Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 6 juli 2000:
1. hem niet in de gelegenheid hebben gesteld zijn rijbewijs op te halen om aan te tonen dat zijn rijbewijs niet was ingevorderd;
2. zijn auto zonder grond in beslag hebben genomen;
3. zijn auto, die in beslag was genomen, hebben gebruikt om een persoon weg te brengen zonder dat verzoeker daartoe toestemming had gegeven.
Beoordeling
I. Inleiding
Verzoeker is op 6 juli 2000 door ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland aangehouden ter zake van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (zie Achtergrond, onder 3.) en overgebracht naar het politiebureau. Aangezien verzoeker zijn rijbewijs niet kon laten zien, en de politieambtenaren ervan uitgingen dat verzoekers rijbewijs op 26 april 2000 was ingevorderd en er sprake was van recidive, werd verzoekers auto door de politie in beslag genomen. Volgens verzoeker was zijn rijbewijs niet ingevorderd, maar had hij zijn rijbewijs op zijn bureau laten liggen.
II. Ten aanzien van het rijbewijs
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de betrokken politieambtenaren hem niet in de gelegenheid hebben gesteld zijn rijbewijs op te halen om aan te tonen dat zijn rijbewijs niet was ingevorderd. Volgens verzoeker heeft hij tot driemaal toe tegen de politieambtenaren Z. en D. gezegd dat hij wel een rijbewijs had en aangeboden het rijbewijs op te halen.
2. Uit de verklaring van politieambtenaar D. blijkt dat verzoeker naar zijn rijbewijs is gevraagd (zie Bevindingen, onder C. 4.). Verzoeker heeft daarop geantwoord dat dit op zijn werk lag. D. en haar collega Z. hebben daarop tegen verzoeker gezegd dat hij zijn rijbewijs naar het politiebureau mocht laten brengen. D. kon zich niet meer herinneren hoe verzoeker hierop reageerde. Volgens D. zei verzoeker dat dit niet mogelijk was, of dat hij dat niet wilde. Voorts zou verzoeker tijdens het verhoor nogmaals in de gelegenheid zijn gesteld zijn rijbewijs te laten brengen. Verzoeker wilde echter niet meewerken en wilde verder niets meer verklaren, aldus D.
Uit de verklaring van politieambtenaar Z. volgt dat zij aan verzoeker gevraagd heeft hoe het zat met zijn rijbewijs (zie Bevindingen, onder C. 4.). Verzoeker heeft haar daarop geantwoord dat zijn rijbewijs op de zaak lag. Z. heeft verzoeker vervolgens gevraagd of iemand het rijbewijs naar het politiebureau kon komen brengen. Verzoeker vertelde dat dit niet mogelijk was. Nadat Z. verzoeker had meegedeeld dat volgens het computersysteem zijn rijbewijs zou zijn ingevorderd, ontkende verzoeker dat.
Op de vraag van Z. of iemand misschien zijn rijbewijs kon gaan halen, daarbij duidende op de medepassagier in verzoekers auto die op dat moment ook op het bureau aanwezig was, zei verzoeker wederom dat dit niet mogelijk was. Vervolgens had Z. verzoeker gevraagd of het mogelijk was om samen met hem naar zijn bureau te gaan om het rijbewijs op te halen. Ook dat was niet mogelijk. Op de vraag van Z. waarom dit niet mogelijk was, gaf verzoeker geen duidelijk antwoord, aldus Z.
Verder blijkt uit de verklaring van Z. dat op het moment dat verzoeker werd heengezonden, hij zelf is begonnen over zijn rijbewijs. Hij vertelde dat het niet was ingevorderd. Z. heeft hem vervolgens geconfronteerd met het feit dat hij even daarvoor niets daarover wilde verklaren. Verzoeker wilde dat nu opeens wel. Z. heeft hem vervolgens gezegd dat het nu te laat was omdat hij daar voordien alle gelegenheid toe had gekregen.
3. Gelet op de over en weer - van verzoeker en van politiezijde - verstrekte inlichtingen is niet onomstotelijk komen vast te staan dat verzoeker in de gelegenheid is gesteld om zijn rijbewijs te (laten) halen. De politieambtenaren Z. en D. verklaren dat verzoeker hiertoe wel in de gelegenheid is gesteld. Verzoeker blijft echter bij zijn stelling dat de politieambtenaren hem hiertoe niet in de gelegenheid hebben gesteld.
4. Gelet op het feit dat de lezing van de betrokken politieambtenaren lijnrecht staat tegenover de lezing van verzoeker, de verklaringen van de betrokken politieambtenaren zijn niet vastgelegd in het mutatieregister, en overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan de lezing van verzoeker aannemelijker is dan die van de betrokken ambtenaren, onthoudt de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel.
III. Ten aanzien van inbeslagname van de auto
1. Verzoeker klaagt er verder over dat de politieambtenaren zijn auto zonder grond in beslag hebben genomen.
2. Volgens de politie is de auto van verzoeker in beslag genomen omdat volgens de politie het rijbewijs van verzoeker op 26 april 2000 was ingevorderd en uit de ademanalyse was gebleken dat er sprake was van recidive. Het ademanalyseonderzoek heeft uitgewezen dat het ademalcoholgehalte van verzoeker op 6 juli 2000 260 ug/l bedroeg.
3. Volgens de politie is verzoeker op 26 april 2000 omstreeks 02.00 uur 's nachts aangehouden ter zake van overtreding van artikel 8 WVW 1994. Hierbij zou door verzoeker geweigerd te zijn te blazen op het ademanalyseapparaat. Naar aanleiding van deze weigering is verzoekers rijbewijs ingevorderd. Op 26 april 2000, tijdens kantooruren, is door justitie het rijbewijs teruggegeven aan verzoeker.
Uit de verklaring van politieambtenaar Z. blijkt dat zij naar aanleiding van de aanhouding van verzoeker ter zake van overtreding van artikel 8 WVW 1994 op 6 juli 2000 op het politiebureau in het computersysteem heeft gekeken om te onderzoeken of de door verzoeker opgegeven naam juist was en of verzoeker wel in het bezit was van een geldig rijbewijs. Z. heeft in het computersysteem een invorderingsdatum vermeld zien staan bij het rijbewijs van verzoeker, te weten 26 april 2000. De aanduidingen in het computersysteem waren haar echter niet duidelijk. Ook haar collega's zouden de verschillende aanduidingen niet helemaal hebben begrepen, aldus Z. Om meer zekerheid te krijgen heeft Z. vervolgens met de verkeerspolitie gebeld. Nadat de verkeerspolitie het een en ander nader had onderzocht, heeft de verkeerspolitie Z. meegedeeld dat het rijbewijs van verzoeker inderdaad was ingevorderd. Politieambtenaar D. merkt in haar verklaring op dat uit de computer niet viel op te maken waar het rijbewijs van verzoeker zich op dat moment bevond. Volgens D. is die avond aan meerdere collega's gevraagd om de tekst op het computerscherm te interpreteren, en is zelfs de verkeerspolitie nog gebeld.
4. Ten aanzien van het in beslag nemen van voorwerpen bepaalt artikel 94, lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv) dat alle voorwerpen voor beslag vatbaar zijn, die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36 e van het Wetboek van Strafrecht, aan te tonen. Voorts zijn ingevolge artikel 94 lid 2 Sv vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen (zie Achtergrond, onder 2.).
Ingevolge de Aanwijzing inbeslagneming bij verkeersdelicten kan een auto in beslag worden genomen indien uit de alcoholcontrole is gebleken dat het ademalcoholgehalte hoger is dan 570 mg/l uitgeademde lucht, of dat bij het ontbreken van dit onderzoek een ernstig vermoeden bestaat van een zodanig ademalcoholgehalte, dan wel bij overtreding van artikel 163, lid 2, 6 of 8 WVW 1994 en bij tweemaal recidive binnen de vijf daaraan voorafgaande jaren terzake van artikel 8, 163 en/of 175 lid 2 WVW 1994, dan wel dat bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid is ontzegd tot het besturen van een motorrijtuig. (zie Achtergrond, onder 4.).
5. Tijdens de alcoholcontrole op 6 juli 2000 is gebleken dat er bij verzoeker sprake was van een ademalcoholgehalte van minder dan 570 mg/l/uitgeademde lucht. Weliswaar is verzoeker reeds eerder, te weten op 26 april 2000, aangehouden wegens overtreding van artikel 8 WVW 1994, maar niet is gebleken dat er sprake is geweest van tweemaal recidive binnen de vijf daaraan voorafgaande jaren terzake van artikel 8, 163 en/of 175 lid 2 WVW 1994 dan wel dat er sprake was van overtreding van artikel 163, lid 2, 6 of 8 WVW 1994 (zie Achtergrond, onder 3.). Ook is aan verzoeker niet bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd.
Gelet op het vorenstaande kan dan ook niet worden gesteld dat op het moment van inbeslagname van verzoekers auto op 6 juli 2000 zich een situatie heeft voorgedaan zoals neergelegd in de Aanwijzing inbeslagneming bij verkeersdelicten. Dit houdt in dat de politie niet bevoegd was tot het in beslag nemen van verzoekers auto.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat het op grond van artikel 164, lid 7 WVW 1994 wel mogelijk was geweest in de onderhavige zaak de auto in bewaring te nemen (zie Achtergrond, onder 3.), mits aan de voorwaarden, zoals neergelegd in lid 7, zou zijn voldaan.
IV. Ten aanzien van het gebruik maken van verzoekers auto
1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de betrokken politieambtenaren zijn auto, die in beslag was genomen, hebben gebruikt om een persoon weg te brengen zonder dat verzoeker daartoe toestemming had gegeven. Volgens verzoeker is dit gezien door een getuige. Deze getuige is mevrouw Q. Mevrouw Q bevond zich in de auto van verzoeker op het moment dat de politie verzoeker staande hield in het kader van de alcoholcontrole.
2. Volgens de betrokken politieambtenaren hebben zij verzoekers auto niet gebruikt om daarmee iemand weg te brengen. Wel is verzoekers auto, met daarin zijn medepassagier mevrouw Q, door politieambtenaar H. van de plaats van aanhouding overgebracht naar het politiebureau. Hiertoe is besloten omdat de auto naar de opvatting van de aanwezige politieambtenaren op de betreffende plek niet kon achterblijven. Dit om het risico van openbreken van de auto te vermijden alsmede omdat men mevrouw Q niet op de plaats van aanhouding in de auto wilde achterlaten.
