2002/251

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop `Supp-Oosten' van het wijkteam Linnaeusstraat te Amsterdam en politieambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem op 28 januari 1999 hebben bejegend. Hij klaagt er met name over dat:

1. de twee `Supp-Oosten' op een agressieve manier naar hem toe zijn gelopen en dat één van hen hem vervolgens heeft uitgescholden en naar hem heeft geschreeuwd dat hij zijn auto moest weghalen;

2. de politieambtenaar onvoldoende aandacht heeft besteed aan zijn uitleg over hetgeen was voorgevallen;

3. de politieambtenaar en de twee `Supp-Oosten' geweld hebben gebruikt bij de aanhouding en overbrenging van verzoeker naar het politiebureau, waarbij de mobiele telefoon van verzoeker is beschadigd;

4. de politieambtenaar mogelijk alcohol had genuttigd omdat hij naar alcohol rook.

Beoordeling

Inleiding

1. Op 28 januari 1999 spraken twee zogenaamde `Supp-Oosten', de heer S. en de heer A., van het wijkteam Linnaeusstraat van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzoeker aan, nadat deze zijn auto nabij een kruising tot stilstand had gebracht. De `Supp-Oosten' spraken verzoeker aan omdat zij van mening waren dat verzoeker zijn auto foutief had geparkeerd. Na een woordenwisseling tussen S. en A. en verzoeker kwam na enige tijd politieambtenaar T. ter plaatse.

Verzoeker klaagt over de wijze waarop de `Supp-Oosten' en vervolgens de politieambtenaar T. hem hebben bejegend.

2. `Supp-Oosten' is de benaming voor werkeloze jongeren die ten tijde van de onderhavige klacht te werk waren gesteld als een soort toezichthouders op onder meer het doorstromen van het vrije verkeer. De politie begeleidt deze personen. `Supp-Oosten' hebben niet meer wettelijke bevoegdheden dan een gewone burger.

De werkzaamheden van de `Supp-Oosten' vallen onder de verantwoordelijkheid van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, en worden als zodanig toegerekend als gedragingen van de beheerder van dat korps.

3. In het hiernavolgende zal puntsgewijs op de verschillende klachtonderdelen worden ingegaan.

I. Ten aanzien van de handelwijze van de Supp-Oosten S. en A.

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de `Supp-Oosten' S. en A. op een agressieve manier naar hem zijn toegelopen. Volgens verzoeker heeft `Supp-Oost' S. hem vervolgens uitgescholden en geschreeuwd dat hij zijn auto weg moest halen.

2. `Supp-Oost' S. stelde in zijn verklaring van 24 februari 1999 dat hij netjes tegen verzoeker had gepraat, en dat hij - daarnaar gevraagd - uitleg had gegeven over zijn hoedanigheid van toezichthouder. Op een gegeven moment had S. tegen verzoeker gezegd dat hij met zijn auto weg moest gaan. Volgens S. had verzoeker toen tegen hem gezegd dat hij niet naar S. wilde luisteren en was verzoeker tegen hem tekeergegaan. Hierna had S. politieambtenaar T. ingeschakeld.

3. `Supp-Oost' A. verklaarde dat S. op verzoeker was toegelopen en had meegedeeld dat hij zijn auto foutief had geparkeerd en weg moest rijden. Volgens A. had S. dit gewoon en rustig gezegd, en had verzoeker hierop direct agressief gereageerd. Ook had volgens A. zijn collega S. aan verzoeker, toen deze daar om vroeg, uitgelegd wie hij was. A. ontkende dat hij en zijn collega agressief naar verzoeker waren toegelopen. A. gaf aan dat hij wel op enig moment tegen S. had gezegd dat deze rustig moest zijn en dat er een agent bij moest komen, omdat ze anders problemen zouden krijgen. Ter toelichting hierop verklaarde A. dat hij dit niet had gezegd omdat S. niet rustig zou zijn, maar juist omdat verzoeker zich zo agressief opstelde. Volgens A. was er niet tegen verzoeker geschreeuwd en had hij tegen verzoeker gezegd dat deze rustig moest zijn en dat er een agent bij zou komen die verzoeker alles kon uitleggen.

4. In een nadere toelichting op de klacht verklaarde verzoeker dat S. en A. snel op hem waren afgelopen en daarbij hadden gezwaaid met hun armen en hadden geroepen: “weghalen die auto, wegwezen”. Volgens verzoeker had A. S. moeten tegenhouden toen S. op verzoeker afliep. Verzoeker had niet onmiddellijk begrepen in welke hoedanigheid S. en A. op hem kwamen aflopen. Pas later had hij op de achterkant van de jassen “wijkteam Linnaeusstraat” gezien. Verzoeker volhardde in zijn standpunt dat S. geen uitleg had gegeven over zijn hoedanigheid van `Supp-Oost'. Ter toelichting op het klachtonderdeel over het schelden verklaarde verzoeker voorts dat S. weliswaar niet had gescholden, maar hem wel had uitgekafferd, in de zin dat S. had gezegd “wegwezen, sodemieter op”.

5. Verzoekers echtgenote, die ten tijde van het voorval in de auto van verzoeker zat, verklaarde dat de `Supp-Oosten' tegen hen hadden geschreeuwd. Zij stelde voorts dat een van hen hard had geschreeuwd en dat de andere rustiger was geweest. Ze hadden de schreeuwende man aanvankelijk niet goed begrepen; nadat verzoeker had begrepen dat hij zijn auto daar niet mocht parkeren had verzoeker gevraagd waar hij zich mee bemoeide. Voorts verklaarde ze dat verzoeker, toen de `Supp-Oosten' schreeuwend op hem afliepen, eerst heel verrast was geweest maar vervolgens ook boos was geworden en had gevraagd wie ze waren. Volgens verzoekers echtgenote was een `Supp-Oost' steeds grof en agressief gebleven en had deze veel arm- en handbewegingen gemaakt. Diens lichaamstaal was volgens haar zeer uitdagend en agressief geweest.

6. Politieambtenaar T. verklaarde dat hij het optreden van de `Supp-Oosten' voordat hij erbij werd geroepen niet had gezien. In zijn bijzijn had verzoeker zich - zakelijk weergegeven - recalcitrant gedragen en veel stennis gemaakt, aldus T.

7. Gelet op de hierboven vermelde verklaringen afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, staat voldoende vast dat de `Supp-Oosten' S. en A. naar verzoeker toe zijn gelopen, nadat deze hadden geconstateerd dat verzoeker zijn auto mogelijk foutief had geparkeerd. Gelet op de verklaring van verzoeker en diens echtgenote is het begrijpelijk dat zij werden verrast door de bemoeienis van de `Supp-Oosten', nu zij deze personen niet als zodanig en als werkzaam voor de politie hadden herkend. Nu verzoeker niet begreep wie S. en A. waren, kan dit toelopen dan ook enigszins intimiderend zijn overgekomen. Het is in die zin dan ook begrijpelijk dat verzoeker is geschrokken. Echter op geen enkele wijze is gebleken of aannemelijk geworden dat S. en/of A. op zodanige wijze naar verzoeker zijn toegelopen - snel, schreeuwend en met veel armgebaren, zoals verzoeker stelde - dat daarmee kan worden geoordeeld dat dit optreden te agressief is geweest. In zoverre kan dan ook niet worden geoordeeld dat het toelopen van S. en A. niet behoorlijk is geweest.

8. Evenmin is komen vast te staan dat de `Supp-Oosten' verzoeker hebben uitgescholden. Verzoeker gaf in een nadere toelichting op de klacht ook aan dat dit niet was gebeurd; wel was hij uitgekafferd (zie hierna onder 9). Ten aanzien van het schelden kan dan ook evenmin worden geoordeeld dat niet behoorlijk is gehandeld.

9. Wel is voldoende aannemelijk dat op straat op enig moment een woordenwisseling is ontstaan over het parkeren van verzoekers auto en dat de `Supp-Oost' S. verzoeker heeft verzocht de auto weg te halen. Zowel verzoeker als diens echtgenote stelden dat dit met veel geschreeuw gepaard ging. Volgens verzoeker was hij daarbij uitgekafferd in de zin dat S. had gezegd “wegwezen, sodemieter op”. Zowel S. als A. ontkenden dat dit op de wijze was gebeurd als verzoeker had geschetst. Volgens A. had S. verzoeker rustig benaderd, maar was juist verzoeker degene geweest die heftig had gereageerd.

Gelet op de gedetailleerde verklaring van verzoekers echtgenote valt niet uit te sluiten dat `Supp-Oost' S. vrij bars is overgekomen en in vrij barse bewoordingen heeft gesproken. Geen oordeel kan echter worden gegeven over de vraag of S. schreeuwend en met gebruik van onheuse bewoordingen aan verzoeker heeft verzocht de auto weg te halen, nu de lezingen van verzoeker en diens echtgenote lijnrecht staan tegenover die van de `Supp-Oosten', en niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan aan de lezing van verzoeker en diens echtgenote meer betekenis moet worden toegekend dan aan die van de `Supp-Oosten'.

In zoverre kan dan ook geen oordeel worden gegeven.

10. Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt. Het is van belang dat wanneer andere functionarissen in opdracht van de politie worden belast met toezichthoudende taken, welke taken ook vallen onder de verantwoordelijkheid van de politie, deze personen als zodanig goed herkenbaar zijn en dat zij zich ook als zodanig voorstellen. Inmenging van een willekeurig persoon met het (rij)gedrag van een burger kan immers leiden tot onnodig onbegrip. Volgens verzoeker hadden de `Supp-Oosten' geen uitleg willen geven over hun hoedanigheid. Volgens de `Supp-Oosten' had S. dit wel gedaan, nadat verzoeker daar om had gevraagd. Wat hier ook van zij, het was in de gegeven omstandigheden hoe dan ook juister geweest als S., alvorens verzoeker aan te spreken over diens auto, zijn hoedanigheid uit eigener beweging kenbaar had gemaakt.

