2002/352

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op 20 december 2001 haar klacht van 8 november 2001 kennelijk ongegrond heeft verklaard. Deze klacht hield in dat de IND het verzoek om uitstel voor het geven van een reactie op een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken had afgewezen en deze afwijzing niet had gemotiveerd.

Beoordeling

1. In het kader van de behandeling van het bezwaarschrift tegen de afwijzende beslis- sing op verzoeksters asielverzoek, zond de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), op 14 september 2001 een brief aan verzoeksters gemachtigde, met een kopie van een individueel ambtsbericht van 4 juli 2001, met een aanvulling van 7 augustus 2001.

De IND gaf verzoekster twee weken de tijd om op dit ambtsbericht te reageren.

2. Binnen deze termijn, op 27 september 2001, verzocht verzoeksters gemachtigde om uitstel voor het geven van een reactie op dit ambtsbericht, omdat hij een termijn van twee weken voor het geven van een reactie op dit ambtsbericht “natuurlijk volstrekt irreëel” vond. Verder gaf de gemachtigde aan dat de termijnen die de IND en het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf hadden genomen zeer ruim waren.

Op 1 oktober 2001 reageerde de IND hierop met de mededeling dat aan dit verzoek niet kon worden voldaan.

3. Op 7 november 2001 gaf verzoekster een gedetailleerde reactie op het ambtsbericht.

Op 8 november 2001 diende zij bij de IND de volgende klacht in: het verzoek om uitstel had niet mogen worden afgewezen, en de afwijzing was niet gemotiveerd.

4. De IND verklaarde deze klacht op 20 december 2001 kennelijk ongegrond.

Verzoekster klaagt er thans over dat de IND haar klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard.

5. De Staatssecretaris van Justitie is van mening dat het verzoek om uitstel onvoldoende onderbouwd was geweest, en daarom zonder nadere motivering kon worden afgewezen, zodat de klacht kennelijk ongegrond was. Verder was verzoekster volgens de Staatssecretaris niet in haar belangen geschaad, omdat, zoals uit een telefonische mededeling aan de Nationale ombudsman bleek, de reactie wel bij de beslissing op het bezwaarschrift was betrokken.

6. Verzoekster is van mening dat het verzoek wel voldoende was gemotiveerd, aangezien zij naar voren had gebracht dat er veel werk moest worden verzet om een reactie te geven, gelet op de aard van de informatie in een ambtsbericht, en aangezien zij erop had gewezen dat dit voor de IND - gelet op diens eigen praktijk - voorstelbaar zou moeten zijn.

Verzoekster kan echter niet in haar lezing worden gevolgd dat het verzoek om uitstel voldoende was gemotiveerd. Weliswaar is een reactietermijn van twee weken op zichzelf niet zeer lang, zeker wanneer in aanmerking wordt genomen dat het onderwerp van een individueel ambtsbericht een feitelijk onderzoek kan betreffen en hele specialistische informatie kan inhouden, en dat voor het geven van een gedegen en een gedetailleerde inhoudelijke reactie hierop, nader onderzoek, het raadplegen van externe bronnen of andere deskundigen, of onderzoek naar een feitelijke situatie in het land van herkomst nodig kan zijn, maar in het algemeen is deze reactietermijn echter niet zodanig kort dat deze zonder meer als onredelijk moet worden beschouwd. Van verzoekster kon dan ook worden verlangd dat zij aangaf waarom deze termijn in haar geval niet kon worden gehaald, bijvoorbeeld omdat sprake was van één of meer van de hiervoor genoemde omstandigheden.

7. Nu het verzoek om uitstel onvoldoende was gemotiveerd, kunnen aan de motivering van de afwijzing van het verzoek geen hoge eisen worden gesteld. Wel heeft de Staatssecretaris aangegeven, dat het zorgvuldiger was geweest om te verwijzen naar de werkinstructie 167A, die thans is opgenomen in B1/47.9.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (zie Achtergrond, onder 3. en 4.). Dit houdt in dat de IND het verzoek om uitstel niet geheel ongemotiveerd had mogen afwijzen. Dit brengt mee dat de IND de klacht niet kon aanmerken als kennelijk ongegrond.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Ook wijst de Nationale ombudsman ten overvloede op het volgende. Werkinstructie 167A, die thans is opgenomen in B1/47.9.2. van de Vreemdelingencirculaire, is van toepassing op het vragen van uitstel voor het indienen van nadere gronden voor een bezwaarschrift, nadat een nader gehoor heeft plaatsgevonden, dan wel een beschikking in eerste aanleg is gegeven.

