking.' Hieruit word niet aannemelijk dat zich een grond voor handboeiengebruik voordeed. De enige reden voor het omleggen van handboeien was dus kennelijk de omstandigheid dat klaagster zich op haar rechten beriep en weigerde haar huis te verlaten.
Reden aanhouding niet meegedeeld
Klaagster blijft erbij dat de reden van haar aanhouding haar niet is meegedeeld. Zij stelt dit zeker te weten aangezien zij de politieambtenaren hierop meermalen heeft aangesproken en geen antwoord kreeg. Zij heeft hen ten slotte meegedeeld dat zij kennelijk werd aangehouden omdat zij een zwarte vrouw is die voor haar rechten opkomt.
Dat de reden van aanhouding niet is meegedeeld kan ook uit de bovengemaakte opmerkingen blijken: de politie heeft na de aanhouding een reden opgemaakt om de aanhouding op te baseren ('Brits huwelijk is ongeldig in Nederland').
De politieambtenaren verklaren omtrent het meedelen van de reden van aanhouding ronduit vaag. Geen van hen verklaart met zekerheid deze mededeling te hebben gedaan. Politieambtenaar Hu. stelt dat slechts geprobeerd is klaagster uit te leggen waarom zij werd aangehouden. Politieambtenaar E. beroept zich slechts op routine: de mededeling zou zijn gedaan omdat dit standaard is. Klaagster benadrukt dat opsporingsambtenaren D. en L. nauwelijks Engels spraken (vgl. ook: verklaring politieambtenaar D.).
Onrechtmatige detentie
Klaagster stelt dat haar detentie onrechtmatig is niet alleen als gevolg van de onrechtmatige aanhouding doch ook doordat als oplossing voor een kennelijk mislukte bemiddelingspoging besloten was haar de nacht te laten doorbrengen op het politiebureau.
Klaagster benadrukt dat aanhouding slechts de bevoegdheid meebrengt een verdachte onverwijld te geleiden naar een plaats van verhoor. Dit houdt niet automatisch detentie in.
Voorts wijst klaagster op de stelling van politieambtenaar Hu., die stelt dat de consequentie van aanhouding is: een nacht in de cel. Hieruit volgt temeer dat in feite in de woning van klaagster al was besloten klaagster in te sluiten.
Discriminatie
Klaagster stelt dat de politie bij de kennelijke poging tot bemiddeling ten onrechte partij koos voor haar echtgenoot. Uit zowel de omstandigheden die de politie voorafgaand aan haar komst in de woning aan de X-straat kon kennen, als de omstandigheden die zij daar aantrof, kon slechts blijken dat twee hadden bekijft en dus twee schuld hadden. Opvallend is dan ook dat politieambtenaar E. verklaart dat het hem/haar beter leek dat klaagster de nacht ergens anders door zou brengen, zonder zelfs maar met beide partijen te hebben gesproken.
Uit de vroegere mutatie van 4 april 1998 blijken geen feiten die specifiek ten nadele van klaagster gelden; in gelijke mate wordt in de mutatie klaagsters echtgenoot aangeduid als 'schuldige'. Ten aanzien van 4 april 1999 verklaren politieambtenaren D. en L. dat zowel klaagster als haar echtgenoot schrammen en/of gescheurde kleding hadden. Politieambtenaar E. verklaart dat beiden naar alcohol roken. Voorts schreeuwden beiden naar elkaar (vgl. verklaring van politieambtenaar D.). Klaagster betwist de stellingen van de politie dat zij haar echtgenoot in hun bijzijn heeft uitgescholden. Er werd tussen klaagster en haar echtgenoot niet gevochten nadat de politie ter plaatse was gekomen (vgl. verklaring van politieambtenaar E.). De schade die de politie aantrof werd aangericht voor haar komst. Wie dus die schade had veroorzaakt was door de politie niet vast te stellen: het was klaagsters woord tegen dat van haar echtgenoot.
In het feit dat klaagster geen Nederlands sprak en haar echtgenoot wel, kan uiteraard geen geldige reden worden gevonden juist haar het huis te doen verlaten.
De volgende omstandigheden maken het logisch dat de politie juist partij voor klaagster had gekozen: 1) Zij was het die de politie door te bellen met het telefoonnummer 112 inschakelde. Zij betwist dat haar echtgenoot 112 belde (vgl. verklaring van politieambtenaar Hu.). 2) Uitsluitend klaagsters echtgenoot heeft gedurende de aanwezigheid van de politie getoond fysiek agressief te zijn: hij maakte op enige afstand van klaagster met een keukenmesje stekende bewegingen richting het meubilair, nadat klaagster had opgemerkt dat het meubilair haar in eigendom toebehoorde (reeds het feit dat de politie van dit opvallende incident geen enkele melding maakt, toont de vooringenomenheid van de politie aan).
