Verzoekster klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost op 7 mei 2001 haar melding van overlast van de buren niet serieus hebben genomen. In dit verband klaagt zij er met name over dat de politieambtenaren tegen haar hebben gezegd:
a. dat zij niet zo'n probleem moest maken van het moedwillig trappen met een bal tegen haar deuren, garage en auto, zolang er geen schade was;
b. dat zij ook kon verhuizen;
c. dat er veel belangrijker dingen zijn dan een burenruzie;
d. dat zij moest toelaten dat kinderen de bal uit haar tuin weghaalden, terwijl de politie in Eindhoven had gezegd dat zij kon vorderen dat de kinderen de tuin moesten verlaten.
e. dat zij geen aangifte kon doen van het moedwillig trappen van de bal tegen haar spullen, als politieambtenaren een en ander niet zelf hadden geconstateerd.
Beoordeling
1. Verzoekster en haar echtgenoot ondervonden al enige tijd overlast van kinderen uit de buurt, die voetbalden op het parkeer- en speelterrein bij hun woning. Daarvan stelden zij de politie regelmatig op de hoogte. Op 7 mei 2001 belden zij wederom de politie in verband met overlast van voetballende kinderen, waarna ambtenaren D. en S. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost ter plaatse gingen en met verzoekster en haar echtgenoot spraken. Volgens verzoekster werd zij door S. niet serieus genomen, hetgeen haar was gebleken uit het feit dat de ambtenaren opmerkingen hadden gemaakt als hiervoor onder Klacht weergegeven.
2. De betrokken ambtenaren spreken in hun reactie op de klacht met klem tegen dat zij verzoekster niet serieus namen. Dit blijkt al, aldus D. en S. uit de tijd - ruim een uur - die zij hebben uitgetrokken voor verzoeksters probleem. Volgens D. en S. was verzoekster hevig geëmotioneerd en weigerde zij alle door hen aangereikte oplossingen. Opmerkingen over niet zo'n probleem maken van voetballende jeugd, verhuizen en het belang van een burenruzie (zie Klacht onder a. tot en met c.) hebben zij niet gemaakt, althans niet op de manier zoals door verzoekster gesteld. Zij hebben er wél op gewezen dat verzoekster in een kindvriendelijke straat woont, waar nu eenmaal kinderen op straat spelen. Ook hebben zij, aldus D. en S, opgemerkt dat langlopende burenruzies vaak pas worden opgelost als één van de partijen gaat verhuizen. Ten slotte waren de prioriteiten binnen het politiewerk aan de orde gekomen, waarbij meldingen als deze soms een lagere prioriteit krijgen dan andere.
3. De lezingen van verzoekster en de betrokken ambtenaren over het verloop van het gesprek lopen uiteen. Mogelijk hebben de politieambtenaren weliswaar veel tijd aan verzoekster besteed, maar hebben zij zich niet of onvoldoende gerealiseerd dat verzoekster zich al in de steek gelaten voelde door de politie, waardoor extra voorzichtigheid was geboden bij het kiezen van bewoordingen om de (on)mogelijkheden van de politie uiteen te zetten. Mogelijk is ook niet steeds de juiste toonzetting getroffen. Het is echter evenzeer mogelijk dat verzoekster zó emotioneel en/of teleurgesteld was tijdens het gesprek met D. en S. dat zij het besprokene niet geheel juist heeft opgevat. Hoe dan ook, nu niet meer is te achterhalen wat de precieze inhoud en toonzetting van het gesprek was kan de Nationale ombudsman geen oordeel geven over de vraag of de opmerkingen onder a. tot en met c. van de Klacht zijn gemaakt.
4. Volgens verzoekster hebben D. en S. ook gezegd dat zij maar moest toelaten dat kinderen de bal uit haar tuin weghaalden, terwijl de politie in Eindhoven haar het (telefonische) advies had gegeven om in het geval een bal in haar tuin werd getrapt de bal te laten liggen, vervolgens bij pogingen om de bal te halen twee keer te vorderen dat men de tuin moest verlaten en na de derde maal de politie te bellen.
5. De desbetreffende politieambtenaren hebben aangegeven dat verzoekster wenste dat zij een proces-verbaal zouden opmaken tegen de vrouw die die middag de bal met een hark uit verzoeksters tuin had gehaald, nadat verzoekster had gevorderd dat zij de tuin moest verlaten. D. en S. hadden haar, aldus hun reactie op de klacht, vervolgens verteld wat erfvredebreuk precies inhoudt en dat een en ander daarom niet binnen hun mogelijkheden lag. Tevens hebben zij meegedeeld dat de informatie die verzoekster stelde van de politie Eindhoven te hebben ontvangen, onjuist was.