3. Verzoeker heeft aan de politie, ondanks het uitdrukkelijk verzoek van de politie, geen verklaring van mevrouw Q overgelegd waaruit zou blijken dat zij gezien heeft dat de politie met verzoekers auto iemand heeft weggebracht. Wel is gebleken dat verzoekers auto door de politie naar het politiebureau is gereden. Gelet op het feit dat de politie hiertoe is overgegaan om te voorkomen dat verzoekers auto eventueel zou kunnen worden opengebroken en om verzoekers medepassagier daar niet zomaar in de auto achter te laten, kan niet worden gesteld dat de politie te dien aanzien onzorgvuldig heeft gehandeld. Nu niet is gebleken dat de politie de auto van verzoeker verder heeft gebruikt om er iemand (anders) mee weg te brengen, kan de politie op dit punt geen verwijt worden gemaakt.
Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is gegrond; behoudens ten aanzien van het gebruik maken van verzoekers auto; op dit punt is de klacht niet gegrond.
Ten aanzien van het verzoeker niet in de gelegenheid stellen zijn rijbewijs te (laten) halen, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
Onderzoek
Op 12 september 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.
Nadat verzoeker op 7 november 2000 nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoeker maakte van die gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker is op 6 juli 2000 door ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland aangehouden ter zake van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet (zie Achtergrond, onder 3.) en overgebracht naar het politiebureau. Aangezien verzoeker zijn rijbewijs niet kon laten zien, en de politieambtenaren ervan uitgingen dat verzoekers rijbewijs op 26 april 2000 was ingevorderd alsmede dat er sprake was van recidive, werd verzoekers auto door de politie in beslag genomen.
2. Verzoeker was het niet eens met de inbeslagname van zijn auto op 6 juli 2000. Bij brief van 20 juli 2000 diende verzoeker hierover een klacht in bij de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland. In zijn brief merkte hij het volgende op:
"…Hierbij dienen wij een klacht in wegens de inbeslagname van de personenauto op 6 juli jl. op grond van onjuiste gegevens in de computer, namelijk de blokkade op mijn rijbewijs. Hiertoe had de politieambtenaar het recht niet.
Tot driemaal toe heb ik op 6 juli uitdrukkelijk aan de ambtenaar en haar collega verklaard dat ik wel over mijn rijbewijs beschik, hetgeen ook moge blijken uit het feit dat mijn oude rijbewijs verlengd is in de periode die in de computer, ook nu nog als zijnde "in beslag genomen" staat geregistreerd. Bovendien hebben wij aangeboden het rijbewijs even te halen om het te tonen, doch daartoe wilden zij ons de gelegenheid niet geven. Wij hebben kunnen constateren dat op deze bewuste avond anderen die werden aangehouden wel in de gelegenheid werden gesteld om hun rijbewijs op te halen en dit ook deden.
Op 7 juli jl. zijn wij naar de stadsdeelraad Amsterdam Zuidoost gegaan en hebben wij een uitdraai kunnen zien waarop de registratie van blokkade van het rijbewijs nog steeds niet was gecorrigeerd.
Omdat de ambtenaren kennelijk veel moeite hadden de aantekeningen in de computer te begrijpen werd ik vastgehouden van 21.15 tot 23.30 uur. Ook hierna viel niet met hen te praten en waren alle beslissingen al genomen. Wij hebben sterk het vermoeden dat opnieuw de rancune wegens eerdere procedures die wij voerden tegen het politieoptreden van onder meer agent S., welke procedures wij konden afsluiten met een schadevergoeding, de besluitvorming hebben beïnvloed. Ook deze avond was agent S. hier weer bij aanwezig.
Omdat ik niet over mijn auto kon beschikken heb ik voor 7 juli alle afspraken moeten wijzigen en de klandizie van een klant verloren welke klant hiervoor uit San Francisco is overgekomen teneinde een woning te kunnen huren. Deze gemiste kans betekent een inkomstenderving van ƒ 6.909,- aangezien ik mijn klant heb moeten overdragen aan een collega/concurrent. Thans blijkt dat de betreffende cliënt inderdaad de aangeboden woning heeft gehuurd.
Onze eis is derhalve een minimale schadevergoeding van ƒ 6.909,- te vermeerderen met eventuele proceskosten. Tenslotte eisen wij dat de foutieve vermelding nu eindelijk gecorrigeerd wordt en voor één van mijn vertegenwoordigers controleerbaar zal zijn…"
3. Bij brief van 23 augustus 2000 diende verzoeker bij de Commissie voor de Politieklachten een aanvullende klacht in. In zijn brief liet hij de Commissie het volgende weten:
"…Mij is bekend geworden dat na inbeslagname van de autosleutels etc. de auto door agenten van bureau Remmerdenplein is gebruikt. Waartoe zij mijn auto hebben gebruikt doet mijns inziens niet ter zake; het is in mijn opvatting onbehoorlijk en onjuist. Ik heb voor dat gebruik geen toestemming gegeven en ben evenmin door de gebruiker in kennis gesteld. Ik durf er nog niet aan te denken wat de eis tot schadevergoeding had moeten zijn indien er tijdens die rit iets gebeurd zou zijn…"
4. De Commissie voor de Politieklachten deelde verzoeker schriftelijk op 30 augustus 2000 mee:
"…Met betrekking tot de aanvulling op uw klacht van 20 juli 2000 kan ik u meedelen dat ik deze heden naar de politie heb doorgestuurd met het verzoek deze te betrekken bij de behandeling van de klacht. In uw klacht van 20 juli 2000 heeft inspecteur C. (…) de Commissie bericht dat de afhandeling van uw klacht enige vertraging heeft opgelopen in verband met vakantie. Ik heb van de inspecteur begrepen dat u een afspraak met de politie heeft in verband met uw klacht op 5 september a.s. om 13.00 uur…"
5. De inspecteur van politie C. deelde verzoeker op 12 september 2000 schriftelijk het volgende mee:
"…Naar aanleiding van het persoonlijke gesprek d.d. 5 september 2000 deel ik u mede dat de bemiddeling van uw klacht niet geheel geslaagd is.
Door ondergetekende is samen met u de klacht doorgenomen.
De collega's Z. en D. verklaren dat u in de gelegenheid bent gesteld om uw rijbewijs te laten brengen/halen. U stelt dat u niet in de gelegenheid bent gesteld uw rijbewijs te brengen/halen.
Derhalve is door mij de klacht, ter verdere afhandeling, verzonden naar de Commissie voor de Politieklachten…"
B. Standpunt verzoeker
1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht en naar zijn hiervoor onder A. FEITEN opgenomen brieven.
2. In zijn verzoekschrift van 8 september 2000 merkte verzoeker onder meer nog op:
"…Bijgaand zenden wij u enige correspondentie toe over een aantal klachten. Wij zijn van mening dat de commissie voor de politieklachten niet onafhankelijk is en ten onrechte de klachtbehandeling schorst. De door haar genoemde situatie van art. 13 van de Klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland doet zich namelijk niet voor.
Ik heb op dinsdag 5 september nog een gesprek gehad met mevrouw C. van politiebureau Flierbosdreef te Amsterdam en van haar vernomen dat de betrokken agente nu beweert dat zij mij op 6 juli jl. wel in de gelegenheid heeft gesteld om mijn rijbewijs te tonen. Ik heb herhaaldelijk gezegd dat ik wel over mijn rijbewijs beschik maar de agente wilde er niet van weten omdat: "De computer gaf haar aan dat ik niet over mijn rijbewijs beschik." Het is daarom ook niet geloofwaardig dat deze agente nu beweert, om haar straatje schoon te vegen, dat zij ons wel in de gelegenheid heeft gesteld het rijbewijs te komen tonen. Deze vuile leugen accepteren wij geenszins want hier gaan we weer. De overheid moet middels leugen en bedrog haar foutieve handelen rechtvaardigen. De overheid of haar ambtenaar mag weer liegen en bedriegen op ambtseed notabene. Dat hebben wij al vaker meegemaakt met hulpofficieren van justitie en andere agenten en is onacceptabel…"
C. Standpunt korpsbeheerder
1. In reactie op verzoekers klacht deelde de korpsbeheerder de Nationale ombudsman in een brief van 11 april 2001 het volgende mee:
"…Met betrekking tot de klacht van de heer B. (verzoeker; N.o.) blijf ik bij mijn oordeel dat is gebaseerd op het advies van de Commissie voor de Politieklachten.
Voor de motivering verwijs ik u naar de argumenten en overwegingen in het betreffende advies…"
2. Bijgevoegd was het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland van 4 april 2001. Dit advies luidt als volgt:
"…De klacht
Klager (verzoeker; N.o.) is op 6 juli 2000 staande gehouden voor een alcoholcontrole. Hij moest mee naar bureau Flierbosdreef voor een ademanalyse. Later is hij overgebracht naar bureau Remmerdenplein. Klager had zijn rijbewijs niet bij zich. Hij bood aan dat te halen, maar dat wilden de politieambtenaren hem niet toestaan.
Omdat de politieambtenaren ten onrechte meenden dat klagers rijbewijs was ingevorderd, werd zijn auto in beslag genomen. Na de inbeslagname is de auto zonder de toestemming van klagers gebruikt door agenten van bureau Remmerdenplein. Klagers eisen schadevergoeding.
De procedure
Klagers op 20 juli 2000 gedateerde klacht is op 25 juli 2000 binnengekomen bij de Commissie voor de Politieklachten. Op 25 juli 2000 heeft de Commissie de politie verzocht om de klacht te bemiddelen. Op 24 augustus kwam er een aanvulling op de klacht binnen. Deze is op 30 augustus 2000 naar de politie gezonden om te betrekken bij de afhandeling van de klacht van 20 juli 2000. De Commissie ontving op 13 november 2000 de op 4 september 2000 gedateerde rapportage van inspecteur C. Deze heeft op 22 augustus (telefonisch) en op 5 september (in een persoonlijk gesprek) de klacht met klager besproken.
