2002/230

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop een ambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht jegens hem is opgetreden tijdens een gesprek dat plaatsvond op 11 februari 2000. Hij klaagt er in dit verband met name over dat van hem tekst en uitleg werd verlangd over zijn betrokkenheid en aanwezigheid, terwijl hij optrad als gemachtigde van een referent in het kader van een visumaanvraag.

Voorts klaagt verzoeker over de op 3 juli 2000 door de betrokken ambtenaar opgestelde rapportage naar aanleiding van de aanvraag. Hij klaagt er in dit verband over dat de betrokken ambtenaar tijdens de gesprekken van 11 februari en begin maart 2000 nooit blijk heeft gegeven van het in de rapportage neergelegde vermoeden dat de aanvrager bij hem zou verblijven en niet bij zijn cliënt. Tevens klaagt hij er in dit verband over dat de betrokken ambtenaar tijdens het gesprek nooit heeft gerefereerd aan uit de rapportage blijkende twijfels in verband met de verblijfplaats en het beroep van de aanvrager.

Verzoeker klaagt er verder over dat de betrokken ambtenaar diens toezegging dat een positief advies zou worden uitgebracht niet is nagekomen.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het gesprek op 11 februari 2000

1. In september 1999 vroeg de heer N. bij de Nederlandse ambassade te Colombo (Sri Lanka) een visum aan voor kort verblijf. In het kader van deze visumaanvraag voerde verzoeker een aantal gesprekken met behandelend ambtenaar de heer X van het district Eemland Zuid van het regionale politiekorps Utrecht. Verzoeker trad hierbij op als zaakwaarnemer voor N.

2. Verzoeker klaagt over de wijze waarop X jegens hem is opgetreden tijdens een gesprek dat plaatsvond op 11 februari 2000. Hij klaagt er in dit verband met name over dat van hem tekst en uitleg werd verlangd over zijn betrokkenheid en aanwezigheid, terwijl hij optrad als gemachtigde.

3. De korpsbeheerder gaf aan dat de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), te allen tijde wil weten wat de relatie is tussen de visumaanvrager en de referent. Tevens gaf de korpsbeheerder aan dat vragen met betrekking tot de verblijfplaats en het beroep van de visumaanvrager aan de referent waren voorgelegd, teneinde een duidelijk beeld te krijgen van de relatie tussen referent en visumaanvrager.

4. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het ongebruikelijk is dat van een gemachtigde tekst en uitleg wordt verlangd met betrekking tot zijn betrokkenheid en aanwezigheid. Gelet echter op de informatie die verzoeker heeft verstrekt aan X over zijn relatie met zowel de visumaanvrager als beide referenten, is het begrijpelijk dat X nader wilde worden geïnformeerd over de hoedanigheid waarin verzoeker optrad. Verzoeker stelde dat hij optrad als zaakwaarnemer voor visumaanvrager N., alsmede voor referent V., en voorts als gevolmachtigde voor referent M. Het is te billijken dat X hierin aanleiding zag verzoeker te vragen naar zijn betrokkenheid bij de aanvragen en de referenten.

Verzoeker heeft die informatie ook verstrekt.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. Ten aanzien van de rapportage van 3 juli 2000

1. Voorts klaagt verzoeker over de door betrokken ambtenaar X opgestelde rapportage naar aanleiding van de aanvraag. Hij klaagt er in dit verband over dat X tijdens de gesprekken van 11 februari en begin maart 2000 nimmer blijk heeft gegeven van het in zijn rapportage neergelegde vermoeden dat de aanvrager bij verzoeker zou verblijven en niet bij de referent. Tevens klaagt hij er in dit verband over dat X tijdens het gesprek nimmer heeft gerefereerd aan uit de rapportage blijkende bij hem bestaande twijfels in verband met de beoogde verblijfplaats (te H. en niet te A.) en het beroep van de aanvrager.