6. Op grond van het vorenstaande is aannemelijk dat verzoekster inderdaad tegenstrijdige informatie heeft gekregen. Op zichzelf zou - anders dan kennelijk D. en S. menen - het halen van een bal uit de tuin, ondanks een duidelijk en (herhaald) verbod van verzoekster om haar grond te betreden wel een verdenking van overtreding van artikel 461 Wetboek van Strafrecht (Sr, zie Achtergrond) opleveren. De opmerking dat de informatie van de politie Eindhoven onjuist was alsmede dat verzoekster (juridisch gezien) zou moeten toelaten dat een bal uit haar tuin wordt gehaald, is daarom minder juist. De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook niet behoorlijk.
7. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat D. en S. hebben gezegd dat zij geen aangifte kon doen van het moedwillig trappen van de bal tegen haar voor- en achterdeur en tegen de auto.
8. Volgens D. en S. is het trappen van een bal tegen een auto, door kleine kinderen, zonder dat daarbij schade ontstaat, niet vatbaar voor aangifte.
9. Op zichzelf kan het opzettelijk trappen met een (voet)bal tegen het bezit van een ander een verdenking van overtreding van artikel 424 Sr (zie Achtergrond) opleveren. Dit betekent dat daarvan aangifte kan worden gedaan. Daaraan doet niet af dat er mogelijk bewijsproblemen kunnen ontstaan voor wat betreft het vereiste opzet en evenmin dat er strafrechtelijke beperkingen zijn ten aanzien van de vervolging van minderjarigen. Ook op dit punt is derhalve niet de juiste feitelijke informatie verschaft omtrent de juridische mogelijkheden. In zoverre is de onderzochte gedraging eveneens niet behoorlijk.
10. De korpsbeheerder kan worden gevolgd in zijn opmerking dat aangifte van strafbare feiten lang niet altijd de oplossing voor een onderliggend conflict kan bieden. Een en ander kan juist escalerend werken in een burenconflict. De politie kan hierop wijzen en in dit kader afraden om aangifte te doen. Dat neemt echter niet weg dat de politie juiste informatie moet verschaffen over de juridische (on)mogelijkheid van het doen van aangifte, waarbij zij mogelijke bewijsproblemen aan de orde kan stellen.
11. Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van de naar aanleiding van deze klacht verrichte inspanningen van de zijde van de politie om het vertrouwen van verzoekster en haar echtgenoot in de politie te herstellen en hun een vast aanspreekpunt bij de politie te bezorgen.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), is gegrond voor wat betreft het geven van (tegenstrijdige) informatie omtrent de mogelijkheid van het doen van aangifte; ten aanzien van de overige punten wordt geen oordeel gegeven.
Onderzoek
Op 30 augustus 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw X te Y, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Verzoekster had zich al eerder, te weten bij brief van 16 juli 2001, tot de Nationale ombudsman gewend. Haar verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen. Naar aanleiding van verzoeksters brief van 28 augustus 2001 is vervolgens van de zijde van het Bureau Nationale ombudsman gepoogd de zaak te bemiddelen. Toen dit niet succesvol bleek, is op 1 november 2001 het onderzoek naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.
Verzoekster berichtte op 22 januari 2002 dat zij overwoog de klacht in te trekken indien de betrokken ambtenaren bereid waren excuses voor het gebeurde op 7 mei 2001 aan te bieden. Zij had een brief hierover naar de politie gestuurd. Nadat de politie afwijzend had gereageerd op die brief, stelde de Nationale ombudsman verzoekster op 11 april 2002 in de gelegenheid op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Zij maakte van die gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.
De betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoekster en haar echtgenoot ondervonden al enige tijd overlast van kinderen uit de buurt, die onder meer op een parkeer- en speelterrein bij hun huis voetbalden. Daarvan stelden zij de politie regelmatig op de hoogte. Op 7 mei 2001 belden zij de politie in verband met voetballende kinderen, waarna twee ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost ter plaatse gingen en met verzoekster en haar echtgenoot spraken.
