2002/371

Rapport

Verzoeker was op 15 november 1999 betrokken bij een aanrijding in Rijswijk. In dit verband klaagt verzoeker erover dat:

- ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden onder punt 18 van de registratieset een onjuiste weergave van de feiten hebben vermeld, waardoor verzoeker als schuldige aan de aanrijding is aangewezen;

- een met naam genoemde politieambtenaar later heeft ontkend dat zij hem ter plaatse heeft meegedeeld dat hij geen genoegen moest nemen met de aan hem toegewezen schuld.

Beoordeling

I Inleiding

Op 15 november 1999 zou verzoeker tijdens het uitparkeren de auto van de heer X hebben geraakt, waardoor lichte krasschade aan de auto van X was ontstaan. Nadat het regionale politiekorps Haaglanden hiervan een melding had ontvangen, zijn de politieambtenaren J. en T. ter plaatse gegaan, waarna zij een verkeersongevallen-registratieset (hierna te noemen; registratieset) van de aanrijding hebben opgemaakt.

II Ten aanzien van de registratieset

1. Verzoeker klaagt erover dat de politie onder punt 18 van de registratieset een onjuiste weergave van de feiten heeft vermeld, waardoor verzoeker als schuldige van de aanrijding is aangewezen.

Volgens verzoeker heeft er in het geheel geen aanrijding plaatsgevonden en heeft politieambtenaar S. hem in het gelijk gesteld.

2.1. De korpsbeheerder heeft de Nationale ombudsman bij brief van 28 februari 2001 verwezen naar het oordeel van de burgemeester van Rijswijk van 20 februari 2001 en een ambtsbericht van de waarnemend districtschef van 29 oktober 2001. De korpsbeheerder acht de klacht ongegrond.

2.2. De burgemeester van Rijswijk heeft in zijn brief van 20 februari 2001 aan verzoeker onder meer gesteld dat hij uit de verklaringen van de betrokken politieambtenaren niet kan afleiden dat de toedracht van de aanrijding niet juist is opgenomen in de registratieset.

2.3. In zijn ambtsbericht van 29 oktober 2001 had de chef van het district Rijswijk/Westland de korpsbeheerder bericht dat de weergave van de feiten, zoals deze onder punt 18 van de registratieset zijn vermeld, tot stand is gekomen op basis van de verklaringen van beide partijen en die van een getuige.

3.1. Betrokken ambtenaar T. heeft tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat nadat zij en haar collega J. na een melding ter plaatse waren gegaan, verzoeker letterlijk heeft gezegd dat het wel zou kunnen dat hij tegen de auto van de heer X was aangereden, en dat hem dat wel vaker was gebeurd. Volgens T. verklaarde verzoeker ineens anders toen zij en J. aantekeningen van de aanrijding maakten. Verzoeker begreep niet waar de politie zich druk om maakte, omdat er volgens hem maar weinig schade was, aldus T.

T. heeft voorts verklaard dat de auto van X schade vertoonde op de kentekenplaat, en dat de hoogte van deze schade overeen kwam met de bumper van verzoekers auto.

Volgens T. heeft haar collega de verklaring van een getuige opgenomen, waarmee verzoeker het niet eens was, omdat deze getuige de echtgenoot van X zou zijn. T. heeft aangegeven niet te weten of de getuige werkelijk de echtgenoot van X is.

Het gegeven dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden, is gebaseerd op de verklaringen van beide partijen en de getuige, zij het dat het is gebaseerd op verzoekers eerste verklaring, aldus T.

3.2. Betrokken ambtenaar J. heeft tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat zij ter plaatse een meting hebben verricht en dat het voor hen duidelijk was dat verzoeker de schade aan de auto van de heer X had veroorzaakt. Verzoeker had verklaard dat hij op de bewuste plek stond geparkeerd en dat hij bij het wegrijden 'volgens hem niet tegen de auto van de heer X was aangereden', aldus J. Volgens J. was verzoeker boos, en hebben zij verzoeker meegedeeld dat hij het er niet mee eens hoefde te zijn, maar dat zij constateerden dat hij de schade aan de auto van X had veroorzaakt.

J. kon zich herinneren dat toen verzoeker zei dat de buren hem altijd moesten hebben, zij hem heeft aangeraden om zijn auto elders te parkeren.

Volgens J. was er een getuige van de aanrijding die op bezoek was bij X, en die had gezien dat verzoeker tegen de auto van X was aangereden.

3.3. Betrokken ambtenaar S. heeft tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat hij de zaak van verzoeker niet heeft behandeld, maar dat hij verzoeker slechts heeft geadviseerd een klacht in te dienen bij de korpsbeheerder indien hij het niet eens was met de registratieset. Volgens S. heeft verzoeker zich aan hem vastgeklampt en is verzoeker hem als zijn vertrouwensman gaan zien, hetgeen hij niet was. S. heeft verklaard dat hij verzoeker nooit heeft gezegd of hij wel of niet schuldig was en dat hij evenmin heeft onderzocht wie er gelijk had.

4. In reactie op de verklaringen van de betrokken ambtenaren heeft verzoeker aangegeven dat niet mag worden gesteld dat de toedracht van de aanrijding is gebaseerd op de verklaringen van beide partijen en de getuige, omdat de verklaringen ontbreken en de ware getuige een valse naam heeft opgegeven. Volgens verzoeker is deze getuige in werkelijkheid de echtgenote van X, en zou de politie van deze vals opgegeven getuige op de hoogte zijn, waarmee zij genoegen heeft genomen.

5. Een registratieformulier is van belang voor de civielrechtelijke afwikkeling van een verkeersongeval (zie Achtergrond). Daarom behoren op dat formulier alle gegevens te worden vermeld die van belang zijn voor de vaststelling van de schuld aan de aanrijding. Het moet daarbij gaan om geconstateerde feiten. Eventuele conclusies moeten zijn gebaseerd op vaststaande feiten of op de bijzondere wetenschap van degene die het formulier invult. Wanneer onvoldoende vaststaat wie schuldig is aan het ongeval, verdient het de aanbeveling dat in het registratieformulier de lezingen van elk der partijen - kort - wordt weergegeven.