Volgens de Staatssecretaris is deze werkinstructie ook van toepassing op het vragen van uitstel voor het geven van een reactie op een individueel ambtsbericht (zonder dat zij hierbij heeft aangegeven of dit is beperkt tot de bezwaarfase). De Staatssecretaris kan niet in haar lezing worden gevolgd dat het zonder nadere aankondiging bij rechtshulpverleners zonder meer bekend had moeten zijn dat deze werkinstructie ook analoog van toepassing is voor het vragen van uitstel voor het geven van een reactie op een individueel ambtsbericht.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, is gegrond.

Onderzoek

Op 15 januari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw T., ingediend door de heer mr. P. Th. van Alkemade, advocaat te 's-Hertogenbosch, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

De IND werd om nadere inlichtingen verzocht.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 14 september 2001 zond de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) namens de Staatssecretaris van Justitie een kopie van een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 juli 2001, met een aanvulling van 7 augustus 2001, aan verzoeksters gemachtigde. Dit ambtsbericht werd toegezonden in het kader van het bezwaarschrift dat verzoekster had ingediend tegen de afwijzende beslissing op haar asielverzoek. De IND stelde verzoekster (blijkens de brief conform het gestelde in artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat het bestuursorgaan dat voornemens is om een afwijzende beschikking te nemen de aanvrager in de gelegenheid stelt zijn zienswijze naar voren te brengen, zie Achtergrond, onder 1.) in de gelegenheid binnen om twee weken na dagtekening van deze brief van 13 september 2001, haar zienswijze over de inhoud van dit ambtsbericht te geven.

2. Op 27 september 2001 deelde verzoeksters gemachtigde aan de IND onder meer het volgende mee:

“Ik heb het ambtsbericht doorgezonden aan cliënte en haar uitgenodigd voor een bespreking. Het is natuurlijk volstrekt irreëel om voor de reactie op dit ambtsbericht maar twee weken tijd te geven. De stukken die zijn onderzocht zijn ingenomen door de vreemdelingendienst op 12 februari 2001. Vervolgens doet u er één maand over om deze stukken door te sturen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken, doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken er ongeveer vier maanden over om onderzoek te doen, kost het u een maand om de ontvangst van de brief van het Ministerie te verwerken in uw systeem en tenslotte doet u er zes weken over om een briefje van elf regels te schrijven. Ik verzoek u dan ook per omgaande om mij een redelijke termijn te stellen voor het indienen van een reactie. Bij het ontbreken van een reactie uwerzijds deel ik u mede dat ik uiterlijk 31 oktober 2001 een reactie zal indienen.”

3. Op 1 oktober 2001 antwoordde de IND onder meer het volgende:

“Naar aanleiding van uw schrijven d.d. 27 september 2001, waarin u verzoekt om uitstel voor het indienen van een reactie op het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, deel ik u mede dat aan dit verzoek niet kan worden voldaan.”

4. Op 7 november 2001 gaf verzoekster een uitgebreide reactie op het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

5. Op 8 november 2001 diende verzoekster via haar gemachtigde de volgende klacht in bij de IND:

“Bij brief van 27 september 2001 heb ik gemotiveerd verzocht om uitstel voor het indienen van de zienswijze (op het ambtsbericht; N.o.). Dit verzoek om uitstel is bij brief van 1 oktober 2001 geheel ongemotiveerd niet ingewilligd.

De klacht betreft twee onderdelen:

Allereerst ben ik van oordeel dat mijn verzoek om uitstel ingewilligd had moeten worden, gezien de motivatie die ik had gegeven in mijn verzoek.

Ten tweede betreft de klacht het feit dat geheel ongemotiveerd mijn verzoek is afgewezen.”

6. Op 20 december 2001 verklaarde IND, namens de Staatssecretaris, verzoeksters klacht kennelijk ongegrond. De IND deelde in zijn brief onder meer het volgende mee:

“Gelet op de inhoud van het dossier is mijns inziens behoorlijk gereageerd op uw verzoek om uitstel van 27 september 2001.

Ik acht hierbij van belang dat in uw brief van 27 september 2001 niet afdoende wordt onderbouwd waarom uitstel zou dienen te worden verleend voor een reactie op het individuele ambtsbericht. De motivering dat het volstrekt irreëel is om binnen twee weken een reactie te geven, is hierbij in aanmerking genomen.

