Verzoekers klagen erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland onvoldoende en/of onzorgvuldig onderzoek hebben verricht naar de oorzaak van het verkeersongeval op 17 januari 1998 waarbij hun dochter respectievelijk zus F. om het leven is gekomen.
Verzoekers klagen er met name over dat de politieambtenaren:
- geen nader onderzoek hebben ingesteld naar de snelheid waarmee de bestuurder van de auto die F. heeft aangereden, heeft gereden;
- geen technisch onderzoek hebben verricht aan de auto waarmee F. is aangereden;
- geen onderzoek hebben ingesteld naar het gebruik van alcohol door de bestuurder van de auto die F. heeft aangereden.
Beoordeling
I. Inleiding
Op 17 januari 1998 stak de negentienjarige F. op haar fiets een voorrangsweg te Zeewolde over. Zij werd aangereden door een auto met aanhangwagen en raakte hierbij zwaargewond. Nog dezelfde dag is F. in het ziekenhuis te Harderwijk overleden.
De aanrijding vond plaats buiten de bebouwde kom. Ter plaatse gold destijds een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur.
Naar aanleiding van het verkeersongeval werd door ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland een registratieset en een proces-verbaal opgemaakt.
II. Ten aanzien van het onderzoek naar de snelheid waarmee werd gereden
1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat de politie na het verkeersongeval op 17 januari 1998, ten gevolge waarvan F. om het leven is gekomen, geen nader onderzoek heeft ingesteld naar de snelheid waarmee de bestuurder van de auto die F. heeft aangereden, heeft gereden.
2. Volgens de korpsbeheerder bestond er voor de betrokken politieambtenaren geen reden om een nader onderzoek in te stellen naar de snelheid waarmee de auto die F. had aangereden, heeft gereden. De politieambtenaren hadden een getuige en de betrokken automobilist gehoord. De verklaringen van beiden kwamen overeen. Omtrent de gereden snelheid hadden beiden verklaard dat zij ongeveer 80 kilometer per uur hadden gereden.
Verder had een rol gespeeld, zoals door de betrokken ambtenaren B. en Bo. wordt opgemerkt in hun rapport van 7 april 2000 (zie Bevindingen, onder C. 2.6.), dat een goed onderzoek naar de gereden snelheid op het moment van de aanrijding vrijwel onmogelijk was. Dit omdat de ambtenaren op de plaats van de aanrijding op de weg geen rem- dan wel blokkeersporen hadden aangetroffen en er alleen in de zachte rechterberm een kort remspoortje was te zien.
3. Gelet op het vorenstaande, in het bijzonder het feit dat de getuige en de betrokken automobilist los van elkaar hebben verklaard dat de snelheid waarmee werd gereden ongeveer 80 kilometer per uur bedroeg, en de door de politieambtenaren aangegeven onmogelijkheid om aan de hand van remsporen een nader onderzoek te doen naar de snelheid, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de betrokken ambtenaren in redelijkheid hebben kunnen besluiten om geen onderzoek naar de gereden snelheid in te stellen. In dit verband wil de Nationale ombudsman nog opmerken dat de getuige direct achter de auto reed waarmee F. is aangereden en niet, zoals verzoekers stellen, vier á vijf auto's achter de auto van de betrokken automobilist reed. Dit houdt in dat de politie in redelijkheid op de verklaring van de getuige heeft mogen afgaan.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
III. Met betrekking tot het niet verrichten van technisch onderzoek aan de auto
1. Verzoekers klagen er verder over dat de politie na het verkeersongeval op 17 januari 1998 ten gevolge waarvan F. om het leven is gekomen, geen technisch onderzoek heeft verricht aan de auto waarmee F. is aangereden.
2. Uit de reactie van de korpsbeheerder blijkt dat er ten tijde van het verkeersongeval geen richtlijnen waren die bepalen in welke gevallen een technisch onderzoek dient plaats te vinden. In dit verband merkt de korpsbeheerder op dat het regionale politiekorps Flevoland tot 30 april 1998 nog niet de beschikking had over eigen verkeersspecialisten en dat deze doorgaans werden betrokken van het Korps landelijke politiediensten.
De eventuele vraag naar de toedracht van een ongeval vormt al dan niet aanleiding om tot een technisch onderzoek door verkeersspecialisten over te gaan, aldus de korpsbeheerder. Door de betrokken politieambtenaren werd in deze zaak een inschatting gemaakt van de situatie ter plekke voordat werd beslist dat de inzet van het Korps landelijke politiediensten achterwege kon blijven. De omstandigheden dat er nagenoeg geen remsporen werden aangetroffen alsmede dat de APK-keuring en de papieren van het voertuig in orde waren, maakten volgens de korpsbeheerder deel uit van deze afweging. Voorts blijkt uit het door de betrokken ambtenaren naar aanleiding van de aanrijding opgemaakte proces-verbaal dat het voertuig en aanhangwagen ogenschijnlijk in goede staat van onderhoud verkeerde (zie Bevindingen, onder E. 2.).