6.1. Vast is komen te staan dat de betrokken ambtenaren J. en T. onder punt 18 van de registratieset hebben vermeld dat verzoeker bij het verlaten van het parkeervak met de achterzijde van zijn auto in aanrijding kwam met de voorzijde van de auto van X. In de registratieset is voorts vermeld dat de ontstane lichte krasschade op de bumperhoogte van de auto van X overeenkomt met de bumperhoogte van verzoekers auto.

6.2. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat de politieambtenaren J. en T. in een mutatie, die zij naar aanleiding van de aanrijding hebben opgemaakt, hebben vermeld dat verzoeker het voorval heeft ontkend, en dat hij op zijn manier heeft staan meten en bij zijn verhaal bleef. Tevens staat in de mutatie vermeld dat een dergelijk voorval volgens X en de getuige meerdere malen is voorgekomen met andere voertuigen in de straat.

7. In de door de betrokken ambtenaren J. en T. opgemaakte registratieset staat vermeld dat verzoeker bij het verlaten van het parkeervak schade aan de auto van X heeft veroorzaakt.

Uit het onderzoek is echter niet gebleken dat deze conclusie is gebaseerd op vaststaande feiten. In de mutatie staat immers vermeld dat verzoeker de aanrijding heeft ontkend, hetgeen ook blijkt uit de verklaringen van de betrokken ambtenaren.

Nu verzoeker heeft ontkend dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden, en dus onvoldoende vaststaat of verzoeker daadwerkelijk schuldig is aan de aanrijding, had de politie onder punt 18 van de registratieset de lezingen van elk der partijen moeten weergeven. Ook indien verzoeker verschillende verklaringen zou hebben afgelegd - zoals betrokken ambtenaar T. heeft verklaard - hadden deze verschillende verklaringen onder punt 18 in de registratieset moeten worden opgenomen.

Dat de politie dit heeft nagelaten is niet juist.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

8. Het voorgaande geeft de Nationale ombudsman aanleiding om de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden in overweging te geven het registratieformulier in die zin aan te passen dat onder punt 18 van de registratieset de lezingen van elk der partijen wordt opgenomen.

9. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman nog het volgende op. Verzoeker heeft gesteld dat de getuige een valse naam heeft opgegeven, en in werkelijkheid de echtgenote van X zou zijn. Volgens verzoeker was de politie hiervan op de hoogte, en heeft zij hiermee genoegen genomen. Verzoeker verwijt de politie dat zij hiernaar geen nader onderzoek heeft verricht.

De Nationale ombudsman overweegt dat de politie naar aanleiding van deze aanrijding heeft kunnen volstaan met het opmaken van een registratieset, aangezien er slechts lichte schade was ontstaan. In een dergelijk geval is het onderzoek naar de aanrijding door de politie niet uitgebreid. De aanrijding wordt immers civielrechtelijk afgewikkeld door de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen (zie Achtergrond).

De Nationale ombudsman acht het dan ook niet onjuist dat de politie geen nader onderzoek heeft verricht naar de persoon die een getuigenverklaring heeft afgelegd.

III Ten aanzien van de door de betrokken politieambtenaar gedane uitlating

1. Verzoeker klaagt erover dat betrokken politieambtenaar J. later heeft ontkend dat zij hem ter plaatse heeft meegedeeld dat hij geen genoegen moest nemen met de aan hem toegewezen schuld.

Volgens verzoeker heeft politieambtenaar S. op of omstreeks 20 april 2000 op eigen initiatief politieambtenaar T. aan de tand gevoeld. T. zou tegenover S. hebben verklaard dat J. wél tegen verzoeker had gezegd dat hij geen genoegen moest nemen met toewijzing van de schuld en zij zou politieambtenaar J. als een leugenaar hebben bestempeld.

Voorts zou politieambtenaar M. tijdens een gesprek met verzoeker op 28 december 2000 tegen verzoeker hebben gezegd dat betrokken ambtenaar J. inderdaad heeft gezegd dat verzoeker geen schuld kon worden toegewezen, maar dat zij dat niet zo heeft bedoeld, aldus verzoeker.

2.1. De korpsbeheerder heeft de Nationale ombudsman in zijn brief van 28 februari 2001 verwezen naar het oordeel van de burgemeester van Rijswijk van 20 februari 2001 en het ambtsbericht van de chef van het district Rijswijk/Westland.

2.2. De burgemeester van Rijswijk heeft verzoeker in zijn brief van 20 februari 2001 laten weten dat beide politieambtenaren ontkennen dat politieambtenaar J. de door verzoeker aangehaalde uitspraak heeft gedaan.

2.3. De districtschef verwees de korpsbeheerder in zijn ambtsbericht van 29 oktober 2001 naar het reeds bestaande dossier, waarin is aangegeven dat politieambtenaar J. verzoeker nimmer heeft geadviseerd geen genoegen te nemen met de aan hem toegewezen schuld.

3.1. Betrokken ambtenaar T. heeft verklaard dat zij 100% zeker weet dat haar collega J. niet tegen verzoeker heeft gezegd dat hij geen genoegen moest nemen met toewijzing van de schuld en dat hij niet moest betalen. T. heeft bovendien verklaard dat het niet waar is dat zij haar collega J. voor leugenaar heeft uitgemaakt.

Volgens T. is zij niet door politieambtenaar S. over deze zaak benaderd en kent zij S. in het geheel niet. T. heeft voorts nog verklaard dat het haar is opgevallen dat verzoeker iedere keer de woorden verdraait en ze in zijn voordeel uitlegt, en dat hij op haar een verwarde indruk maakt.

3.2. Betrokken ambtenaar J. heeft verklaard dat verzoekers stelling - dat zij hem zou hebben meegedeeld dat hij geen genoegen moest nemen met de hem toegewezen schuld en dat hij de schade niet moest betalen - pertinent niet waar is. Volgens J. zegt zij burgers dat wanneer zij het niet met de bevindingen van de politie eens zijn, zij dat bij de verzekeringsmaatschappij moeten aankaarten.