II. Ten aanzien van het besteden van aandacht aan verzoekers lezing

1. Verzoeker klaagt er ook over dat de politieambtenaar T. onvoldoende aandacht heeft besteed aan zijn uitleg over hetgeen was voorgevallen. Volgens verzoeker had T. onmiddellijk een bekeuring willen uitschrijven en had hij hem geen kans gegeven zijn verhaal te doen. T. had hem ook niet gevraagd wat er was gebeurd.

2. Vast staat dat T. van de `Supp-Oosten' die hem hadden ingeschakeld de melding had gekregen dat er problemen met verzoeker zouden zijn. Voorts is gebleken dat verzoeker een beschikking heeft gekregen voor het parkeren op het fietspad, en niet voor het gevaarlijk openzwaaien van het portier. T. verklaarde in dit verband nog dat hij had gezien dat verzoekers auto op het fietspad stond.

3. Gelet op de melding die T. had gekregen, de mogelijke verkeersovertreding die T. had geconstateerd en het feit dat het voldoende aannemelijk is geworden dat de gemoederen op straat - in ieder geval bij verzoeker - enigszins verhit waren, kan niet worden geoordeeld dat het in de gegeven omstandigheden onbillijk was dat T. verzoeker niet de gelegenheid heeft geboden op straat een (uitvoerige) toelichting te geven op hetgeen zich had voorgevallen. Hierbij is van belang dat tegen een op te leggen beschikking rechtsmiddelen openstaan en verzoeker uiteindelijk ook via die weg zijn bezwaren kenbaar kon maken. Van deze mogelijkheid heeft verzoeker overigens ook gebruikgemaakt en de opgelegde beschikking is uiteindelijk ook vernietigd.

4. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Ten aanzien van het overbrengen naar het politiebureau

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de politieambtenaar T. en de twee `Supp-Oosten' hem met geweld hebben aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Volgens verzoeker was daarbij zijn mobiele telefoon beschadigd.

2. Verzoeker wilde, toen T. een beschikking wilde uitschrijven, zijn personalia aanvankelijk niet opgeven. Hierna brachten T. en de twee `Supp-Oosten' verzoeker over naar het politiebureau. Hierbij pakte T. verzoeker beet, en pakten de `Supp-Oosten' S. en A. verzoeker bij een arm.

3. Anders dan de korpsbeheerder in zijn reactie op de klacht naar voren bracht, komt de Nationale ombudsman tot het oordeel dat verzoeker niet is aangehouden in verband met mogelijke overtreding van artikel 34 WAHV (zie Achtergrond), nadat verzoeker had geweigerd zijn identiteit bekend te maken. Politieambtenaar T. verklaarde weliswaar dat hij verzoeker wilde overbrengen voor het vaststellen van zijn identiteit, maar gaf daarbij aan dat hij in zijn beleving verzoeker niet had aangehouden. Dit verklaart ook het gegeven dat geen proces-verbaal van aanhouding is opgemaakt. Nu verzoeker niet was aangehouden, kon deze slechts op vrijwillige basis worden meegenomen naar het politiebureau. Het was dan ook bepaald niet juist dat verzoeker met gebruik van in ieder geval enige drang is overgebracht naar het politiebureau. Alleen al om die reden wordt geoordeeld dat de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk is.

4. Ten aanzien van het stukgaan van verzoekers telefoon wordt nog overwogen dat op geen enkele wijze is gebleken of aannemelijk geworden dat dit is gebeurd als gevolg van het overbrengen van verzoeker naar het politiebureau.

IV. Ten aanzien van de alcohollucht

Tot slot klaagt verzoeker erover dat politieambtenaar T. mogelijk alcohol had genuttigd, omdat hij naar alcohol rook.

Het is voldoende aannemelijk, gelet op de verklaringen van politieambtenaar T. en de inspecteur van dienst Kr. op dit punt afzonderlijk en in samenhang bezien dat de alcohollucht van T. werd veroorzaakt door een kapot gevallen fles sterke drank. T. gaf aan dat deze fles kapot was gevallen in het politiebureau en dat hij hier doorheen was gelopen. Nu niet is komen vast te staan dat T. alcohol heeft genuttigd, wordt op dit punt geoordeeld dat de onderzochte gedraging behoorlijk is.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat korps (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond ten aanzien van het op agressieve wijze naar verzoeker toelopen, het schelden en het mogelijk alcoholgebruik van politieambtenaar T; over het schreeuwen wordt geen oordeel gegeven. Ten aanzien van het overbrengen van verzoeker naar het politiebureau is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 15 februari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaar en de zogenoemde 'Supp-Oosten' de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman hoorden voorts de betrokken politieambtenaar T., alsmede de `Supp-Oost' A., verzoeker en diens echtgenote.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.

De korpsbeheerder, alsmede de `Supp-Oosten' gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 28 januari 1999 bracht ambtenaar T. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzoeker over naar het politiebureau, nadat deze volgens de politie een verkeersovertreding had begaan en verzoeker zijn personalia niet had willen opgeven.

2. Om verzoeker over te brengen naar het politiebureau pakte politieambtenaar T. verzoeker beet, en riep, toen verzoeker zich enigszins verzette, de hulp in van twee zogenaamde 'Supp-Oosten'. Deze 'Supp-Oosten' pakten verzoeker vervolgens bij een arm.

3. Verzoeker verstrekte op het politiebureau wel zijn personalia en kreeg een beschikking uitgereikt vanwege het op hinderlijke dan wel gevaarlijke wijze laten staan van een voertuig. Hij stelde van deze beschikking beroep in bij de officier van justitie te Amsterdam. De officier vernietigde de beschikking bij besluit van 20 januari 2000.

4. Verzoeker diende bij brief van 1 februari 1999 schriftelijk een klacht in bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. In deze klachtbrief staat het volgende:

"Hierbij wil ik een klacht indienen tegen agent T. Die heeft op een uiterst brutale manier mijn rechten geschonden en daaraanvolgend heb ik bij dit voorval schade opgelopen.

Ik zal proberen deze belevenis aan u te verhalen. Ik kom op 28 januari 1999 omstreeks 17.30 aan op de hoek van de Pretoriusstraat en de Linnaeusstraat. Ik draai vanuit de Linnaeusstraat links de Pretoriusstraat in en zet mijn auto stil om mijn vrouw uit te laten stappen, ik moet ook uitstappen om de kofferbak open te doen. Precies op dat moment komen twee mannen met rode jassen vanaf de rechterachterzijde van mijn auto op een heel agressieve manier naar mij toe lopen. Een van de mannen begint mij uit te kafferen en schreeuwt dat ik mijn auto moet weghalen. Op dat moment weet ik totaal niet met wie ik te maken heb, en daarom vraag ik aan deze persoon "wie bent u?" Ik verzoek ze om op een vriendelijke manier met mij te praten. Deze man was zo nijdig dat hij niet eens de kans gaf om te vertellen dat ik alleen iemand wil laten uitstappen; hij liep zelfs op mij af, waarbij zijn collega hem aan zijn arm moest vasthouden. Mijn vrouw was zo erg geschrokken van het incident dat ze de auto niet meer uit wilde, toen besloot ik om naar de overkant van de weg te draaien en mijn auto te parkeren. Ik zend u hierbij ook een kopie van de parkeerkaart.

Nadat ik mijn auto had weggezet wilde ik met mijn vrouw meelopen. Op dat moment zag ik agent T. naar mij toe lopen en ben ik ook naar hem toegelopen, hij gaf mij nog niet eens de kans om mijn inspraak te uiten. Hij begon gelijk tegen mij "jij wil niet naar hun luisteren, maar naar mij zal je wel luisteren". Daarop pakte hij zijn boekje om een proces-verbaal op te maken, en vroeg om mijn rijbewijs. Ik zei toen tegen hem "van mij krijgt u niks, ik heb hier geen tijd voor. U heeft gezien uit welke auto ik ben gestapt; u schrijft het kenteken maar op". Ik wilde toen weer verdergaan maar deze agent begon hardhandig aan mijn kraag te trekken, en zei dat ik mee moest naar het bureau. Toen ik dit niet wilde hebben ze me met zijn drieën als een jochie van zestien jaar getourmenteerd en naar het bureau gesleurd, tijdens dit voorval is mijn zaktelefoon platgedrukt en is hij stukgegaan. Dit komt alleen maar door die ene jongen van het surveillanceteam. Hij had mij minstens met goedemiddag kunnen aanspreken, dan had ik misschien kunnen zien met wie ik te maken had. Toen ik aan hem vroeg wie hij was heeft hij niet eens de inspanning genomen om te vertellen wat hij was. Het ergste vond ik dat agent T. dit voorval met het surveillanceteam niet eens gezien had. Zonder te vragen wat er is heeft hij stappen ondernomen. Als een surveillant zich niet op een beschaafde en beleefde manier kan voordoen dan heb ik het recht om te pleiten, en dat is ook het enige wat ik gedaan heb.

Hierbij wil ik u meedelen dat mijn vrouw getuige is geweest hoe eerst het wijkteam mij heeft uitgekafferd en daarna ook hoe agent T. mij hardhandig heeft weggevoerd. (…)

Ik ben altijd beleefd tegen uw agenten gebleven, maar zij hebben geen beraad genomen voor deze situatie. Ik begrijp niet waarom ik op straat door drie man moet worden meegesleurd voor een proces-verbaal terwijl ik mijn auto al had weggezet. Als hij zo graag een boete had willen schrijven, dan had hij mijn kenteken kunnen noteren. Agent T. bleef maar zeggen dat ik een agent belemmerde in zijn werk, maar dat is niet zo. Ik had mijn auto geparkeerd en was onderweg om boodschappen te doen. Hij heeft mij niet eens aangehouden, ik begrijp niet waarom hij zo nijdig op mij was; misschien had hij wel te veel gedronken, want hij stonk naar alcohol. Toen ik dit zei op het politiebureau vertelde meneer Kr. dat ze last hadden gehad van een meneer die een fles jenever in zijn handen had, maar op het moment dat agent T. mij bij m'n kraag te pakken had kwam ik zo dicht bij zijn mond dat ik duidelijk de alcohol uit zijn mond had geroken. Ik had hem hierover direct aangesproken maar hij heeft die aanspraak toen genegeerd.