(…)

Uit het dossier van betrokkene is mij gebleken dat betrokkene, nu de reactie op het individuele ambtsbericht op 12 november 2001 door mij is ontvangen (…), niet in haar belangen wordt geschaad.”

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie

De Staatssecretaris van Justitie deelde in haar reactie van 8 mei 2002 mee dat zij de klacht ongegrond achtte. De Staatssecretaris deelde voorts onder meer het volgende mee:

“De gemachtigde heeft de IND verzocht uitstel te verlenen tot het geven van een reactie op een individueel ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (…). In casu is aan betrokkene, binnen het kader van artikel 4:7 jo 4:9 Awb, (volgens welk laatste artikel de aanvrager de keuze heeft om zijn zienswijze mondeling of schriftelijk te geven; N.o.), een reactietermijn van twee weken verleend. Deze termijn is bestendige praktijk en volgt uit vaste jurisprudentie, waarin wordt gesteld dat een termijn redelijk moet zijn. In voorkomende gevallen wordt als uitgangspunt een termijn van twee weken redelijk geacht. Slechts in zeer bijzondere gevallen wordt uitstel verleend. In werkinstructie 167A (oud, zie Achtergrond, onder 3.; N.o.) is verwoord in welke gevallen uitstel kan worden verleend in de bezwaarfase.

Deze werkinstructie blijft in het onderhavige geval van kracht op grond van het overgangsrecht, met name artikel 118, lid 2, Vw 2000 (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.) (…).

Binnen de Regionale Directie Zuid-Oost is het geen praktijk dat een ongemotiveerd verzoek om uitstel voor het indienen van een reactie op een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gemotiveerd wordt afgewezen. Het was wellicht zorgvuldiger geweest om te verwijzen naar de inhoud van werkinstructie 167A en artikel 118, lid 2 Vw 2000. Doch van de rechtsbijstandverlener mag worden verwacht dat hij, wanneer hij om uitstel vraagt, op de hoogte is van de inhoud van genoemde (openbare) werkinstructie en van de inhoud van de Vreemdelingenwet.

Daarnaast heeft de gemachtigde niet gemotiveerd aangegeven waarom deze termijn met betrekking tot onderhavige zaak als onredelijk dient te worden geacht en waarom zijn verzoek om uitstel derhalve gehonoreerd dient te worden. In zijn brief van 14 januari 2002, waarin hij zijn klacht verwoordt, vermeldt hij slechts dat hij het voldoende voorstelbaar acht dat het irreëel is om binnen twee weken een fatsoenlijke reactie te kunnen geven op een ambtsbericht. Bovendien stelt hij dat de IND om een motivering had kunnen vragen en het verzoek niet aanstonds had moeten afwijzen. Concluderend valt niet in te zien waarom de IND het verzoek om uitstel van betrokkene gemotiveerd zou moeten weerleggen, nu gemachtigde een ongemotiveerd verzoek hiertoe indiende.

Met betrekking tot de stelling van de gemachtigde in zijn brief van 14 januari 2002 dat de IND termijnen stelt die in geen verhouding staan tot de termijnen die men zelf hanteert, wil ik het volgende opmerken. De vertraging in de behandeling die aanvragen om toelating kunnen ondergaan brengt niet met zich mee dat zou moeten worden afgezien van hanteren van reactietermijnen zoals in het onderhavige geval. De gemachtigde heeft rechtsmiddelen ter beschikking staan indien de IND zich niet aan beslistermijnen houdt. Daarnaast geeft werkinstructie 167A zoals reeds vermeld mogelijkheden tot het indienen van uitstel in de bezwaarfase, waarvan de gemachtigde geen gebruik heeft gemaakt.”

D. Reactie verzoekster

Verzoeksters gemachtigde reageerde op 14 juni 2002 onder meer als volgt op het standpunt van de Staatssecretaris:

“Allereerst wil ik opmerken dat mijn eerste verzoek om uitstel voor het geven van een reactie op het ambtsbericht (d.d. 27 september 2001) niet ongemotiveerd was. Een goed lezer kon uit die brief lezen dat er veel werk verzet moet worden om een dergelijke reactie te kunnen geven, en dat het voor de IND - gezien hun eigen praktijk - toch voorstelbaar moet zijn dat zulks het geval is. (…)