3.3. Politieambtenaar S. heeft verklaard dat hij zich nooit heeft bemoeid met de uitlatingen die betrokken ambtenaar J. jegens verzoeker zou hebben gedaan. S. was niet bij het voorval aanwezig en moest afgaan op hetgeen de betrokken ambtenaren op papier hadden gezet en de woorden van verzoeker, aldus S. Voorts heeft S. verklaard dat hij niet heeft onderzocht wie er gelijk had en dat hij verzoeker heeft gezegd dat hij geen reden had om te twijfelen aan hetgeen de betrokken ambtenaren op papier hadden gezet.

Volgens S. is verzoeker hem als zijn vertrouwensman gaan zien, terwijl hij dat niet was.

3.4. Betrokken ambtenaar M. heeft in het rapport dat hij naar aanleiding van het gesprek met verzoeker heeft opgemaakt, vermeld dat hij tijdens dat gesprek met verzoeker op 28 december 2000 sterk de indruk kreeg dat verzoeker de zaken verkeerd interpreteerde. Alles wat enigszins in zijn voordeel leek te wijzen, werd door hem als de waarheid naar voren gebracht, aldus M.

Tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman heeft M. verklaard dat hij de twee betrokken ambtenaren J. en T. heeft gehoord. J. heeft tegenover M. verklaard dat zij niet tegen verzoeker heeft gezegd dat hij geen genoegen moest nemen met toewijzing van de schuld, en ook T. heeft ontkend dat haar collega dit tegen verzoeker zou hebben gezegd, aldus M.

Voorts heeft M. nog verklaard dat verzoeker de zaken die zij tijdens het gesprek met elkaar hebben besproken, later heeft verdraaid.

4. Uit het onderzoek is niet gebleken of betrokken ambtenaar J. tegen verzoeker heeft gezegd dat hij geen genoegen moest nemen met de aan hem toegewezen schuld. De betrokken ambtenaren J. en T. hebben ontkend dat J. dit tegen verzoeker zou hebben gezegd, terwijl verzoeker blijft volharden in zijn standpunt dat J. hem dit wel heeft gezegd.

5. In het algemeen onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel over een (onderdeel van een) klacht, als de stellingen van verzoeker (op dat punt) lijnrecht staan tegenover de stellingen van het bestuursorgaan. Die situatie doet zich niet voor als er sprake is van omstandigheden op grond waarvan aan de ene stelling meer betekenis kan worden gehecht dan aan de andere stelling.

In dit geval staat de lezing van verzoeker lijnrecht tegenover de lezing van de betrokken ambtenaren.

De Nationale ombudsman acht het echter niet aannemelijk dat de betrokken ambtenaren enerzijds in de registratieset hebben vermeld dat de aanrijding aan verzoekers schuld is te wijten, terwijl betrokken ambtenaar J. hem anderzijds zou hebben gezegd dat hij geen genoegen moest nemen met toewijzing van de schuld.

Bovendien is niet uit het onderzoek gebleken dat betrokken ambtenaar T. tegenover politieambtenaar S. zou hebben verklaard dat haar collega J. wél tegen verzoeker zou hebben gezegd dat hij geen genoegen moest nemen met toewijzing van de schuld en dat zij een leugenaar is. Zowel T. als S. hebben immers ontkend dat T. dit tegenover S. zou hebben verklaard.

Voorts heeft politieambtenaar M. ontkend dat hij tegen verzoeker zou hebben gezegd dat J. inderdaad heeft gezegd dat verzoeker geen genoegen moest nemen met toewijzing van de schuld, maar dat zij dit niet zo had bedoeld.

Gelet op de door de betrokkenen afgelegde verklaringen kan de Nationale ombudsman zich niet aan de indruk onttrekken dat verzoeker de woorden van betrokken ambtenaar J. verkeerd heeft geïnterpreteerd.

De Nationale ombudsman oordeelt dan ook dat in dit geval meer waarde moet worden gehecht aan de lezingen van de betrokken ambtenaren dan aan verzoekers lezing, en acht het niet aannemelijk dat betrokken ambtenaar J. de door verzoeker veronderstelde uitlating daadwerkelijk heeft gedaan.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is gegrond ten aanzien van de opgemaakte registratieset en niet gegrond ten aanzien van de door de betrokken ambtenaar gedane uitlating.

Aanbeveling

De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden wordt in overweging gegeven het registratieformulier in die zin aan te passen dat onder punt 18 van de registratieset de lezingen van elk der partijen wordt opgenomen.

Onderzoek

Op 31 juli 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Rijswijk, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor het justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid evenmin gebruik.

In een later stadium van het onderzoek werd de betrokken ambtenaren T., J., S. en M. om inlichtingen verzocht.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren J. T. en S. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.

De betrokken ambtenaar M. gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 15 november 1999 zou verzoeker betrokken zijn geraakt bij een aanrijding in Rijswijk. De politieambtenaren J. en T. kwamen ter plaatse en maakten van deze aanrijding een verkeersongevallenregistratieset op (hierna te noemen: registratieset).

2. In de registratieset die de politie naar aanleiding van de aanrijding heeft opgemaakt, is onder meer het volgende opgenomen:

"13. Aard van het ongeval: rijdend voertuig - geparkeerd voertuig/staart/kop

16.1 (auto verzoeker; N.o.)

omschrijving

schade: (…) Geen zichtbare schade

(...)

16.2 (auto de heer X; N.o.)

omschrijving

schade: (…) Lichte krasschade voorzijde bumper

(…)

19.1

Getuige : B.

(...)

18. Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval:

14.1 (auto verzoeker; N.o.) en 14.2 (auto X; N.o.) stonden in deze volgorde geparkeerd in de parkeerhaven van de (...)straat met de neus in de richting van het (...)plein. 14.1 wilde het parkeervak verlaten en reed naar achteren. Hierbij kwam hij met de achterzijde in aanrijding met de voorzijde van 14.2. De ontstane lichte krasschade op bumperhoogte van 14.2 komt overeen met de bumperhoogte van 14.1."