Mijn vrouw en ik zijn zo onder de indruk geraakt van dit voorval dat we al een paar dagen lijden aan slaapgebrek. Mijn vrouw is emotioneel gemanipuleerd zodat ze constant in huilen uitbarst en in deprivatie komt. Deze mensen hebben ons op een onpersoonlijke manier behandeld zodat wij onszelf als tweederangsburgers voelen. Wij zijn zo erg geschokt dat we nu zelfs gedeprimeerd raken en ons ongelukkig beginnen te voelen.

Ik hoop u hiermee duidelijk te hebben gemaakt hoe sommige van uw surveillanten zich op straat gedragen. Ik bedank u voor uw aandacht en hoop zo spoedig mogelijk antwoord te krijgen."

5. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verklaarde bij brief van 9 december 1999, onder verwijzing naar een advies van 24 november 1999 van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland, verzoekers klacht van 1 februari 1999 niet gegrond.

6. Het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland van 24 november 1999 luidt als volgt:

"De klacht

1. bejegening op straat

Klager kwam op 28 januari 1999 omstreeks 17.30 uur aan op de hoek van de Pretoriusstraat en de Linnaeusstraat. Hij zette zijn auto stil om zijn vrouw uit te laten stappen. Klager wilde ook uitstappen om de kofferbak open te doen. Op dat moment kwamen twee mannen met rode jassen op een heel agressieve manier naar hem toe lopen. Een van de mannen begon klager uit te kafferen en schreeuwde dat hij zijn auto weg moest halen. Klager verzocht de man op een vriendelijke manier met hem te praten. Hij vroeg aan de man wie hij was. Klager besloot om naar de overkant van de weg te gaan en zijn auto daar te parkeren. Hij kocht daarvoor een parkeerkaart.

2. aanhouding

Toen klager met zijn vrouw wilde weglopen, zag hij een agent T. naar hem toe lopen. De agent had het voorval met het surveillanceteam niet gezien. Klager kreeg geen kans om zijn verhaal te vertellen, maar de agent pakte zijn boekje om een proces-verbaal op te maken. Hij vroeg om klagers rijbewijs. Klager zei toen dat de agent niets van hem zou krijgen en dat hij gezien had uit welke auto klager gestapt was, zodat het kenteken maar opgeschreven moest worden. Klager wilde toen weer verder gaan, maar de agent begon hardhandig aan zijn kraag te trekken en zei tegen hem dat hij mee moest naar het bureau. Toen klager dat niet wilde, hebben ze hem met zijn drieën getourmenteerd en naar het bureau gesleurd. Tijdens dat voorval is zijn zaktelefoon stukgegaan.

3. alcoholgebruik politieambtenaar

Toen de agent klager bij zijn kraag te pakken had, kwam klager zo dicht bij de mond van de agent dat hij duidelijk alcohol rook.

(…)

De feiten

1. bejegening op straat

Op donderdagmiddag 28 januari 1999 bracht klager zijn auto tot stilstand op de kruising Linnaeusstraat-Pretoriusstraat. Twee Supp-Oosten van het wijkteam Linnaeusstraat zagen dat klager binnen 5 meter van de kruising stond en dat er een auto achter hem stond die niet meer door kon rijden. Er ontstond een twistgesprek. Volgens klager begonnen de Supp-Oosten te schreeuwen dat hij weg moest en zijn auto weg moest halen. Hij vroeg een van hen: "Wie bent u?". De Supp-Oost gaf geen antwoord daarop. Aan de achterkant van de jas van de Supp-Oost zag klager dat deze van het wijkteam Linnaeusstraat was.

Supp-Oost S. verklaart dat hij klager gezegd heeft weg te rijden en dat hij hem uitgelegd heeft wie hij was en wat zijn taak was. Hij heeft hem meegedeeld dat hij Supp-Oost was en dat hij behoorde tot het politiewijkteam Linnaeusstraat. Klager zei dat hij niet wegging en S. heeft vervolgens zijn chef, brigadier T., via de portofoon opgeroepen.

Klager heeft toen zijn auto verplaatst naar de overkant van de Linnaeusstraat, waar parkeermogelijkheid was.

De Commissie onthoudt zich op dit klachtonderdeel (de bejegening van klager door de Supp-Oosten) van een oordeel nu klagers verklaring staat tegenover de verklaring van de Supp-Oost en de Commissie geen reden heeft de ene verklaring meer aannemelijk te achten dan de andere.

2. aanhouding

Toen klager de auto aan de overkant geparkeerd had, opende hij zijn autoportier en zag niet dat er een fietser aan kwam. De fietser kon een aanrijding voorkomen, waarbij de fietser zei "Hallo, kijk uit" en verder doorreed. T. die uit het bureau kwam en net naar klager toeliep, zag wat er gebeurde. Hij zei tegen klager dat hij levensgevaarlijk bezig was en dat hij hiervoor een proces-verbaal kreeg. Hij vroeg de man naar zijn gegevens. Klager wilde zijn naam niet geven en zei hem dat hij het kenteken van zijn auto maar op moest schrijven. T. deelde hem mee dat hij dan mee naar het bureau moest om zijn identiteit vast te stellen. Klager gaf aan dat hij daar geen tijd voor had, en liep weg. T. pakte klager bij zijn schouder. Klager probeerde zich los te rukken en vroeg T. rustig aan te doen. T. riep daarop assistentie in van de beide Supp-Oosten. Zij hebben klager toen ieder bij een arm gepakt en hem overgebracht naar het bureau.

3. alcoholgebruik politieambtenaar

Volgens klager had T. gedronken. Klager verklaart dat hij, toen de politieambtenaar hem vasthield en dicht bij hem was, alcohol uit zijn mond rook.

De inspecteur van dienst Kr. verklaart dat het in het bureau op dat moment sterk naar drank rook, omdat er vlak daarvoor een fles met sterke drank was kapot gevallen. Deze fles was afkomstig van een arrestant.

De Commissie stelt vast dat politieambtenaar T. naar alcoholhoudende drank rook. De Commissie acht het aannemelijk dat T., die uit het bureau naar klager toegelopen kwam, deze geur uit het bureau met zich meenam. De Commissie volgt dan ook niet de veronderstelling van klager, dat T. alcoholhoudende drank gedronken zou hebben. In zoverre acht zij de klacht feitelijk ongegrond.

4. bejegening op politiebureau

Op het bureau heeft politieambtenaar Kr. klager te woord gestaan. Na enige tijd heeft klager zijn naam opgegeven. T. schreef de aankondiging van de beschikking, waarop hij vermeldde dat door betrokkene de volgende gedraging werd verricht: "een voertuig op de weg zodanig laten staan dat het verkeer/fietsers wordt gehinderd". T. reikte de aankondiging aan klager uit. (…)

De behoorlijkheid

Klachtonderdeel 2 betreft het feit dat de politie klager ter vaststelling van zijn identiteit heeft aangehouden, toen deze weigerde te voldoen aan de vordering zijn naam te geven. Klager is van mening dat de politie ook op kenteken had kunnen verbaliseren.

Het op kenteken verbaliseren is op grond van artikel 2 lid 1 juncto artikel 5 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (zie Achtergrond; N.o.) mogelijk als niet aanstonds is vastgesteld wie de bestuurder is.

In eerdere gevallen heeft de Commissie aangegeven, dat er zich omstandigheden kunnen voordoen, die met zich brengen dat het niet onredelijk geacht wordt om de naam van de bestuurder niet te vragen, en dan op kenteken te verbaliseren. In casu acht de Commissie dit niet aan de orde. De Commissie acht het redelijk dat, nu de politie in gesprek was met klager, zijn naam gevraagd is, zodat de aankondiging van de beschikking op zijn naam gezet kon worden.

Op grond van artikel 3 WAHV, in samenhang met artikel 5:16 en artikel 5:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb) (zie Achtergrond; N.o.), is de politie bevoegd inlichtingen te vorderen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van haar taak nodig is. Deze inlichtingenvordering kan ook betrekking hebben op de personalia van de persoon tot wie ze is gericht. Een ieder is op grond van artikel 5:20, eerste lid van de Awb (zie Achtergrond; N.o.) verplicht om aan deze vordering gevolg te geven. In dit geval was klager verplicht om aan de vordering om zijn identiteit bekend te maken te voldoen. Nu klager dit weigerde, was de politie bevoegd hem aan te houden als verdachte van een overtreding van artikel 34 WAHV (zie Achtergrond; N.o.), het niet voldoen een aan vordering van een krachtens artikel 3 WAHV aangewezen toezichthouder.

De Commissie is van oordeel dat het vorderen van de naam van klager niet onbehoorlijk is geweest en evenmin de aanhouding van klager, toen deze weigerde aan de vordering te voldoen.

Klager liep weg nadat de politie hem meegedeeld had dat hij mee naar het bureau moest om zijn identiteit vast te stellen. De politie heeft daarop klager bij zijn schouder beetgepakt. Niet gebleken is dat het door de politie toegepaste dwang disproportioneel was. De Commissie is daarom van oordeel dat ook de wijze van aanhouding en overbrenging niet onbehoorlijk is geweest."