2. De korpsbeheerder gaf aan dat de vermoedens en twijfels zoals neergelegd in de rapportage niet aan verzoeker zijn voorgelegd. Wel zijn vragen met betrekking tot de verblijfplaats en het beroep van de visumaanvrager aan de referent voorgelegd, teneinde een duidelijk beeld te krijgen van de relatie tussen referent en visumaanvrager.

3. In de bedoelde rapportage heeft X twijfels met betrekking tot de relatie tussen de aanvrager enerzijds en verzoeker en referenten anderzijds neergelegd. De rapportage vormde onderdeel van het advies aan de Visadienst. De inhoud van het advies kwam verzoeker in een later stadium van de procedure ter ore.

Verzoeker stelt zich - samenvattend - met zijn klacht op het standpunt dat hij voorafgaande aan het advies had behoren te worden geïnformeerd over de bij X levende twijfels, opdat hij zich daartegen had kunnen verweren. Verzoeker kan in dit standpunt niet worden gevolgd. De betrokken ambtenaar heeft tijdens de gesprekken in zoverre blijk gegeven van zijn twijfels, dat hij naar aanleiding daarvan vragen heeft gesteld. Van hetgeen hem tijdens de gesprekken is gebleken, en van zijn waardering daarin, heeft X verslag gedaan in de rapportage. Over deze waardering, hoe cruciaal ook voor de visumaanvrager en zijn referent, behoefde X geen mededelingen te doen. De rapportage vormt immers onderdeel van de procedure en niet het sluitstuk daarvan. Verzoeker kon als gemachtigde van referenten en visumaanvrager tegen het besluit op de aanvraag in verweer komen. De in de rapportage neergelegde twijfels hadden dan aan de orde kunnen worden gesteld.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Ten aanzien van de toezegging

1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat betrokken ambtenaar X zijn toezegging dat een positief advies zou worden uitgebracht niet is nagekomen.

Hij stelt dat X tijdens het gesprek op 11 februari 2000 bevestigend heeft geantwoord op zijn vraag of alles in orde zou komen als de papieren van de tweede referent, de heer M., voldoende zouden zijn. Voorts stelt verzoeker dat X tijdens het gesprek begin maart 2000 bevestigend heeft geantwoord op zijn vraag of het advies positief zou zijn als de heer en mevrouw M. met de verlangde bescheiden in persoon zouden verschijnen.

2. Aannemelijk is dat X naar aanleiding van de vragen van verzoeker heeft uitgelegd dat een positief advies kon worden uitgebracht als aan bepaalde voorwaarden was voldaan, zoals het overleggen van bepaalde bescheiden. Dit houdt echter geenszins de toezegging in, dat ook daadwerkelijk positief zou worden geadviseerd. In hoeverre aan de voorwaarden zou worden voldaan, moest immers nog worden vastgesteld. Derhalve kan niet worden gezegd dat sprake is geweest van het niet-nakomen van de toezegging dat positief zou worden geadviseerd.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de districtschef van het district Eemland Zuid van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht) is niet gegrond.

Onderzoek

Op 10 oktober 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te Heerlen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht de burgemeester van Utrecht, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker en de korpsbeheerder gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In september 1999 vroeg de heer N. bij de Nederlandse ambassade te Colombo (Sri Lanka) een visum aan voor kort verblijf. Verzoeker trad voor de heer N. op als zaakwaarnemer.

2. Op 11 februari 2000 vond in verband met de visumaanvraag een gesprek plaats tussen verzoeker, referent V. (voor wie verzoeker als gemachtigde optrad) en ambtenaar X van de betrokken vreemdelingendienst van het district Eemland Zuid van het regionale politiekorps Utrecht.

3. Begin maart vond tussen verzoeker en betrokken ambtenaar X een telefoongesprek naar aanleiding van de visumaanvraag plaats.

4. Op 21 maart 2000 diende verzoeker een klacht in bij de korpschef van het regionale politiekorps Utrecht over het optreden van X tijdens de visumprocedure.