3. In verband met de afhandeling van de aanrijding nam verzoeker telefonisch contact op met de politie, en werd hij doorverbonden met politieambtenaar S., die verzoeker te woord stond. S. stuurde verzoeker vervolgens de registratieset toe.

Nadat verzoeker de registratieset had ontvangen, deelde hij het regionale politiekorps Haaglanden bij brief van 20 juni 2000 het volgende mee:

"Door een politiemedewerker die reeds vanaf de beginperiode een geheel andere versie op het hieronder genoemd rapport had (hiermee bedoelt verzoeker politieambtenaar S.; N.o.), werd mij het advies gegeven mij persoonlijk tot u te wenden.

Van hem ontving ik recentelijk een kopie van het Politierapport opgemaakt door de hoofdagente J. en agente T. Het betreft de opname van een mij ten onrechte toegeschoven aanrijding door een tegenpartij op 15 november 1999. Hun opneming verrichtten zij op 16 november 1999. Aan het slot daarvan moedigde hoofdagente J. mij aan met de toegewezen schuld geen genoegen te nemen, niet te betalen en voortaan uit de buurt van die auto te blijven.

(...)

Verleden week pas ontving ik van bovenbedoelde medewerker het te summiere rapport waarin onder 18 staat vermeld; als beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval: 'Hierbij kwam hij met de achterzijde in aanrijding met de voorzijde van 14.2'.

(Thans de schuld mij toerekenende).

Dit vormt een zodanige twijfel aan eerlijkheid (hun beëdiging nog daar gelaten) dat een nader onderzoek wordt gevraagd."

4. Naar aanleiding van verzoekers klacht stelde politieambtenaar M. een onderzoek in. In het rapport dat hij hiervan op 30 december 2000 opmaakte, staat onder meer het volgende vermeld:

"Samenvatting klacht:

Op 20 juni 2000 stuurde de heer H. (verzoeker; N.o.) een brief naar de chef van bureau Rijswijk waarin hij stelt dat hij ten onrechte als schuldige wordt aangewezen bij een aanrijding d.d. 15 november 1999 (…) waarbij waren betrokken de auto van de heer H. (…) en de auto van de heer X (…).

Van deze aanrijding is een verkeersongevallenregistratieset opgemaakt door de collega's J. en T.

Hierbij stelt de heer H. dat door collega J. hem ter plaatse is medegedeeld dat hij geen genoegen moest nemen met de hem toegewezen schuld, niet te betalen en voortaan uit de buurt van die auto (X) te blijven.

Tevens wees hij op de VOR-set (verkeersongevallenregistratieset; N.o.) waarin onder punt 18 staat vermeld: Hierbij kwam hij met de achterzijde in aanrijding met de voorzijde van 14.2 (zijnde de auto van X), terwijl in zijn ogen geen aanrijding heeft plaatsgevonden.

Op 4 juli 2000 stuurde de heer H. een herinnering aan de chef van bureau Rijswijk met het verzoek voor 15 juli 2000 te antwoorden.

Op 16 juli 2000 stuurde de heer H. een brief aan de Hoofdcommissaris van politie om de zaak nogmaals onder de aandacht te brengen. Deze brief is als klacht in behandeling genomen.

Horen klager:

Naar aanleiding van bovenstaande heb ik op 12 augustus 2000 telefonisch contact opgenomen met klager. (...)

Volgens hem had er geen aanrijding plaatsgevonden. Hij beriep zich hierbij op de uitspraken die collega J. gedaan zou hebben en waarop hij baseerde dat zij hem ook niet schuldig achtte. (...)

In zijn ogen kon de schade welke achter de bumper van de Audi was aangetroffen niet van de aanrijding d.d. 15 november 1999 zijn en was dit een schade van een andere aanrijding, welke nu ook op zijn conto werd verhaald.

Tevens verwees hij naar de mededeling van de collega S., verkeersmedewerker aan het bureau Patijnlaan te 's-Gravenhage, waaruit hij concludeerde dat ook deze het met hem eens was en dat de collega's die de aanrijding hadden opgenomen het niet juist op de VOR-set had vermeld. (...)

Horen collega's:

Naar aanleiding van de verklaring van de heer H. heb ik collega T. gehoord.

Zij verklaarde dat ze ter plaatse de aanrijding hadden opgenomen en dat er een buurvrouw wonende (...)straat (…) te Rijswijk getuige van het geheel was geweest. Tevens verklaarde zij dat de hoogte van de schade bij de auto van X overeenkwam met de hoogte van de achterbumper van de auto van H. Ook verklaarde zij dat zij collega J. niets had horen zeggen over het niet betalen of over de schuld op zich nemen.

Vervolgens heb ik collega J. gehoord.

Zij verklaarde het volgende (summier):

Samen met T. is zij naar de aanrijding gezonden. Ter plaatse heeft zij gesproken met X en de getuige. Vervolgens hebben zij aangebeld bij de heer H. Met een rolmaat hebben zij de hoogte van de schade gemeten, welke overeenkwam.

Vervolgens ging de heer H. met een lat allerlei dingen meten, waarbij hij tegen haar zei dat hij altijd de schuld van zaken kreeg.

Naar aanleiding hiervan heeft zij het advies gegeven om de auto niet meer in de straat te parkeren.

Zij ontkende op welke wijze dan ook de uitspraken die door de heer H. worden aangehaald te hebben gedaan.

Hierna heb ik contact opgenomen met collega S. Hij vertelde mij eigenlijk niet goed te weten wat hij met het verhaal van de heer H. aanmoest en dat hij, terwijl het geen zaak voor het bureau Patijnlaan was, om de heer H. behulpzaam te zijn een brief had geschreven aan de heer H., waarin hij hem een aantal algemene tips heeft gegeven.

(...)