2. Bij brief van 11 mei 2001 wendde verzoekster zich tot de korpschef van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost met een klacht over voormeld politieoptreden. In haar brief merkte zij onder meer het volgende op. De jeugd uit de buurt trapte met opzet dagelijks met een bal tegen haar auto, tegen de voor- en achterdeur van haar huis, tegen de schuur en in de tuin. Ook trapte men tegen spullen van verzoekster. Toen verzoekster de ouders hierop aansprak werd zij uitgelachen. Op 7 mei 2001 belde zij de politie in verband met overlast van voetballende jeugd. Toen de politieauto langskwam, was de overlast al opgehouden. Vervolgens belde verzoekster met de politie in Eindhoven, die haar onder meer het advies gaf om in het geval een bal in haar tuin werd getrapt de bal te laten liggen. Wanneer men dan op haar erf wilde komen moest zij twee keer vorderen het erf te verlaten en na de derde maal de politie bellen. Na dit telefoontje vloog op genoemde dag een bal vol geweld op de auto in de tuin van verzoekster, waarna een buurvrouw met een hark op verzoeksters terrein kwam. Verzoekster vorderde vervolgens de buurvrouw om het terrein te verlaten, die echter alsnog met de hark de bal uit de tuin haalde. Nadat verzoekster wederom de politie had gebeld, kwamen twee politieambtenaren ter plaatse. Verzoekster voelde zich niet serieus genomen, onder meer doordat de politieambtenaren opmerkingen maakten als in de klachtomschrijving weergegeven.
3. Bij brief van 13 augustus 2001 deed de burgemeester van Y de klacht van verzoekster af. In die brief staat onder meer:
"Door de politie is een nader onderzoek ingesteld, waarbij het volgende is gebleken. Uit de beschrijving van de gebeurtenissen door beide partijen, blijkt dat er sprake is van uiteenlopende visies.
U heeft de benadering van de betreffende politieambtenaren -zo schrijft u in uw brief van 11 mei 2001- als onbeschoft en/of ongeïnteresseerd ervaren.
Uit de verklaringen van de betreffende politieambtenaren is mij gebleken, dat zij hebben gepoogd u op een professionele wijze en op basis van hun expertise uitleg te geven van de wettelijke mogelijkheden en onmogelijkheden van het door u ervaren probleem. Volgens hun verklaring was hun opereren niet als onbeschoft of ongeïnteresseerd te kwalificeren, maar was sprake van een objectieve en zakelijke benadering.
Mij is verder gebleken dat telefonisten van het Regionaal Service-centrum u hebben geïnformeerd over eventueel politieoptreden.
Uit uw brief blijkt dat u -kennelijk- aan die verkregen informatie verwachtingen heeft gekoesterd die afweken van de gegeven adviezen. Wellicht is de informatie enigszins ongenuanceerd geformuleerd casu quo overgekomen.
Alles afwegende en gegeven de mij ter kennis gekomen informatie, is mij niet gebleken van enige onheuse bejegening jegens u.
Zo er desondanks sprake zou zijn geweest van enige onheuse bejegening in uw richting, dan bied ik u daarvoor mijn oprechte excuses aan.
Samenvattend ben ik evenwel van oordeel, dat uw klacht ongegrond is."
B. Standpunt verzoekster
Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt Korpsbeheerder
1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 11 december 2001 op de klacht. Daarin deelde hij onder meer het volgende mee:
"De klacht van mevrouw X (verzoekster; N.o.) is serieus opgepakt, maar kent beperkingen in zijn uitwerking. De betrokken politieambtenaren hebben getracht dit mevrouw X duidelijk te maken. Ook de waarnemend burgemeester van de gemeente Y c.a. is daarover in zijn brieven helder.
Uit het onderzoek door klachtonderzoeker, inspecteur Bo. is niet gebleken dat er onbehoorlijke opmerkingen zijn gemaakt, zoals door mevrouw X is aangegeven in haar klacht naar u. Het is overigens niet uit te sluiten, dat informatie die de politie aan mevrouw X heeft verstrekt over het al dan niet toelaten van kinderen in haar tuin en het vorderen van hun vertrek als tegenstrijdig is ervaren of zo is geïnterpreteerd. In dat opzicht dient echter onderscheid te worden gemaakt in de bemiddelende of repressieve rol die de politie bij dergelijke geschillen tussen buren kan vervullen en de taak van het gemeentebestuur van Y. Vanuit het proportionaliteitsbeginsel kunnen in dat opzicht adviezen verschillend van opbouw zijn. Mogelijk is men daarin onvoldoende duidelijk geweest. Dat betreur ik dan.