5. Op 3 juli 2000 maakte X een rapportage model D9 op naar aanleiding van de visumaanvraag. Het daarbij gevoegde verslag luidt onder meer als volgt:

"Referent de heer V. is aanwezig voor het toelichten van de visumaanvraag, tevens is (verzoeker; N.o.) aanwezig om de heer V. bij te staan. De heer V. heeft een bijstandsuitkering (…). Ik geef te kennen dat dit te weinig is om iemand uit te nodigen. Nadat (verzoeker; N.o.) te kennen geeft dat hij wel weet hoe het allemaal werkt, maak ik een vervolgafspraak. Deze vindt plaats op 18 februari 2000. (Verzoeker; N.o.) voert het woord en de heer V., waar het om gaat, is alleen passief aanwezig. (Verzoeker; N.o) geeft vervolgens een NS kaart en een kopie van het rijbewijs van een kennis uit R., hier krijg ik de indruk dat het niet om de heer V. gaat maar om (verzoeker; N.o.). Telefonisch een afspraak gemaakt met zijn kennis. Op 3 juli 2000 komt de heer M. samen met zijn vrouw en overlegt alle gevraagde bescheiden.

Ik vraag wat de relatie is tot de vreemdeling, waarop hij zegt dat het een kennis/vriend betreft. Het opgegeven telefoonnummer van de heer V. klopt niet en ik kan hem niet bereiken. De hoofdbestemming blijkt H. te zijn, terwijl de eerste referent de heer V. in A. woont? Onduidelijk is waarom de heer V. referent is. Ik vermoed dat de vreemdeling bij (verzoeker; N.o.) zal verblijven en dat zijn kennis daarom garant wil staan. Het is mij geheel onduidelijk waarom eerst de heer V. referent zou zijn. Gezien de leeftijd en het doel van de vreemdeling bestaat er mijnerzijds een ernstig vermoeden voor vestigingsgevaar, mijn advies is dan ook om aanvraag niet in te willigen.

ps (Verzoeker; N.o.) belt mij net op om te vragen hoe het staat met de aanvraag. Ik vertel hem dat ik met de aanvraag bezig ben. Tevens vraagt hij mij of het mogelijk is dat de vreemdeling meegaat op een zakenreis naar Rome?

6. Bij brief van 3 augustus 2000 werd verzoekers klacht afgedaan. De korpschef deelde in de afdoeningsbrief onder meer het volgende mee:

"(…) dat uw klacht vooral de volgende onderdelen betreft:

a. Tijdens de procedure bent u als verdachte bejegend;

b. De heer X is zijn toezegging aangaande het verstrekken van een positief advies niet nagekomen.

(…)

Voor wat onderdeel a betreft acht ik de klacht ongegrond. Voor een goed en betrouwbaar advies is het noodzakelijk dat de verstrekte gegevens worden geverifieerd. Aanvragers kunnen en mogen niet in eerste instantie op hun woord worden geloofd. Verstrekte gegevens worden nagetrokken of er wordt doorgevraagd om na te gaan of de gegevens betrouwbaar zijn. Uit uw verklaring en uit de verklaring van de heer X is mij gebleken dat op een zorgvuldige wijze en juiste manier nagegaan is of de verstrekte gegevens kloppen. Mij is niet gebleken dat u als verdachte bent behandeld.

In het algemeen kan gesteld worden dat het niet gebruikelijk is dat lopende een aanvraag informatie wordt verstrekt over de aard van het advies. De heer X hanteert deze stelregel bij elke door hem te behandelen aanvraag. Ook in deze is hij er stellig van overtuigd dat hij nooit expliciet heeft toegezegd dat een positief advies zal worden gegeven. Op onderdelen heeft hij wel aangegeven wat moest gebeuren om uiteindelijk een positief advies te bereiken. Ook op dit onderdeel acht ik uw klacht ongegrond.

(…)

Uit het onderzoek is gebleken dat de heer X tijdens de behandeling van deze aanvraag heeft gewerkt onder duidelijke supervisie van de heer Y. Normaliter zou deze aanvraag in een eerder stadium, voorzien van een negatief advies, zijn verzonden aan de IND. Bij deze aanvraag bent u ruim in de gelegenheid gesteld om in een later stadium alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Tussentijds werden extra afspraken gemaakt, hetgeen meer is dan gebruikelijk."