Op donderdag 28 december 2000 kwam de heer H. op mijn verzoek aan het bureau te Rijswijk, alwaar ik hem hoorde.

Tijdens dit gesprek kreeg ik sterk de indruk dat de heer H. de zaken verkeerd interpreteerde. Alles wat enigszins in zijn voordeel leek te wijzen, werd door hem als de waarheid naar voren gebracht.

Ook wekte hij de indruk dat iedereen tegen hem was. Hij toonde een soort obsessie in deze zaak, omdat hij voor zichzelf de indruk heeft dat er geen aanrijding heeft plaatsgevonden. (...)

Hij beweerde dat de getuige de echtgenote was van de tegenpartij. Deze woont in de (...)straat op nummer (…) terwijl de getuige op nummer (…) woont en geen enkele familieband heeft met betrokkene.

Hij houdt vol dat collega J. de door hem geciteerde uitspraken heeft gedaan. Als ik hem probeer uit te leggen wat ze wel heeft gezegd, dan lijkt hij het te begrijpen, maar enkele ogenblikken later komt hij er toch weer op terug. (...)

Hij bleef bij zijn versie van het gebeuren en was niet te overtuigen van iets anders."

5. De burgemeester van Rijswijk berichtte verzoeker bij brief van 20 februari 2001 onder meer het volgende:

"Uw klacht (puntsgewijs):

1. U stelt dat u ten onrechte als schuldige bent aangewezen bij de aanrijding d.d. 15 november 1999 in de (...)straat te Rijswijk waarbij u was betrokken.

2. U stelt dat u ter plaatse van de aanrijding door de hoofdagent van politie J. is medegedeeld dat u geen genoegen moest nemen met de aan u toegewezen schuld en dat u niet moest betalen.

3. U stelt dat in punt 18 van de verkeersongevallenregistratieset een aantal zaken niet goed staan verwoord, omdat in uw ogen er geen aanrijding heeft plaatsgevonden.

(...)

Door de politie Rijswijk is vervolgens naar aanleiding van uw klacht een onderzoek ingesteld, waarbij het volgende werd bevonden.

Overwegingen/ Bevindingen.

Ad 1. De schuldvraag bij aanrijdingen is een civiele aangelegenheid en derhalve een zaak tussen u en uw verzekeringsmaatschappij.

Ad 2. Door u wordt gesteld dat hoofdagent J. u heeft medegedeeld dat u geen genoegen moest nemen met de aan u toegewezen schuld en dat u niet moest betalen. Beide politieambtenaren ontkennen dat de hoofdagent J. de door u aangehaalde uitspraak heeft gedaan.

Ad 3. Door u wordt gesteld dat op de door de politie gemaakte verkeersongevallenset onder punt 18 een aantal zaken niet goed zijn verwoord. Zowel uit de verklaringen van de beide politieambtenaren als uit de brief van de heer S. kan ik echter niet afleiden dat de toedracht niet juist op papier is gezet.

Conclusies:

Gezien het vorenstaande kom ik tot de volgende conclusies:

De beide politieambtenaren hebben de aanrijding ter plaatse op correcte wijze afgehandeld en op een juiste wijze op papier gezet.

De door u aangehaalde uitspraak van hoofdagent J. is door haar in die vorm niet gedaan. Naar mijn mening heeft de politie in deze juist gehandeld en acht ik uw klacht ongegrond."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. In zijn verzoekschrift aan de Nationale ombudsman heeft verzoeker onder meer het volgende gesteld:

"Mijn vertrouwensman S. (hiermee bedoelt verzoeker politieambtenaar S.; N.o.) heeft op plusminus 20 april 2000 op eigen initiatief agente T. aan de tand gevoeld die haar meerdere Hoofdagente J. als leugenaarster had bestempeld.

(...)

Dhr. M. op de 'hoorzitting' van 28 december 2000 (...) toegevend dat de kwestie toch voor hem nog een ernstige aangelegenheid betrof (…) verwoordde letterlijk dat hoofdagente J. haar toezegging dat mij geen schuld kon worden toegewezen (…) 'dat heeft zij wel gezegd maar zo niet bedoeld'. Op mijn vraag of ik dat juist begrepen had bevestigde hij dat nogmaals waarop ik repliceerde hiervan notitie te nemen. Zijn reactie hierop: 'maak daarvan maar een aantekening'. Op de vraag wat hoofdagente J. dan wel bedoeld had kreeg ik geen antwoord."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. In reactie op verzoekers klacht berichtte de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden de Nationale ombudsman bij brief van 28 februari 2001, onder verwijzing naar een brief van de waarnemend districtschef van 29 oktober 2001, onder meer het volgende:

"Een soortgelijk geformuleerde klacht werd in eerste aanleg d.d. 20 februari 2001 door de burgemeester van Rijswijk afgedaan.

Nadien zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken die nopen tot herziening van het oordeel over de klacht. Voorts kan ik mij vinden in de brief d.d. 29 oktober 2001 van de wnd. chef van het district III van het korps Haaglanden. Ik acht de klachtelementen niet gegrond."

2. De waarnemend chef van het district Rijswijk/Westland deelde de korpsbeheerder in zijn brief van 29 oktober 2001 het volgende mee:

"Naar de mening van verzoeker is onder punt 18 van de registratieset van de op 15 november 1999 plaatsgevonden aanrijding een onjuiste weergave van de feiten vermeld. Als reactie hierop deel ik u mee, dat deze weergave tot stand is gekomen op basis van de verklaringen van beide partijen en die van een getuige. Te uwer informatie treft u hierbij twee afschriften aan met betrekking tot de aanrijding uit het notitieboekje van politieambtenaar J.

Voorts klaagt verzoeker over het feit dat een met naam genoemde politieambtenaar in een later stadium ontkend heeft verzoeker geadviseerd te hebben geen genoegen te nemen met de aan hem toegewezen schuld. Voor een reactie hierop verwijs ik naar het reeds in uw bezit zijnde dossier, waarin is aangegeven dat een dergelijk advies nimmer aan verzoeker is verstrekt.