7. Bij het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland van 24 november 1999 was gevoegd een rapportage van 29 maart 1999 met bijlagen opgemaakt door politieambtenaar M. die de klacht in het kader van de interne klachtbehandeling bij de politie behandelde. De rapportage van 29 maart 1999 luidt als volgt:

"Op de bewuste dag bracht klager zijn auto tot stilstand op de kruising Linnaeusstraat-Pretoriusstraat op de snijpunten van deze kruising, aan de zijde van de bloemenstal. Hij was komen aanrijden uit de richting van de Middenweg. Naast hem zat zijn vrouw. Op het moment dat klager zijn auto tot stilstand bracht, liepen er twee Supp-Oosten in zijn richting, deze zagen dat hij die overtreding beging, nl. binnen 5 meter van een kruising parkeren. Verder zagen zij dat er een auto achter hem stond die er door deze manoeuvre niet door kon. Toen zij de man er op wezen dat hij daar niet mocht stoppen, ontstond er een twistgesprek. Klager raakte geïrriteerd en vroeg wie hij was, aan degene die hem aansprak. Hij kreeg kennelijk geen antwoord, maar zag op de achterkant van zijn jas "Wijkteam Linnaeusstraat" staan. Hierop heeft hij zijn auto verplaatst naar de overkant van de Linnaeusstraat.

Bij het openen van het portier heeft hij vervolgens niet goed uitgekeken. Een bijna aanrijding door een fietser volgde. Dankzij een snelle reactie van de fietser bleef de aanrijding uit. Collega T., die inmiddels ter plaatse was gekomen, zag dit hele gebeuren plaatsvinden. T. zegde hem proces-verbaal aan voor de bijna aanrijding.

Hierna verliep alles nogal stroef. De man wilde zijn naam niet opgeven. Hierop heeft collega T. klager medegedeeld dat hij dan mee naar het bureau moest om zijn identiteit vast te stellen.

Hierop liep de man weg, waarop T. de man vastpakte. Klager verzette zich enigermate waarop T. de assistentie van de beide Supp-Oosten inriep. De Supp-Oosten hebben klager ieder bij een arm vastgepakt en de man overgebracht naar het politiebureau Linnaeusstraat.

In het bureau toonde de man zich nog erg kwaad. Collega Kr. was deze avond inspecteur van dienst. Kr. kreeg de man zover dat hij zijn naam aan hem opgaf. Kr. heeft klager uitgelegd wat de verdere gang van zaken zou zijn. Hij legde uit, dat er een p.v. zou worden uitgeschreven en dat hij daarna weer weg mocht.

T. schreef inmiddels het p.v. uit en reikte dit aan de man uit. De man was nog erg boos. Hij wilde een klacht indienen tegen de gang van zaken. (…)

Tijdens de aanwezigheid van klager in ons bureau, hing er een sterke alcohollucht in de balieruimte. Dit werd veroorzaakt door een even tevoren kapot gevallen fles met alcoholhoudende drank. Deze fles was afkomstig van een binnengebrachte arrestant.

De gang van zaken op straat is mijns inziens aan klager zelf te wijten. Als hij zijn personalia aan collega T. op straat had opgeven was alles heel normaal verlopen.

De mobiele telefoon, die klager tijdens het voorval kennelijk in zijn zak had, is volgens hem, tijdens de overbrenging stuk gegaan. Tijdens het gesprek dat ik, rapporteur, op 11 februari jl. met klager had, ging zijn telefoon af. Toen ik hem vroeg of dat de telefoon was die hij op de bewuste avond bij zich had, beaamde hij dat. Het bleek mij dat de telefoon goed functioneerde, gezien het gesprek dat de man door deze telefoon voerde. Het bleek mij dat het bovenklepje ontbrak.

De collega's T. en Kr. zijn bij mij bekend als volwassen politiemensen, die correct en op een deskundige manier hun werk plegen te doen.

Tijdens mijn onderzoek is mij niet gebleken dat klager op een incorrecte wijze is behandeld.

(…)

Bij dit rapport wordt door mij gevoegd:

1 Een verklaring van de klager

2 Een verklaring van de brigadier T.

3 Een verklaring van de inspecteur Kr.

4 Een verklaring van de Supp-Oost S."

7.1. In de bij de rapportage van 29 maart 1999 gevoegde verklaring van politieambtenaar T. van 3 februari 1999 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

"Op donderdag 28 januari 1999, omstreeks 17.30 uur, bevond ik mij in het politiebureau Linnaeusstraat alhier. Op dit moment werd ik door twee Supp-Oosten via de portofoon geroepen. Zij hadden problemen met een meneer, aldus hun oproep. Zij bevonden zich op de kruising Pretoriusstraat-Linnaeusstraat, schuin tegenover het bureau. De bedoelde meneer wilde precies op de snijpunten van de kruising Linnaeusstraat-Pretoriusstraat zijn auto parkeren en dan aan de zijde van de bloemenstal. De beide Supp-Oosten wezen hem er op dat dit niet mocht. Op dit moment ontstond een twistgesprek, waarop de man geïrriteerd raakte. Hij trok de autoportier weer dicht en reed naar de overkant van de Linnaeusstraat en parkeerde daar zijn auto. Op dit moment liep ik naar de man toe. Ik zag dat hij het auto portier open zwaaide en ik zag dat op dat zelfde moment een fietser aan kwam fietsen. Ik zag dat de fietser op een haar na tegen de autoportier aanreed. Dank zij het feit dat de fietser een snelle zijwaartse beweging maakte, kon zij een aanrijding voorkomen. Ik ging naar de man toe en zei tegen hem dat hij levensgevaarlijk bezig was. Ik zei tegen de man dat hij hiervoor een proces-verbaal van mij kreeg. Ik pakte mijn boekje en vroeg de man naar zijn gegevens. Ik hoorde hem zeggen dat hij daar geen tijd voor had. Hierop liep de man weg en stak de weg over. Ik zei tegen de man dat hij moest blijven staan. Ik hoorde de man wederom zeggen dat hij geen tijd had en ik moest het maar bekijken. Ik zag dat de man toch doorliep. Hierop heb ik de man bij de schouder gepakt en tegen hem gezegd, dat hij mee naar het bureau moest voor het vaststellen van zijn identiteit en dat hij daarna weer weg mocht. Hij trok mij de andere kant op. De beide Supp-oosten waren intussen bij mij komen staan. Ik heb toen aan de jongens gevraagd of zij mij wilden helpen de man over te brengen naar het bureau. De beide Supp-Oosten hebben hem hierop ieder bij een arm gepakt, waarop hij in eerste instantie tegenspartelde maar even later gewoon mee liep. In het bureau aangekomen heb ik aan de inspecteur van dienst, collega Kr., uitgelegd wat er zich op straat had afgespeeld. Collega Kr. deelde de man en mij mede dat, als hij zijn personalia opgaf, hij weer weg kon. De man begon tegen mij te roepen, dat ik naar drank stonk. Je hebt gedronken, zei hij. Het ruiken van de alcohol kan ik als volgt verklaren.

Even voordat wij met de man binnenkwamen was er een fles met alcoholhoudende drank achter de balie kapot gevallen. Deze fles was afkomstig van een arrestant die even tevoren was binnen gebracht terzake winkeldiefstal. De geur van alcohol dreef door de ruimte waarin wij verbleven. Ik was ook nog door deze drank heengelopen, dit verklaart de stank die de man rook. De man gedroeg zich zeer recalcitrant. Hij schreeuwde dat hij geen tijd had voor deze flauwekul. Ik rook dat de adem van de man naar alcohol rook. Ik hoorde dat de man zich zeer onbeleefd tegen collega Kr. gedroeg. Op schreeuwende toon zei hij tegen Kr. dat hij weg wilde. Kr. zei tegen de man dat - als hij zijn personalia opgaf - hij weg mocht. (…)

Het is mij volstrekt onbekend dat de man een telefoon bij zich had, laat staan dat ik weet hoe hij stuk is geraakt. Ik heb hem daar ook niets over horen zeggen in het bureau. De man stelde zich zeer arrogant en beledigend naar de politie op. Ik heb tegen de man geen onvertogen woord gezegd. Al schreeuwend en tierend gelastte hij mij mijn naam aan hem op te geven. Op deze manier wilde ik dat niet doen. Ik heb de man gezegd dat alle gegevens op het bonnetje stonden, wat hij van mij had gekregen. De man was het niet eens met de bekeuring; deze vond hij niet nodig. Hij zei dat hij de fietser niet had gezien, ook op het moment van de bijna aanrijding niet".

7.2. In de bij de rapportage van 29 maart 1999 gevoegde verklaring van verzoeker van 11 februari 1999, ondertekend op 24 maart 1999, staat onder meer het volgende:

"Op donderdag, 28 januari 1999, omstreeks 17.30 uur, zette ik mijn auto bij het kruispunt Linnaeusstraat-Pretoriusstraat om mijn vrouw uit te laten stappen. Er kwamen op dat moment twee mannen naar mij toe, waarvan ik later ontdekte dat het twee Supp-Oosten waren. Ik stapte uit en liep naar de kofferbak van mijn auto. Ze begonnen te schreeuwen van, weg hier, weg hier, auto weghalen. Ik zei dat ze even rustig aan moesten doen. Ik raakte geïrriteerd en zei: "wie ben je". Hij zei niets. Ik zag op de achterkant van zijn jas "Wijkteam Linnaeusstraat". Ik ben toen in de auto gestapt en naar de overkant in de Linnaeusstraat gereden en daar heb ik de auto geparkeerd. Op het moment dat ik het portier van mijn auto ongeveer 10 centimeter opende hoorde ik een fietser bellen. Ik hoorde dat zij riep: "hé pas op". Ik zag dat zij op dat moment, met haar stuur heen en weer ging. Waarschijnlijk door een schrikreactie. Hierna fietste zij door. Ik zag, dat de agent T. met de Supp-Oosten op de hoek stond te praten. Ik ben uitgestapt en naar ze toe gelopen. De Supp-Oost die in eerste instantie het woord tegen mij gericht had, hoorde ik tegen mij zeggen "Jij wilt niet luisteren". Ik ben daar niet op ingegaan. Ik heb wel tegen de agent gezegd, dat die twee mannen mij niet correct behandelden en dat ze zeer agressief waren. Die agent begon meteen tegen mij van: "Jij wilt niet naar hen luisteren, maar naar mij zul je wel luisteren. Hij pakte zijn boekje en vroeg mij naar mijn rijbewijs. Ik zei tegen hem dat ik mijn auto had geparkeerd en wat hij nog meer van mij wilde. Hij zei dat ik een proces-verbaal van hem kreeg. Ik vroeg waar dat voor was. U krijgt een proces-verbaal voor het verkeerd neerzetten van de auto zei hij. Ik zei tegen hem dat ik mijn auto had weggezet. Hij zei toen, dan krijgt U een bekeuring voor het openen van het portier. Hij vroeg weer naar mijn rijbewijs. Ik heb toen tegen hem gezegd, dat als hij een proces-verbaal wilde maken hij het kenteken van mijn auto maar op moest schrijven. Hij vroeg mij of ik mee wilde gaan naar het bureau. Ik heb hem toen gezegd dat ik daar allemaal geen tijd voor had. Hierop pakte hij mij bij mijn kraag en zei, U gaat mee. Ik zei, doe even rustig en trok mijn kraag terug. Ik hoorde dat hij tegen de Supp-Oosten zei, help mij even om deze meneer naar het bureau te brengen. Het ging allemaal zo snel, dat ik mij niet realiseerde wat er allemaal gebeurde. Ik werd overgebracht naar het bureau.

In die tijd is mijn mobiele telefoon stuk gegaan. Waarschijnlijk door de druk van een arm of een hand van de politiemensen. Ik ben van mening dat de reparatiekosten door de politie vergoed moeten worden. (…)

In het bureau wilden ze mijn naam en adres hebben. Ik wilde deze niet geven aan T. omdat deze man mij vreselijk irriteerde. Hij liep toen weg. Hierna kwam meneer Kr., die zei tegen mij 'geef nou gewoon je naam op, dan kun je weer weg.' Hierna heb ik mijn naam en adres gegeven. Hierna kwam T. met z'n boekje en heeft de bon uitgeschreven. Ik werd kwaad omdat ze mij een bekeuring gaven voor iets wat ze ook met een waarschuwing af konden doen. Ik mocht toen weg gaan (…).

Als de agent T. beweert dat ik naar de alcohol rook, dan kan ik zeggen, dat ik in het geheel geen alcohol had gebruikt. Ik begrijp nu dat de reuk van alcohol, die ik rook, van de stuk gevallen fles kwam."

7.3. In de bij de rapportage van 29 maart 1999 gevoegde verklaring van politieambtenaar Kr. van 18 februari 1999 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

"Op donderdag, 28 januari 1999, was ik in de middagdienst aan het politiebureau Linnaeusstraat inspecteur van dienst. Omstreeks 17.40 uur kwamen collega T. en 2 Supp-Oosten met een arrestant binnen. T. deelde mij mede dat de man zijn naam niet op wilde geven, en dat hij de man voor het vaststellen van zijn identiteit mee naar het bureau had genomen. Hierop heb ik de man aangesproken en het bleek, dat hij zijn naam wel aan mij op wilde geven. Ik heb zijn naam opgeschreven en hem uitgelegd wat de verdere gang van zaken zou zijn. Ik heb hem uitgelegd dat er een proces-verbaal zou worden uitgeschreven en dat hij daarna weer weg mocht gaan. Er ontstond een discussie tussen collega T. en de man over hetgeen op straat had plaatsgevonden. De man was het er niet mee eens dat hij een p.v. kreeg. Zijn kwaadheid richtte zich ook op mij. Ik hoorde hem zeggen dat hij een klacht in wilde dienen over de manier van behandelen. Hij vroeg daarbij of wij alcohol gebruikt hadden. De man rook de lucht van alcohol wat veroorzaakt werd door een even te voren kapot gevallen fles sterke drank. Deze fles was afkomstig van een arrestant, die even te voren was aangehouden. Nadat collega T. het p.v. aan de man had uitgereikt, verzocht ik de man het bureau te verlaten."

7.4. In de bij de rapportage van 29 maart 1999 gevoegde verklaring van 'Supp-Oost' S. van 24 februari 1999 staat het volgende:

"0p donderdag, 28 februari (bedoeld wordt januari; N.o.) 1999, omstreeks 17.30 uur liep ik met mijn collega A. te surveilleren in de Linnaeusstraat nabij de Pretoriusstraat te Amsterdam. Op de kruising Linnaeusstraat-Pretoriusstraat en dan precies op de snijpunten van deze kruising, aan de zijde van de bloemenstal, zag ik dat een man zijn auto op de stoep parkeerde. Ik zag dat een andere auto daar last van had en er moeilijk door kon. Ik hoorde dat de bestuurder claxonneerde. Ik zag dat de bestuurder van de geparkeerde auto geïrriteerd uitstapte. Ik zag dat deze bestuurder armgebaren begon te maken tegen de auto die claxonneerde. Ik ging naar de man toe en zei tegen hem dat de andere bestuurder gelijk had. Ik zei tegen hem dat hij weg moest rijden. Ik hoorde de man tegen mij zeggen, 'wie ben jij, ik luister niet naar jou.' Ik legde de man uit wie ik was en wat mijn taak op straat was. Namelijk toezicht houden op dit soort situaties. Verder heb ik de man medegedeeld dat ik van Supp-Oost was en behoorde tot het politiewijkteam Linnaeusstraat. Ik hoorde de man nog zeggen 'ik ga niet weg.' Ik heb toen tegen hem gezegd, dat als hij niet wegging, ik mijn baas zou roepen. Hij zei tegen mij: 'Ik luister niet naar jou, jij bent tóch niet van Parkeerbeheer'. Ik praatte netjes tegen de man, maar hij ging tegen mij tekeer. Toen heb ik via de portofoon T. ter plaatse gevraagd. T. is brigadier van politie en was onze chef.

Toen de man hoorde dat ik om hulp vroeg, reed bij naar de andere kant van de weg en parkeerde daar zijn auto. Ik zag dat de man zijn portier opende op het moment dat een fietser passeerde. Ik zag dat de fietser een plotselinge zijwaartse beweging maakte om een aanrijding te voorkomen. Ik zag dat de fietser door deze manoeuvre bijna viel. De fietser reed hierna weer verder. T. was inmiddels gearriveerd en ik hoorde dat hij de man aansprak over de fietser. T. wilde de man spreken, maar ik zag dat hij wegliep. Ik zag dat T. hem bij de schouder vastpakte. Ik zag dat de man zich probeerde los te rukken. T. vroeg ons of wij wilden helpen hem over te brengen naar het bureau. Wij hebben de man toen ieder bij een arm gepakt en hem met zachte dwang naar het bureau gebracht.

Hierna zijn wij weer weggegaan. Ik ben nog naar de vrouw gegaan, die in de auto van de man was blijven zitten. Ik heb haar uitgelegd dat als zij iets wilde weten, zij naar het bureau kon gaan.

Ik heb niet gezien, dat de man een mobiele telefoon bij zich had, dus kan ik ook niet gezien hebben of deze op enigerlei wijze kapot zou zijn gegaan. Ik heb de man daar ook niets over horen zeggen."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en komt naar voren onder de hiervoor onder A.4 weergegeven klacht van 1 februari 1999. Voorts liet verzoeker als reactie op het advies van de Commissie voor de Politieklachten van 24 november 1999 nog het volgende weten:

"…De alcohollucht die ik rook bij T. wordt vreemd verklaard door T. Waarom ruik ik bij hem persoonlijk een alcohollucht als er een fles alcohol op de grond in een gebouw is gevallen bij een arrestatie. Deze lucht was buiten al bij T. te ruiken. Natuurlijk zal T. dit ontkennen (hoe kan het ook anders), maar het is misschien wel handig dat u hier rapport van maakt.

Het is misschien in het verleden al eens voorgekomen dat een arrestant over een alcohollucht klaagde bij T., en dat kan ook misschien in de toekomst het geval weer zijn. Als u dit alvast noteert, dan is dit alvast bekend!

(…)

Volgens het verhaal van suppoost S. zou ik mijn auto verkeerd geparkeerd hebben. Dit is niet juist. Ik weet niet hoe hij hierbij komt. Ik liet mijn vrouw uitstappen. Vanwege het onbeschaafde gedrag van deze suppoost had mijn vrouw de schrik te pakken en ik besloot na die heisa van S. mijn auto aan de overkant te parkeren en met mijn vrouw mee te gaan. Ik kan mij niet voorstellen dat ik iets heb gedaan dat tegen de wet ingaat. Volgens mij is er sprake van parkeren wanneer alle inzittenden de auto uitstappen en deze vervolgens afsluiten en achterlaten. In Amsterdam hoort daar zelfs bij dat er geld in een parkeermeter gegooid moet worden. Dit alles was niet het geval. S. had misschien wat langer moeten toekijken alvorens een oordeel klaar te hebben; een oordeel dat niet juist was.

Bovendien vind ik dat er sprake dient te zijn van wederzijds respect voor elkaar. Gezien het onbeschofte gedrag van S. ging deze hier niet van uit. Zinnen uit de verklaring van S. als "Ik legde de man uit wie ik was en wat mijn taak op straat was', en "Ik praatte netjes tegen de man, maar hij ging tegen mij tekeer", zijn mijns inziens dan ook volstrekt gelogen. Het was zelfs zo erg dat zijn collega-suppoost hem tegenhield toen hij nogal dicht bij mij kwam met zijn armgebaren. Deze zag dat S. de fout in kon gaan, en hield hem tegen.