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

Voor zover van belang deelde verzoeker in zijn verzoekschrift onder meer nog het volgende mee:

“(…) dat mij door visumaanvrager was verzocht voor hem als zaakwaarnemer (…) op te treden.

Tevens heeft de heer V. mij verzocht hem in eenzelfde hoedanigheid te vergezellen. Later verscheen ondergetekende tevens als schriftelijk gevolmachtigde van de heer M.

Als zodanig heeft ondergetekende zich ook bekend gemaakt aan de heer X.

Het is volstrekt ongebruikelijk om van de raadsman/zaakwaarnemer te verlangen tekst en uitleg te geven met betrekking tot het hoe en waarom van zijn betrokkenheid en aanwezigheid.

Duidelijk werd mij aan de heer X uitgelegd dat visumaanvrager mij persoonlijk bekend was. Visumaanvrager is korte tijd mijn huisbediende geweest, en later heeft hij mij zoveel mogelijk begeleid op mijn binnenlandse reizen in Sri Lanka, zulks fungerend als tolk en als beschermer bij eventuele problemen.

(…)

Door mij persoonlijk werd uitgelegd aan de heer X dat visumaanvrager de familie M. bekend was. Visumaanvrager had (via mij) in 1997 de familie M. leren kennen en geassisteerd op hun vakantiereis in Sri Lanka.

(…)

Ondergetekende heeft de heer X al tijdens het eerste onderhoud gevraagd of alles in goede orde zou komen indien de papieren van de subsponsor voldoende zouden zijn. De heer X heeft toen al bevestigend geantwoord.

Ondergetekende heeft de heer X tijdens het laatste gesprek op het politiebureau te Amersfoort tot tweemaal toe gevraagd of zijn advies positief zou zijn wanneer de heer en mevrouw M. met de verlangde bescheiden in persoon zouden verschijnen.

Evenzeer tot tweemaal toe heeft de heer X bevestigend geantwoord.”

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Utrecht

1. In haar reactie op de klacht deelde de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht onder meer het volgende mee:

"Naar aanleiding van uw brief van 30 januari 2001 inzake bovenvermelde klacht bericht ik u dat ik deze op de drie genoemde onderdelen niet gegrond acht, op basis van de onderzoeksresultaten die zijn vermeld in het bijgevoegde rapport."

2. Als bijlage voegde de korpsbeheerder voorts een afschrift bij van een naar aanleiding van de klacht van verzoeker bij de Nationale ombudsman opgesteld onderzoeksrapport van het district Eemland Zuid van het regionale politiekorps Utrecht. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen:

"Teneinde de acht door de Nationale Ombudsman gestelde vragen te kunnen beantwoorden, sprak ik rapporteur (…) met:

Y,

beslissingsambtenaar werkzaam bij de vreemdelingendienst van het district Eemland Zuid en

X,

medewerker werkzaam bij de vreemdelingendienst van het district Eemland Zuid.

(…)

Vraag 1:

Wat was de aanleiding voor het bezoek op 11 februari 2000 van verzoeker aan het politiebureau te Amersfoort.

Antwoord:

(Referent; N.o.) de heer V. was uitgenodigd een toelichting te komen geven betreffende de visumaanvraag (…).

Vraag 2:

Wat was de reden om verzoeker tijdens voornoemd gesprek vragen te stellen met betrekking tot zijn betrokkenheid bij de aanvraag en zijn verzoeker hierover mededelingen gedaan? Zo ja, wat was de aard van deze mededelingen?

Antwoord:

De IND Visadienst wil te alle tijden weten wat de relatie is tussen aanvrager en de referent. Aan (verzoeker; N.o) zijn geen vragen gesteld, aangezien hij geen referent was. De vragen waren gericht aan de heer V.

Vraag 3:

Heeft de betrokken ambtenaar tijdens voornoemd gesprek de toezegging gedaan dat positief op de aanvraag zou worden geadviseerd als aan bepaalde formaliteiten was voldaan?