Mijnerzijds bestaat er geen aanleiding om na het hernieuwde onderzoek van de inspecteur van politie, M., het standpunt ten aanzien van het ongegrond verklaren van de klacht te herzien dan wel onderdelen daarvan alsnog gegrond te verklaren.

Ten aanzien van het administratief afhandelen van deze aanrijding is volstaan met het opmaken van een registratieset, welke reeds in uw bezit is, en met het opnemen van een mutatie in het dagrapport, waarvan een afschrift hierbij is gevoegd."

3. In de mutatie die de betrokken ambtenaren J. en T. naar aanleiding van de aanrijding hebben opgemaakt, staat onder meer het volgende vermeld:

"Memo

14.2 en 14.1 stonden geparkeerd in de parkeervakken in de (...)straat met de neus in de richting van het (...)plein. De bestuurder van 14.1 stapte in zijn voertuig en parkeerde uit. Hierbij raakte hij met de achterzijde de voorzijde van 14.2. Hele lichte krasschade thv bumper. 14.1 heeft geen zichtbare schade. Betreft een oude bestelbus, al vol met krasjes, deukjes. Bestuurder is een oude man die het voorval ontkende. Volgens getuige en 14.2 is het meerdere malen voorgekomen met andere voertuigen in de straat. 14.1 heeft in het bijzijn van ons verbalisanten op zijn manier staan meten en bleef bij zijn verhaal. Reg.set opgemaakt."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker handhaafde zijn standpunt bij brief van 19 maart 2002.

e. verklaringen betrokken ambtenaren

1. De heer S., ambtenaar bij het regionale politiekorps Haaglanden, verklaarde op 7 maart 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, onder meer het volgende:

"Ik was destijds verkeersmedewerker van bureau Karnebeek, en werkte toen op het hoofdbureau van de politie. De heer H. belde naar de politie in verband met de afhandeling van een aanrijding waarbij hij op 15 november 1999 zou zijn betrokken. Op de één of andere manier werd hij met mij doorverbonden. Ik heb zijn verhaal aangehoord, waaruit bleek dat hij viel over het feit dat er moeilijkheden waren met zijn verzekeringsmaatschappij. Als gevolg van de aanrijding ging zijn verzekeringspremie omhoog en dreigde hij zelfs te worden geroyeerd.

Vervolgens heb ik het schaderapport opgezocht. Omdat de heer H. het schaderapport niet in zijn bezit had, heb ik hem dat verstrekt. De heer H. maakte uit dat schaderapport op dat hij schuldig was bevonden aan de aanrijding, waarmee hij het niet eens was.

Volgens de heer H. hadden de twee politieambtenaren die ter plaatse waren geweest, hem duidelijk laten blijken dat hij niet schuldig was aan de aanrijding. Bovendien zou de buurman (de benadeelde) pas later kenbaar hebben gemaakt dat er een getuige van de aanrijding was. Volgens de heer H. was deze getuige de echtgenote van de buurman.

Ik heb de zaak niet behandeld. Ik heb de heer H. slechts voorgelicht hoe hij de zaak kon aankaarten. Ik heb hem geadviseerd een klacht in te dienen bij de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden.

De heer H. heeft zich aan mij vastgeklampt. Ik was de enige die hem heeft gewezen op de wegen die voor hem openstonden. Hierdoor is hij mij als zijn 'vertrouwensman' gaan zien, hetgeen ik echter niet was. Ik wist ook niet wat ik verder met de heer H. moest.

Ik heb hem nooit gezegd of hij wel of niet schuldig was. Dat is iets tussen hem en de verzekeringsmaatschappij. Ik heb de heer H. gezegd dat als het was gegaan, zoals hij mij vertelde, de politieambtenaren de gang van zaken niet juist in het schaderapport hadden beschreven. Ik heb ook niet onderzocht wie er gelijk had en ben niet ter plaatse geweest.

Ik heb me nooit bemoeid met de uitlatingen die betrokken ambtenaar J. jegens de heer H. zou hebben gedaan. Ik ben niet bij het voorval aanwezig geweest en moet afgaan op hetgeen de betrokken ambtenaren op papier hebben gezet en de woorden van de heer H. Ik heb de heer H. gezegd dat ik geen reden had om te twijfelen aan hetgeen de betrokken ambtenaren op papier hadden gezet.

De heer H. zag in mij alle hoop, terwijl ik hem alleen maar op weg heb geholpen. Nogmaals, ik heb hem gewezen op de wegen die voor hem open stonden."

2. Mevrouw T., destijds ambtenaar bij het regionale politiekorps Haaglanden, verklaarde op 17 april 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Nadat mijn collega J. en ik op 15 november 1999 een melding hadden gekregen van een aanrijding zijn wij ter plaatse gegaan. Daar troffen wij de heer H. en de heer X aan. De heer X had de politie gebeld en we vroegen hem wat er aan de hand was. Hij vertelde ons dat de heer H. tegen zijn auto was aangereden. De heer H. heeft toen letterlijk gezegd dat het wel zou kunnen dat hij tegen de auto van de heer X was aangereden, en dat hem dat wel vaker was gebeurd. Dat was ook goed te zien aan zijn auto. Het busje van de heer H. zat vol deuken en krassen. Er stonden ook buurtbewoners buiten en die klaagden erover dat de heer H. wel vaker tegen andere auto's reed bij het in- en uitparkeren.

Op het moment dat mijn collega en ik het één en ander gingen noteren, verklaarde de heer H. ineens anders. Hij snapte niet waar wij ons druk om maakten, omdat er volgens hem maar weinig schade was.

De Audi van de heer X vertoonde schade op de kentekenplaat. Daar zat een klein deukje in. Wij zijn gaan meten, en toen bleek de hoogte van de schade op de kentekenplaat van de Audi overeen te komen met de hoogte van de bumper van het busje van de heer H. Ik weet niet of het busje van de heer H. ook schade vertoonde. Het busje zat al zo onder de deuken, dat dat niet was te achterhalen.