(…)

Volgens M. zou er niets met mijn mobiele telefoon aan de hand geweest zijn daar ik een gesprek zou hebben gevoerd. Binnen kan iemand door mij nog wel verstaan worden en ik nog wel iemand verstaan. Vanwege het feit dat een klepje gesloopt is, is dat buiten niet het geval..."

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland

1. Bij brief van 5 juli 2000 verzocht de Nationale ombudsman de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zijn reactie op de klacht te geven en antwoord te geven op onder meer de volgende vragen:

"Bij het verzoekschrift van verzoeker trof ik geen verklaring van de 'Supp-Oost' die samen met de heer S. ter plaatse was en van de echtgenote van verzoeker.

Graag verneem ik van u of deze personen zijn gehoord.

De klacht betreft onder meer gedragingen van één of meer 'Supp-Oosten'.

Graag verneem ik van u wat de verhouding is tussen de politie en de 'Supp-Oosten', en welke de bevoegdheden van de 'Supp-Oosten' zijn: wie is hun werkgever, zijn zij opsporingsambtenaar, hoe is de gezagsverhouding, door wie worden zij feitelijk aangestuurd?"

2. De korpsbeheerder gaf bij brief van 8 augustus 2000 met bijlagen de volgende reactie op de klacht:

"Met betrekking tot de gegrondheid van de klacht van de heer K. (verzoeker; N.o.) blijf ik bij mijn eerder genomen besluit op basis van het advies van de Commissie voor de Politieklachten. Voor de motivering verwijs ik u naar de argumenten en overwegingen in het betreffende advies."

3. Voorts verwees de korpsbeheerder voor zijn reactie op de klacht en in antwoord op de gestelde vragen onder meer naar een bijgevoegd ambtsbericht van de klachtbehandelaar M. van 27 juli 2000 en een interne notitie, opgemaakt door politieambtenaar T., van 23 september 1999.

4. In het ambtsbericht van de klachtbehandelaar M. van 27 juli 2000 staat het volgende:

"Het voorval vond plaats ± 20 meter van het politiebureau. De betrokken politieambtenaar heeft klager meegenomen naar het bureau om aldaar de identiteit van klager vast te stellen met de mededeling dat hij na de vaststelling het bureau weer kon verlaten. Hiervan is geen proces-verbaal opgemaakt. Ambtsberichten, rapportages/geweldsrapportages en mutaties zijn niet opgemaakt. Het ging voor de collega's om een dermate gering feit, dat dit niet nodig geoordeeld werd.

(…)

De Supp-Oost die tijdens het voorval bij S. was en de echtgenote van klager zijn door mij, rapporteur niet gehoord. De reden hiervan is, dat ik, rapporteur, van mening was dat de zaak voor een ieder die de stukken zou bestuderen de toedracht zo duidelijk genoeg was.

Verhouding Supp-Oosten en politie:

Supp-Oosten staan los van de politie, hebben als zodanig in het geheel geen opleiding gehad. Het zijn burgers die langdurig werkeloos zijn geweest. Via bureau (…) zijn ze tewerkgesteld als toezichthouders (soort stadswacht). Dit met de bedoeling werkervaring op te doen. Hun werk bestaat uit het signaleren van kleine mankementen aan de infrastructuur in de omgeving waar ze te werk zijn gesteld. Verder proberen ze te bevorderen dat het verkeer vrije doorstroming heeft door stremmende oorzaken op te lossen. Ze hebben dezelfde bevoegdheden als iedere burger. Ze zijn geen opsporingsambtenaar. Deze mensen zijn herkenbaar door het dragen van rode jassen met op de achterzijde het opschrift: "Wijkteam Linnaeusstraat".

Hun werkgever is het reeds genoemde bureau (…).

Door de korpsleiding is bepaald dat dagelijks een politieambtenaar de leiding over de groep heeft. Dit is een hoofdagent of een brigadier. De groep bestaat gemiddeld uit 13 personen zowel mannen als vrouwen van diverse leeftijden. De Supp-Oosten hebben hun onderkomen niet in het politiebureau maar in een ander onderkomen."

5. De interne notitie opgemaakt door politieambtenaar T. van 23 september 1999 houdt het volgende in:

"Onder het woord Supp-Oosten wordt bedoeld dat het jongeren zijn die reeds geruime tijd werkloos zijn en deze zijn via het Arbeidsbureau te Amsterdam (…) te werk gesteld in het Amsterdamse Stadsdeel Oost, onder begeleiding van iemand van de politie en het bureau Linnaeusstraat te Amsterdam.

(…)

De verantwoordelijkheid van genoemde personen ligt bij de politiefunctionaris die op dat moment te werk is gesteld aan dat genoemde kantoor."

6. Voorts was bij de reactie van de korpsbeheerder nog gevoegd een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door politieambtenaar T., van 20 september 1999. Hierin staat onder meer het volgende:

"Dat door mij op donderdag 28 januari 1999, te 16.55 uur, aan de bestuurder van een personenauto voorzien van het kenteken (…) een 'Aankondiging van Beschikking' is uitgereikt voor het doen parkeren van zijn personenauto op het fietspad van de Linnaeusstraat te Amsterdam, anders dan de tijd die werd gebruikt voor het onmiddellijk in of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk in of uitladen van goederen.

Ik zag namelijk dat hij de autodeur afsloot met een sleutel en zich bij de auto verwijderde. Daarna is de bestuurder door mij aangesproken en ik heb hem daarvoor genoemde beschikking uitgereikt."

D. INFORMATIE Betrokken politieambtenaar T.

1. Op 12 september 2001 verklaarde politieambtenaar T. telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"In aanvulling op de verklaring die ik al eerder aflegde bij mijn chef kan ik nog het volgende verklaren.

Het optreden van de Supp-Oosten, voordat ik erbij werd geroepen, heb ik niet gezien.

Ik schreef de beschikking uit voor het zodanig op het fietspad laten staan van de auto dat het verkeer werd gehinderd. Ik bekeurde dus voor het parkeren op het fietspad. Ik zag de auto van die man op het fietspad staan. (…)

Wat ik eerder verklaarde is niet juist. Ik bekeurde hem niet voor het open zwaaien van het autoportier. Ik zag wel dat de fietser slingerde en zei toen: "Man, je ziet toch wel dat op het fietspad staan gevaarlijk is; kijk maar naar die fietser. U krijgt een bekeuring. Parkeer toch op de juiste wijze." Dit zei ik direct tegen hem. Dit was ons eerste contact. Ik zei dat tegen hem, omdat ik het voor mijn ogen zag gebeuren. Ik pakte vervolgens mijn boekje en vroeg hem om zijn gegevens. Hij reageerde door te zeggen: "Ik heb geen tijd, ga weg!" Hij zei dat twee keer. Hij zei dat ik het maar moest bekijken. Vervolgens liep hij weg, bij zijn auto vandaan.

Zijn vrouw stond bij de bakker. Ik zag dat niet, want ik kende zijn vrouw niet. Ik maakte dit op uit zijn opmerking: "Ik ga mijn vrouw bij de bakker halen." Ik weet niet meer of er op dat moment nog iemand in de auto van die man zat. Ik stond samen met die man en de twee Supp-Oosten voor de auto van die man.

Toen de man wegliep, van de auto af, heb ik hem bij zijn schouder gepakt en gezegd: "Laten we het bureau binnen lopen. Dan stellen wij uw identiteit vast en dan kunt u onmiddellijk weer weg." Hij reageerde daar op. Hij zei iets in de trant van: "Rot op". Gelijktijdig trok hij in een andere richting dan het bureau, waar ik hem heen wilde bewegen.

Toen vroeg ik de Supp-Oost mij te helpen om de man naar het bureau te brengen. In mijn beleving heb ik hem niet aangehouden. Ik wilde hem naar het bureau overbrengen voor het vaststellen van zijn identiteit en verder niets. (…) Ik zei hem daarbij nogmaals dat hij na het vaststellen van zijn identiteit weer weg mocht. Wij stonden voor het bureau en ik vond het beter voor hem en voor mij om het gesprek met hem niet op de openbare weg voort te zetten, maar in het bureau. (…)

Ik herinner mij niet of hij tot dat moment inging op het voorafgaande optreden van de Supp-Oosten. Ik weet niet of hij dit ter sprake bracht in het contact met mij. Wel zei hij: "Rot op; ik wil niets met jou te maken hebben!" De Supp-Oosten stonden in mijn directe nabijheid. Zij deden niets. Wel zeiden zij dat het dezelfde kerel was als aan de overkant. Dat had ik overigens al begrepen. Zij bemoeiden zich verder niet met de discussie.

De Supp-Oosten pakten de man op mijn verzoek vast. Ik vroeg de Supp-Oosten de man vast te pakken en naar het bureau te brengen om te voorkomen dat ik met hem in een situatie van duwen en trekken zou belanden. Zij namen hem tussen hen in en pakten beiden een arm van de man vast. Hij probeerde even een andere kant op te lopen dan het bureau, en draaide met zijn schouders. Al snel stopte hij daarmee en liep rustig mee naar het bureau. De Supp-Oosten hielden hem gewoon vast bij de armen. Letsel of iets anders zou hij daarvan niet kunnen hebben opgelopen. Ik vind dit geen geweld. Verder zeiden de Supp-Oosten alleen op normale toon: "Loop nou even mee."

Hierna liep de man gewoon mee tussen de Supp-Oosten in. In het bureau roerde de man zich verbaal, maar verder niet. Mijn collega Kr. zei hem binnen ook dat hij na het vaststellen van zijn identiteit weer weg mocht.

De man heeft mij gezegd dat hij al met de Supp-Oosten had gesproken. Dit deed hij toen zij bij mij gingen staan. Verder weet ik niet meer of hij nog iets over hun gedrag zei en of ik nog iets daarover vroeg.