Omdat de Commissie de rapportage onvolledig vond, heeft de secretaris van de Commissie contact opgenomen met het bureau Remmerdenplein. Haar bleek toen dat een wezenlijk onderdeel van de rapportage, een op 25 oktober 2000 gedateerd onderzoeksrapport van inspecteur V., ten onrechte niet aan de Commissie was doorgezonden. Op 8 januari 2001 kreeg de Commissie alsnog de beschikking over dit rapport. Uit dit rapport bleek dat inspecteur V. op 27 september 2000 met klager heeft getelefoneerd. Deze gaf toen te kennen dat hij niet naar bureau Remmerdenplein wilde komen en dat hij V. 'niet verder wilde helpen'. Hij was ook niet bereid de naam te noemen van de getuige die had gezien dat agenten van bureau Remmerdenplein na de inbeslagname gebruik hadden gemaakt van zijn auto.
Hierop heeft de inspecteur op 4 oktober 2000 adspirant-agent D. en agent Z. gehoord en op 11 oktober 2000 agent Ho. en brigadier S.
Op 23 oktober 2000 heeft V. telefonisch contact gezocht met klager en hem uitgenodigd voor een gesprek om hem te confronteren met de verklaringen van de politieambtenaren. Klager had hier geen zin in.
In zijn rapportage maakt inspecteur V. melding van een proces-verbaal van bevindingen van agent H. dat in kopie bij zijn rapportage zou zijn gevoegd. Omdat de Commissie dit proces-verbaal niet bij de stukken aantrof, heeft zij op 16 januari 2001 de politie verzocht dit proces-verbaal plus de processen-verbaal en mutaties die betrekking hebben op de gebeurtenis waarover geklaagd wordt alsnog toe te sturen. Op 12 februari 2001 heeft de Commissie deze stukken ontvangen.
Op dezelfde dag ontving de Commissie het op 3 februari 2001 gedateerde schriftelijk wederhoor van klager. Hij wijst er in zijn brief onder meer op dat het proces-verbaal van agent H. ook in de hem toegezonden stukken ontbreekt. Dit proces-verbaal is klager op 23 maart 2001 door de Commissie toegezonden.
In zijn wederhoor noemde klager ook de naam van de getuige die gezien had dat na de inbeslagname klagers auto door agenten van bureau Remmerdenplein was gebruikt. Dit zou de andere klager, zijn vriendin mevrouw G., zijn geweest. Klager is op 23 maart 2001 gevraagd om de getuigenverklaring te leveren bestaande uit de concrete waarnemingen van de getuige omtrent het tijdstip en de plaats van het gebruik van de auto en het signalement van de besturende politieambtenaar en andere gegevens die van belang kunnen zijn bij de beoordeling van het beklaagde politieoptreden. Klager heeft echter niet gereageerd.
De ontvankelijkheid
Ingevolge artikel 14 van de Klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland is de klager niet ontvankelijk indien de klacht betrekking heeft op een besluit waartegen bezwaar of beroep openstaat of heeft opengestaan (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.).
Tegen de inbeslagname van de auto, die blijkens het proces-verbaal op basis van artikel 94 Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden, heeft beklag opengestaan krachtens artikel 552a Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.). De Commissie zal zich derhalve niet uitspreken over de rechtmatigheid van de inbeslagname en zich in haar oordeel beperken tot de overige aspecten van het politieoptreden.
De feiten
Op de avond van 6 juli 2000 is klager om 21.30 uur bij een alcoholcontrole aangehouden en in een politiebusje overgebracht naar bureau Flierbosdreef. Hij had zijn rijbewijs niet bij zich.
Volgens klager heeft hij tot drie maal toe tegen de politieambtenaren D. en Z. gezegd dat hij wel een rijbewijs had en heeft hij aangeboden dit even op te halen. Hiertoe kreeg hij echter niet de gelegenheid.
De betrokken politieambtenaren verklaren dat zij meermalen tegen klager hebben gezegd dat hij zijn rijbewijs mocht laten brengen maar dat hij dit niet wilde. De politieambtenaren hebben dit onafhankelijk van elkaar verklaard en hierover een gedetailleerde verklaring afgelegd. De Commissie heeft geen reden om aan deze verklaringen te twijfelen en volgt daarom op dit punt de lezing van de politie. Op dit punt is de klacht dan ook feitelijk ongegrond.
Terwijl de ademanalyse plaatsvond probeerde agent Z. in de computersystemen na te gaan of klager wel beschikte over een geldig rijbewijs. In het HKS/NSIS systeem zag zij dat er bij de gegevens omtrent het rijbewijs een invorderingsdatum was vermeld.
In X-Pol zag zij vervolgens dat klager op die invorderingsdatum had geweigerd mee te werken aan een ademanalyse. De politieambtenaar vermoedde dat er met het rijbewijs iets aan de hand was maar besloot het verdere onderzoek op bureau Remmerdenplein te doen, waar klager na de ademanalyse naar toe zou worden gebracht.
Op bureau Remmerdenplein is agent Z. verder gaan zoeken in het computersysteem. Zij haalde er een aantal collega's bij om te overleggen. Ook deze begrepen de aanduidingen in het systeem niet goed, maar samen kwamen zij tot de conclusie dat het rijbewijs was ingevorderd.
Om meer zekerheid te krijgen belde agent Z. met de Verkeerspolitie. Die deelde haar mee dat het rijbewijs inderdaad was ingevorderd.
Hierna heeft de betrokken politieambtenaar overlegd met de inspecteur van dienst. Na dit overleg heeft zij besloten om gelet op de recidive en gelet op het feit dat het rijbewijs was ingevorderd de auto van klager in beslag te nemen.
Agent Z. heeft de zaak vervolgens overgedragen aan de nachtdienst en aan die medewerkers gevraagd ervoor te zorgen dat degenen die de volgende ochtend dienst hadden de kwestie met het rijbewijs verder zouden uitzoeken. Tijdens kantooruren is het immers makkelijker informatie te achterhalen.
De volgende ochtend heeft agent Z. nog van haar huis naar het bureau gebeld om te vragen hoe het onderzoek naar het rijbewijs was afgelopen. Toen bleek dat het rijbewijs inderdaad op 26 april 2000 was ingevorderd maar diezelfde dag ook was teruggegeven.
De auto is op 7 juli 2000 om 12.10 uur aan klager teruggegeven.
Het is de bevoegdheid van het openbaar ministerie om te registreren of, en zo ja, wanneer een rijbewijs dat was ingevorderd, is teruggegeven. Blijkens informatie van het parket van de officier van justitie te Amsterdam is het zeer onwaarschijnlijk dat de datum van de beslissing dat het rijbewijs aan klager zou worden teruggegeven, niet direct in het NSIS systeem is gemuteerd. De verklaring van Z. dat zij op 6 juli 2000 het NSIS systeem heeft geraadpleegd, maar dat zij niet heeft kunnen achterhalen of het rijbewijs aan klager was teruggegeven, staat hier echter lijnrecht tegenover. Daarbij komt dat hoofdagent P. pas op 7 Juli 2000 onder andere van het openbaar ministerie heeft vernomen dat het rijbewijs inderdaad op 26 april 2000 was teruggegeven aan klager. Klager verklaart voorts dat hij - nadat hij op 3 mei 2000 zijn rijbewijs had opgehaald - op 4 mei naar de stadsdeelraad Amsterdam Zuid-Oost is gegaan om zijn rijbewijs te verlengen. Het stadsdeel deelde hem toen mee dat zijn nieuwe rijbewijs niet werd vrijgegeven omdat er een 'blokkade' in de computer zou zitten.
Deze verklaringen in onderlinge samenhang doen vermoeden dat er geen datum van teruggave in de computer geregistreerd stond. De Commissie ziet zich echter geconfronteerd met twee verklaringen die tegenover elkaar staan. Zij heeft geen reden om de ene verklaring aannemelijker te achten dan de andere, dus is zij niet in staat een oordeel te geven over het politieoptreden op dit punt.
Ten slotte klaagt klager er ook over dat de auto na overbrenging naar het politiebureau Remmerdenplein door agenten van dat bureau is gebruikt. Blijkens onderzoek door de politie is daarvan niet gebleken. Klager heeft verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd die dit klachtonderdeel nader onderbouwen. De klacht is op dit punt feitelijk ongegrond.
Het advies
De Commissie adviseert u om klager niet ontvankelijk te verklaren in zijn klacht voor zover deze gaat over de inbeslagname van de auto. Zij adviseert u de klacht betreffende onrechtmatig gebruik van de auto ongegrond te verklaren en u niet in staat te achten tot een oordeel betreffende de registratieproblematiek."
3. Bijgevoegd was verder een schrijven van de inspecteur van politie C. van 4 september 2000 aan het klachtensecretariaat van het hoofdbureau van politie. Dit schrijven luidt als volgt:
"…Naar aanleiding van de klacht van de heer B. d.d. 20 juli 2000 is door mij een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is gebleken:
Op 26 april 2000 omstreeks 02.00 uur `s nachts is de heer B. aangehouden ter zake overtreding van artikel 8 WVW (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.). Hierbij is door de heer B. geweigerd te blazen op ademanalyse apparaat. Naar aanleiding van deze weigering is het rijbewijs van de heer B. ingevorderd. Op 26 april 2000, tijdens kantooruren, is door justitie het rijbewijs teruggegeven aan de heer B.
In de rijbewijsgegevens welke opvraagbaar zijn via de Rijksdienst voor het Wegverkeer is door de afdeling verkeersdienst aangegeven dat het rijbewijs is ingevorderd op 26 april 2000 en is teruggegeven op 26 april 2000.
Op donderdag 06 juli 2000 te 21:30 uur werd een algehele verkeerscontrole gehouden op de Meerkerkdreef te Amsterdam. Hierbij wordt de heer B. als verdacht van artikel 8 van de Wegenverkeerswet aangehouden te 21:32 uur.
Na te zijn voorgeleid volgt het ademanalyse onderzoek dat 260 ug/l bedroeg. Een proces-verbaal ter zake overtreding van artikel 8 wordt opgemaakt. De heer B. kan zijn rijbewijs niet op eerste vordering tonen. Tijdens het controleren van de rijbewijs gegevens, in de computer, ziet collega Z. dat bij het rijbewijs twee maal de datum 26 april 2000 staan, bij de invordering en de teruggave. Hierop neemt ze contact op met de verkeersdienst. Daar wordt haar medegedeeld dat de man mogelijk zijn rijbewijs nog moet inleveren.
Nadat Z. in het bijzijn van haar collega D., de heer B. met het ingevorderde rijbewijs confronteert, deelt de heer B. haar mede dat hij wel in het bezit is van een rijbewijs.