Antwoord:

Neen, dat kan de ambtenaar niet doen, omdat de IND Visadienst de beslissing neemt of een visum wordt verstrekt. (…)

Vraag 4:

Wat was de aanleiding voor het telefoongesprek van begin maart 2000 tussen de verzoeker en de betrokken ambtenaar?

Antwoord:

De aanleiding van het telefoongesprek met de heer M. was, om zo snel mogelijk een afspraak te maken voor de afhandeling van de visumaanvraag. Dit omdat de heer M. de nieuwe referent was.

Vraag 5:

Zijn uit de rapportage blijkende vermoedens met betrekking tot de verblijfplaats en het beroep van de aanvrager aan verzoeker kenbaar gemaakt? Zo ja wanneer?

Antwoord:

Wanneer in dit verband (verzoeker; N.o.) wordt bedoeld is het antwoord neen. Wanneer het hier gaat om de nieuwe referent de heer M. dan luidt het antwoord ook neen. Wij vragen juist aan de referent wat de verblijfplaats en het beroep van de aanvrager is, teneinde een duidelijk beeld te krijgen, hoe de relatie is van de aanvrager tot de verzoeker. Dit is met name ten aanzien van het advies (om) een duidelijk beeld te scheppen voor de beslissing van de Visadienst en eventueel vestigingsgevaar in te schatten.

Vraag 6:

Wanneer is door de betrokken ambtenaar een rapportage opgemaakt naar aanleiding van de aanvraag?

Antwoord:

Op 3 juli 2000 is door de betrokken ambtenaar een rapportage Model D9 gezonden naar de Visadienst.(…).

Vraag 7:

Is na het opmaken van de rapportage nog contact geweest tussen verzoeker en de betrokken ambtenaar?

Antwoord:

Neen

Vraag 8:

Is het gebruikelijk een dergelijke rapportage op te stellen naar aanleiding van een aanvraag?

Antwoord:

Ja, dit is conform de gestelde regels van de Visa-dienst. Er wordt altijd een rapportage naar de Visadienst gestuurd. Immers de Visadienst dient als enige bevoegde instantie een beslissing te nemen op de ingediende aanvraag."

3. Ten slotte voegde de korpsbeheerder een afschrift bij van een rapport dat ambtenaar H. van het district Eemland Zuid op 31 juli 2000 had opgemaakt van het gesprek dat hij als klachtbehandelaar op 18 juli 2000 had gevoerd met verzoeker. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:

"Op dinsdag 18 juli 2000 (…) sprak ik:

H., commissaris van politie, met (verzoeker; N.o), die mede aan de hand van door mij gestelde vragen als volgt verklaarde:

"Ik zal u proberen duidelijk te maken, waar ik feitelijk over klaag. De heer X is kennelijk stagière en ik verwacht ook van hem een professionele behandeling. (…)

Wel heb ik er problemen mee dat ik min of meer als verdachte werd bejegend. Zo vond ik het niet plezierig om het dienstverband van de tweede sponsor te moeten aantonen.

Verder vind ik het absurd dat de heer X er over gevallen is dat de aanvraag gedaan zou zijn voor de gemeente H. Dit betreft een fout van de overheid. (…) Zo ben ik het er ook niet mee eens dat ik niet word vertrouwd als ik uitleg wat een moneycollector is.

(…)

Ik vind dat de heer X een afspraak niet nagekomen is. Hij heeft te kennen gegeven dat alles in orde zou komen en komt daarna met nieuwe gegevens op de proppen. Naar mijn mening zijn dit geen nieuwe feiten en wil hij gewoon niets van mij aannemen. Ik heb mijn hulp aangeboden om te achterhalen hoe de naam H. in de formulieren kwam en ik heb omstandig uitgelegd wat een moneycollector is.

(…)”

Op 21 juli 2000 hoorde klachtenbehandelaar X, stagière bij de vreemdelingen afdeling district Eemland zuid en Y zijn supervisor.

“Op 11 januari 2000 verscheen (verzoeker; N.o.) aan het bureau met de heer V.