Volgens mij is het onmogelijk dat er een telefoon van de man kapot is gegaan door de Supp-Oosten. Ook zag ik niets vallen. Ik had dat zeker moeten zien. Ik maak nooit problemen over kosten die per ongeluk dan wel bij het optreden worden gemaakt. Ik meld dat gewoon. Er is geen geweld gebruikt en er kon daarom niets kapot gaan. Ik zag geen telefoon van die man. Het verbaasde mij achteraf dat hij daarover klaagde. Later zat hij bij de klachttoelichting aan M. nog met die telefoon te bellen. Zie de verklaring van M.

Ik weet dat ik toen naar drank rook, maar dat kwam alleen door die gebroken fles. Daar verklaarde ik al eerder over.

De vrouw van die man zag ik later op het bureau, maar niet tijdens het optreden. Ik denk dat zij bij de bakker was.

Kr. was die dag hulpofficier van justitie. Ik vertelde hem als chef waarom de man op het bureau was. Dat was niet als voorgeleiding bedoeld.

Het uiterlijk van de man had niets te maken met mijn optreden.

Ik kan u nog zeggen dat de man heel boos was toen ik hem een bon gaf. Hij krijste en schreeuwde: "Rot op! Ik wil niets met jullie te maken hebben." Hij zei niets over het optreden. Hij maakte alleen veel stennis op straat. Dat vond ik ongepast. Om deze reden en omdat ik zijn identiteit wilde vaststellen, wilde ik het bureau ingaan met die man."

2. Politieambtenaar T. verzocht, nadat de afgelegde verklaring hem ter tekening was voorgelegd, een zinsnede uit zijn verklaring te wissen. Het betrof een antwoord dat politieambtenaar T. had gegeven op een vraag over de bevoegdheid tot aanhouding van verzoeker.

E. INFORMATIE 'Supp-Oost' A.

Op 19 oktober 2001 verklaarde 'Supp-Oost A.' telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik herinner mij het geval waarover u vragen wilt stellen wel. Het betrof een Turkse man. Het is inmiddels, dacht ik, drie jaar geleden, dus ik herinner mij niet alles meer helemaal goed. Mijn collega en ik zijn beiden van Iraanse afkomst. Wij verstaan de Turkse taal niet.

Ik was samen met mijn collega op straat aan het werk. Wij zagen een auto die verkeerd geparkeerd stond. Ik herinner mij dat het erg druk was in de straat. Wij liepen naar die auto toe. Mijn collega liep voorop. Hij zei tegen de bestuurder van die auto, een Turkse man: "Mijnheer u mag hier niet parkeren". Mijn collega zei dat gewoon en rustig. De Turkse man deed direct agressief. Mijn collega zei ook nog tegen zijn vrouw dat daar niet geparkeerd mocht worden.

De man vroeg: "Wie ben jij? Je bent geen politie". Mijn collega legde uit welke functie hij had. Mijn collega ging het gesprek rustig aan. De man gedroeg zich agressief en sprak soms in het Turks.

Ik zei tegen mijn collega: "Doe rustig; er is niets aan de hand. Roep een agent erbij anders krijgen wij problemen. Hij begrijpt ons niet". Ik zei dit omdat de Turkse man zo agressief deed en niet omdat mijn collega zich agressief opstelde. Wij zijn niet op een agressieve manier naar die man toe gelopen en wij hebben niet tegen hem geschreeuwd. Tegen de man zei ik alleen: "Doe even rustig; er is niets aan de hand. Ik roep een agent en dan kunt u alles uitleggen".

Toen kwam de agent uit het politiebureau de straat inlopen. De agent kwam naar ons toe gelopen en vroeg wat er aan de hand was. Wij hadden hem opgeroepen. Wij legden de agent uit wat er was gebeurd. De Turkse man schreeuwde agressief tegen de agent. De Turkse man probeerde op straat alles uit te leggen. De politieagent was heel rustig en zei: "Als u mee komt naar het bureau, spreken wij alles even door. U mag daar niet parkeren". De Turkse man zei: "Daar heb ik geen tijd voor. Ik heb geen tijd voor jullie; ik ga weg. Ik moet weg".

De agent werd boos omdat de man agressief was. De politieagent zei toen dat de man mee moest naar het politiebureau en, dat als hij problemen had, hij daar ook aangifte kon doen. De man liep gewoon mee naar het politiebureau. Hij zei tegen de agent dat hij geen tijd had, maar liep wel mee. Mijn collega en ik gingen naar ons kantoor.

Nu u zegt wat anderen over dit voorval verklaarden, herinner ik mij dat de Turkse man werd vastgepakt. Dit gebeurde door de agent en mijn collega, op verzoek van de agent. Zij brachten de man tot aan de deur van het politiebureau en daar ging de man met de agent mee naar binnen. Hij werd bij de armen beetgepakt.

Toen de man werd vastgepakt, bewoog hij wat om los te komen, maar niet echt hard. De agent wilde het probleem oplossen, maar de man was heel erg agressief. Hij werd rustig beetgepakt en naar het bureau gebracht. Er werd geen geweld tegen hem gebruikt.

Ik weet niets over een mobiele telefoon. Ik weet ook niet of door het beetpakken eventueel een telefoon in zijn kleding kon worden beschadigd.

De vrouw van de Turkse man was heel bang. Ik zei nog tegen de man rustig aan te doen voor zijn vrouw. Ik probeerde hem te kalmeren. Ik vroeg hem even rustig in het bureau te gaan praten.

Ik weet niets over een alcohollucht van de agent.

De agent was heel rustig en wilde goed luisteren naar de Turkse man, maar de man deed heel agressief en luisterde niet naar de agent. De agent deed niets. De agent zei tegen de man samen met hem naar het bureau te gaan om te praten. Hij zei niets over aanhouden."

F. NADERE INFORMATIE VAN VERZOEKER

Op 18 september 2001 verklaarde verzoeker aan twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"De Supp-Oosten liepen op me af met opmerkingen als: "weghalen die auto, wegwezen". Ik wilde daar helemaal niet blijven staan met mijn auto. Ik wilde mijn vrouw uit de auto laten stappen en dan weer wegrijden. De Supp-Oosten liepen op een agressieve manier op me af. Ze liepen snel en zwaaiden met hun armen terwijl ze riepen "wegwezen". Het ging zelfs zo ver dat één van de Supp-Oosten de ander moest tegenhouden. Hij pakte hem bij zijn arm vast en vroeg hem om rustiger aan te doen. De magere Supp-Oost was agressief en de meer stevige Supp-Oost was rustiger.

Met het uitkafferen van mij bedoel ik dat die agressieve jongen zei: “Wegwezen; sodemieter op”. Van schelden was geen spraken.

Toen die jongens op mij afliepen, zag ik niet aan hun kleding dat zij een bepaalde functie hadden. Ik zag dat pas later. Toen de één de ander wegtrok, zag ik dat pas.

Eén heeft er geschreeuwd, de andere probeerde de boel te sussen. De toon was voor mij belangrijk.

Die schreeuwende jongen stond ongeveer bij de kofferbak toen hij begon te schreeuwen. Ik was uitgestapt vanwege het schreeuwen en om dingen uit mijn kofferbak te pakken.

U confronteert mij met een verklaring van één van de Supp-Oosten, over een incident met een andere auto. Deze situatie deed zich echter niet voor. Ik hoorde wel een andere auto toeteren. Ik stapte echter niet geïrriteerd uit en ik maakte geen armgebaren naar een auto omdat de auto claxonneerde.

U vraagt mij wat de Supp-Oost als eerste zei. Dat was: "Wegwezen; sodemieter op". Hij begon niet met een opmerking over een andere bestuurder. Hij legde ook niet uit wat zijn functie was. Ik zei hem niet: "Ik luister niet naar jou". Ik vroeg aan hem wie hij was. Hij legde mij niet uit wie of wat hij was. Deze man was echt onbeleefd. Hij bleef schreeuwen. Mijn vrouw zei toen: "Stap maar in en ga gewoon weg". Dat deed ik. Ik parkeerde toen de auto aan de overkant. Ik stond daar te wachten op een andere autobestuurder die daar weg zou gaan. Ik wilde daar in het vak parkeren waar hij uit reed. Ik stond niet op een fietsstrook maar ernaast.

Ik zag toen de Supp-Oosten in een portofoon praten. Ik dacht dat ze de politie opriepen. Misschien wel omdat ze dachten dat ik dubbel zou parkeren. Op hetzelfde moment zag ik een politieman uit het bureau aan de overkant lopen. De Supp-Oosten liepen naar hem toe. Zij stonden dicht bij het politiebureau op zo'n 15 meter van mijn auto. Nadat ik mijn auto had geparkeerd, stapte ik uit en liep ook naar de agent. Mijn vrouw bleef in de auto zitten. Ik vroeg haar later of ze wat had gehoord en ze zei van niet. Ik liep naar de agent om met hem te gaan praten. Die agressieve Supp-Oost wees al naar mij met de opmerking "Dat is 'm". De agent zei: "Jij wil niet naar hen luisteren maar naar mij wil jij wel luisteren". Hij bleef gewoon staan. Hij liet mij niet uitpraten toen ik probeerde uit te leggen dat ik de Supp-Oosten niet had herkend. Hij pakte zijn boekje om me te bekeuren.

Hij gaf mij dus niet de kans om het uit te leggen. Ik zei toen: "Als u niet naar mij wilt luisteren, bekijk het dan maar; dan ga ik weg". Vervolgens draaide ik me om. De agent pakte mij direct bij mijn kraag en zei "Hier blijven, luisteren!". Ik schrok hiervan. Ik probeerde me van hem los te rukken, door met mijn schouders te draaien.

U confronteert mij met de verklaring van ambtenaar T. waarin hij verklaart dat ik mijn vrouw bij de bakker zou halen. Het ging niet zo. Ik zei dat ik naar de bakker wilde gaan. Daarna werd ik beetgepakt. De agent vroeg mij om mijn legitimatie. Ik vertelde hem dat hij mijn kenteken kon opnemen, als hij mij zonodig wilde bekeuren. Ik wees hem naar mijn auto. De agent zei toen dat ik mee moest naar het bureau. Ik vroeg hem waarom ik mee moest. Alles ging heel snel. De agent zei "Mee, mee!" en bleef mij vasthouden. Hij vroeg aan de Supp-Oosten mij vast te houden en mee te nemen naar het bureau.