Z. vraagt hem of iemand het rijbewijs kan komen brengen. Als de heer B. mededeelt dat dit niet mogelijk is omdat niemand bij de sleutels kan, biedt Z. aan de sleutels te (laten) halen om zijn rijbewijs te laten zien. De heer B. deelt mede dat dit niet mogelijk is.
Op grond van overtreding van artikel 8 en het rijden met een ingevorderd rijbewijs wordt de auto van de heer B. in beslag genomen. Na te zijn verhoord, waarbij de heer B. geen verklaring wenste af te leggen, is de heer B. op 06 juli 2000 te 23:50 uur heengezonden. Op 07 juli 2000 te 12:10 uur is, na overleg met (…) het voertuig teruggegeven aan de heer B.
Op 22 augustus 2000 heeft ondergetekende telefonisch contact met de heer B. gehad. Op 5 september 2000 heeft ondergetekende een persoonlijk gesprek gehad met de heer B. Tijdens het persoonlijke gesprek is de heer B. medegedeeld dat ten aanzien van de registratie van zijn rijbewijs, hij contact op kan nemen met de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Tevens is hem medegedeeld dat mocht er schadevergoeding worden uitbetaald, dit geschiedt door het NV Verzekeringsbedrijf te Amsterdam. Beide adressen zijn de heer B. tevens schriftelijk medegedeeld.
Met de heer B. is de gehele klacht doorgenomen.
De heer B. stelt dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn rijbewijs te tonen. De collega's Z. en D. verklaren ieder voor zich dat de heer B. wel in de gelegenheid is gesteld om zijn rijbewijs te (laten) halen. Derhalve is de bemiddeling niet (geheel) geslaagd.
Door mij is de heer B. schriftelijk op de hoogte gesteld van de niet geslaagde bemiddeling…"
4. Voorts was bijgevoegd het rapport van hoofdinspecteur van politie V., op 25 oktober 2000 opgemaakt naar aanleiding van verzoekers klacht. Dit rapport luidt als volgt:
"…In de brief verzoekt de Commissie deze klacht te betrekken bij de afhandeling van de klacht van de heer B., gedateerd 20 juli 2000. Aan dit verzoek kan niet geheel worden voldaan, aangezien de rapportage daaromtrent (een niet geheel geslaagde bemiddeling) reeds naar de Commissie was gezonden.
De heer B. klaagt erover dat - na inbeslagname van de sleutels van zijn auto - de auto door agenten van het bureau Remmerdenplein is gebruikt, terwijl toestemming van de heer B. ontbrak; evenmin was hij door de gebruiker in kennis gesteld. Het gestelde in de 3e en 4e alinea van de brief van de heer B. heeft geen betrekking op de klacht over medewerkers van het wijkteam Remmerdenplein en wordt daarom niet in de behandeling meegenomen.
Zijn eerdere klacht had onder meer betrekking op de inbeslagname van zijn auto, op het vasthouden van hem (daar de politieambtenaren moeite hadden de aantekeningen in de computer te begrijpen), terwijl de heer B. voorts aangeeft dat hij schade heeft geleden toen hij niet over zijn auto kon beschikken.
Telefonisch contact met klager B.
Op woensdag 27 september 2000, omstreeks 09.00 uur, heb ik telefonisch contact gezocht met de heer B., met de bedoeling hem uit te nodigen voor een nader gesprek inzake zijn klacht. De heer B. verklaarde mij niet bereid te zijn naar het politiebureau Remmerdenplein te komen en deelde mij onder meer mede:
• wat er gebeurd is ik aan de betrokken politiemensen moet vragen;
• wie er in de auto heeft gereden ik ook aan de betrokken politiemensen moet vragen
• dat hij nu niet wil zeggen wie heeft gezien dat de politie er in heeft gereden, maar dat het een bevriende relatie betreft en dat de identiteit in een later stadium wellicht wordt verstrekt
• hij mij nu niet verder wilde helpen
• hij zich eerder in de vingers gesneden heeft door openhartig te zijn
• het allemaal samenhangt met de klacht van toen tegen S.
• hij slechte ervaringen heeft en vindt dat er gelogen wordt, en dat het er dan ook niet toe doet wat hij zegt.
Naar aanleiding van bovenstaande heb ik besloten om de betrokken politieambtenaren te horen en vervolgens B. opnieuw in de gelegenheid te stellen een verklaring af te leggen.
Verklaring adspirant-agent D.
Op woensdag 4 oktober 2000, omstreeks 13.15 uur, hoorde ik in het politiebureau Remmerdenplein de adspirant-agent van politie D., (…). Zij verklaarde:
'Op donderdag 6 juli 2000, omstreeks 21.20 uur, was ik, in uniform gekleed, belast met een verkeerscontrole op de (…) te Amsterdam. Veel verkeer, komende uit de richting van de (…) en gaande in die van de (…) werd gecontroleerd.
Op dat moment kwam een witte Mercedes aanrijden en ik zag dat de bestuurder van deze auto nog voor het viaduct omkeerde en de andere kant ging oprijden. Kennelijk wilde deze bestuurder zich aan de controle onttrekken. Een motorrijder van het wijkteam ging deze auto achterna en geleidde de bestuurder naar de plaats van de verkeerscontrole. De collega Z. sprak de bestuurder aan. Z. vroeg het ademanalyseapparaat, dat ik vervolgens aan haar gaf. Z. vertelde mij dat de bestuurder rook naar alcohol en ze liet hem blazen. Ik weet niet meer wat de indicatie was, maar de bestuurder had gedronken en werd aangehouden als verdacht van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank (artikel 8 Wegenverkeerswet).
De bestuurder gedroeg zich netjes en geïnteresseerd. In een politiebus is de man overgebracht naar het bureau Flierbosdreef. Z. reed en ik zat bij de verdachte achterin. De auto van de verdachte bleef achter op de plaats waar de verkeerscontrole plaatsvond. De verdachte was in gezelschap van een vrouw, die in de auto zat en daar bleef zitten. De auto stond daar in een soort inham en stond niet verkeersgevaarlijk.
Op de Flierbosdreef is de verdachte voorgeleid bij een hulpofficier van justitie en daarna is een ademanalysetest gedaan. De verdachte heeft volledig hieraan meegewerkt. Ik weet niet meer wat de uitslag was. In elk geval was het wel teveel.
Hierna zijn Z. en ik met de verdachte gereden naar het bureau Remmerdenplein. Toen wij daar aankwamen, stond de auto van de verdachte, een witte Mercedes, voor het bureau. Ik weet zelf niet hoe de auto daar gekomen was. Naderhand hoorde ik dat een collega de auto naar het bureau gereden had. Op dat moment wist ik niet waar de vrouw die bij de verdachte B. was, verbleef. B. vroeg mij een tijdje na aankomst op het Remmerdenplein waar de vrouw, die bij hem was, was gebleven. Bij de plottafel vroeg ik dat na en daar hoorde ik dat deze vrouw al met de metro naar huis was gegaan. Dat heb ik aan de heer B. overgebracht.
B. was nog steeds heel vriendelijk en meewerkend. Inmiddels was Z. en mij al gebleken dat B. geen rijbewijs bij zich had. Z. is in de computersystemen gaan kijken. Ik weet niet precies hoe het heet, maar er stond iets waardoor wij vermoedden dat diens rijbewijs was ingevorderd, volgens mij als gevolg van het eerder weigeren van een ademanalyse.
Uit de computer viel niet te halen waar het rijbewijs zich nu bevond. Aan meerdere collega's is die avond gevraagd de tekst op het computerscherm te interpreteren en volgens mij is er zelfs nog over gebeld met de Verkeerspolitie. Van alle kanten kwam naar voren dat het rijbewijs van B. was ingevorderd. Ook aan B. is gevraagd naar zijn rijbewijs. B. antwoordde dat het op zijn werk lag. Z. en ik hebben tegen B. gezegd dat hij het rijbewijs mocht laten brengen naar het bureau Remmerdenplein. Ik weet niet meer hoe hij er op reageerde, maar het kon niet of hij wilde het niet. Dit vond nog plaats alvorens B. werd gehoord.
Op een gegeven moment haalden Z. en ik de man op om hem te horen. B. was nu boos, omdat hij volgens zijn zeggen te lang in het dagverblijf had moeten wachten. Ik weet niet hoe lang hij daar had gezeten, maar ik weet wel dat we al die tijd bezig zijn geweest met de kwestie van het rijbewijs van B.
Tijdens dat verhoor is B. opnieuw in de gelegenheid gesteld zijn rijbewijs te laten brengen. B. wenste echter niet meer mee te werken en wilde niets meer verklaren, dit - volgens zijn zeggen - omdat hij te lang in het dagverblijf had moeten wachten. Toen - tijdens dat verhoor - vertelde B. al dat hij een klacht zou gaan indienen, en wel omdat hij te lang in het dagverblijf had gezeten. Hij voelde zich daarom niet goed behandeld.
De auto van B. is die avond in beslag genomen, dit vanwege het feit dat sprake was van recidive en aangezien zijn rijbewijs - althans volgens de informatie waarover wij beschikten - was ingevorderd. Ik heb aan B. nog een bewijs van ontvangst uitgereikt. Daarna is B. heengezonden en kon hij het bureau verlaten.
Die avond heeft B. zelf steeds volgehouden dat hij wel over een rijbewijs beschikte en dat het niet ingevorderd was. Hij is echter die avond 2 keer in de gelegenheid gesteld om het rijbewijs te laten brengen. Ik weet niet meer wat zijn antwoord daarop was: hij wilde het niet of hij kon het niet.
De volgende dag bleek dat diens rijbewijs niet was ingevorderd. Dat bleek uit een door de collega P. ingesteld onderzoek. Het rijbewijs was wel ingevorderd, maar op dezelfde dag ook weer teruggegeven. Die dag, vrijdag 7 juli 2000, is ook geregeld dat de inbeslagneming van de auto werd opgeheven en de auto aan B. kon worden teruggegeven. Daar ben ik echter zelf niet bij geweest.'
Proces-verbaal van bevindingen van agent H.
Door de agent van politie H. is een proces-verbaal opgemaakt, waarin hij verklaart op verzoek van collega's een auto van het merk Mercedes, kleur wit, gekentekend (…) mét daarin een vrouwelijke passagier, te hebben overgebracht naar het bureau Remmerdenplein.
(…)
Verklaring agent Z.