(Verzoeker; N.o.) voerde het woord en V. was passief. Het bleek dat de uitkering van de heer V. te laag was om als sponsor te kunnen fungeren. De heren werden in staat gesteld om een tweede sponsor te werven. (…)

Op 18 februari komt (verzoeker; N.o) weer samen met V. aan het bureau. Ook nu klopt het weer niet. Niet blijkt dat sprake is van een arbeidscontract van minimaal 1 jaar. De nieuwe sponsor is er niet in persoon en ook zijn echtgenote is niet aanwezig. Er klopte dus niets van. (…) Y was aanwezig bij deze laatste afspraak. (…)

Uiteindelijk verschijnen de tweede sponsor M. en zijn vrouw op 7 maart. (Verzoeker; N.o) was niet aanwezig. Nu klopte alles.

Gepoogd werd de heer V. te bereiken om te vragen met welk doel (visumaanvrager; N.o.) wenste over te komen. Het lukte niet hem te bereiken. Doel was kennelijk het bezoek van zijn vriend, welke hij in Sri Lanka had ontmoet.

Vervolgens werd de visumaanvraag nog eens kritisch bekeken. Sri Lankanen geven een verhoogde kans op vestiging. De IND geeft te kennen dat het beroep van moneycollector vraagtekens oproept. Het gegeven dat H. als plaats wordt genoemd is vreemd, omdat de sponsors daar niet wonen.

(…) Al met al waren er duidelijk redenen om een negatief advies uit te brengen. (…)

Als (verzoeker; N.o) zegt, dat ik (X) heb gezegd dat een positief advies zal worden gegeven, dan is dat pertinent niet waar. Ik geef nooit, in welk stadium dan ook, informatie over de aard van het advies.

(…)

Ten aanzien van mijn attitude kan ik zeggen dat (verzoeker; N.o) niet als verdachte is behandeld. Wel is het mijn plicht om door te vragen als zaken vragen oproepen. Dat heb ik gedaan. Tijdens het gehele traject heb ik gewerkt onder supervisie van Y, die van alle ontwikkelingen op de hoogte was."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker deelde in reactie op het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht onder meer het volgende mee:

“Indien het beroep van de (visumaanvrager; N.o.) vragen had opgeroepen zo hadden die vragen gesteld kunnen worden. (…)

Het gegeven dat er een fout in de aanvraag was gemaakt door het personeel van de ambassade te Colombo, te weten de vermelding van H. als reisdoel en verblijfsplaats, had de heer X - indien hij zorgvuldig had gewerkt - wel eerder kunnen opvallen.

Deze fout was de heer V. noch de heer M. noch ondergetekende bekend.

Maar, en daar gaat het nou om, de heer X deelde ondergetekende deze nieuwe feiten mede in een later telefonisch onderhoud.

Ik heb hem toen uitgelegd dat het op zijn weg zou liggen om deze administratieve fout (…) te herstellen. Daartoe indien nodig wat meer tijd te nemen.

(…)

Hier spreekt de heer X stellig onwaarheid als hij ontkent dat hij gezegd heeft dat hij een positief advies zou geven.

Duidelijk werd door mij gevraagd, nadat hij zijn nadere eisen aangaande het verschijnen met de verlangde stukken van de heer en mevrouw M. had gesteld, of dan de zaak in orde zou zijn en hij een positief advies zou geven.

De heer X heeft bevestigend geantwoord op die vraag. De heer Y was hierbij niet aanwezig doch wel de heer V., die mijn stelling zeker zal bevestigen.”

Achtergrond

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Wijze van optreden jegens verzoeker tijdens gesprek: tekst en uitleg gevraagd over zijn betrokkenheid en aanwezigheid, terwijl hij optrad als gemachtigde i.v.m. visumaanvraag; tijdens gesprek nooit gerefereerd aan, uit rapportage blijkende, twijfels i.v.m. verblijfplaats en beroep van de aanvrager; toezegging dat positief advies zou worden uitgebracht niet nagekomen.

Oordeel:

Niet gegrond