2002/146

Rapport

1. Verzoekster klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft geweigerd de aangifte ter zake van fraude en flessentrekkerij, die zij op 3 februari 2000 telefonisch wilde doen, op te nemen.

2. Voorts klaagt verzoekster erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland haar op 2 mei 2000 omstreeks 01.30 uur dan wel op 4 mei 2000 omstreeks 02.00 uur van haar bed hebben gelicht in verband met een parkeerprobleem.

Beoordeling

I. Ten aanzien van de aangifte

1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft geweigerd de aangifte ter zake van fraude en flessentrekkerij, die zij op 3 februari 2000 telefonisch wilde doen, op te nemen.

Volgens verzoekster heeft zij bij het hoofdbureau van politie op 3 februari 2000 om 16.00 uur telefonisch geprobeerd aangifte te doen van fraude en flessentrekkerij bij de Gay Games. De betreffende politieambtenaar was hier echter niet toe bereid en zou tegen verzoekster hebben gezegd: “ach mevrouw u haalt de hele wereld erbij”.

Verzoekster weet zich niet meer te herinneren met wie zij op 3 februari 2000 heeft gesproken.

2. Naar aanleiding van deze klacht is er door de politie onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer dat verzoekster op 3 februari 2000 heeft gebeld het algemene nummer is van de afdeling fraude. Dat wil zeggen dat het nummer niet is gekoppeld aan een individuele medewerker. Inspecteur Ba., die met het interne onderzoek was belast, heeft vervolgens bij elke medewerker van de afdeling fraude en AFO geïnformeerd. Geen van hen kon zich echter herinneren op het bewuste tijdstip met verzoekster te hebben gesproken. Gelet op het vorenstaande kon door de politie dan ook niet worden vastgesteld of het gesprek dat verzoekster zegt op 3 februari 2000 met een ambtenaar van politie te hebben gevoerd, ook zo is verlopen zoals door haar wordt gesteld.

3. Aangezien niet is te achterhalen met welke politieambtenaar verzoekster op 3 februari 2000 telefonisch heeft gesproken, is niet vast komen te staan of een politieambtenaar daadwerkelijk geweigerd heeft verzoeksters aangifte van flessentrekkerij en fraude bij de Gay Games op te nemen.

4. Voor zover een politieambtenaar inderdaad geweigerd heeft de desbetreffende aangifte van verzoekster op te nemen overweegt de Nationale ombudsman het volgende.

Ingevolge artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering zijn opsporingsambtenaren verplicht om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen. Een uitzondering hierop kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit (zie Achtergrond).

In deze zaak worden door verzoekster noch tegenover de inspecteur van politie Ba. noch tegenover de Nationale ombudsman concrete feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aangenomen kan worden dat er sprake was van een redelijk vermoeden dat er strafbare feiten waren gepleegd door de stichting Gay Games. Uit de aanvullende rapportage van politieambtenaar P. van 13 juli 2000 blijkt dat verzoekster met de aangifte voornemens was om via de rechtbank een faillissement te forceren, dat de boekhouding van de stichting Gay Games hiaten zou vertonen en dat zij was begaan met het imago van de homobeweging en de voormalig medewerkers die door de handelwijze van stichting in haar opinie worden geschaad (zie Bevindingen, onder A. 5.).

Gelet op het vorenstaande kon de betrokken politieambtenaar in redelijkheid tot het oordeel komen dat er geen sprake was van een gedraging die te kwalificeren was als een strafbaar feit en rustte op hem niet de verplichting de aangifte van verzoekster op te nemen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

II. Ten aanzien van de gebeurtenissen op 2 en 4 mei 2000

1. Verzoekster klaagt er verder over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland haar op 2 mei 2000 's nachts omstreeks 01.30 uur dan wel op 4 mei 2000 omstreeks 02.00 uur van haar bed hebben gelicht in verband met een parkeerprobleem.

2. Volgens de politie is op 2 mei 2000 om 17.13 uur bij haar de melding “twist” binnengekomen. Deze melding had betrekking op een conflict tussen verzoekster en een buurman over het parkeren van diens auto. Verzoekster had op de auto van een buurman, die op haar parkeerplaats stond geparkeerd, een briefje onder de ruitenwisser gedaan met daarop de woorden “oprotten s.v.p.” en daarbij een hakenkruisje getekend. De buurman van verzoekster had daarop de politie gebeld. De politie heeft verzoekster niet thuis aangetroffen. Aangezien de buurman tegenover de politie had aangegeven dat het een en ander op een misverstand berustte en dat hij deze kwestie met verzoekster zelf zou gaan regelen, is de politie vervolgens weer vertrokken zonder verzoekster te hebben gesproken.

Verder stelt de politie dat zij op 4 mei om 01.08 uur een melding heeft ontvangen wegens geluidsoverlast. De politie arriveerde om 01.16 uur, trad bemiddelend op, en vertrok om 01.32 uur.

Volgens de politie berust de bewering van verzoekster dat de politie in de nacht van 2 op 3 mei 2000 heeft lastig gevallen op een misverstand, en bedoelt verzoekster de nacht van 3 op 4 mei 2000.

3. Verzoekster houdt vol dat de politie haar in de nacht van 2 op 3 mei 2000 van het bed heeft gelicht vanwege een parkeerprobleem. Het faxbericht waarin verzoekster haar klacht hierover indiende bij de Commissie voor de Politieklachten is gedateerd 2 mei 2000, met daarop aangegeven als tijdstip van verzending zowel 2 mei 2000 20.38 uur als 4 mei 2000 1.58 uur. In haar faxbericht vermeldt verzoekster dat zij hedennacht 1.30 uur door de politie van het bed is gelicht en dat zij hedenochtend 7.30 uur 4 mei 2000 contact gehad heeft met haar buurman.

4. Gelet op de door de politie verstrekte informatie over de bij haar binnengekomen meldingen ten aanzien van verzoekster en de twee verschillende tijdstippen van verzending van het faxbericht van verzoekster waarin zij haar klacht over het nachtelijk optreden van de politie tegenover de Commissie voor de Politieklachten kenbaar maakt, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de politie in de nacht van 3 op 4 mei 2000 bij verzoekster aan huis is geweest. Ook acht de Nationale ombudsman het, gelet op de door de politie verstrekte informatie, niet onaannemelijk dat de politie die nacht bij verzoekster aan huis is geweest wegens een eerder die nacht bij de politie binnengekomen klacht over geluidsoverlast.

Te dien aanzien overweegt de Nationale ombudsman het volgende. De politie heeft niet onjuist gehandeld door naar aanleiding van een klacht wegens geluidsoverlast midden in de nacht in actie te komen en naar het huis van verzoekster te gaan. Nu de politie enkel bemiddelend is opgetreden en verder niet is gebleken dat de politie zich tijdens haar bezoek aan verzoekster niet correct zou hebben opgesteld, kan niet worden geoordeeld dat de politie zich jegens verzoekster onheus heeft gedragen.

De onderzochte gedraging is ook op dit onderdeel behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 7 november 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw B. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

Nadat verzoekster op 29 november 2000 nadere informatie had verstrekt werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd verzoekster een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster diende bij brief van 3 april 2000 een klacht in bij de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland over een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. In haar brief merkte zij onder meer het volgende op:

“…Hierbij wenden wij (ons) tot de Commissie Politieklachten omdat ondergetekende de mishandelingen en treiter technieken van de politie ten opzichte van homoseksuelen wel begrijpt, maar met ingang van heden niet meer accepteert. Aan de hand van een aantal voorbeelden zullen wij u de situatie trachten uit te leggen:

(…)

C. Gay Games

Ondergetekende is oud Penningmeester van het COC en maakt zich net als vele schuldeisers wel druk over de wijze waarop de media, maar ook de politie met de Homobelangen omgaat.

Op 3 februari 2000 16.00 uur trachtte ondergetekende aangifte te doen van fraude en flessentrekkerij bij de Gay Games via het Hoofdbureau van Politie, tel (…) helaas was ook daar het werk- en denkniveau weer zo verschrikkelijk laag, dat de agent aan de andere kant van de lijn slechts verzuchtte, ach mevrouw u haalt de hele wereld erbij…….

(…)

Gaarne zouden wij tekst en uitleg willen geven omdat meer politie en met name al die zogenaamde veiligheidssteunpunten de zaak slechts verergeren.

Voor de goede orde, ondergetekende is zeker geen beroepsklager ook geen racist maar is dankzij dit soort akkefietjes voor de rest van haar leven bang voor domme mensen…”

2. De Commissie voor de Politieklachten liet verzoekster op 10 april 2000 schriftelijk het volgende weten:

“…Hierbij deel ik u mede dat naar aanleiding van uw klacht een onderzoek naar de betreffende gedragingen van de politie wordt ingesteld. Dit onderzoek wordt thans door de politie verricht.

(…)

De resultaten van het politieonderzoek worden aan de Commissie voor de Politieklachten voorgelegd. Daarna geeft de Commissie advies aan de Burgemeester over de afhandeling van uw klacht.

Zodra de Burgemeester heeft beslist, ontvangt u van hem bericht…”

3. Bij faxbericht gedateerd 2 mei 2000, met daarop aangegeven als tijdstip van verzending zowel 2 mei 2000 20:38 uur als 4 mei 2000 1:58 uur, wendde verzoekster zich wederom tot de Commissie voor de Politieklachten met een nieuwe klacht. In haar faxbericht gaf zij onder meer het volgende aan:

“…Hierbij melden wij dat wij hedennacht 1.30 uur wederom door de politie van Amsterdam van ons bed zijn gelicht, oorzaak de politie was gebeld door de nieuwe Engelse buurman die zo geschokt was, van het briefje dat hij op z'n speelgoed mini mercedes vond.

Wilt u s.v.p. opdonderen, was getekend (verzoekster; N.o.). De tekening met (de) hakenkruisjes was zo schokkend….

Houdt u het rustig, vroeg de agent nog, hoezo? Ik slaap 's nachts mijnheer als wij niet weer gestoord worden door domme mensen, wij hebben geen stereo, en zijn hedenavond reeds beschuldigd van het feit dat wij om 6 uur 's morgens zingen, lijkt ons erg onwaarschijnlijk, het zangtalent van (verzoekster; N.o.) is belabberd, evenals haar kennis van muziek etc. etc….

Overigens zijn wij bereid om dit briefje te publiceren, er moet voor het EK nog erg veel gebeuren…. Dat ons belastinggeld voor dit soort zaken wordt gebruikt.

Wij hebben hedenochtend 7.30 uur 4 mei 2000 contact met deze Engelse jongen opgenomen op nr. 132. Hij heeft bekend en inmiddels een rekening van f 600,- gepresenteerd, de auto van deze heer staat inmiddels weer op een andere parkeerplaats gedumpt, wij hebben hem ook maar geïnformeerd over de Hollandse cultuur inzake 4 mei vieringen

(…)

Hiermee nemen wij de vrijheid om een herhaalfax te sturen, inzake onze op 3 april 2000 verstuurde bericht inzake de werkwijze van de Politie in Amsterdam-West. Tot op heden hebben wij slechts een ontvangstbevestiging ontvangen op 10 april 2000 waarin u schrijft dat er een politieambtenaar contact met ons op zal nemen…”

4. Ten aanzien van verzoeksters klacht over de weigering van een politieambtenaar om haar op 3 februari 2000 telefonisch gedane aangifte op te nemen ter zake van fraude en flessentrekkerij, deelde de Commissie voor de Politieklachten verzoekster bij brief van 11 juli 2000 het volgende mee:

“…De Commissie voor de politieklachten heeft op 11 mei 2000 een rapportage van de politie ontvangen over uw klacht. De Commissie vond deze rapportage echter op enige punten onduidelijk en heeft de politie op 7 juni 2000 een aantal aanvullende vragen gesteld. Deze aanvullende informatie heeft de Commissie nog niet ontvangen. De Commissie heeft bij brief van heden bij de politie geïnformeerd en verzocht de aanvullende informatie binnen vier weken te verstrekken en als dat niet mogelijk is haar van de reden daarvan op de hoogte te stellen. Indien de Commissie de informatie niet binnen vier weken ontvangt, dan zal zij advies geven aan de Burgemeester over de afhandeling van uw klacht op de haar thans ter beschikking staande gegevens. Zodra de Burgemeester heeft beslist, ontvangt u van hem bericht.

Ik zal u op de hoogte houden van de voortgang van de klachtbehandeling…”

5. De politie verstrekte de Commissie voor de Politieklachten op 21 juli 2000 een door politieambtenaar P. op 13 juli 2000 opgemaakte aanvullende rapportage in het kader van de klachtafhandeling van (verzoekster; N.o.). Deze aanvullende rapportage luidt als volgt:

“…Kort samengevat heeft klaagster op 3 februari 2000 rond 16.00 contact gehad met een politieambtenaar via het telefoonnummer (…). Klaagster stelt in haar schrijven dat zij aangifte wilde doen van `fraude en flessentrekkerij bij de Gay Games”.

Naar aanleiding van dit gesprek constateert klaagster dat “het werk- en denkniveau weer zo verschrikkelijk laag is, dat de agent aan de andere kant slechts verzuchtte, ach mevrouw u haalt de hele wereld erbij”.

Op donderdag 13 juli 2000 is door inspecteur Ba. telefonisch contact opgenomen met klaagster. Zij gaf tijdens dit gesprek aan zich niet meer te herinneren met wie ze gesproken had. Het betrof naar haar zeggen een man. Klaagster wees in dat gesprek op de malversaties die zijn gepleegd binnen de stichting Gay Games. Hierdoor was men genoodzaakt surseance van betaling aan te vragen. De stichting weigert echter faillissement aan te vragen, waardoor met name mensen die in de tijd van de Gay Games voor de stichting hebben gewerkt geen salaris ontvangen. Bovendien ontstaat voor de stichting een ontsnappingsmogelijkheid wanneer de surseance van betaling drie jaar voortgeduurd heeft. Gedurende deze periode wordt de curator doorbetaald ten koste van het geld dat nog aanwezig is.

Klaagster zegt aangifte te willen doen namens de homobeweging en namens de 52 tijdelijke werknemers van de stichting. Zij geeft aan dit om persoonlijke redenen te willen doen, ze is niet gemachtigd door de slachtoffers. Met de aangifte is klaagster voornemens via de rechtbank een faillissement te forceren en te gebruiken als bewijs om AT5 aan te tonen dat “die het ook niet begrijpen”. Ze is bovendien begaan met het imago van de homobewegingen en de voormalige medewerkers, die door de handelwijze van de stichting in haar opinie worden geschaad.

Klaagster benadrukte dat ze er niet op uit is de politie onderuit te halen. Ze trekt zich echter aan dat de gemeente mag opdraaien voor de schade die door malversaties is ontstaan, terwijl een gewonen ambtenaar voor minder zonder pardon ontslagen wordt. Overigens voerde ze nog een aantal andere redenen aan, zoals bijvoorbeeld de handelwijze van wethouder (…), die in het kader van deze rapportage minder relevant zijn.

Desgevraagd deelde klaagster mede dat ze aangifte wilde doen van flessentrekkerij en oplichting. Als argument gaf zij aan dat de boekhouding tal van hiaten vertoont. Daarbij voerde zij geen concrete elementen aan, die leiden tot een redelijk vermoeden dat strafbare feiten zijn gepleegd door de stichting Gay Games of leden daarvan.

Al met al zag inspecteur Ba. geen aanleiding om op basis van dit gesprek te concluderen dat een aangifte reëel was. Derhalve is de beslissing van de betrokken ambtenaar om geen aangifte op te nemen, op basis van deze gegevens, niet als onjuist aan te merken.

Het (telefoonnummer dat verzoekster op 3 februari 2000 heeft gedraaid; N.o.) is een algemeen toestelnummer van de afdeling fraude. Dat wil zeggen dat het nummer niet is gekoppeld aan een individuele medewerker. Inspecteur Ba. heeft bij iedere medewerker van deze afdelingen fraude en AFO geïnformeerd. Geen van hen kon zich herinneren met klaagster te hebben gesproken. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of het gesprek met klaagster inderdaad verlopen is zoals zij omschrijft.

Ten aanzien van het door klaagster aangehaalde werk- en denkniveau stel ik het op prijs op te merken dat de afweging, die medewerkers van deze afdeling maken, om over te gaan tot het opnemen van een aangifte een strikt juridische is. Zonder het door klaagster beschreven citaat in twijfel te trekken, is het niet aannemelijk dat het besluit om geen aangifte op te nemen is ingegeven door een negatieve attitude ten opzichte van homobelangen.

Bovendien heeft het opnemen van een aangifte als doel om tot een eventuele strafrechtelijke vervolging van de daders te komen. Het doen van aangifte met enkel als doel het beïnvloeden van andere (juridische) processen of het treden in de media wijkt hier in belangrijke mate van af…”

6. De Commissie voor de Politieklachten zond verzoekster op 31 augustus 2000 het verslag van de hoorzitting dat op 23 augustus 2000 had plaatsgevonden. Dit verslag luidt als volgt:

“…Klaagster blijft erbij dat de politie de aangifte onterecht heeft geweigerd. Zij neemt geen genoegen met de reactie van de politie. (…)

Met betrekking tot de andere klacht d.d. 2 mei 2000 (…) zegt klaagster dat de politie 's nachts rond 0.30 uur bij haar aan de deur is geweest. De aanleiding was een incident met de buurman. Deze had zijn auto op de parkeerplaats van klaagster neergezet. Voor deze parkeerplaats wordt huur betaald. Omdat klaagster vergeten was de beugel omhoog te zetten, was het voor de buurman mogelijk zijn auto daar te parkeren. Omdat het regelmatig gebeurt dat anderen op haar parkeerplaats parkeren, is klaagster minder “vriendelijk” geworden. Zij heeft een briefje op de voorruit van de auto geplaatst met daarop de tekst “oprotten” en een hakenkruisje erbij getekend. Naar aanleiding van dit briefje heeft de buurman de politie gebeld. Desgevraagd antwoordt zij dat zij het tijdsverschil tussen mutatie en feitelijk bezoek niet kan verklaren. Naar alle waarschijnlijkheid is de politie die dag rond 16.30 aan de deur geweest.

De voorzitter houdt klaagster voor dat de mutatie vermeldt dat de politie om 17.19 uur is gekomen. Klaagster antwoordt dat ze op dat moment niet thuis was. Volgens haar is de politie in de nacht van 2 op 3 mei 2000 om ongeveer 0.30 uur aan de deur geweest in verband met het conflict met de buurman. Klaagster vindt dat overdreven voor zo'n kleine zaak. Zij meent dat de politie stigmatiseert en verwijst naar haar andere klacht over de Gay Games. Klaagster vraagt waarom het gebeurt dat wanneer andere mensen de politie bellen, zij dan meteen komt en wanneer klaagster een beroep doet op de hulpverleningstaak van de politie, deze de boel traineert…”

7. In reactie op het verslag van de hoorzitting van 23 augustus 2000 liet verzoekster de Commissie voor de Politieklachten op 24 september 2000 schriftelijk nog het volgende weten:

“…Wij ontvingen op 31 augustus weliswaar een eenzijdig verslag, waar de helft helaas niet instaat.

Gaarne toevoegen:

De vraag van (verzoekster; N.o.) bij welk loket zij aangifte van de Gay Games kan doen. In februari 1999 is de afdeling Correct en Corrupt reeds schriftelijk geïnformeerd (tot op heden geen reactie)

De wijze waarop het gesprek beëindigd werd, (verzoekster; N.o.) werd continu de mond gesnoerd en zonder omwegen verwijderd toen zij iets zei over de samenstelling van uw commissie, vier hetero's waarvan de zwarte dame slechts voor de diversiteit figureerde.

Ook de opmerking, dat ondergetekende er persoonlijk voor zal zorgen dat Zedendelicten nooit meer op politiebureaus in behandeling zullen worden genomen is niet in de notulen opgenomen…”

8. De Commissie voor de Politieklachten deelde verzoekster bij brief van 6 oktober 2000 het volgende mee:

“…Uw fax van 24 september 2000 heb ik op 25 september 2000 ontvangen.

Het advies van de Commissie inzake bovengenoemde klachten is op 13 september jl. vastgesteld. Op 3 oktober 2000 is het advies naar de Burgemeester gestuurd. Zodra de Burgemeester heeft beslist, ontvangt u van hem bericht…”

9.1. De burgemeester liet verzoekster in zijn brief van 5 oktober 2000 het volgende weten:

“…Hierbij ontvangt u een afschrift van het advies van de Commissie voor de Politieklachten opgemaakt naar aanleiding van uw klachten over een politieoptreden.

Op grond van het onderzoek en de rapportage adviseert de Commissie mij de klachten ongegrond te verklaren.

Ik heb besloten conform het advies te oordelen. Voor een nadere toelichting op mijn oordeel verwijs ik u vriendelijk het advies van de Commissie…”

9.2. Het bijgevoegde advies van de Commissie van 13 september 2000 luidt als volgt:

“…De klachten

De klacht onder nummer 4748 bestaat uit de onderdelen A, B, C en D. (…)

Onder klachtpunt C luidt de grief van klaagster dat de politie van het hoofdbureau op 3  februari 2000 heeft geweigerd aangifte op te nemen van fraude en flessentrekkerij bij de Gay Games.

De klacht onder nummer 4783 betreft een middernachtelijk politieoptreden jegens klaagster naar aanleiding van een conflict met een buurman van klaagster.

(…)

De feiten

Klacht 4748, onderdeel C

Op 3 februari 2000 te 16.00 uur wilde klaagster aangifte doen van fraude en flessentrekkerij, gepleegd door de stichting Gay Games. Zij heeft daartoe telefonisch contact gehad met een onbekende politieambtenaar van het hoofdbureau. Deze politieambtenaar verzuchtte slechts `ach mevrouw u haalt de hele wereld erbij'.

Blijkens het rapport van P. heeft inspecteur Ba. de klacht onderzocht. Hij is er niet in geslaagd de politieambtenaar te achterhalen die met klaagster op 3 februari 2000 heeft gesproken. Ba. heeft op 13 juli 2000 een telefoongesprek met klaagster gevoerd. Klaagster heeft een uiteenlopend aantal redenen genoemd waarom zij aangifte wilde doen van malversaties binnen de stichting Gay Games. Zij voerde echter volgens Ba. geen concrete elementen aan die konden leiden tot een redelijk vermoeden dat strafbare feiten waren gepleegd door de stichting Gay Games. Ba. is op basis van het met klaagster gevoerde gesprek tot de conclusie gekomen dat een aangifte niet reëel was. De beslissing van de betrokken politieambtenaar om geen aangifte op te nemen is daarom in de ogen van de politie niet als onjuist aan te merken.

De Commissie acht het niet uitgesloten dat deze politieambtenaar de bewoordingen `ach mevrouw u haalt de hele wereld erbij' heeft gebezigd. Het is de Commissie bij wederhoor gebleken, en derhalve uit eigen ervaring bekend, dat klaagster zich bij de uiteenzetting van haar grieven moeilijk tot de kern kan beperken.

Klacht 4783

De aan de Commissie op (blijkens het voorblad) 4 mei 2000 gefaxte klachtbrief is gedateerd 2 mei 2000, maar bevat tevens twee verzendtijdstippen 2 mei 2000 20.38 uur en 4 mei 2000 1.58 uur.

Klaagster meldt dat zij “hedennacht” om 1.30 uur door de politie van haar bed is gelicht vanwege een conflict met een buurman over het parkeren van diens auto.

Het overzicht van de mutaties, geregistreerd bij het wijkteam Meer en Vaart, bevat twee incidenten die zich op respectievelijk 2 mei en 4 mei 2000 hebben voorgedaan.

Op 2 mei 2000 om 17.13 uur komt bij de politie een melding twist binnen. De Commissie maakt uit de stukken op dat deze melding het conflict betreft tussen klaagster en een buurman over het parkeren van diens auto.

Op 4 mei 2000 ontvangt de politie om 01.08 uur een melding inzake geluidsoverlast. Zij arriveert om 01.16 uur, treedt bemiddelend op, en vertrekt om 01.32 uur.

Klaagster houdt staande dat de politie haar in de nacht van 2 op 3 mei 2000 heeft lastig gevallen over het parkeerincident. Zij vindt dat overdreven voor zo'n kleine zaak.

De Commissie stelt vast dat hier sprake is van een vergissing. Zij neemt aan dat de politie klaagster in de nacht van 3 op 4 mei heeft benaderd in verband met een melding inzake geluidsoverlast. De klacht betreffende middernachtelijk optreden vanwege het parkeerincident is derhalve feitelijk ongegrond.

De behoorlijkheid

Klacht 4748

In beginsel rust op de politie de plicht een aangifte op te nemen. Voor een correcte vastlegging daarvan is echter vereist dat de politie ten minste in redelijke mate zicht krijgt op een complex van feiten dat een vermoeden van een gepleegd strafbaar feit kan schragen. Gelet op de uitlating van de betrokken politieambtenaar en de bevindingen van zowel inspecteur Ba. als die van de Commissie zelf, is de Commissie van oordeel dat het de politie aan voldoende houvast voor het opnemen van de door klaagster gewenste aangifte heeft ontbroken. Zij acht derhalve het niet opnemen van de aangifte niet onbehoorlijk.

De Commissie is verder van mening dat de opmerking van de betrokken politieambtenaar niet van beledigende aard is en dat zij begrijpelijk is in het licht van de communicatie met klaagster. De Commissie acht dus ook de bewoordingen van de politieambtenaar niet onbehoorlijk.

klacht 4783

De politie heeft klaagster midden in de nacht bezocht in verband met een melding geluidsoverlast. Bij klachten over geluidsoverlast behoort de politie op te treden, zeker wanneer die zich in de uren voor de nachtrust voordoen. De Commissie acht derhalve het politieoptreden jegens klaagster in de nacht van 3 op 4 mei 2000 behoorlijk.

Het advies

De Commissie adviseert u de klachten ongegrond te verklaren…”

B. Standpunt verzoekster

1. Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht en naar haar hiervoor onder A. Feiten opgenomen brieven.

2. Naar aanleiding van verzoeksters klacht over de weigering door een ambtenaar van het regionale politiekorps om haar op 3 februari 2000 telefonisch gedane aangifte inzake flessentrekkerij en fraude bij de Gay Games op te nemen, heeft de Nationale ombudsman verzoekster de volgende vragen gesteld:

“…Graag verneem ik - indien mogelijk - van u gegevens op grond waarvan de Nationale ombudsman de identiteit kan achterhalen van de politieambtenaar die in het telefoongesprek van 3 februari 2000 heeft geweigerd de aangifte op te nemen.

- Ook verneem ik graag van u welke feiten en omstandigheden u die politieambtenaar in het telefoongesprek hebt meegedeeld, op grond waarvan hij naar uw mening aangifte had dienen op te nemen.

- Voorts verzoek ik u mee te delen welke vragen die politieambtenaar u heeft gesteld en met welke reden hij het opnemen van de aangifte heeft geweigerd…”

3. Verzoekster heeft de Nationale ombudsman geen gegevens verstrekt dan wel kunnen verstrekken op grond waarvan de Nationale ombudsman de identiteit van de betrokken politieambtenaar heeft kunnen achterhalen. Ook heeft verzoekster de Nationale ombudsman geen concreet antwoord op de overige door hem gestelde vragen gegeven.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht bij brief van 2 maart 2001 het volgende mee:

“…Met betrekking tot de klacht van verzoekster blijf ik bij mijn oordeel op basis van het advies van de Commissie voor de Politieklachten. Voor de motivering verwijs ik u naar de argumenten en overwegingen in het betreffende advies…”

2. Bijgevoegd was onder meer een schrijven van de hoofdinspecteur van politie H. aan de Commissie voor de Politieklachten van 5 juni 2000. Dit schrijven luidt onder meer als volgt:

“…Als reactie op uw verzoek om summiere rapportage i.z. de aanvullende klacht van (verzoekster; N.o.) (…) ontvangt u aangaande het mogelijke klachtpunt informatie uit zowel het meldrapportsysteem en het Flexibel Meldkamer Systeem. (…)

Uit het eerstbedoelde deel moge blijken, dat op 2 mei jl. omstreeks 17.30 u sprake is geweest van een incident als in het klachtpunt omschreven. Aangaande het door klager zelf genoemde tijdstip is binnen beide systemen geen mutatie i.z. politieoptreden bekend…”

3. De bijgevoegde uitdraai uit het Flexibel Meldkamer Systeem vermeldt onder meer:

“…Detail incident 02-05-00 16:59:49

(…)

Begin aardcode: 611 twist

(…)

Tekst : met de bovenburen

(…) Datum/tijd: 02-05-00 17:35:23(…)

Tekst: Probleempje geheel opgelost…”

En

“…Detail incident: 04-05-00 00:57:15

(…)

Begin aardcode: 511 geluidsoverlast

(…)

Tekst: Vrouw is vreselijk veel herrie aan het maken, gaat volgens beller om vrouw die dat wel vaker doet…

(…)

Tekst: Bemiddeld opgetreden…”

4. Ook was bijgevoegd de “mutatie registratie” van 25 mei 2000. Dit vermeldt onder meer:

“…Titel: Twist X 132)

(…)

Tijdstip kennisname: dinsdag, 2 mei 2000 te 18:41 uur

Gepleegd op: dinsdag 2 mei 2000 te 17:30 uur

(…)

Lokatie: (woning van verzoekster: N.o.)

(…)

Toelichting:

(Melder; N.o.) had onenigheid met de buurvrouw (verzoekster; N.o.). Mevrouw had een briefje onder de ruit van de buurman gedaan, met het verzoek zijn auto op zijn eigen parkeerplaats te zetten. Echter met wat dreigementen gepaard gaand. (Verzoekster; N.o.) was niet thuis. Bewoner van 132 zou zelf eventueel contact met haar zoeken. Een en ander duidde op een misverstand.

(Melder; N.o.) wist namelijk niet welke vaste parkeerplek voor hem bestemd was, zou dit direct gaan uitzoeken om verdere onenigheid te voorkomen…”

D. Reactie verzoekster

1. Verzoekster deelde de Nationale ombudsman in haar nadere schriftelijke reactie van 13 augustus 2001 onder meer het volgende mee:

“…De door de politie Amsterdam-Amstelland toegezonden informatie zenden wij u met onze correcties retour. De teksten zijn suggestief, het briefje met dreigementen bevatten slechts als tekst - s.v.p. oprotten + 2 vlaggetjes en geen hakenkruisjes zoals reeds eerder gesuggereerd werd. Ondergetekende was toen namelijk jarig.

(…)

Tot slot melden wij u dat wij de passage in de Commissie Politieklachten Amsterdam-Amstelland inzake de Gay Games d.d. 13 september 2000 “Het is de Commissie bij wederhoor gebleken, en derhalve uit eigen ervaring gebleken, dat klaagster haar grieven moeilijk tot de kern kan beperken” als zinloos en lasterlijk ervaren. De politie is er om haar burgers te beschermen en niet om een oordeel te hebben over zaken en humor die zij niet begrijpt…”

2. Uit de door verzoekster op de hiervoor onder C. 3. opgenomen uitdraai uit het Flexibel Meldkamer Systeem aangebrachte correcties blijkt onder meer dat verzoekster volhoudt dat er op 4 mei 2000 niet is gebeld en dat er slechts op 2 mei 2000 een incident is geweest.

Achtergrond

Opnemen aangifte

1. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voor zover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

2. Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv.

3. Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Geweigerd aangifte ter zake van fraude en flessentrekkerij, die verzoekster telefonisch wilde doen, op te nemen en verzoekster 's nachts van haar bed gelicht i.v.m. een parkeerprobleem.

Oordeel:

Niet gegrond