3. Het College van procureurs-generaal heeft regels opgesteld die moeten worden gevolgd bij de afhandeling van een verkeersongeval. Deze regels, zoals die ten tijde van de aanrijding van toepassing waren, zijn opgenomen in de “Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen” (zie Achtergrond, onder 1.). In deze richtlijn wordt bepaald in welke gevallen politieambtenaren kunnen volstaan met het opmaken van een registratieset en in welke gevallen tevens een proces-verbaal dient te worden opgesteld. Er zijn in de Richtlijn geen regels opgenomen die bepalen in welke gevallen een technisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
4. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen nadere richtlijnen bestaan die bepalen in welke gevallen een technisch onderzoek dient plaats te vinden.
Gelet op het ontbreken van zulke richtlijnen moet worden nagegaan of de politie in dit geval in redelijkheid heeft kunnen afzien van het instellen van een technisch onderzoek.
In deze zaak is van belang dat uit de verklaringen van de getuige en de bij de aanrijding betrokken automobilist is gebleken dat F. zonder te remmen een voorrangskruising is overgestoken. De betrokken automobilist heeft verklaard dat hij heeft gezien dat het meisje zonder op of om te kijken de weg overstak en dat zij daarbij geen vaart heeft geminderd. Het meisje is rakelings achter zijn voorganger langs gefietst. De betrokken automobilist heeft onmiddellijk zijn stuur omgegooid en is boven op zijn rem gaan staan. Hij is met zijn auto doorgeschoten en belandde in de berm. Het verhaal van de betrokken automobilist wordt bevestigd door de getuige.
Verder is het de betrokken ambtenaren niet gebleken dat het betreffende voertuig met aanhangwagen waarmee de aanrijding plaatsvond in slechte staat van onderhoud verkeerde en waren de papieren en APK- keuring in orde.
Gelet hierop is de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie in redelijkheid een technisch onderzoek naar de toedracht van het ongeval achterwege heeft kunnen laten. Hoewel denkbaar is, zoals door de politie ook wordt aangegeven, dat een technisch onderzoek een aantal vragen van de nabestaanden had kunnen wegnemen, heeft de politie zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een technisch onderzoek in deze aangelegenheid niet noodzakelijk was.
De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.
IV. Met betrekking tot het niet instellen van een alcoholonderzoek
1. Verzoekers klagen er ten slotte over dat de politie na het verkeersongeval op 17 januari 1998 ten gevolge waarvan F. om het leven is gekomen, geen onderzoek heeft ingesteld naar het gebruik van alcohol door de bestuurder van de auto die F. heeft aangereden.
2. Volgens de korpsbeheerder waren er geen omstandigheden die voor de betrokken ambtenaren aanleiding waren om een alcoholcontrole uit te voeren.
3. De korpsbeheerder stelt zich terecht op het standpunt dat er een vermoeden dient te bestaan dat de bestuurder van de betreffende auto zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 (WVW; zie Achtergrond, onder 2.). Het standaard uitvoeren van een alcoholcontrole is niet voorgeschreven. In deze zaak vond de aanrijding plaats om 10.20 uur 's ochtends. Dit gegeven alsmede het feit dat de politie de betrokken automobilist vrijwel direct na de aanrijding heeft gehoord en dat er toen geen aanwijzingen waren dat er sprake was van alcoholgebruik, kon de politie er in redelijkheid van af zien om de betrokken automobilist aan een alcoholcontrole te onderwerpen.
Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Lelystad), is niet gegrond.
Onderzoek
Op 9 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de familie K. te Zeewolde, ingediend door de heer mr. J.J. Roossien, advocaat te Elburg, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Lelystad), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 17 januari 1998 stak de negentienjarige F. op haar fiets de Ganzenweg te Zeewolde over. Zij werd aangereden door een auto met aanhangwagen en raakte hierbij zwaar gewond. Nog dezelfde dag is F. in het ziekenhuis te Harderwijk overleden.
De aanrijding vond plaats buiten de bebouwde kom van Zeewolde. Ter plaatse gold destijds een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur.
2. Op 10 maart 2000 deelde de gemachtigde van verzoekers onder meer het volgende mee aan het regionale politiekorps Flevoland:
"Op verzoek van de nabestaanden dien ik hierbij een klacht in over de afhandeling van het onderzoek naar het verkeersongeluk waarbij F. om het leven is gekomen. (…)
Deze klacht komt onder meer voort uit het feit dat het voor de nabestaanden van F. volstrekt onbegrijpelijk is dat zij, die bekend stond als een evenwichtig meisje van wie niet mocht worden verwacht dat zij zonder goed uit te kijken een verkeersweg zou oversteken, zonder schuld van een derde is verongelukt. Naar aanleiding van het ingestelde onderzoek heeft justitie destijds geconcludeerd dat geen vervolging tegen de dader zou worden ingesteld. Naar de mening van de nabestaanden is deze beslissing gebaseerd op een onderzoek dat onvoldoende c.q. onvolledig is geweest. Uit het onderzoek is gebleken dat als getuigen zijn gehoord de persoon die F. heeft aangereden en een persoon die reed in de vijfde of zesde auto na de persoon die F. heeft aangereden. Naar de mening van de nabestaanden heeft de politie verzuimd om nader onderzoek te doen naar de snelheid van de automobilist die F. heeft aangereden. Een dergelijk snelheidsonderzoek was te meer geïndiceerd gelet op de fatale gevolgen van het onderzoek."