Binnen de politieorganisatie is duidelijk gepubliceerd dat er altijd aangifte moet worden opgenomen van strafbare feiten. Lang niet altijd biedt een aangifte echter de oplossing voor een onderliggend breder conflict, zoals in dit geval, maar zorgt het juist voor escalatie. Dat kan leiden tot een advies om maar liever geen aangifte te doen. Aan de ene kant lijkt mevrouw X dit te begrijpen, maar aan de andere kant is zij ontevreden over het feit dat hiervoor vervolgens geen adequate oplossing wordt geboden.
Duidelijk mag zijn dat het mevrouw X vrij staat om alsnog aangifte(s) te doen. De behandeling daarvan zal steeds afzonderlijk (binnen de werkafspraken) met het Openbaar Ministerie worden bezien. Ik heb geen reden om aan te nemen, dat mevrouw X, ook gelet op interne capaciteitszorgen, tekort is gedaan."
2. Bij de reactie van de korpsbeheerder was onder meer een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie van 7 mei 2001 gevoegd. Daarin staat onder meer:
"Meldster, mevrouw X ondervindt overlast van voetballende jeugd aldaar. Deze jeugd zou opzettelijk met de voetbal tegen de auto van hen aantrappen. Tevens schopt de jeugd -tig keer per dag de bal in de tuin van X. Na wat doorvragen bleek dat het probleem heel ergens anders lag. Familie X leeft al lang in onmin met de buurt. Met name de bewoners van panden (...) en (...) zouden de boosdoeners zijn. In het verleden schijnt hier al een behoorlijk conflict gespeeld te hebben. Het is nu een tijdje rustig geweest maar de ellende begint weer opnieuw. Volgens X zouden de ouders van nummer (…) de kinderen aanzetten tot het voetballen voor de deur van X.
Mevrouw X was emotioneel en af en toe onredelijk naar ons toe. Wij probeerden diverse malen onze mogelijkheden en onmogelijkheden uit te leggen. X gaf aan dat de buurt of zijzelf het recht in eigen handen te nemen. X gaf een aantal malen aan dat 'wij' haar probleem niet serieus namen en maar laks reageerden. Dit werd meteen onderuit geschoffeld. Ik 1e rapp. ben gisteren en eerder deze week op eigen initiatief een aantal malen bij hen door de straat gereden omdat ik op de hoogte ben van het probleem en ik weet zeker dat er meerdere collega's zijn die dit gedaan hebben of doen. We hebben haar verteld dat er niet de gehele dag een politieagent op de (...) kan staan, omdat we met beperkte mensen meer werk moeten doen.
De vraag wat X als oplossing had. De oplossing was dat 'wij' maar moesten gaan zorgen dat het probleem van voetballende jeugd ophield bij haar voor de deur. Haar diverse malen proberen uit te leggen dat wij geen voetballende jeugd kunnen verwijderen. Wij kunnen optreden als er een strafbaar feit plaatsvindt, zoals vernieling. Wij hebben diverse malen proberen uit te leggen dat bemiddeling van een netwerker op zijn plaats was. X had hierin geen vertrouwen, in de netwerker niet en eigenlijk in de gehele politie. Haar proberen te overtuigen dat we een langslepende burenruzie niet even tijdens een melding op kunnen lossen.
Op een gegeven moment kwam de man van mevrouw X binnen. Hij was een stuk rustiger en meer voor rede vatbaar. Maar ook hij wilde dat dit probleem snel op werd gelost.
(...)
Kort samengevat (na dit ellenlange verhaal), was het een onprettig gesprek, wat ruim een uur in beslag genomen heeft. Mevrouw X was niet blij met onze boodschap en wilde dan ook onze namen weten, welke zij ook (zonder probleem) gekregen heeft."
D. Standpunt betrokken ambtenaren
De betrokken ambtenaren reageerden bij brief van 19 november 2001 op de klacht. Zij deelden onder meer het volgende mee:
"Op 7 mei 2001 werden wij door onze meldkamer verzocht te gaan naar het woonadres van mevrouw X. De melding hield in dat mevrouw X last had van voetballende jeugd. Ons was bekend dat mevrouw X daar al eerder over geklaagd had, en dat dit deel uitmaakte van een langer lopende burenruzie. Dit is ons door mevrouw X in het gesprek dat wij met haar hadden ook bevestigd.
Wij troffen een hevig geëmotioneerde mevrouw X, waar wij zeker drie kwartier mee gesproken hebben. Hierna kwam haar man thuis, en we hebben ook met hem nog een kwartier gepraat over de problemen.