In de brief van 8 mei 2002 merkt de IND op dat de termijn van twee weken bestendige praktijk is (en daarmee redelijk?) en volgt uit vaste jurisprudentie. Mij is geen jurisprudentie bekend waarin specifiek wordt gesteld dat in het algemeen een termijn van twee weken voldoende is om op een ambtsbericht te reageren. Naar mijn oordeel is deze termijn in het algemeen namelijk niet redelijk. (…)

De Werkinstructie 167A is mij bekend, Hierin wordt het beleid beschreven zoals dat wordt gehanteerd ten aanzien van verzoeken om uitstel in de bezwaarfase ten aanzien van het indienen van nadere gronden. (curs. gemachtigde). Het indienen van nadere gronden bij een bezwaar verschilt echter van het geven van een reactie op een ambtsbericht. Het is namelijk ook bestendige praktijk dat het feit dat een individueel ambtsbericht in een zaak wordt aangevraagd niet bekend wordt gemaakt aan betrokkene of zijn gemachtigde. Zo'n rapport komt dan ook meestal uit de lucht vallen. Dit in tegenstelling tot nadere gronden bij een bezwaar, nu de beschikking op grond waarvan de gronden moeten worden gemaakt op het moment van de termijnstelling al enige weken bekend is, en je als betrokkene/gemachtigde dus bent voorbereid op het feit dat gronden bekend gemaakt moeten worden.

Voorts is van belang dat het individueel ambtsbericht vaak onderzoek naar feitelijkheden betreft. Het kost meestal erg veel tijd om te kunnen aantonen dat een onderzoek(sresultaat) wat genoemd staat in een ambtsbericht niet juist is. Niet zelden moet bijvoorbeeld een contra-expertise worden uitgevoerd. Nu de onderliggende stukken in het algemeen niet worden meegezonden, is ook dat een extra handicap bij het snel adequaat kunnen reageren op de inhoud van een ambtsbericht.

Ik concludeer dan ook dat Werkinstructie 167A terecht niet is gericht op het geven van een reactie op een ambtsbericht. Ten onrechte wordt dan ook op deze werkinstructie een beroep gedaan.

Ik blijf overigens van oordeel, dat zowel naar aanleiding van mijn brief van 27 september 2001 als die van 8 november 2001 (klacht) aan mij een nadere uitleg had moeten worden gevraagd indien de motivering niet duidelijk was. Er wordt namelijk gesproken van een “niet afdoende“ motivering (reactie op de klacht d.d. 20 december 2001). Geheel ongemotiveerd was mijn verzoek om uitstel derhalve blijkbaar niet.

Ik heb nimmer willen stellen dat er door de IND ruimere reactietermijnen moeten worden gegeven (in gevallen als deze) omdat zij zelf ook in ruime mate termijnen overschrijden. Wat ik wel van belang acht, is dat het onbehoorlijk is om te stellen dat de door de IND gehanteerde termijnen redelijk zijn. Met het verwijzen naar de buitengewoon bestendige praktijk van de IND om werkelijk alle denkbare termijnen te overschrijden heb ik willen aangeven dat het toch juist voor de IND voorstelbaar moet zijn dat het lang niet altijd lukt om op korte termijn te kunnen reageren. Het indienen van rechtsmiddelen daartegen is een volstrekt papieren tijger, nu dergelijke bezwaren en beroepen fictieve weigering zowel bij de IND en de rechtbanken welhaast nog langer blijven liggen dan inhoudelijke bezwaren en beroepen.”

E. Nadere informatie IND

Telefonisch deelde een medewerkster van de IND mee dat verzoeksters reactie op het individuele ambtsbericht, nadat dit op 12 november 2001 door de IND was ontvangen, was meegewogen in de beslissing op het bezwaarschrift.

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:7:

”1. Voordat een bestuursorgaan een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:

a. de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, en

b. die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt.

2. Het eerste lid geldt niet indien sprake is van een afwijking van de aanvraag die slechts van geringe betekenis voor de aanvrager kan zijn.”

2. Vreemdelingenwet 2000

Artikel 118, tweede lid:

“2. Op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet die is bekendgemaakt, dan wel een handeling op grond van de Vreemdelingenwet die is verricht voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.”

3. IND werkinstructie 167A (vastgesteld op 18 november 1998):

"3. Uitstel van indiening nadere gronden

Uitgangspunt is dat geen uitstel voor het indienen van nadere gronden wordt verleend. Dit zal ook in de standaardbrieven worden opgenomen. Niettemin kan het voorkomen dat een indiener van een bezwaar- of beroepschrift toch voor het verstrijken van de termijn om uitstel vraagt. Hier moet altijd uitdrukkelijk op worden gereageerd, omdat de rechter anders uitgaat van een stilzwijgende verlenging.