Op woensdag 4 oktober 2000, omstreeks 17.00 uur, hoorde ik in het politiebureau Remmerdenplein de agent van politie Z., (…). Zij verklaarde:
'Op donderdag 6 juli 2000, omstreeks 21.20 uur, bevond ik mij, in uniform gekleed, op de (…) te Amsterdam. Met een aantal collega's was ik daar een verkeerscontrole aan het houden. Het betrof een algemene controle, dus niet alleen gericht op bijvoorbeeld rijden onder invloed.
Op dat tijdstip zag ik uit de richting van de (…) een Mercedes naderen. Ik zag dat de Mercedes voor het viaduct tot stilstand werd gebracht, achteruit rijdend keerde en weder in de richting van de (…) wegreed. De bestuurder van die Mercedes trachtte zich kennelijk te onttrekken aan de verkeerscontrole. Een motorrijder van het wijkteam Remmerdenplein, een zogenaamde ULM-rijder, is achter de Mercedes aangereden en heeft de Mercedes geleid naar de plaats van de verkeerscontrole.
Toen die Mercedes naderde, zag ik dat er 2 personen in zaten, een man als bestuurder en een vrouw als passagier. Ik zag dat die bestuurder wat onzeker reed. De aanwijzing die hij kreeg om zijn auto langs de kant te zetten werd door hem blijkbaar niet begrepen.
Hij begon wat heen en weer te rijden en dat ging hem niet zo goed af: de bestuurder reed dan ook een pion om.
Ik sprak de bestuurder aan en deelde hem mede dat we met een algemene verkeerscontrole bezig waren. Ik vroeg de bestuurder naar zijn rij- en kentekenbewijs. De bestuurder kon mij deze papieren niet overleggen. Ik weet niet meer wat de bestuurder daarbij aan mij vertelde. Bij de bestuurder nam ik een alcohollucht waar. Ik vroeg de bestuurder of hij alcohol had genuttigd. Hij bevestigde dat, waarop ik het ademanalyseapparaat, de Drager, heb gepakt en de ademtest bij de bestuurder heb afgenomen. De bestuurder blies minstens 2 keren verkeerd en bij de laatste keer was er voldoende goed geblazen voor de indicatie. De indicatie was dat hij teveel gedronken had. Hierop heb ik de bestuurder aangehouden. Samen met collega D. heb ik de verdachte overgebracht naar het bureau Flierbosdreef. De auto van de bestuurder, alsmede diens passagier, bleven op de plaats van de verkeerscontrole achter. Op de Flierbosdreef heb ik de verdachte geleid voor een hulpofficier van justitie en vervolgens heeft de ademanalyse plaatsgevonden.
De ademanalyse is door een medewerker van de Flierbosdreef gedaan. Ik weet niet meer de uitslag, maar het was iets te veel. Terwijl de ademanalyse plaatsvond, ben ik in de computersystemen gedoken: ik heb willen onderzoeken of de door de verdachte opgegeven naam klopte en of de verdachte in het bezit was van een geldig rijbewijs. De door de verdachte B. opgegeven personalia kwamen voor in enkele systemen en was dus een bestaande naam, alhoewel ik nog niet zeker wist of die naam ook bij die persoon hoorde. In het HKD/NSIS systeem ontekte ik dat een invorderingsdatum was vermeld bij de gegevens omtrent het rijbewijs. Hierop heb ik verder weer in X-pol gekeken en ontdekte dat op de genoemde invorderingsdatum door B. geweigerd was mee te werken aan een ademanalyse. Ik vermoedde dat er met het rijbewijs iets aan de hand was, maar aangezien de verdachte voor verhoor naar het Remmerdenplein gebracht zou worden, besloot ik het verdere onderzoek op het Remmerdenplein te doen.
De verdachte werd na de ademanalyse overgebracht naar het wijkteam Remmerdenplein door collega D. en mij. Daar aangekomen is de verdachte door ons in het dagverblijf geplaatst. Ik weet niet meer of bij aankomst op het Remmerdenplein de auto van de verdachte, een Mercedes, voor het bureau stond. Ik heb me eigenlijk vanaf het moment van aanhouding niet meer bemoeid met die auto of met die passagier: ik rekende erop dat de collega's die achterbleven bij de verkeerscontrolepost dat verder zouden regelen. Bovendien wilde ik ook mijn aandacht kunnen geven aan de adspirant-agent D., die immers in opleiding is.
In het bureau Remmerdenplein ben ik verder in het computersysteem gaan zoeken. Het bleek dat nog steeds een invorderingsdatum was vermeld. Andere collega's begrepen de verschillende aanduidingen ook niet helemaal, maar allen waren met mij van mening dat het rijbewijs was ingevorderd. Om meer zekerheid te krijgen heb ik met de verkeerspolitie gebeld. Die hebben een en ander nader onderzocht en deelden mij mede dat het rijbewijs inderdaad was ingevorderd. Tussendoor heb ik aan B. gevraagd hoe het nu zat met zijn rijbewijs. Hij vertelde dat dit document op de zaak lag.
Ik vroeg aan B. of iemand dat misschien naar het bureau kon komen brengen. B. vertelde mij dat dit niet kon. Dit was nog voor diens verhoor; ik was nog bezig met het uitzoeken van allerlei dingen met betrekking tot het rijbewijs. B. vertelde niet waarom het niet kon.
Kort erna ben ik weer naar hem toegegaan in het dagverblijf. Ik vertelde hem wat ik had gevonden, namelijk dat zijn rijbewijs was ingevorderd. Hij ontkende dat; hij zei dat dit niet zo was. Toen heb ik aan hem gevraagd of iemand misschien zijn rijbewijs kon gaan halen. Ik duidde daarbij ook op de vrouwelijke passagier, die inmiddels in de publieksruimte van het bureau aanwezig was. Ook daarop zei B. dat dat niet kon. Vervolgens heb ik B. gevraagd of het dan mogelijk was met hem naar zijn kantoor te gaan om het rijbewijs daar op te halen. Ook dat kon niet, zei B. Toen ik hem vroeg waarom niet, gaf hij daar geen duidelijk antwoord op. Zijn reactie versterkte natuurlijk mijn vermoeden dat diens rijbewijs was ingevorderd.
Kort erna heb ik de verdachte gehoord in aanwezigheid van de collega D.
Hij (is verzoeker; N.o.) was inmiddels zeer geïrriteerd geraakt, omdat hij naar zijn idee te lang moest wachten in het dagverblijf. Hij wenste dan ook geen verklaring af te leggen. In eerste instantie heb ik hem willen horen over het rijden onder invloed: hij wilde toen geen verklaring afleggen. Vervolgens heb ik hem vragen willen stellen over het rijden terwijl het rijbewijs was ingevorderd en ook daaromtrent wenste hij niet te verklaren. Uiteraard heb ik de verdachte medegedeeld dat hij niet tot antwoorden was verplicht.
Vervolgens heb ik de verdachte weer naar het dagverblijf gebracht en heb ik overleg gepleegd met de inspecteur van dienst over de situatie. Ik besloot de auto van de verdachte, gelet op de recidive en gelet op het feit dat het rijbewijs was ingevorderd, in beslag te nemen. De auto bleek voor het bureau te staan en ik nam deze in beslag. Ik heb een kennisgeving van inbeslagneming getikt en ik heb de verdachte een bewijs van ontvangst uitgereikt. Toen ik dat bewijs van ontvangst wilde uitreiken, heb ik een mannelijke collega meegenomen. Ik weet niet meer wie, maar ik deed dat omdat de verdachte min of meer agressief begon te worden, in elk geval verbaal. Ook had hij al aangekondigd een klacht in te zullen dienen.
Op het moment dat de verdachte werd heengezonden, begon hij zelf over zijn rijbewijs te praten. Hij vertelde dat het niet was ingevorderd. Ik confronteerde hem ermee, dat hij even daarvoor daarover niets wilde verklaren. Hij wilde dat nu opeens wel en ik heb hierop aangegeven dat het te laat was. Hij had immers alle gelegenheid gekregen en nu de auto in beslag genomen was en hij heengezonden werd, wilde hij opeens van alles wel. Ik heb hem nog aangeboden of ik een taxi voor hem moest bellen, maar dat hoefde niet. Hij heeft het bureau lopend verlaten.
De kwestie heb ik overgedragen aan de nachtdienst en aan die medewerkers gevraagd te regelen, dat de dienst van de volgende ochtend de kwestie met het rijbewijs verder zou gaan uitzoeken. Op kantoortijden kun je immers meer te weten komen. De volgende ochtend heb ik vanuit huis naar het bureau gebeld, want ik was toch benieuwd naar dat onderzoek. Ik hoorde dat het rijbewijs op de vermelde dag, maar dan in de nachtelijke uren, was ingevorderd, en later op die dag - maar wel op dezelfde dag - weer was teruggegeven. Toen dit was gebleken, is de auto die dag aan de verdachte B. teruggegeven.
De auto van de verdachte B. heb ik zelf niet overgebracht naar het bureau. Ik weet niet wie dat wel heeft gedaan. Ik denk dat de auto naar het bureau is overgebracht omdat deze niet kon achterblijven op de plaats waar de verkeerscontrole had plaatsgevonden. De auto zou dan naar mijn mening wat gevaarlijk gestaan hebben, maar vooral zou de auto wat afgelegen hebben gestaan, en als politie wil je niet riskeren dat een auto dan wordt opengebroken. Toen ik 's nachts naar huis ging, stond de auto nog op dezelfde plaats.'
Verklaring agent Ho.
Op woensdag 11 oktober 2000, omstreeks 11.30 uur, hoorde ik in het politiebureau Remmerdenplein de agent van politie Ho., die verklaarde:
'De verkeerscontrole herinner ik mij nog. Die avond bereed ik een politiemotorfiets en mijn taak was om die automobilisten, die zich aan de controle wilden onttrekken, te achterhalen en naar de controlepost te geleiden.
Die avond kwam een Mercedes aanrijden en ik zag dat de bestuurder wilde keren. Hij zette de auto aan de kant en reed achteruit een soort haventje in. Voordat de bestuurder helemaal kon keren, was ik al bij hem met de motor en vroeg hem mij te willen volgen.
Op de plaats van de controle gebaarde ik de bestuurder de auto aan de kant stil te zetten. Dat begreep de bestuurder kennelijk niet en die bleef mij achterna rijden, waarbij hij nog enige pionnen omreed. Nadat de bestuurder zijn auto tot stilstand heeft gebracht, is hij verder te woord gestaan door de agent Z.