3. De chef Basiseenheid Zeewolde M. reageerde in een brief van 25 mei 2000, gericht aan de gemachtigde van verzoekers, onder meer als volgt op de klacht:
"Over de inhoud van de klacht en het onderzoek hebben wij op vrijdag 19 mei 2000 gesproken met de nabestaanden. Tijdens dit gesprek kwam naar voren dat de nabestaanden met heel veel vragen zijn blijven zitten. Met name vragen over hoe de aanrijding heeft kunnen plaatsvinden en vragen over zaken die, naar hun mening, onvoldoende onderzocht zijn door de politie na de aanrijding. Zo kwamen tijdens het gesprek vragen naar voren over het aantal getuigen die gehoord zijn, het onderzoek naar de snelheid, waarom geen alcoholonderzoek, waarom geen technisch onderzoek, vragen over de APK-keuring, vragen over de plaats waar de auto is aangetroffen na de aanrijding, vragen over de onderlinge afstand van de getuige en 14.2 en vragen over de voorrangssituatie.
Tijdens het gesprek heb ik aangegeven dat toen de collega's ter plaatse kwamen na de aanrijding er geen andere getuigen aanwezig waren. Ook waren de namen en/of kentekens van andere getuigen niet bekend. Uit het onderzoek bleek dat de verklaring van de getuige en de verklaring van de betrokken automobilist overeenkwamen. Er was voor de politie op dat moment geen aanleiding om te proberen andere getuigen te achterhalen. Op de plaats van de aanrijding werden nagenoeg geen remsporen aangetroffen. De collega's zagen geen mogelijkheden om een onderzoek naar de snelheid te laten instellen. Daarnaast kwam uit de verklaringen naar voren dat er geen aanleiding was voor een onderzoek. Ook was er geen aanleiding om een onderzoek te doen naar het gebruik van alcohol. Ik heb tijdens het gesprek ook aangegeven dat dit binnen de regiopolitie Flevoland geen standaardprocedure is. De APK-keuring was in orde en de collega's hebben geen aanleiding gezien om een technisch onderzoek naar de auto in te stellen. Tijdens het gesprek bleek mij dat wanneer al deze onderzoeken wel zouden zijn uitgevoerd er voor de nabestaanden veel vragen en veronderstellingen zouden zijn weggenomen. Dit zou het verwerkingsproces ten goede zijn gekomen. In het gesprek heb ik aangegeven dat ik, gezien de bevindingen van de collega's, niet van mening ben dat zij de aanrijding niet goed hebben afgehandeld. Wel ben ik van mening dat een aantal extra onderzoeken veel vragen hadden kunnen wegnemen. Ik heb ook aangegeven dat er sinds kort binnen de regiopolitie Flevoland bij ernstige aanrijdingen een technisch onderzoek aan het voertuig en op de plaats van de aanrijding een standaardprocedure is. Dit was echter tijdens de aanrijding in 1998 nog niet van toepassing. Ik ben van mening dat het gesprek in een goede sfeer is verlopen en ik hoop dat, ondanks dat ik geen antwoord heb kunnen geven op de vragen, dit gesprek toch een positieve bijdrage heeft geleverd.
Uw klacht, de rapportages van de collega's en een afschrift van deze brief zullen worden doorgestuurd naar de klachtencommissie.”
4. De gemachtigde van verzoekers liet de chef Basiseenheid Zeewolde op 13 juni 2000 schriftelijk weten dat, naar zijn eigen mening en de mening van verzoekers, het verslag van M. van 25 mei 2000 een correcte weergave was van het op 19 mei 2000 gevoerde gesprek.
5. De chef van het district Zuid schreef op 20 juni 2000 onder meer het volgende aan de gemachtigde van verzoekers:
"Uit de rapportage van mevrouw M., chef basiseenheid, bleek mij dat er op 19 mei jl. een gesprek heeft plaatsgevonden met u en de nabestaanden van F. Naar ik heb begrepen is dit gesprek goed verlopen en heeft mevrouw M. toch nog een aantal zaken kunnen verduidelijken.
Met mevrouw M. ben ik van mening dat de verbalisanten de aanrijding goed hebben afgehandeld. Het destijds uitvoeren van een aantal extra onderzoeken had wellicht een aantal vragen bij de nabestaanden kunnen voorkomen.
Mede omdat u positief hebt gereageerd op het gespreksverslag van mevrouw M., ga ik ervan uit dat uw brief van 10 maart 2000 voldoende is beantwoord. Uw klacht beschouw ik hiermee dan ook als afgehandeld."