Hieronder staat onder A t/m E hoe met verzoeken om uitstel in verschillende fasen van de procedure moet worden omgegaan:

A. Het niet (tijdig) beschikbaar zijn van een tolk

Als uitgangspunt geldt dat uitstel kan worden verleend indien de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk kan aantonen dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is. In een dergelijk geval kan uitstel worden verleend tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is.

(...)

B. Ziekte van advocaat of betrokkene

Bij plotselinge ziekte van een rechtshulpverlener geldt als uitgangspunt dat voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt, voor vijf werkdagen (vanaf datum ziekte) uitstel kan worden verleend. Indien door het uitstel de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is, geldt het gestelde onder A.

Achtergrond hiervoor is dat in een dergelijke situatie de zaken van de betreffende rechtshulpverlener doorgaans niet op stel en sprong door een collega kunnen worden overgenomen, gelet op diens/dier eigen agenda. Na ommekomst van de uitsteltermijn van vijf werkdagen wordt er vanuitgegaan dat de zaken van de betreffende rechtshulpverlener door kantoorgenoten of collega's kunnen zijn opgevangen.

Bij plotselinge ziekte van de betrokkene zelf geldt als uitgangspunt dat uitstel kan worden verleend tot vijf werkdagen na het herstel van de betrokkene, indien de ziekte door het overleggen van een medische verklaring wordt aangetoond.

C. Overplaatsing van betrokkene

Overplaatsing van de betrokken vreemdeling behoeft in principe geen belemmering te vormen voor het indienen van aanvullingen en correcties of nadere gronden. De betrokken vreemdeling kan immers ook na overplaatsing naar zijn rechtshulpverlener reizen om het rapport van gehoor of de beschikking in eerste aanleg te bespreken.

Voorzover hieromtrent geen afspraken bestaan geldt het navolgende. Slechts indien de dag van overplaatsing samenvalt met de gemaakte afspraak met de rechtshulpverlener (hetgeen schriftelijk dient te worden aangetoond), kan tot verlening van uitstel worden overgegaan. Dit uitstel bedraagt dan ten hoogste vijf werkdagen, tenzij de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is. Voor dat geval wordt verwezen naar punt A.

D. Vakantie

Eerste aanleg

Voor het indienen van correcties en aanvullingen wordt geen uitstel verleend

wegens vakantie.

Met vakantie van rechthulpverleners kan in de hieronder genoemde gevallen rekening worden gehouden indien deze tenminste één maand tevoren schriftelijk zijn gemeld in de betreffende Regionale directie. Een en ander moet door de rechtshulpverlener ook in elke betreffende zaak worden bevestigd. De termijn kan dan op vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener worden bepaald.

(...)

4. Samenvatting

(...)

5. Geen uitstel van het indienen van nadere gronden wordt verleend, behoudens uitzonderlijke gevallen. Altijd reageren op tijdige verzoeken om (nader) uitstel."

4. Vreemdelingencirculaire 2000

De hiervoor onder 4. genoemde werkinstructie is opgenomen in de Vreemdelingencirculaire.

“B.1./4.7.9 Beslistermijnen

De beslistermijnen voor bezwaar en administratief beroep vangen aan met de datum van ontvangst van het bezwaar- of beroepschrift. De termijn eindigt met de verzending van de beschikking. De verplichting tot het beslissen vervalt, voorzover hier van belang, indien het bezwaar- of beroepschrift schriftelijk (of tijdens het horen: mondeling) wordt ingetrokken.

4.7.9.1 Administratief beroep

(…)

4.7.9.2 Bezwaar

(…)

Opschorting in verband met herstel verzuim

(…)

Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Die termijn moet redelijk zijn. In alle gevallen wordt een termijn van twee weken redelijk geacht. Slechts in zeer bijzondere gevallen wordt verder uitstel gegeven. De beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of binnen die termijn op de dag van ontvangst van de gegevens.

(…)

Uitstel van indiening nadere gronden

Uitstel voor het indienen van de nadere gronden wordt - behoudens hierna te vermelden uitzonderingen - niet verleend. Het kan voorkomen dat een indiener van een bezwaar- of beroepschrift toch voor het verstrijken van de termijn om uitstel vraagt. Hier moet altijd uitdrukkelijk op worden gereageerd, omdat anders een stilzwijgende verlenging wordt aangenomen.