Mijn collega heeft de verklaring van een getuige opgenomen. De heer H. was het niet eens met deze verklaring, omdat deze getuige de echtgenoot zou zijn van de heer X. Ik weet niet of dat werkelijk zo is. Met het opnemen van deze getuigenverklaring heb ik me verder niet bemoeid.

(…)

Hetgeen mijn collega en ik in de registratieset en het mutatieformulier hebben opgenomen, hebben wij gebaseerd op de verklaringen die beide partijen en de getuige hebben afgelegd. Zoals ik al zei, heeft de heer H. de aanrijding in eerste instantie niet ontkend en sputterde hij pas tegen op het moment dat mijn collega haar notitieboekje ging pakken. Het gegeven dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden, is dus mede gebaseerd op hetgeen de heer H. heeft verklaard, zij het dat het is gebaseerd op zijn eerste verklaring.

Dat de heer H. zegt dat mijn collega J. hem zou hebben gezegd dat hij geen genoegen moest nemen met toewijzing van de schuld en dat hij niet moest betalen, slaat helemaal nergens op. Ik weet 100% zeker dat zij dat niet tegen de heer H. heeft gezegd. Wij mogen ons ook helemaal niet uitlaten over de schuldvraag. Wellicht dat zij de heer H. heeft geadviseerd wat hij moest doen als hij het er niet mee eens zou zijn, maar hetgeen de heer H. stelt, heeft zij niet gezegd. Het is ook niet waar dat ik mijn collega J. voor leugenaar zou hebben uitgemaakt.

U vraagt mij of ik door de heer S., politieambtenaar te Den Haag, over deze zaak ben benaderd. Ik ken de heer S. in het geheel niet en het is mij niet bekend dat hij de zaak heeft onderzocht.

Het valt mij op dat de heer H. iedere keer de woorden verdraait en ze in zijn voordeel uitlegt. Hij maakt op mij een verwarde indruk, ook de keren dat hij op het politiebureau is geweest."

3. Mevrouw J., ambtenaar bij het regionale politiekorps Haaglanden, verklaarde op 1 mei 2002 telefonisch onder meer het volgende tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:

"Op het moment dat mijn collega en ik op 15 november 1999 na een melding van een aanrijding ter plaatse kwamen, troffen wij twee voertuigen aan, die beide schade vertoonden. De hoogte van de schade op de auto van de heer H. kwam overeen met de hoogte van de schade op de auto van de heer X. Wij hebben een meting verricht, en het was voor ons duidelijk dat de heer H. de schade aan de auto van de heer X had veroorzaakt. Dit hebben we de heer H. uitgelegd. Hij was boos, en zei dat zijn buren hem ook altijd moesten hebben. De heer H. ging zelf de hoogte van de schade aan beide auto's opmeten. Bij het opmeten hield hij geen rekening met de hoogte van het wegdek, zodat zijn meting niet klopte. Ik kan me herinneren dat toen de heer H. zei dat ze hem altijd moesten hebben, ik hem heb aangeraden om zijn auto dan ergens anders te parkeren.

De heer H. heeft verklaard dat hij op de bewuste plek stond geparkeerd en dat hij is weggereden. Hij verklaarde vervolgens dat hij 'volgens hem niet tegen de auto van de heer X was aangereden'.

Er was een getuige die had gezien dat de heer H. tegen de auto van de heer X was aangereden. Ik kan me nog herinneren dat deze getuige op bezoek was bij de heer X. De heer H. geloofde niet dat zij had gezien dat hij tegen de auto van de heer X was aangereden. Ik weet niet meer wanneer er een verklaring van deze getuige is opgenomen, en wat deze getuige heeft verklaard.

Op een gegeven moment werd de heer H. weer rustig. We hebben hem uitgelegd dat hij het er niet mee eens hoefde te zijn, maar dat wij constateerden dat hij de schade aan de auto van de heer X had veroorzaakt.

Verzoekers stelling dat ik hem heb meegedeeld dat hij geen genoegen moest nemen met de hem toegewezen schuld en dat hij niet moest betalen is pertinent niet waar. Dat zeg ik tegen niemand. Ik zeg mensen dat, wanneer zij het niet met onze bevindingen eens zijn, zij het bij de verzekeringsmaatschappij moeten aankaarten. Ik heb de heer H. evenmin gezegd dat ik geen verband kon leggen tussen de schade op de achterbumper van zijn auto en de schade aan de auto van de buurman. Ik snap niet hoe hij daar bij komt; anders had ik geen registratieset opgemaakt.

Volgens mij denkt de heer H. dat de hele wereld tegen hem is. Zowel mijn collega als ik zijn er niet bij gebaat of hij zijn schade al dan niet vergoed krijgt."

4. De heer M., ambtenaar bij het regionale politiekorps Haaglanden, verklaarde op 14 mei 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, onder meer het volgende:

"Ik was destijds belast met het onderzoek naar de klacht van de heer H., waarbij ik zowel de heer H. als de twee betrokken ambtenaren J. en T. heb gehoord. Wat ik me nog van deze zaak kan herinneren is dat mevrouw J. tegenover mij heeft verklaard dat zij niet tegen de heer H. heeft gezegd dat hij geen genoegen moest nemen met toewijzing van de schuld. Wel heeft ze tegenover mij verklaard dat ze tegen de heer H. heeft gezegd dat wanneer hij het ermee niet eens was, hij de zaak via de daartoe geëigende kanalen zou kunnen oplossen, bijvoorbeeld via zijn verzekering.

Ook mevrouw T. heeft tegenover mij ontkend dat haar collega J. tegen de heer H. zou hebben gezegd dat hij geen genoegen moest nemen met toewijzing van de schuld.

De heer H. legt zijn probleem nu bij de politie neer, terwijl hij het zelf moet oplossen.