Uit de blaastest bleek dat de bestuurder teveel had gedronken.
Ik weet nog dat er een vrouw naast deze bestuurder in de auto zat. Ik weet niet wat er verder met die Mercedes is gebeurd. Ik weet ook niet of die auto daar is blijven staan dan wel naar het bureau is overgebracht.'
Verklaring S.
Als begeleider/opleider van de generalisten in opleiding was ik aanwezig bij een verkeerscontrole, welke werd gehouden op de (…). De bestuurder van een Mercedes was daar aangehouden als verdacht van het rijden onder invloed. Die bestuurder kende ik als de heer B., die ik in het verleden eens als verdachte heb gehoord en die vervolgens een klacht tegen mij heeft ingediend. Overigens heb ik me met die aanhouding in het geheel niet bemoeid.
De verdachte B. was overgebracht naar het bureau Flierbosdreef en zijn auto was achtergebleven, met daarin de vrouw of vriendin van B.
In Amsterdam Zuidoost is het al jaren een goede gewoonte om een auto van een aangehouden verdachte niet zomaar te laten staan op een plaats zoals aan de (…), want het risico dat zo'n auto wordt opengebroken is dan toch te groot. In dit geval zat verder de vrouw of vriendin van B. in de auto: zij sprak alleen Engels en wekte de indruk onbekend te zijn in de buurt en zo'n vrouw laat je dan ook niet achter op die plaats.
De auto met vrouw is vervolgens door een collega overgebracht naar het bureau Remmerdenplein, waar ook de bestuurder/verdachte na het blaasonderzoek in het bureau Flierbosdreef weer heen zou komen.
Het kan zijn dat ik dat geregeld heb, maar ik weet dat niet meer. Er is in elk geval niet gedacht in formele termen als zaakwaarneming of zo. Ook is er niet bij stilgestaan een en ander vooraf met de eigenaar van de auto te bespreken.'
2e telefonisch contact met klager B.
Op maandag 23 oktober 2000, omstreeks 10.15 uur, heb ik telefonisch contact gezocht met de heer B. en hem uitgenodigd voor een gesprek waarbij ik hem wilde confronteren met de door de verschillende politieambtenaren afgelegde verklaringen. De heer B. vroeg mij of dat niet eenvoudiger kon (waarbij vermoedelijk door hem werd bedoeld om hem telefonisch met deze verklaringen te confronteren), waarop ik hem aangaf dat zulks toch wel in een persoonlijk gesprek zou moeten plaatsvinden. Hierop verklaarde B. mij 'dat hij al vaker voor niets is geweest' en dat hij weer verder ging omdat er een gesprek zat te wachten. Hierop beëindigde B. het gesprek.
Samenvatting
In de brief van 23 augustus 2000 klaagt B. over het gebruik door de politie van zijn personenauto op 6 juli 2000. B. geeft aan een getuige te hebben, die dit heeft gezien. Hij wil de naam van deze getuige echter niet bekend maken.
Mij is niet gebleken dat de auto van B. is 'gebruikt'. Wel is; bedoelde auto, met daarin ook de passagiere, door de agent H. vanaf de plaats van aanhouding overgebracht naar het politiebureau Remmerdenplein en daar geplaatst. Dit is kennelijk gebeurd omdat de auto (alsmede de passagier) naar de opvatting van de aanwezige politieambtenaren op de betreffende plek niet kon achterblijven (risico voor openbreken van de auto, terwijl ook de passagier op die plaats niet kon achterblijven).
B. heb ik uitgenodigd aan het bureau om over zijn klacht nader te verklaren. B. was hiertoe niet bereid. Evenmin was B. bereid de naam van de getuige te noemen.
Nadat de betrokken politieambtenaren waren gehoord, heb ik B. opnieuw uitgenodigd, aangezien ik hem dan wilde confronteren met de afgelegde verklaringen. B. wilde echter niet naar het politiebureau komen.
Door B. is eerder, en wel in een brief gedateerd 20 juli 2000, geklaagd over het politieoptreden. De inspecteur van politie C. is daarbij als klachtbemiddelaar opgetreden, doch deze bemiddeling is niet geheel geslaagd. De heer B. verklaart dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn rijbewijs te tonen. In het verhoor van de politieambtenaren D. en Z. wordt hieromtrent tevens verklaard.
Het in soortgelijke situaties veiligstellen van voertuigen is tamelijk gebruikelijk. Een voertuig wordt dan, zonder dat van inbeslagneming sprake is, overgebracht naar het bureau. In het algemeen vindt zulks (ook) plaats indien een voertuig redelijkerwijs niet op een plaats kan achterblijven vanwege risico's voor diefstal dan wel in het belang van de verkeersveiligheid.
In artikel 164, lid 7, van de Wegenverkeerswet wordt de politie in bepaalde situaties de bevoegdheid gegeven een motorrijtuig onder toezicht of in bewaring te stellen…"
5. Ook was bijgevoegd een afschrift van de brief die de Commissie voor de Politieklachten op 16 januari 2001 naar verzoeker had verstuurd. Deze brief luidt als volgt:
"…Op 13 november 2000 heeft de Commissie een rapportage van het door de politie verrichte onderzoek inzake uw klacht ontvangen. Op 5 december 2000 ontving de Commissie van de officier van justitie mr. G. bericht dat u strafvervolging terzake het rijden onder invloed in een personenauto met 260 microgram alcohol in de ademtest hebt voorkomen door betaling van een transactie van Fl. 700,00 en dat de dagvaarding is ingetrokken. Op 8 januari 2001 ontving de Commissie een rapportage van hoofdinspecteur V. over uw klacht. Uit de stukken blijkt dat u nog niet in de gelegenheid bent geweest te reageren op de verklaring(en) van de politie over uw klacht. Als gevolg hiervan kan de Commissie de gegrondheid van uw klacht vooralsnog niet (goed) beoordelen.
In het kader van wederhoor zend ik u daarom bijgaand de verklaringen van de betrokken politieambtenaren. Ik stel u hierbij in de gelegenheid op deze verklaringen te reageren. De Commissie ontvangt uw reactie graag binnen twee weken zodat zij met het opstellen van een advies aan de burgemeester kan beginnen. De politie is bij brief van heden gevraagd om enkele justitiële stukken aan de Commissie te zenden. Deze stukken hoopt de Commissie tevens binnen enkele weken te ontvangen…"
6. Bijgevoegd was tevens de schriftelijke reactie van verzoeker op de verklaringen van de betrokken politieambtenaren van 3 februari 2001. Verzoekers reactie luidt als volgt:
"…Dank dat u mij in de gelegenheid stelt te reageren op de verklaringen. Ik heb de pagina's genummerd van 1 t/m 19 en zal per pagina mijn kanttekening toelichten.
Het blijkt dat betrokken agenten in de gelegenheid zijn geweest onderling overleg te plegen alvorens een verklaring te geven. Tevens blijkt dat veelvuldig op cruciale momenten wordt gezegd "ik weet niet meer..."
Ik kondig u hierbij tevens aan dat opnieuw een klacht wordt geformuleerd naar aanleiding van gebeurtenissen afgelopen donderdag en vrijdag 01 en 02 februari 2001.
De basis voor de klachten is voortdurend dat agenten niet voldoende moeite doen om mijn verklaringen serieus te onderzoeken en blindelings met het nodige onbegrip aanvaarden wat collega's in de computer hebben gezet. Dat ik niet in de gelegenheid word gesteld om mijn verklaringen aan te tonen terwijl nu na gezamenlijk overleg door agenten anders wordt verklaard is niet minder dan een uiting van corruptie. Dat een agent een verklaring aflegt kennelijk nota bene ook nog op ambtseed geeft blijkbaar geen garantie voor een nauwkeurige omschrijving van de werkelijkheid, dan wel de waarheid. Duidelijk is dat de verklaringen zijn aangepast om de klacht te trachten te ontzenuwen.
Op pagina 4/19 wordt gesproken over een weigering om aan een blaastest mee te werken. Die constatering is een niet correcte interpretatie van de gebeurtenissen. Ik eis hier wederom dat onjuiste gegevens uit de computer worden verwijderd. Onderaan op deze pagina stelt mevrouw C. dat mevrouw Z. tweemaal een datum ziet staan namelijk bij de invordering en de teruggave. Dat is niet juist want mevrouw Z. zag die datum bij teruggave niet! Dat blijkt ook omdat ik haar telkens zei dat ik wel over mijn rijbewijs beschik maar dat zij volhield: nee de computer zegt dat het is ingevorderd. Ondanks dat ik van het begin af aan haar meedeelde dat ik wel over mijn rijbewijs beschikte wilde zij dat van mij niet aannemen. Ik heb haar gezegd dat terwijl ik werd aangehouden ik verbaasd was over het feit dat andere weggebruikers stopten zonder te zijn aangehouden. Zij kwamen namelijk hun rijbewijs laten zien werd mij gezegd. Het stoorde mij dat ik dat niet mocht omdat het geloof in de aantekeningen in de computer heilig is. Dit is volkomen in strijd met de verklaringen van de agenten die de verklaringen hebben opgesteld nadat bekend was geworden dat dit de kern is van mijn klacht. Ik werd niet in de gelegenheid gesteld mijn rijbewijs te laten zien waarmee het misverstand eenvoudig zou zijn opgehelderd, en de verklaringen zijn daarmee vals. Het wordt dan ook steeds erger en u moet van mij geen respect meer verwachten.
Pagina 5/19 bevat dan ook gemene leugens. Mevrouw Z. heeft mij niet gevraagd of iemand het rijbewijs kon komen brengen. Dat is niet het gesprek geweest! Iedere keer ging het er alleen over dat ik zei dat ik mijn rijbewijs wel heb maar dat mevrouw Z. ten onrechte aannam wat in de computer stond. Deze leugens zijn voor mij volstrekt onaanvaardbaar en ik verzeker u dat dit grote gevolgen zal hebben.
Voorts op pagina 5/19: Na te zijn verhoord... etc. Ik ben in het geheel niet verhoord. Men wilde van mij niets weten en aanvaardde mijn opmerkingen niet, wilde niet op eenvoudige wijze, door het rijbewijs te laten zien, dit belachelijke misverstand uit de wereld helpen.