Dat wij de klacht van mevrouw X niet serieus genomen zouden hebben, blijkt in ieder geval al niet uit de tijd die wij genomen hebben voor haar probleem.
Wij spreken ook met klem tegen dat wij haar problemen niet serieus hebben genomen.
Bij ons was het probleem van mevrouw X met haar buren min of meer bekend, en wij weten dat er meerdere keren politie bemoeienis geweest is. Tevens werd er ongevraagd langs de woningen gereden om overlast eventueel te kunnen constateren. Het is dus ook niet zo dat niets met de eerdere meldingen van de heer en mevrouw X gedaan is. Ik. S. ben eerder die week persoonlijk meerdere malen door de straat gereden om eventuele overlast te kunnen constateren.
Naar aanleiding van deze laatste melding hebben wij getracht mevrouw X een aantal oplossingen aan de hand te doen. Zij wilde van deze oplossingen niets weten en stelde ons de eis dat er direct iets aan haar problemen gedaan zou worden. Het betreft hier echter een burenruzie die al jaren speelt. Mevrouw X spreekt in haar klacht zelf al over eerdere gevallen tussen de families, die hebben gespeeld in 1996/1997.
Dit soort meldingen zijn door een noodhulp surveillance niet even op te lossen tijdens de surveillance. Er moet meer tijd voor genomen worden. Onder andere voor deze taken zijn er in onze regio netwerkinspecteurs in het leven geroepen. Zij kunnen buiten de surveillance om, meer tijd steken in het oplossen van sociaal-maatschappelijke problemen. Wij hebben mevrouw X deze oplossing aangeboden, en haar gezegd dat wij het gebeuren van die dag zouden melden bij de netwerkinspecteur, Bo. die in haar wijk werkt. Hij zou een bemiddeling kunnen organiseren. Zij weigerde ons aanbod en vertelde dat zij geen enkel vertrouwen had in inspecteur Bo., waar zij kennelijk al eerder persoonlijk contact mee had gehad. Ook hebben wij haar de mogelijkheid van een bezoek aan sociaal maatschappelijk werk bij de gemeente Y c.a. voorgelegd. Dat wilde ze ook niet.
Verder hebben wij nog aangeboden om (evt. via de netwerkinspecteur) gesprekken te organiseren tussen de families. Hier wilde mevrouw X helemaal niets van weten. Zij wilde niet met de mensen praten.
Tevens wilde zij van ons een aantal strafrechtelijke zaken geregeld zien, die wettelijk gewoon niet mogelijk zijn. Zo wilde zij aangifte doen tegen de voetballende kinderen. Zij wilde aangifte doen van "opzettelijk treiteren" en stalking. Ook wilde zij dat wij een proces-verbaal op zouden maken tegen de vrouw die die middag de bal met een hark uit haar tuin gehaald zou hebben, want zij had die vrouw gevorderd haar tuin te verlaten. Hierop hebben wij haar verteld wat erfvredebreuk precies inhoudt, en dat dit daarom ook niet binnen onze mogelijkheden lag. Mevrouw X vertelde daarop dat dat niet klopte, omdat zij van de politie Eindhoven gehoord had dat dat wel kon.
Ook heeft mevrouw X tijdens het gesprek een kennis aangehaald, die bij de politie zou werken of gewerkt zou hebben, of daarmee banden zou hebben. Deze kennis had haar aangeraden aangifte te doen van stalking. Zij accepteerde niet van ons dat wij aangaven dat stalking iets anders is dan wat zich hier voordoet met spelende kinderen op straat.
Gedurende het gehele gesprek heeft mevrouw X gehuild, en was er met haar niet echt een goed gesprek te voeren. Toen haar man thuis kwam hebben wij zoals gezegd ook nog met hem gesproken. Aan hem hebben wij de mogelijkheden en onmogelijkheden van politieoptreden in dit soort zaken nogmaals uitgelegd. Hij toonde daar op dat moment meer begrip voor.
(...)
Verder willen wij wel een reactie geven op de uitspraken en onderwerpen die in de klachtenformulering zijn opgenomen.
-Wij hebben niet tegen mevrouw X gezegd dat zij niet zo'n probleem moest maken van het moedwillig trappen met een bal tegen haar deuren, garage en auto, zolang er geen schade was. Wij hebben in het drie kwartier durende gesprek met haar wel gezegd dat zij in een kindvriendelijke wijk woont waar nu eenmaal kinderen op straat spelen. Hieraan kan de politie niets veranderen. Schade aan privé-eigendommen veroorzaakt door kinderen worden doorgaans verhaald op de WA verzekering van de ouders van die kinderen.