6. De gemachtigde van verzoekers merkte in zijn brief van 27 juni 2000 aan de chef van het district Zuid onder meer het volgende op:
"Bij brief van 20 juni jl. berichtte u mij dat u de klacht als afgehandeld beschouwt.
Tijdens het gesprek op 19 mei jl. is door mevrouw M. meegedeeld dat de klacht, de rapportages van de collega's en een verslag van het gesprek van 19 mei jl. aan de klachtencommissie zou worden doorgestuurd. De klachtencommissie zou vervolgens over de klacht beslissen. Bijgaand treft u een kopie van de brief d.d. 25 mei jl. van mevrouw M. aan, waarin deze wijze van afhandeling nog wordt herhaald.
Uit uw brief van 20 juni jl. leid ik af dat de klacht thans niet door de door mevrouw M. genoemde klachtencommissie wordt afgehandeld maar door u, tenzij u de klachtencommissie bent c.q. vertegenwoordigt. Dat laatste blijkt niet uit uw brief.
In mijn brief van 13 juni jl. heb ik weliswaar aangegeven dat de inhoud van het verslag van 25 mei 2000 een correcte weergave was van het gevoerde gesprek van vrijdag 19 mei 2000, maar ik heb niet aangegeven dat de klacht daarmee als afgehandeld mocht worden beschouwd."
7. Bij brief van 3 juli 2000 liet de districtschef de gemachtigde van verzoekers weten dat hij het klachtdossier aan de korpschef had doorgezonden met het verzoek de klacht alsnog volgens de regionale klachtenregeling te laten beoordelen.
8.1. De korpsbeheerder deelde verzoekers gemachtigde bij brief van 29 september 2000 het volgende mee:
"Op 15 september 2000 heeft de klachtencommissie van politie Flevoland mij geadviseerd de door u namens de familie K. ingediende klacht ongegrond te verklaren. Van het advies treft u bijgaand een afschrift aan. Ik kan mij verenigen met de inhoud van het advies van de commissie en neem het advies over. Ik verklaar de door u namens de familie K. ingediende klacht derhalve ongegrond. Voor de vertraging in de afhandeling van de klacht bied ik u mijn verontschuldigingen aan."
8.2. Het advies van de klachtencommissie van 15 september 2000 luidt onder meer als volgt:
"De feiten
Op 17 januari 1998 vond een aanrijding plaats met dodelijke afloop. Toen de politieambtenaren ter plaatse kwamen troffen zij de bestuurder aan van de auto waarmee kort daarvoor een meisje was aangereden. Tevens troffen zij een getuige van de aanrijding aan. Verder waren er geen getuigen. Omtrent de gereden snelheid verklaarden beiden dat zij ongeveer 80 kilometer per uur reden. Op de plaats van de aanrijding werd slechts een kort remspoor in de zachte rechterberm aangetroffen. Op de weg bevonden zich geen rem- dan wel blokkeersporen.
De beoordeling
De commissie is zich er zeer van bewust dat het overlijden van hun dochter voor klagers een onpeilbaar verdriet betekent.
De commissie heeft overwogen dat gebleken is dat de betrokken automobilisten +/- 80 kilometer per uur reden. Op de plaats van de aanrijding werd slechts een kort remspoor in de zachte rechterberm aangetroffen. Op de weg bevonden zich geen rem- dan wel blokkeersporen. De commissie meent dat de betrokken politieambtenaren niet verweten kan worden onverantwoord of onzorgvuldig gehandeld te hebben. Het destijds uitvoeren van een aantal extra onderzoeken had wellicht een aantal vragen bij de nabestaanden kunnen voorkomen. De commissie is van mening dat het beter was geweest als dergelijke extra onderzoeken wel hadden plaatsgevonden. De commissie is tot de conclusie gekomen dat het onderzoek weliswaar niet geheel volledig, maar tegelijkertijd niet geheel onzorgvuldig is geweest. Alles overwegend acht de commissie de klacht ongegrond.
Advies
De commissie geeft de korpsbeheerder in overweging de klacht ongegrond te verklaren. Voor haar motivering wordt verwezen naar de overwegingen dienaangaande."
B. Standpunt verzoekers
Voor het standpunt van verzoekers wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De korpsbeheerder deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht van verzoekers bij brief van 26 juli 2001 onder meer het volgende standpunt mee:
"De redenen ten grondslag liggend aan het niet instellen van de door u genoemde onderzoeken zijn verwoord in het reeds in uw bezit zijnde rapport van de chef basiseenheid Zeewolde. Ik onderschrijf de bevindingen van de chef basiseenheid Zeewolde. Voor de medewerkers die ter plaatse waren, bestonden er geen redenen om een nader onderzoek in te stellen naar de snelheid. Een getuige en de bestuurder hadden verklaard dat de snelheid ongeveer 80 kilometer per uur bedroeg. Er waren geen omstandigheden die de medewerkers ertoe brachten een onderzoek naar alcoholgebruik in te stellen.