Klaagster heeft in de aanwezigheid van de politie opnieuw naar 112 gebeld, omdat zij bemerkte dat de politie partijdig optrad en voorts omdat de politie niet naar haar argumenten wilde luisteren.
Klaagster benadrukt dat de politie tijdens de mislukte bemiddeling een voor haar zeer onprettige sfeer schiep waardoor zij nog meer van streek raakte. Dit werd veroorzaakt door diverse dreigementen van de zijde van de politie. Haar is bijvoorbeeld uitgelegd de consequentie van aanhouding een nacht in de cel was (vgl. verklaring van politieambte-naar Hu.). Klaagster heeft dit als bedreigend ervaren. Een ander voorbeeld van dreigen volgt uit het feit dat klaagster op enig moment uit eigen beweging haar handen uitstak en zei: 'Arresteer me dan maar'. Een dergelijke handeling is uitsluitend denkbaar als reactie op dreigementen.
Klaagster verwijst in dit verband tot slot naar de verklaring van politieambtenaar S.:
'Ik kan overigens wel enig begrip opbrengen voor verzoeksters opstelling. De bemiddelingspoging van de politie van die nacht was immers voor haar erg ongunstig uitgepakt.'
Belediging
Klaagster stelt dat politieambtenaar R. haar in haar cel heeft beledigd ('Ha ha Bulawayo woman,' etc.). De verklaring van deze ambtenaar is onbetrouwbaar; hij stelt niets te weten van belediging of discriminatie.
Brief van 31 maart 2000
Op deze brief is een ontvangststempel geplaatst. Daaruit blijkt dat de politie de brief dus heeft ontvangen. Gezien de brief van de politie d.d. 20 september 2000 is de brief dus niet enkel niet beantwoord, doch ook zoek geraakt. Klaagster acht dit temeer laakbaar."
2. Bij deze brief van verzoeksters gemachtigde bevonden zich een aantal bijlagen, waaronder een verklaring van een zogenoemde karaktergetuige, zijnde een vriendin van verzoekster die haar al ruim twintig jaar kent. In deze verklaring van 7 mei 2002 beschrijft de betreffende vriendin verzoekster onder meer als eerlijk, loyaal en vriendelijk.
G. NADERE INFORMATIE POLITIEKORPS
Op 18 november 2002 deelde een hulpofficier van justitie van politiebureau Nieuwe Parklaan van het regionale politiekorps Haaglanden de Nationale ombudsman mee dat de politie alleen tijdens kantoortijden de mogelijkheid heeft om het g.b.a.-register te raadplegen.
Achtergrond
1. Wetboek van Strafrecht
Artikel 138, eerste lid:
"Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie."
2. Wetboek van Strafvordering
Artikel 27, eerste lid:
"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."
Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.
Artikel 61 (ten tijde van de onderzochte gedraging):
"1. Wordt de verdachte noch overeenkomstig artikel 57 in verzekering gesteld, noch overeenkomstig artikel 60 voor den rechter-commissaris geleid, dan wordt hij, na te zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld.
2. In geen geval mag de verdachte langer dan zes uren voor het verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tusschen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt medegerekend."
Artikel 61c, eerste lid (ten tijde van de onderzochte gedraging):
"De bij of krachtens artikel 141 aangewezen ambtenaren alsmede bepaalde door Onze Minister van Justitie aangewezen categorieën van andere personen, met de opsporing van strafbare feiten belast, zijn bevoegd een staande gehouden of aangehouden verdachte aan zijn kleding te onderzoeken, alsmede voorwerpen die hij bij zich draagt of met zich mee voert te onderzoeken, een en ander voor zover zulks voor de vaststelling van zijn identiteit noodzakelijk is."
Artikel 94:
"1. Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, aan te tonen.
2. Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.
3. Van de inbeslagneming van een voorwerp wordt, ook in geval de bevoegdheid tot inbeslagneming toekomt aan de rechter-commissaris of de officier van justitie, door de opsporingsambtenaar een kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt. Zoveel mogelijk wordt aan degene bij wie een voorwerp is inbeslaggenomen, een bewijs van ontvangst afgegeven."
Artikel 95:
"1. Hij die den verdachte aanhoudt of staande houdt, kan voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, door dezen met zich gevoerd, in beslag nemen.
2. Met betrekking tot het onderzoek aan of in het lichaam of het onderzoek aan de kleding van de aangehouden verdachte geldt artikel 56, eerste tot en met vierde lid."
Artikel 152:
"De ambtenaren, bedoeld in de artikelen 141 en 142, maken ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden."