Eén van de Supp-Oosten pakte mijn arm beet en de andere Supp-Oost pakte mijn jas vast. Volgens mij stonden zij links van mij. De agent stond rechts naast mij en had mijn kraag vast. Vervolgens namen zij mij mee naar het bureau. Ik heb hieraan meegewerkt door mee te lopen.

U vraagt mij wanneer zij geweld gebruikten. Dit gebeurde op het moment dat zij mij beetpakten. Er werd flink aan mij en aan mijn jas getrokken, waardoor de voering van mijn jas kapot ging. Dit bedoel ik met geweld.

Niemand zei tegen mij dat ik werd aangehouden. Ik begreep dat zij aan mij trokken om naar het politiebureau te gaan. Zij hebben mij niet uitgelegd waarom. De agent zei niet dat het was om mijn identiteit vast te stellen. Tot de deur van het politiebureau trokken zij aan mij.

U vraagt mij op welk moment mijn mobiele telefoon werd beschadigd. Ik denk op het moment dat zij aan mij begonnen te trekken. De telefoon heb ik altijd in de linker borstzak van mijn jas. Waarschijnlijk ging de telefoon kapot toen zij mijn jas beetpakten.

Tijdens het optreden van de drie mannen was ik geïrriteerd en boos, maar ik schold hen niet uit. In het bureau liet ik mijn legitimatie zien. Zij schreven een bekeuring uit en ik mocht weer weg gaan.

Later ging ik met mijn vrouw terug naar het bureau om een klacht in te dienen.

Mijn vrouw zat gedurende het hele voorval in de auto."

G. NADERE INFORMATIE VAN VERZOEKERS ECHTGENOTE

Op 18 september 2001 verklaarde verzoekers echtgenote aan twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Op uw vraag hoe de wachters mijn man benaderden, antwoord ik het volgende.

Ik zat met mijn man in de auto en wilde naar de bakkerij gaan. Mijn man wilde niet op mij wachten en zou verder rijden. Ik zou alleen uitstappen en daarom stopte mijn man de auto. Wij hoorden twee mensen schreeuwen. Mijn man stapte uit. Wij begrepen niet wat er gebeurde. Eén van die twee schreeuwde heel hard en was erg agressief. De andere was rustiger. Het gebeurde snel en het is al lang geleden gebeurd dus ik weet niet meer hoe zij er uitzagen. Ik weet nog wel dat zij allebei allochtoon waren. Later bleken het twee wachters te zijn.

De schreeuwende wachter konden wij niet goed begrijpen. Mijn man begreep dat hij zei dat wij hier niet mochten parkeren. Mijn man vroeg waarom hij zich er mee bemoeide, want zij waren niet herkenbaar als wachters. Opeens zag mijn man een embleem. Toen wist hij eigenlijk nog niet wat voor mensen het waren. Die ene wachter bleef grof en agressief. Hij maakte veel arm- en handbewegingen. Hij schreeuwde heel hard, iedereen keek. Zijn lichaamstaal was zeer uitdagend en agressief.

De twee personen kwamen dus naar de auto toe en mijn man stapte uit. De autodeur stond open, dus ik kon alles horen.

Op uw vraag wat mijn man deed, antwoord ik u dat mijn man eerst heel verrast was toen de mannen zo schreeuwend op hem afstapten. Hij werd toen natuurlijk ook boos en vroeg "Wat doen jullie, wie zijn jullie?". Toen duidelijk werd dat het een soort wachters waren, begreep mijn man nog niet wat hun taak was. Die ene wachter bleef heel erg hard schreeuwen, op een ruziënde toon. Hij zei meteen dat wij moesten vertrekken. Wij begrepen dat hij wilde dat wij ogenblikkelijk vertrokken en naar hem moesten luisteren. Mijn man sprak hem op zijn gedrag aan en vroeg waarom hij niet normaal deed en wie hij was.

Wij begrepen dat wij een parkeerplaats moesten vinden. Wij zagen aan de overkant van de straat een plaats waar een auto weg wilde gaan. Wij gingen daar naartoe. Mijn man zei ook duidelijk tegen de wachters dat hij aan de overkant ging parkeren. Wij zagen dat de wachters gingen praten via de portofoon; wij dachten met de politie. Een politieman kwam uit het bureau. De politieman en de wachters stonden op straat voor het politiebureau. Wij parkeerden, en mijn man stapte uit de auto en liep naar die mannen. Mijn man wilde de situatie uitleggen. Ik bleef in de auto. Mijn man ging dus naar de politie en niet andersom.

Ik versta de Nederlandse taal wanneer mensen op een normale manier praten, zonder ingewikkelde woorden. Wat er werd gezegd, verstond ik goed.

Ik weet niet precies wat de afstand tussen de auto en de mannen was, nadat wij hadden geparkeerd. Ongeveer 3, 4 auto's. De auto was toen afgesloten, de deuren waren dicht. Ik kon niets horen, maar wel alles zien.

Ik zat dus in de auto en mijn man ging richting die mensen; kennelijk was er slechts één politieman. Mijn man ging naar die agent toe om de situatie te bespreken. Maar die agent zei ook meteen op een zeer harde manier iets terug. Het was geen rustig gesprek. Ik zag dat aan de armbewegingen en gelaatsuitdrukkingen. De twee wachters kwamen op mijn man af.

Na een tijdje leek het alsof mijn man weg wilde lopen bij die mannen vandaan. Er ontstond afstand tussen de mannen en mijn man. Opeens pakte de agent mijn man bij zijn kraag. Toen pakten ook de wachters mijn man stevig vast. Zij brachten mijn man richting het politiebureau. Mijn man was verrast en probeerde dit te voorkomen. Mijn man werd meegesleurd.

Mijn man ging niet meteen mee; hij werkte niet meteen mee. De politieambtenaar pakte mijn man aan zijn kraag met beide handen. Maar dat was niet voldoende om mijn man mee te krijgen en daarom pakten de wachters mijn man bij de armen en voerden hem op grove wijze af. Alledrie pakten zij mijn man beet. Zij trokken echt op een grove manier aan hem, alsof hij een grote misdaad had begaan.

Op uw vraag hoe ik zag dat mijn man niet wilde meewerken, antwoord ik u dat dit duidelijk bleek uit de lichaamstaal van mijn man. Hij probeerde met zijn benen op de dezelfde plaats te blijven en leunde wat naar achteren. De anderen probeerden hem juist naar voren te trekken.

(…)

U vraagt wat ik kan verklaren over het feit dat de politieambtenaar mijn man niet de gelegenheid gaf om zijn verhaal te doen. Ik kon dit natuurlijk niet horen, maar ik zag dat mijn man bij die ambtenaar stond en dat die ambtenaar direct tegen hem praatte.

Wanneer de mobiele telefoon werd beschadigd weet ik niet. Ik zag dat mijn man grof werd aangepakt aan kraag en kleren, en werd meegesleurd als een misdadiger. Maar ik weet niet op welke manier de telefoon werd beschadigd.

In het bureau heb ik geen alcohol geroken en bij de ambtenaar heb ik ook geen alcohol geroken, want ik heb niet met deze man gesproken."

Achtergrond

Wetboek van Strafvordering (Sv)

Artikel 27, eerste lid:

"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Artikel 53:

"1. In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.

2. In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.

3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid."

Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

Artikel 2:

"1. Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), worden op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties opgelegd. Voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten.

2. Als gedragingen in de zin van het eerste lid worden niet beschouwd die gedragingen waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.

3. Voor elke gedraging bepaalt de in het eerste lid bedoelde bijlage de aan de Staat te betalen geldsom. Deze geldsom kan niet meer zijn dan zevenhonderdvijftig gulden per gedraging.

4. De in het derde lid bedoelde geldsom wordt voor personen die ten tijde van de gedraging nog geen zestien jaar oud waren, gehalveerd.

5. De in het eerste lid bedoelde bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd. Deze algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

6. Een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het vijfde lid, wordt vastgesteld op voordracht van Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat."

Artikel 3:

"1. Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.

2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt.

3. De officier van justitie in het arrondissement waar de in het eerste lid bedoelde ambtenaren optreden, houdt toezicht op de wijze waarop zij van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken. Hij kan daaromtrent beleidsregels vaststellen. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het toezicht op de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde ambtenaren van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken en de intrekking van die bevoegdheid.

4. Het College van procureurs-generaal houdt toezicht op de bij deze wet geregelde handhaving van verkeersvoorschriften. Het geeft daartoe bevelen aan de hoofden van de arrondissementsparketten."

Artikel 5:

"Indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, tweede lid, de administratieve sanctie opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Daarbij wordt hij gewezen op het bepaalde in artikel 8."

Artikel 34:

"1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:

a. hij die niet voldoet aan vordering van een krachtens artikel 3, eerste lid, aangewezen toezichthouder;

b. hij die de gegevens waarop de in het eerste lid bedoelde vordering betrekking heeft, onjuist opgeeft;

c. hij die niet voldoet aan de in artikel 30 omschreven verplichting.

2. Het strafbare feit is een overtreding."

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:13:

"Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is."

Artikel 5:16:

"Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen."

Artikel 5:20:

"1. Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit."

Instantie: Beheerder regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Agressieve manier van benaderen, mogelijk alcoholgebruik van politieambtenaar en onvoldoende aandacht besteed aan uitleg over hetgeen is voorgevallen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Geschreeuwd naar verzoeker .

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Beheerder regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Het gebruik van geweld bij overbrenging naar politiebureau.

Oordeel:

Gegrond