Tot slot wil ik nog wijzen op het feit dat het instellen van een technisch onderzoek aan een bij een aanrijding betrokken voertuig ten tijde van de aanrijding (januari 1998) niet tot de standaardprocedure behoorde. Inmiddels is dat wel het geval."
2.1. Bij zijn standpunt voegde de korpsbeheerder afschriften van enkele stukken. Voor zover van belang voor het onderzoek worden deze stukken hierna vermeld.
2.2. Een mutatierapport van 19 januari 1998 waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"Melding van aanrijding met letsel op de kruising Ganzenweg/Pluvierenweg te Zeewolde. Betrof een aanrijding tussen een fiets en een personenauto. Ambu was reeds ter plaatse en verzocht zsm assistentie. (…) ter plaatse gegaan.
Ter plaatse was het (slachtoffer; N.o.) reeds afgevoerd naar het Sint Jansdal te Harderwijk. Dit omdat het zeer slecht met haar ging.
Toedracht:
14.1 rijdt met haar fiets over de Pluvierenweg en wil de Ganzenweg oversteken om zo het Ganzenpad op te komen welke parallel aan de Ganzenweg loopt.
14.1 is zonder te kijken en te stoppen de Ganzenweg overgestoken.
14.2 reed in een sliert auto's. Hij was de tweede auto van voren. Fietster reed net achter zijn voorganger langs. 14.2 heeft nog geprobeerd door uitwijken en remmen een aanrijding met de fietster te voorkomen. Dit lukte echter niet en de auto raakte de fietster met de linkervoorzijde. Auto schoot door de berm in en nam en passant een verkeersbord wat hier stond mee.
14.1 is met borst-, buik- en hersenletsel afgevoerd.
14.2 was ernstig overstuur.
(…)
Slachtoffer is later in de middag overleden als gevolg van de verwondingen van de aanrijding, in het ziekenhuis te Harderwijk.
19/01/1998
(…)
Verder is er nog een onderzoekje ingesteld naar 14.1. Er is geen aanwijzing gevonden voor opzet van het slachtoffer. Het was wel een dromerig type, maar zat lekker in het vel."
2.3. Een naar aanleiding van de aanrijding door politieambtenaren B. en Bo. opgemaakte registratieset waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"Datum en tijdstip : op zaterdag 17 januari 1998 te 10.20 uur
Plaats : Zeewolde
Gemeente : Zeewolde (50)
Straat/weg : Ganzenweg
BIJZONDERHEDEN PLAATS ONGEVAL
Voorrangsregeling : Voorrangsregeling
Bebouwde kom : Buiten
Maatregelen ter plaatse : Ganzenweg is een voorrangsweg
Maximumsnelheid : 80 km per uur
(…)
Wegsoort : Gewone weg
Wegsituatie : Kruising
(…)
Lichtgesteldheid : Daglicht
Wegverlichting : Niet brandend
Weersgesteldheid : Droog
Toestand van het wegdek : Nat/vochtig
Wegverharding : Bitumen
Aard van het ongeval : Botsing tussen rijdende voertuigen; flank
Gevolg ongeval : Doden/materiële schade
(…)
BEKNOPTE OMSCHRIJVING ONGEVAL
14.1 bereed de rijbaan van de Pluvierenweg te Zeewolde, komende uit de richting van het AZC en gaande in de richting van het Ganzenpad te Zeewolde.
14.2 bereed de rijbaan van de Ganzenweg te Zeewolde, komende uit de richting van de Gooiseweg en gaande in de richting van de Knardijk, beiden te Zeewolde. Hij reed in een rij van auto's die allen in de richting Knardijk reden.
Gekomen bij de kruising gevormd door de Ganzenweg-Pluvierenweg stak 14.1 zonder op of om te kijken, vaart te minderen of te stoppen de Ganzenweg over. Op de kruising reden toen al auto's in de richting Knardijk. 14.2 kon 14.1 niet meer ontwijken, waarna een aanrijding volgde.
14.2 kwam voordat hij tot stilstand kwam in aanrijding met een verkeersbord dat hierdoor vernield werd."