-Wij hebben niet tegen haar gezegd dat zij ook kon verhuizen. Wel hebben wij in het gesprek tegen haar gezegd dat langlopende burenruzies, zoals deze, waarin de beide partijen niet eens meer met elkaar willen praten, vaak pas opgelost worden als 1 van die partijen gaat verhuizen, zoals in de (...) eerder (in 1997) ook gebeurd is met een van de buurtbewoners, die het geruzie zat was.
-Wij hebben niet tegen haar gezegd dat er veel belangrijkere dingen zijn dan een burenruzie, althans niet in deze letterlijke bewoordingen. Wij hebben haar tijdens het gesprek gezegd dat zij altijd bij overlast de politie mag bellen, en dat wij proberen te komen. Hierna hebben wij het met haar gehad over prioriteiten binnen politiewerk. Hierbij hebben wij haar proberen uit te leggen dat het soms wel eens mogelijk is dat een melding als deze een lagere prioriteit krijgt dan een andere, zodat het kan dat wij er wat langer over doen voordat wij ter plaatse aanwezig zijn. Dit is iets dat wij bij dit soort meldingen wel vaker aan mensen uitleggen, om geen valse verwachtingen te wekken.
Doordat deze zinsnede in de klachtformulering staat, vrezen wij dat ze van ons verhaal daarover niet veel begrepen heeft. Het mag toch duidelijk zijn dat deze meldingen vaak worden overschaduwd door zwaarder geprioriteerde meldingen.
-Over de toezeggingen die de politie Eindhoven tegen haar gedaan zou hebben, kunnen wij niets zeggen. Wij hebben niet gecontroleerd of zij contact gehad heeft met iemand van de politie Eindhoven, en wat daarbij eventueel gezegd is. Wij hebben de informatie dat zij gepraat heeft met iemand van de politie Eindhoven uitsluitend gehoord van mevrouw X zelf. Wij hebben wel tegen haar gezegd dat de informatie die zij ons gaf en waarvan zij ons vertelde dat ze deze verworven had bij de politie Eindhoven, onjuist was. Dat was informatie over erfvredebreuk.
-Het trappen van de bal tegen een auto, door kleine kinderen, zonder dat daarbij schade ontstaat, is naar onze mening inderdaad niet vatbaar voor een aangifte, doch een civiele schadezaak. Ook hebben wij haar in deze context uitgelegd wat de problemen zijn bij de bewijsvoering hieromtrent, en dan met name het "moedwillige" gedeelte.
Onze kijk op deze zaak is dus anders dan die van mevrouw X. Onze mening is dat wij haar correct behandeld hebben. Wij hebben haar diverse oplossingen aan de hand gedaan, waar de politie eventueel ook een rol in zou kunnen hebben. Alles werd door haar geweigerd, en zij wilde helemaal geen kant op. Politiemensen die dit soort situaties zouden moeten oplossen, of daarin een aandeel zouden kunnen hebben, werden door haar niet vertrouwd. Kennelijk wilde zij geen hulp. Zij stelde alleen eisen. De pertinente weigering van mevrouw X om ook maar open te staan voor welke door ons aangedragen oplossing dan ook maakte het onmogelijk om deze zaak op te lossen, zelfs ook niet voor de lange termijn; zij wilde immers geen enkel contact met de buren. Tevens was mevrouw X tijdens dit gesprek heel emotioneel en huilde ze aan een stuk door. Hierdoor was een goed gesprek niet echt mogelijk, en kon door ons geen oplossing geboden worden."
Op 1 maart 2002 stuurde de korpschef de Nationale ombudsman een kopie van een brief van hem aan verzoekster waarin vermeld dat verzoekster een vast aanspreekpunt heeft gekregen bij de politie en de contacten volgens hem nu goed verlopen.
Achtergrond
Wetboek van Strafrecht
Artikel 461:
"Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevindt of daar vee laat lopen, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie."
Artikel 424:
"Hij die op of aan de openbare weg of op enige voor het publiek toegankelijke plaats tegen personen of goederen enige baldadigheid pleegt waardoor gevaar of nadeel kan worden teweeggebracht, wordt, als schuldig aan straatschenderij, gestraft met geldboete van de eerste categorie."