Ik had een afspraak met de heer H. gemaakt om hem in het kader van de klachtbehandeling te horen. (…) Ongeveer twintig minuten hebben we over de aanrijding gesproken. Ik heb hem niet gezegd dat mevrouw J. inderdaad de opmerking zou hebben gemaakt dat hij geen genoegen moest nemen met de hem toegewezen schuld, en dat zij dit niet zo had bedoeld. We hebben samen zitten filosoferen over wat mevrouw J. tegen hem gezegd zou hebben, en wat ze daarmee bedoelde. Maar zoals de heer H. het nu stelt, heb ik het nooit gezegd. De zaken die ik met de heer H. heb besproken, heeft hij later verdraaid.

(…) De heer H. legt zijn problemen bij anderen en het ligt nooit aan hemzelf. Hij denkt dat iedereen tegen hem is en dat hij degene is die alles juist ziet."

f. reactie verzoeker

Verzoeker berichtte de Nationale ombudsman bij brief van 22 juli 2002 onder meer het volgende:

"Buiten de opgetreden politie van Rijswijk om heeft mijn vertrouwensman S. een der rapporteurs gehoord die hem verklaarde dat er tijdens hun onderzoek en ter plaatse omtrent die schade door hen niets is waargenomen. Het steekt hier op het gedrag van de politie met als wetenschap dat mijn tegenpartij als kwaadwillige bij hoofdagente J. bij zijn getuigenaangifte haar een valse naam heeft verstrekt namelijk zijn vrouw. Door haar mij doorgegeven maar later ontkend dit te hebben gezegd. Hijzelf is daarover niet gehoord. Althans nog niet.

(...)

a. Agente T. geeft in haar verklaring (…) nadrukkelijk aan dat haar collega J. het wel degelijk geweest is van de tegenpartij (X) vernomen te hebben dat hij zijn eigen vrouw bij haar als getuige heeft opgegeven. (...)

Ik meen (...) te kunnen concluderen dat beide agentes hebben erkend door hun wijze van niet-eensluidendheid in hun verklaringen, onbewust maar duidelijk hebben toegegeven dat aan agente J. door de tegenpartij destijds een getuige op valse naam is opgegeven (eigen echtgenote). De vraag blijft hangen om welke reden genoegen is genomen met een daarvoor in de plaats is (of laten) komen van een tweede persoon waardoor schadeopneming alsnog doorgang kon vinden. (...)

De rest van de verklaringen van beide agentes laat ik achterwege. Staan namelijk vol met verzonnen verhaaltjes als bewijslevering (?) waarvan schriftelijk niets is vastgelegd en mij uitzonderlijke frustraties geven en mijn gezondheid niet bevorderen. (...)

Vooralsnog mag niet worden gesteld dat het opnemen in de registratieset en het mutatieformulier gebaseerd is op de verklaringen van beide partijen en de getuige (...) Verklaringen ontbreken namelijk. (...) De ware getuige is agente J. door de tegenpartij vals opgegeven waarmee zij tevens genoegen genomen heeft (...). Evenwel vals, gemeen en onacceptabel mij mede te betrekken in hun basering op poging daartoe. Mij schuld toerekenende. Daarbij doet agente T. geweld aan haar verklaring (...) waarin gesteld 'dat zij zich helemaal niet mogen uitlaten over de schuldvraag'. (...)

Een notitieboekje heb ik niet naar voren zien komen. (...)

Overigens vond mijn eerste contact met de dames plaats op 16 november 1999. (De heer X was toen in geen velden of wegen te zien). (...)

De door u toegezonden verklaring van de heer S. heb ik persoonlijk met hem besproken. (...)

De aan u toegezonden brief, 20 april 2000 van de heer S. is door hem op voorzichtige wijze opgesteld. (...) Wekt evenwel de indruk dat ik het 'volledig eens zou zijn met de omschrijving zoals op bijgevoegd verkeersongevallenset is weergegeven'. (...)

Het is een constant ja en nee in hun onderlinge benaderingen. U moet dat ook zijn opgevallen. Allerbelangrijkste acht ik het ten onrechte toch doen opnemen van schade ondanks het in feite ontbreken van een getuigenverklaring. Eerst en tweemaal door hoofdagente J. mij meegedeeld, later na verhoor door de heer M., ontkend. Daarbij de aantijging van hem dat ik dat beweerd had."

Achtergrond

1. Aanwijzing verkeersongevallen van 14 september 1999

Ingevolge de Aanwijzing verkeersongevallen van 14 september 1999, in werking getreden op 1 november 1999 (Stcr. 1999, 212) en met ingang van 1 januari 2002 gewijzigd, zendt de politie zowel van verkeersongevallen waarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt als van verkeersongevallen die alleen worden geregistreerd, een registratieset aan de Stichting Processen Verbaal (dit werd voorheen verstrekt aan de Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren).

Bij verkeersongevallen waarbij meer dan licht letsel tot en met zwaarder letsel of meer dan zeer lichte schade is veroorzaakt, dient een registratieset te worden opgemaakt. Op de registratieset wordt in dat geval aangegeven dat geen proces-verbaal wordt opgemaakt. In de gevallen waarin slechts een registratieset wordt opgemaakt, is het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt. Zo wordt in die gevallen geen diepgaand onderzoek naar zogenaamde stille getuigen (krassporen op het wegdek, rem-, schuif- of slipsporen, glasscherven, lakschilfers enz.) gedaan.

Op de registratieset is een beperkte ruimte beschikbaar voor de situatieschets. In de regel wordt op die plaats een schets gemaakt, waaruit de plaats van het ongeval, de verkeerssituatie en de richting van de voertuigen blijkt. Er worden voor zo'n schets in het algemeen geen metingen verricht.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

N.a.v aanrijding waarbij verzoeker betrokken was een onjuiste weergave van feiten vermeld onder punt 18 van registratieset, waardoor verzoeker als schuldige aan de aanrijding is aangewezen.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Politieambtenaar heeft later ontkend dat zij verzoeker ter plaatse heeft meegedeeld dat hij geen genoegen moest nemen met de aan hem toegewezen schuld.

Oordeel:

Niet gegrond