2.4. Een door politieambtenaar B. opgemaakt proces-verbaal waarin is opgenomen een verklaring (verklaring benadeelde) van bestuurder X van de auto waarmee F. is aangereden. De verklaring is kort na de aanrijding ter plaatse in concept opgenomen en luidt onder meer als volgt:
"Ik ben bestuurder van een personenauto (…). Vandaag, zaterdag 17 januari 1998, reed ik omstreeks 10.20 uur op de Ganzenweg te Zeewolde. Ik kwam uit de richting van de Gooiseweg en ik ging in de richting van Harderwijk. Ik reed ongeveer 75 à 80 kilometer per uur. Voor mij reed een personenauto en achter mij reden diverse personenauto's. Toen ik bij de kruising van de Ganzenweg met de Pluvierenweg kwam, zag ik dat een meisje op haar fiets vanaf de Pluvierenweg de Ganzenweg overstak. Ik zag dat ze zonder op of om te kijken de weg overstak. Ze minderde geen vaart. Ze fietste rakelings achter mijn voorganger langs. Ik heb onmiddellijk mijn stuur omgegooid en ben boven op mijn rem gaan staan. Bijna op hetzelfde moment raakte ik met de linkervoorzijde van mijn auto het meisje op de fiets. Ze slingerde links van de auto weg. Ik schoot met mijn auto door en belandde in de rechterberm. Achteraf blijkt dat ik ook tegen een verkeersbord ben aangereden. Ik heb alles gedaan, door middel van uitwijken en remmen, om een aanrijding met dat meisje te voorkomen. Het ging echter zo snel, voordat ik het wist was ze voor me. Ik ben er kapot van."
2.5. Een door politieambtenaar Bo. opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige S. van 17 januari 1998:
"Ik reed vandaag (…) omstreeks 10.25 uur in mijn auto (…). Ik reed op de Ganzenweg in de richting van Harderwijk. Ik reed als laatste auto in een rij auto's (vier à vijf stuks reden er voor mij). De auto, voorzien van een aanhangwagen, die voor mij reed, was een Opel Vectra. Toen wij ter hoogte van de kruising met de Pluvierenweg kwamen, zag ik dat er een meisje op de fiets over de Pluvierenweg, de kruising met de Ganzenweg naderde. Ondertussen passeerden een aantal auto's die voor mij reden al deze kruising.
Ik dacht eerst dat het meisje op de fiets zou stoppen omdat de Ganzenweg een voorrangsweg is en zeer druk wordt bereden. Vervolgens zie ik tot mijn schrik dat het meisje zonder te remmen of op of om te kijken de kruising opfietst. Vervolgens dacht ik dat ze door de auto die voor de Opel Vectra reed, zou worden aangereden. Dit gebeurde niet.
Ik zag echter dat de Opel Vectra die voor mij reed het meisje op de fiets niet meer kon ontwijken en het meisje reed tegen de voorzijde van de auto aan waarna een aanrijding volgde waarbij het meisje gewond raakte.
De bestuurder van de Opel Vectra had nog geprobeerd om het meisje te ontwijken maar dit was niet meer mogelijk.
Ik reed op het moment van de aanrijding met een snelheid van ongeveer 80 km/u. Ook de auto's die voor mij reden, reden met deze snelheid omdat de afstand van de auto's die voor mij reden niet veranderde.
Het is voor mij onbegrijpelijk waarom dit meisje zomaar zonder te kijken de weg op is gereden terwijl er al auto's op de kruising reden."
2.6. Een door politieambtenaren B. en Bo. opgesteld rapport van 7 april 2000, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
"Toen wij op 17 januari 1998 ter plaatse kwamen bij de aanrijding bleek dat het slachtoffer al was afgevoerd door de ambulance die eerder ter plaatse was dan ons.
Op de plaats van de aanrijding troffen wij de bestuurder van de auto aan welke zojuist het meisje had aangereden. Deze man gaf ons op te zijn genaamd X. Meneer was zeer overstuur. Tevens troffen wij daar een persoon aan die ons opgaf te zijn genaamd S. De heer S. vertelde ons getuige te zijn geweest van de aanrijding. Verder troffen wij daar niemand aan die zich, daarnaar gevraagd, als getuige van de aanrijding meldde. Ook bij de bestuurder X en bij getuige S. hadden zich geen getuigen van de aanrijding gemeld. Ook later heeft zich niemand gemeld als getuige van deze aanrijding. Derhalve is het voor ons niet mogelijk geweest andere getuigen te horen omtrent de toedracht van deze aanrijding.
Voor wat betreft het onderzoek naar de snelheid van het voertuig van de heer X het volgende. Op de plaats van de aanrijding zijn geen rem- of blokkeersporen op het wegdek aangetroffen, wel een kort remspoortje in de zachte rechterberm. Derhalve was een goed onderzoek naar de gereden snelheid op het moment van de aanrijding vrijwel onmogelijk. Tevens verklaarden de heer X. (14.2) en de getuige S., onafhankelijk van elkaar, dat beiden in een rij auto's hadden gereden en dat men allen op het moment van de aanrijding ongeveer 80 km/u reed. Er waren verder geen feiten of omstandigheden die ons deden twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen.
Dat de nabestaanden het volledig onbegrijpelijk vinden wat er was gebeurd, is door ons goed te begrijpen. Toen wij, rapporteurs, al onze bevindingen en verklaringen op een rij hadden gezet, vonden wij het ook zeer onbegrijpelijk dat het slachtoffer F. zomaar een kruising was opgefietst. Dit leidde er bij ons toe dat wij nog een informeel onderzoekje hebben ingesteld naar de geestelijke gesteldheid van het slachtoffer bij mensen die haar hebben gekend. (…) Uit de verhalen die wij toen hoorden bleek echter niets wat kon wijzen op een mogelijk opzet van F. Van deze gesprekken is verder niets op papier gezet en ook de namen van (degenen; N.o.) die wij toen hebben gesproken zijn ons nu niet meer bekend."