Uitzonderingen

A Het niet (tijdig) beschikbaar zijn van een tolk

Als uitgangspunt geldt dat uitstel kan worden verleend indien de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk kan aantonen dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is. In een dergelijk geval kan uitstel worden verleend tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is. De eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is, dient te blijken uit een te overleggen schrijven van het tolkencentrum. Indien een reeds gemaakte afspraak door de besproken tolk wordt afgezegd, komt dit in beginsel voor rekening van de betrokkene, tenzij er sprake is van overmacht van de zijde van de tolk. Dit vanuit de gedachte dat het op een juiste wijze verdelen van de beschikbare tolken een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van rechtshulp en de tolkencentra.

Bezwaar

In de bezwaarfase dient een dergelijk schrijven van het tolkencentrum aan een ongemotiveerd bezwaar- of beroepschrift te worden toegevoegd.

Overige gevallen

In overige gevallen, waarbij gedacht kan worden aan verzoeken om uitstel die zien op het geven van een reactie op onderzoeksuitslagen, dient ten minste het verstrijken van de gestelde termijn een verklaring van het tolkencentrum te worden overgelegd.

N.B. Afhankelijk van de situatie in de regio kan de betreffende Regiodirectie in overleg met de rechtshulpverlening en de tolkencentra bepaalde categorieën tolken vaststellen waarvoor geen schriftelijke verklaring wordt geëist. Periodiek wordt dan getoetst of een bepaalde categorie tolken binnen of weer buiten die categorie dient te vallen.

B Ziekte van advocaat of betrokkene

Bij plotselinge ziekte van een advocaat geldt als uitgangspunt dat voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt, vijf werkdagen (vanaf datum ziekte) uitstel wordt verleend. Indien door het uitstel de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is, geldt het gestelde onder A.

Achtergrond hiervoor is dat in een dergelijke situatie de zaken van de betreffende advocaat doorgaans niet onmiddellijk door een collega kunnen worden overgenomen, gelet op diens/dier eigen agenda. Na ommekomst van de uitsteltermijn van vijf werkdagen wordt er vanuit gegaan dat de zaken van de betreffende advocaat door de kantoorgenoten of collega's kunnen zijn opgevangen.

Bij plotselinge ziekte van de betrokkene zelf wordt uitstel verleend tot vijf werkdagen na het herstel van betrokkene, indien de ziekte door het overleggen van een medische verklaring is aangetoond.

C Vakantie

Met vakantie van rechtshulpverleners wordt in de hieronder genoemde gevallen rekening gehouden indien deze ten minste één maand tevoren schriftelijk is gemeld in de betreffende Regionale directie. Een en ander moet door de rechtshulpverlener ook in elke betreffende zaak worden bevestigd. De termijn wordt op vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener bepaald. Voor eenmanskantoren wordt op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn bepaald.

Bezwaar

Een verzoek om uitstel wegens vakantie wordt in de bezwaarfase ingewilligd indien uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener reeds in eerdere fase van de procedure als rechtshulpverlener is opgetreden. Onder het in een eerdere fase van de procedure optreden als rechtshulpverlener wordt mede begrepen het inzenden van een ongemotiveerd bezwaarschrift.

Overige verzoeken om uitstel

In overige gevallen wordt een verzoek om uitstel wegens vakantie gehonoreerd, indien uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener reeds in een eerdere fase van de procedure als gemachtigde is opgetreden.

Wijziging van rechtshulpverlener

Verzoeken om uitstel wegens wijziging van rechtshulpverlener worden afgewezen. Wijziging van rechtshulpverlener is een verantwoordelijkheid van de betrokken vreemdeling en de betreffende rechtshulpverleners tezamen. Zij dienen er in onderling overleg op toe te zien dat bij de wijziging een goede overdracht plaatsvindt en er geen termijnen worden geschonden.

Indien de gronden niet of niet tijdig worden ingediend wordt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, tenzij:

- mogelijk sprake is van refoulement of verblijfsgerechtigheid op grond van het recht van de Europese Gemeenschappen;

- indien de gronden niet tijdig zijn ontvangen en buiten de termijn van vier weken na het verstrijken van de herstel-verzuimtermijn wordt beslist.”

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Klacht over afwijzing zonder motivatie van verzoek om uitstel voor het geven van een reactie op een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken kennelijk ongegrond verklaard.

Oordeel:

Gegrond