De verklaringen van zowel mevrouw Z. als van mevrouw D. hebben slechts de strekking het eigen straatje schoon te vegen nadat bekend was geworden door onze klacht, dat het vanzelfsprekend onjuist is in een dergelijke situatie niet de gelegenheid te geven om mijn beweringen te staven, en zijn vals.
Dat Dhr. S. zich afzijdig zou hebben gehouden Is onwaar omdat ik zelf gezien heb dat zij overleg hadden. En hij erkent ook impliciet betrokken te zijn geraakt.
Pagina 7/19. Daar wordt vermeld dat de bemiddeling niet geheel geslaagd is. De bemiddeling is geheel niet geslaagd omdat duidelijk was geworden dat geen individuele verklaring van agenten onafhankelijk van elkaar mogelijk bleek omdat zij met elkaar konden overleggen en dat is dan ook duidelijk gebeurd. Om zo de zaak recht te trekken. Mevrouw C. heeft daar geen goed aan gedaan.
Op pagina 13/19 kunt u zich afvragen nadat de klachten en de eis tot schadevergoeding duidelijk zijn geformuleerd, wat ik nog zou moeten toevoegen nu ik weet dat politie gebruik maakt van valse verklaringen. Zo bijzonder is dat niet want ik heb dat ook al geconstateerd bij officieren van justitie en rechters. Vanzelfsprekend heb ik niet veel verweer tegen leugens.
In het midden van pagina 13/19 daar moet ik ontkennen dat ik als bestuurder omkeerde en de andere kant ging oprijden. Dat is niet het geval ik ben alleen gestopt. En kreeg vervolgens de aanwijzing dat ik door moest rijden, welke aanwijzing ik gewoon heb opgevolgd. De motorrijder ging mij dus niet achterna en in meerdere verklaringen komen deze tendentieuze verklaringen terug. De verdachtmaking van strafbare feiten moet kennelijk met alle mogelijke middelen, waaronder de suggestie, worden onderbouwd. Dat onderling overleg is gepleegd alvorens verklaringen af te leggen blijkt ook omdat feitelijke onjuistheden van elkaar zijn overgenomen.
Het feit dat de verklaring van mevrouw D. aanmerkelijk positiever is dan die van mevrouw Z. laat zich verklaren doordat de klacht zich met name richt tegen Mevrouw Z. Helaas bevatten de verklaringen opvallend veel onjuistheden en met name de gevleugelde woorden: "ik weet niet meer…" komen telkens goed van pas.
Op pagina 14/19 is niet juist dat mij is meegedeeld dat mijn partner met de metro naar huis was en bovendien was dat ook niet zo.
Niet juist is dat Z. en D. hebben gezegd dat ik het rijbewijs kon laten brengen. Dan was immers alles opgelost. Integendeel, vanaf het begin heb ik gezegd dat ik over het rijbewijs beschik en dat ik of zij het kunnen halen, maar de computer was voor agenten voldoende overtuigend. Dat was juist de wrevel die ontstond omdat ze maar bleven zoeken in de computer en mij niet geloofden, terwijl anderen die avond wel hun rijbewijs konden halen of laten halen. De verklaringen zijn op dit cruciale punt vals.
De wrevel had niet te maken met het feit dat het allemaal zo lang duurde, maar omdat ze onnodig bleven zoeken in de computer, er niet uitkwamen, eenvoudig omdat ze mij niet geloofden en niet de moeite wilden nemen om met mij het rijbewijs te gaan zien. Er was geen verhoor en niet een zogenaamd nieuwe gelegenheid om mijn rijbewijs te laten brengen. Dat is gelogen. Weer de discussie: u hebt geen rijbewijs, jawel ik heb gewoon mijn rijbewijs en ik kan het laten zien.
Nogmaals er was geen verhoor. De verklaring van mevrouw D. is ook op dat punt niet juist omdat zij er toen niet meer bij was maar een andere agent. Zij kwamen het ontvangstbewijs van de auto brengen en ik werd heengezonden. De andere agent was nieuw voor mij en ik heb weer gezegd dat zij een fout maken door mij niet in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat ik wel over mijn rijbewijs beschik. Ik heb toen gevraagd naar de naam van die agent en aangekondigd dat ik tegen beiden een klacht zou indienen. Dat mevrouw Z. nu niet meer weet wie die agent was is niet waar, zeker niet geloofwaardig, want zij zal zich herinneren dat ik herhaaldelijk heb gevraagd naar de naam van die agent, omdat ik tegen hen beide een klacht zou indienen.
Die agent is vermoedelijk ook degene die nog na het overbrengen van mijn auto naar bureau Remmerdenplein de auto gebruikt heeft. Het blijkt wel uit alle verklaringen en vooral uit wat men zogenaamd niet meer weet dat de agenten elkaar in bescherming nemen. Een fraaie organisatie die geen respect verdient. Maar het is geen nieuws meer.
Dat op pagina 14/19 wordt verklaard dat ik twee keer in de gelegenheid ben gesteld om mijn rijbewijs te laten brengen is niet correct en daarmee een leugen. De bedoeling daarvan is duidelijk.
Het proces-verbaal ontbreekt Wie is agent H.? Ik wil dat weten want ik heb een vermoeden. De klacht over gebruik van de auto slaat niet op het overbrengen van de auto naar bureau Remmerdenplein, maar gebruik daarna.
Ik begrijp niet dat telkens wordt gesteld dat ik verhoord ben, want dat was niet het geval, en waarom ik dan geen proces-verbaal heb gekregen.
Pagina 15/19 wordt nu helemaal fraai; hier moet kennelijk één en ander achteraf gerechtvaardigd worden. Ik ontken dat ik achteruitrijdend keerde en weer de in de richting van de Huntumdreef reed. Dat is niet waar. Kennelijk moet ik in een kwaad daglicht worden gesteld. Wat een onzin om te zeggen dat ik onzeker reed, de aanwijzingen kennelijk niet begreep, heen en weer ging rijden wat mij niet goed af ging en pionnen omreed, allemaal onzin en bedoeld om aan te geven dat ik teveel had gedronken en een strafbaar feit te onderbouwen. Het was iets te veel. Dat wordt niet ontkend, maar overdrijven wordt ongeloofwaardig. Dan ik weet niet meer..... etc. Zij weet heel goed wat ik geantwoord heb op haar verzoek naar het rijbewijs, gewoon wat ik steeds zei, hetgeen de waarheid was.
Dat ik twee keer verkeerd blies is onwaar. De aanhoudingen zijn zo veelvuldig dat dat echt wel in één keer lukt. De suggestie moet gewekt worden dat ik dronken was? Weer een regelrechte leugen om de zaak aan te dikken. Schandelijk, een dergelijke agent is ongeschikt en heeft geen gezag en verdient geen respect! En zij is geen uitzondering.
Dat ik iets te veel gedronken had ontken Ik niet. Ik heb er geen moeite mee een fout te erkennen en mij werd gezegd dat het fl. 460,- zou gaan kosten. Dat de rekening daarna fl. 700,- bedroeg was kennelijk weer gebaseerd op de gegevens dat ik een eerdere test geweigerd zou hebben. Ik heb nu spijt dat ik die fl. 700,- betaald heb, want als ik het werk van politie en justitie zo bekijk kunnen we beter, nu alles zo oneerlijk toegaat, procederen tot we er dood bij neervallen. Geen enkel respect heb ik er meer voor!
Ook op deze pagina 15/19 weerde inspiratiebron voor de tegenwerking namelijk dat ik geweigerd zou hebben mee te werken aan een eerdere blaastest. De politie is toch altijd de beste en weet ook altijd alles het beste, heeft nooit ongelijk, maar maakt er wel een potje van. Dat ik naar bureau Remmerdenplein ben overgebracht is kennelijk gebeurd op initiatief van agent S. Hij zegt daar het volgende over, u raadt het al, hij zegt: "Ik weet dat niet meer." In ieder geval was het niet om verhoord te worden want ik ben helemaal niet verhoord.
Op pagina 16/19 wordt weer herhaald dat mij gezegd werd dat iemand het rijbewijs kon komen tonen. Dat moet ik weer ontkennen want dat is niet voorgesteld.
Uitdrukkelijk wil ik aandacht vragen voor het feit dat het niet waar kan zijn in de aan u uitgelegde situatie, namelijk dat mij steeds werd gezegd dat Ik volgens de computer niet over mijn rijbewijs beschik, waarop ik enkel kon antwoorden dat ik mijn rijbewijs wel had en dat ik het zou kunnen tonen. Dat was de situatie. Zouden de agenten daar slechts één keer op ingegaan zijn dan was het probleem opgelost. De verklaringen dat mij die gelegenheid geboden is past ook niet in de context van de klacht. Dan was de klacht er niet geweest. Er wordt wel erg veel de nadruk op gelegd dat mij die gelegenheid is geboden, het is achteraf en het is niet waar. De genoemde vragen zijn mij niet gesteld en de gelegenheid is mij niet geboden en men weet niet (meer) wat ik geantwoord zou hebben of stelt dat mijn antwoord onduidelijk zou zijn. Dit is volstrekt ongeloofwaardig!!!!
Er is geen verhoor geweest, er was steeds slechts woord en weerwoord en ik werd niet geloofd. Ook is mij geen mededeling gedaan in de traint van: "U bent niet tot antwoorden verplicht, hetgeen een inleiding van een verhoor zou kunnen zijn.
Op pagina 16/19 spreekt mevrouw Z. opnieuw niet de waarheid. Haar mannelijke college die daar genoemd wordt kent zij wel, temeer omdat ik duidelijk vroeg naar zijn naam en aankondigde tegen hen een klacht te zullen indienen omdat ik niet in de gelegenheid werd gesteld op eenvoudige wijze het misverstand op te lossen. Dit laatste heb ik wegens het feit dat die mannelijke collega voor mij nieuw was, in zijn bijzijn nogmaals drie keer herhaald, zodat ook hij er kennis van draagt wat er werkelijk speelde en medeplichtig is aan het verzuim.
Het was niet minder dan pure dwarsliggerij. Het is niet waar wat gesteld wordt door mevrouw Z. dat ik toen pas over het rijbewijs sprak, ik had de hele avond niet anders gedaan en steeds op dezelfde wijze namelijk volgens de feiten.
Nogmaals, de wrevel had niets te maken met het lang opgesloten zitten in het dagverblijf maar uitsluitend met het weigeren van hun medewerking en dat terwijl anderen wel hun rijbewijs konden (laten) halen.