D. Reactie verzoekers
Verzoekers gemachtigde reageerde bij brief van 10 september 2001 onder meer als volgt op het standpunt van de korpsbeheerder:
"De reactie van de korpsbeheerder bevat geen nieuwe elementen. Klagers blijven van mening dat een nader onderzoek geïndiceerd was gelet op de fatale gevolgen van het ongeluk. De getuige die heeft verklaard dat de snelheid ongeveer 80 kilometer per uur bedroeg, reed in de vijfde of zesde auto na de persoon die F. heeft aangereden. Zijn verklaring en die van de bestuurder dat de snelheid ongeveer 80 kilometer per uur bedroeg, kunnen niet als afdoende bewijs worden aangemerkt.
De korpsbeheerder wijst er voorts op dat het instellen van technisch onderzoek inmiddels tot de standaardprocedure behoort. In het onderhavige geval was sprake van een ernstig ongeluk en was een technisch onderzoek, ook al was zulks volgens de standaardprocedure destijds niet voorgeschreven, geboden.
Klagers handhaven hun klacht."
E. Reactie korpsbeheerder
1. In antwoord op een vraag van de Nationale ombudsman deelde de korpsbeheerder bij brief van 18 februari 2002 onder meer het volgende mee:
"Waarom is besloten standaard een technisch onderzoek in te stellen aan bij ernstige aanrijdingen betrokken voertuigen?
Het was en is nog steeds procedure, dat de eventuele vraag naar de toedracht van een ongeval op een zekere locatie al dan niet aanleiding vormt tot het instellen aan de betrokken voertuigen van een technisch onderzoek door verkeersspecialisten.
In dit verband geldt specifiek voor de regio Flevoland, dat de regio tot 30 april 1998 nog niet de beschikking had over eigen verkeersspecialisten en deze doorgaans werden betrokken van het Korps landelijke politiediensten te Driebergen. Nadat enkele medewerkers binnen de regio tot verkeersspecialist waren opgeleid, had Flevoland de beschikking over eigen specialisten.
De opmerking betreffende technisch onderzoek binnen de standaardprocedure, zoals verwoord in de brief van 25 mei 2000 van de chef basiseenheid Zeewolde, had derhalve betrekking op het feit dat Politie Flevoland ten tijde van de aanrijding van de dochter van de familie nog geen beschikking had over eigen verkeersspecialisten."
2. Na een verzoek hiertoe van de Nationale ombudsman heeft de korpsbeheerder op 19 april 2002 alsnog een afschrift van het proces-verbaal van de aanrijding en een situatieschets overgelegd.
Dit proces-verbaal luidt onder meer als volgt:
"De Ganzenweg is aangeduid als voorrangsweg(en).
Genoemde kruising of splitsing is aangeduid als voorrangsweg met dien verstande dat het verkeer op de Ganzenweg voorrang heeft.
Op genoemde weg is de voorrang aangeduid door borden overeenkomstig model B1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Voor het verkeer dat over de Pluvierenweg deze voorrangskruising nadert, wordt dit kenbaar gemaakt door een aldaar kort voor de kruising geplaatst bord overeenkomstig model B6 van genoemde bijlage.
(…)
Technische toestand van het voertuig:
(…)
Voertuig en aanhangwagen verkeerden ogenschijnlijk in goede staat van onderhoud".
3. Voorts deelde de korpsbeheerder de Nationale ombudsman daarnaar gevraagd bij brief van 20 augustus 2002 nog het volgende mee:
"…Waarom is in casu geen beroep gedaan op het Korps landelijke politiediensten te Driebergen.
Zoals te doen gebruikelijk, werd door de politieambtenaren een inschatting gemaakt van de situatie ter plekke voordat beslist werd dat de inzet van het Korps landelijke politiediensten achterwege kon blijven. In ieder geval maakten de omstandigheden dat er nagenoeg geen remsporen aangetroffen werden en dat de papieren met betrekking tot het voertuig in orde waren, deel uit van de afweging.
De politieambtenaren hebben derhalve op basis van de ter plekke aangetroffen omstandigheden besloten dat de situatie geen aanleiding vormde tot het inroepen van de hulp van het Korps landelijke politiediensten te Driebergen.
Maakte een technisch onderzoek op de plaats van de aanrijding deel uit van de procedure zoals deze gold op de datum van de aanrijding.
Een technisch onderzoek op de plaats van de aanrijding maakte geen deel uit van de gebruikelijke werkwijze. Zoals hierboven aangegeven, zagen de aanwezige politieambtenaren op basis van de omstandigheden geen reden om een onderzoek op de plaats van de aanrijding te doen instellen.