Artikel 153:
"1. Het proces-verbaal wordt door hen opgemaakt op hun ambtseed of, voor zover zij die niet hebben afgelegd, door hen binnen tweemaal vier en twintig uren beëedigd voor een hulpofficier van justitie die daarvan een verklaring op het proces-verbaal stelt.
2. Het wordt door hen persoonlijk opgemaakt, gedagtekend en ondertekend; daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap."
Ingevolge de Richtlijn schriftelijke vastlegging dwangmiddelen (Stcrt. 1994, 96), die gold ten tijde van de onderzochte gedraging, dient te allen tijde proces-verbaal te worden opgemaakt van handelingen van de politie waarbij dwangmiddelen zijn toegepast, uitgaande van het moment van aanhouding van de verdachte.
3. Meedelen reden aanhouding
Artikel 5, tweede lid van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, gesloten te Rome op 4 november 1950 luidt in de Nederlandse tekst:
"Een ieder, die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal, die hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht."
Artikel 9, tweede lid van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gesloten te New York op 19 december 1966 bevat een overeenkomstige bepaling. Beide verdragen zijn door Nederland geratificeerd.
4. Handboeien ten behoeve van vervoer
4.1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen.
Artikel 15, vierde lid van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming.
Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2. In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen. De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:
"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:
a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of
b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."
4.3. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.
4.4. In artikel 23 van de Ambtsinstructie is opgenomen dat de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien tijdens het vervoer, dit onverwijld schriftelijk aan een meerdere moet melden, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid.
5. In bewaring nemen van kleding en voorwerpen
5.1. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar
Artikel 28:
"1. De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politie- of brigadebureau, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.
2. Bij het aantreffen van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring.
3. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen."
Artikel 30:
"1. De ambtenaar die een onderzoek als bedoeld in artikel 28, eerste lid, heeft uitgevoerd, maakt hiervan onverwijld schriftelijk rapport op ten behoeve van de meerdere.
2. De ambtenaar tekent nauwkeurig alle voorwerpen en kledingstukken die hij in bewaring heeft genomen, op. Bij voorwerpen van een geringe omvang en waarde kan worden volstaan met een globale aanduiding.
3 Een afschrift van de aantekening, bedoeld in het tweede lid, wordt door de ingeslotene en de ambtenaar ondertekend en aan de ingeslotene overhandigd."
5.2. In de Nota van Toelichting behorend bij de Ambtsinstructie staat ter toelichting op deze artikelen onder meer het volgende vermeld:
"Bij voorwerpen die een gevaar kunnen opleveren, zoals genoemd in art. 28, dient te worden gedacht aan o.a.: aanstekers, lucifers, scherpe voorwerpen zoals messen, priemen en schroevendraaiers, medicijnen of andere verdovende middelen. Daarnaast kunnen ook geld, sieraden en waardepapieren in bewaring worden genomen. Deze voorwerpen zullen niet zozeer gevaarlijk zijn omdat hiermee bv. brand kan worden gesticht, maar kunnen binnen het cellencomplex aanleiding geven tot onrust, bv. indien deze voorwerpen zoek raken. (…)
Art. 30 tenslotte ziet op de registratie van de zogenaamde huishoudelijke fouillering en de in bewaring genomen voorwerpen en kledingstukken. De afgifte aan de ingeslotene van een afschrift van de aantekening van de in bewaring genomen voorwerpen en kledingstukken dient ter voorkoming van eventuele latere misverstanden. Op deze wijze is een zekere waarborg ingebouwd tegen het zoekraken van goederen van ingeslotenen. Indien van een ingeslotene veel losse voorwerpen in bewaring worden genomen, kunnen deze voorwerpen in een afgesloten envelop of zak bewaard worden, waarvoor de ingeslotene tekent. Zo hoeft niet elk afzonderlijk voorwerp beschreven te worden."
5.3. In de "Korpsvoorschriften ingeslotenen" van het regionale politiekorps Haaglanden staat voor zover hier van belang het volgende opgenomen:
"Ingeslotenen- en fouilleringsregister Artikel 15, lid 6, Besluit Beheer Regionale Politiekorpsen schrijft het vastleggen van gegevens van ingeslotenen dwingend voor.
Iedere ingeslotene wordt geregistreerd in de zogenaamde hotelmodule van het bedrijfsprocessensysteem GenesYs.
De ingeslotene wordt in de gelegenheid gesteld de lijst met ingenomen goederen voor akkoord te tekenen. In ieder geval wordt deze lijst door twee politieambtenaren ondertekend. Een afschrift van deze lijst wordt aan de ingeslotene uitgereikt.
(...) Heenzenden ingeslotenen (...) Door de ingeslotene wordt voor teruggave van zijn bezittingen getekend. In de hotelmodule van GenesYs wordt het tijdstip van heenzenden en de naam van de opdrachtgever vermeld."