Bij pagina 17/19 is in strijd met de waarheid dat ik alle gelegenheid zou hebben gehad en dat mij werd voorgesteld een taxi te bellen. Ook heb ik uitgelegd en aangeboden om dat toe te lichten, dat de auto ten onrechte in beslag genomen zou worden. Dat hoefde ik niet uit te leggen. De politie wist wel wat zij deed. De politie is immers de beste en weet altijd alles beter.
In de derde alinea op pagina 17/19 staat zoveel prietpraat over de zorg om mijn auto die kennelijk bedoeld is de klacht de ontkrachten met betrekking tot het gebruik van mijn auto. Het gebruik slaat niet op het brengen naar bureau Remmerdenplein maar op gebruik daarna. Mevrouw Q. is daarvan getuige.
Uit de verklaring van meneer Ho. blijkt mij opnieuw dat alvorens verklaringen zijn afgelegd er onderling overleg is geweest.
Tegen agent S. zijn herhaaldelijk klachten ingediend die ook herhaaldelijk hebben geleid tot betaling van schadevergoeding. Ook nu weer is hij geen buitenstaander. Ik heb gezien dat hij met betrokken agenten overlegde en ik weet wie hij is en hoe hij is.
Meneer V. voegt nog wat prietpraat toe om te proberen de klacht dat de auto ten onrechte is gebruikt te ontkrachten. Hij weet niet beter. Het ging niet over het brengen naar bureau Remmerdenplein. Op dit punt doen de schurken wel hun best zich voor te doen als weldoeners.
De valsheid zit hem in het geven van een onjuiste voorstelling van zaken omdat eenieder al lang begrepen heeft waar de schoen wringt…"
7. Bijgevoegd was tevens het door H. op 26 september 2000 opgemaakt proces-verbaal. Dit proces-verbaal luidt als volgt:
"…Op donderdag, 06 juli 2000, omstreeks 22:15 uur, heb ik, verbalisant, een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.
Ik, verbalisant, was betrokken bij een verkeerscontrole op de (…) te Amsterdam Zuid-Oost.
Op verzoek van collega's heb ik, verbalisant, een personenauto merk Mercedes, kleur wit, (…) met daarin een vrouwelijke passagier, overgebracht naar het politiebureau Remmerdenplein te Amsterdam Zuid-Oost. Dit betrof een auto van een verdachte ter zake vermoedelijke overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet.
Ik, verbalisant, heb voornoemde Mercedes deugdelijk afgesloten geparkeerd voor het politiebureau Remmerdenplein. De passagier is uitgestapt en heeft plaatsgenomen in het politiebureau in afwachting van de afhandeling van de verdachte.
Ik heb de sleutels van de Mercedes op het bureau afgegeven aan collega's.
Ik, verbalisant, zag dat omstreeks 22:30 uur, einde dienst, de auto nog op de parkeerplaats voor het bureau geparkeerd stond.
Tussen het moment dat ik, verbalisant, de genoemde auto voor het bureau geparkeerd heb en einde dienst, is er met de auto niet gereden…"
8. Verder was bijgevoegd een door Z. op 7 juli 2000 opgemaakt proces-verbaal. Dit proces-verbaal luidt onder meer als volgt:
"Op donderdag, 06 juli 2000 te 22:03 uur, heb ik, verbalisant, de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, onder A, van de Wegenverkeerswet 1994. Tevens heb ik hem medegedeeld dat hij verplicht was tijdens dit onderzoek gevolg te geven aan alle door de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar van het ademanalyseapparaat ten dienste van dit onderzoek gegeven aanwijzingen.
Vervolgens is de verdachte medegedeeld dat een weigering van dit onderzoek een misdrijf oplevert.
(…)
Blijkens informatie uit ons computersysteem NSIS, bleek mij, verbalisant, dat de verdachte niet in het bezit is van een op zijn naam staand geldig rijbewijs, het rijbewijs is namelijk op 26/04/2000 ingevorderd, naar aanleiding van een weigering ademanalyse op 26/04/2000, in verband met verdenking van rijden onder invloed. Tevens bleek mij dat aan de verdachte op 04/05/2000 een nieuw rijbewijs is afgegeven.
(…)
Ik verbalisant heb op donderdag 6 juli 2000 te 23:18 uur het motorvoertuig van verdachte in beslag genomen. (…)
De verdachte is na verhoor, op last van de hulpofficier van justitie, (…), op donderdag, 06 juli 2000 te 23:50 uur, heengezonden…"
D. REACTIE VERZOEKER
Verzoeker liet de Nationale ombudsman in zijn schriftelijke reactie op het verslag van bevindingen van 29 juli 2002 onder meer het volgende weten.
"…bij "De feiten" wordt er gemakshalve van uitgegaan dat het aanbod om het rijbewijs te laten brengen hetzelfde is als het toestaan om het rijbewijs, desnoods gezamenlijk, te halen. Wij hebben geconstateerd dat anderen het rijbewijs wel mochten halen en dat ook deden. De commissie ziet kennelijk niet het verschil tussen de kans geven een rijbewijs te laten brengen en de gelegenheid geven het rijbewijs te halen. Om die reden zou de klacht ongegrond zijn? De klacht is dat ik niet in de gelegenheid werd gesteld mijn rijbewijs te halen en te laten zien zoals die gelegenheid aan anderen wel werd gegeven. De gelegenheid het rijbewijs te laten brengen is duidelijk iets anders en veronderstelt de mogelijkheid een derde persoon in te schakelen en die mogelijkheid was er niet. Hier, en ik kom daar later op terug, beweert de commissie dat zij geen reden heeft om aan die verklaringen te twijfelen en volgt daarom op dit punt de lezing van de politie. Straks trekt de commissie gemakshalve om dezelfde redenen een geheel andere conclusie, hier ontgaat haar echter het onderscheid tussen kunnen halen en mogen laten brengen. Een dergelijke commissie is naar mijn mening volkomen onbekwaam en bestaat uit ambtelijke profiteurs..."
Achtergrond
1. Klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland
Artikel 13
"Schorsing klachtbehandeling
De klachtbehandeling wordt opgeschort, indien met betrekking tot de gedraging waarover wordt geklaagd, aangifte is gedaan of een klacht bij de hoofdofficier van justitie is ingediend dan wel een procedure bij een rechterlijke instantie aanhangig is zolang op die aangifte of klacht, respectievelijk in die procedure nog niet onherroepelijk is beslist. Hetzelfde geldt in geval klager gebruik maakt van het beklagrecht ingevolge artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering."
Artikel 14
"Niet ontvankelijkheid
Voor zover één van de in artikel 13 genoemde instanties, de Nationale ombudsman of de korpsbeheerder reeds eerder een uitspraak over de gedraging heeft gedaan of indien de klacht betrekking heeft op een besluit waartegen bezwaar of beroep openstaat of voor klager heeft opengestaan, is klager niet ontvankelijk."
2. Wetboek van Strafvordering
Artikel 94, eerste en tweede lid
"1. Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, aan te tonen.
2. Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen."
Artikel 552a, eerste en tweede lid
"1. De belanghebbenden kunnen schriftelijk zich beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van inbeslaggenomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave of over de kennisneming of het gebruik van gegevens opgeslagen door middel van een geautomatiseerd werd en vastgelegd tijdens een huiszoeking, alsmede over de kennisgeving of het gebruik van gegevens, als bedoeld in de artikelen 100, 101, 114, 125i en 125j.
2. Het klaagschrift wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming der voorwerpen of de kennisneming der gegevens ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waardoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift is niet ontvankelijk indien het ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen."
3. Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8, eerste lid
"Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht."
Artikel 9, eerste lid
"Het is degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd, verboden gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid is ontzegd, op de weg een motorrijtuig te besturen of als bestuurder te doen besturen."
Artikel 163, tweede, zesde en achtste lid
"2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
6. De bestuurder wie is bevolen zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, is verplicht aan dit bevel gevolg te geven en zijn medewerking te verlenen. Hem wordt door een arts zoveel bloed afgenomen als voor het onderzoek noodzakelijk is.
8. De krachtens het zevende lid van de in het zesde lid genoemde verplichtingen vrijgestelde personen zijn verplicht mee te werken aan een door de officier van justitie, door een hulpofficier van justitie (…) bevolen onderzoek teneinde op andere wijze dan door bloed- of ademonderzoek het gebruik van de in artikel 8, eerste lid, bedoelde stoffen of het in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, genoemde gehalte vast te stellen."
Artikel 164, eerste en zevende lid
"1. Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdelen a en b, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, tegen wie door een van die personen proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs en, indien hem daar een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat bewijs.
(…)
7. In geval van toepassing van het eerste lid kan het motorvoertuig, voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering, onder toezicht of, voor zover degene die het proces-verbaal opmaakt zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. (…) Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats, indien aan de vordering is voldaan."
4. Aanwijzing inbeslagneming bij verkeersdelicten (Stcrt. 1999, 212 en 1999, 231)
"9. Aanwijzingen omtrent inbeslagneming bij een aantal overtredingen van wegenverkeerswetgeving
Delict
Overleg OM vereist
Bijzonderheden
(als regel)
WVW 1994
36, lid 3, sub b
WVW 1994
Neen
41 WVW 1994
Ja
auto/motor in beslag nemen, indien met het kenteken 'geknoeid' is;
Neen
indien uitsluitend kentekenplaten in beslag worden genomen
8/163 WVW 1994
Neen
indien bij een onderzoek als bedoeld in art. 8 lid 2 onder a WVW 1994 blijkt dat het ademalcoholgehalte hoger is dan 570 mg/l uitgeademde lucht, of bij het ontbreken van dit onderzoek een ernstig vermoeden bestaat van een zodanig ademalcoholgehalte, danwel bij overtreding van art. 163, lid 2, 6 of 8 WVW 1994 en tweemaal recidive binnen de vijf daaraan voorafgaande jaren terzake van art. 8, 163 en/of 175 lid 2 WVW 1994.
9, lid 1, WVW 1994 (rijden tijdens ontzegging)
Ja
bij herhaald plegen binnen drie jaar.
107 WVW 1994
Neen
Bij eerste overtreding teneinde voortzetting van het delict te verhinderen, in beslag nemen, doch aan een door de eigenaar/houder gemachtigde bestuurder teruggeven."