Met de in eerdere correspondentie genoemde procedure wordt bedoeld de wijze van werken. Deze werkwijze is niet in een specifieke richtlijn vastgelegd…"
Achtergrond
1. Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen
(Vastgesteld in de vergadering van het College van procureurs-generaal d.d. 10 mei 1995; inwerkingtreding d.d. 1 juni 1995, vervallen ingaande 1 november 1999; Stct. 1995, 122)
"Werkwijze bij het behandelen van een verkeersongeval
Indien op de plaats van een verkeersongeval getwijfeld wordt of er sprake is van een proces-verbaal-waardig ongeval dient het sporenonderzoek, alsmede het verhoren van de betrokkenen en eventuele getuigen zo veel mogelijk te worden afgerond. Dit om te voorkomen dat gegevens die nodig zijn voor de eventuele verdere afwikkeling van het ongeval, verloren gaan. De behandelend politieambtenaar dient de betrokkenen te informeren over de verdere afwikkeling van het verkeersongeval.
De gegevens die een politieambtenaar noteert, vormen de basis van het in verband met de strafrechtelijke afwikkeling eventueel op te maken proces-verbaal. Daarnaast worden de gegevens altijd gebruikt voor de civielrechtelijke afwikkeling, zodat de schade van de betrokkenen snel en praktisch kan worden geregeld.
Een correcte en volledige registratie van verkeersongevallen kan bovendien worden gebruikt ter onderbouwing van aanbevelingen of beslissingen betreffende infrastructurele aanpassingen, wetenschappelijk onderzoek en/of gericht verkeerstoezicht door de politie.
3. Opmaken registratieset
Wanneer een verkeersongeval meer dan licht letsel of meer dan zeer lichte schade tot gevolg heeft, dient dit te worden geregistreerd. De onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat opgesteld "Handleiding Registratie Verkeersongevallen" duidt aan hoe gegevens dienen te worden vastgelegd.
(…)
4. Opmaken proces-verbaal
In geval van een verkeersongeval dient steeds proces-verbaal te worden opgemaakt:
1. Wanneer uit een oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan.
(…)
2. Ook indien 1. niet van toepassing is dient proces-verbaal te worden opgemaakt:
a. Wanneer het verkeersongeval de dood van een der betrokkenen tot gevolg heeft;
Toelichting
Indien een der betrokkenen binnen dertig dagen na het verkeersongeval overlijdt dient ook proces-verbaal te worden opgemaakt, omdat binnen deze termijn de gevolgen nog worden gerelateerd aan het betreffende ongeval. Het opmaken van proces-verbaal geldt eveneens indien het een eenzijdig ongeval betreft.
b. Wanneer het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan, behoudens die gevallen waarin er slechts één slachtoffer is en is komen vast te staan dat dit slachtoffer de enige verdachte is.
Toelichting
In het algemeen betekent het bovenstaande dat indien enige betrokkene van de plaats van het ongeval naar het ziekenhuis wordt vervoerd, proces-verbaal moet worden opgemaakt. Indien later bij het onderzoek blijkt dat er slechts sprake is van licht letsel en behandeling in het ziekenhuis niet nodig is, zal van het opmaken van proces-verbaal kunnen worden afgezien. Onder licht letsel wordt hier o.a. verstaan: bloedbuilen, snijwonden, kneuzingen, verstuikingen en een lichte shock. De behandelend politieambtenaar dient daarover informatie in te winnen bij het slachtoffer of bij de behandelend arts.
In het geval dat een verkeersslachtoffer niet terstond naar het ziekenhuis wordt vervoerd, doch zich korte tijd later toch in het ziekenhuis moet laten behandelen aan letsel ten gevolge van het ongeval, dient alsnog proces-verbaal te worden opgemaakt. Hierbij kan worden gedacht aan een later herkende botbreuk of aan inwendig letsel dat zich pas later openbaart.
(…)
6. Samenvatting
In deze richtlijn wordt aangegeven op welke wijze politieambtenaren verkeersongevallen dienen te behandelen. In het onderstaande schema is dit nog eens kort samengevat.
Verkeersongeval
Behandeling
Een der betrokkenen overlijdt binnen dertig dagen na het verkeersongeval
Opmaken registratieset en proces-verbaal
Enige betrokkene moet in het ziekenhuis een medische behandeling ondergaan
Opmaken registratieset en proces-verbaal; geen proces-verbaal opmaken in die gevallen waarin er slechts één slachtoffer is en is komen vast te staan dat dit slachtoffer de enige verdachte is
Uit een oogpunt van verkeersveiligheid is er sprake van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij de verdachte in de gegeven situatie een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan
Opmaken registratieset en proces-verbaal
Meer dan licht letsel of meer dan zeer lichte schade
Opmaken registratieset
Een politievoertuig of een politieambtenaar in uniform is bij een verkeersongeval betrokken
Opmaken registratieset en indien de Officier van Justitie daartoe opdracht geeft dient er ook een proces-verbaal te worden opgemaakt"
2. Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8, eerste lid
"Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht."